Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Indisch zwijgen
Indisch zwijgen
Indisch zwijgen
Ebook251 pages2 hours

Indisch zwijgen

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

In Indisch zwijgen vertelt Anneloes Timmerije het verhaal van haar Indische familie. Zwijgen is haar met de paplepel ingegoten. Haar moeder praat alleen als het strikt noodzakelijk is, evenals haar grootmoeder. De familie wordt bijeengehouden door zeven zusters: de tantes. Maar met het overlijden van iedere tante verliest de familie iets van het Indische.
Indisch zwijgen is ook het verslag van een verblijf op West-Java, waar Anneloes Timmerije drie maanden werkte als lid van een filmcrew, vlak bij de plek waar haar moeder, haar grootmoeder en de rest van haar Indische familie opgroeiden. Hoewel het moderne Indonesië aanvankelijk in niets lijkt op het land dat in de familieverhalen wordt geschetst, ontdekt zij op de meest onverwachte momenten hoe groot de invloed is van een Indische opvoeding.
Nu ze de plek heeft bezoekt waar haar familie vandaan komt, realiseert Anneloes Timmerije zich hoeveel ze nog te vragen heeft aan de mensen die Indië moesten verlaten en in Nederland met niets opnieuw zijn begonnen. Ze wil, nu het nog kan, hun verhalen uit de eerste hand horen. In het eerste gesprek hoort ze terloops van het geheim van haar familie, dat niet eens opzienbarend is maar wel decennialang verborgen bleef. Geheel volgens de Indische traditie.
Deze geïllustreerde editie van Indisch zwijgen bevat uniek materiaal uit het familiearchief van Anneloes Timmerije.

LanguageNederlands
PublisherFosfor
Release dateAug 25, 2013
ISBN9781301542369
Indisch zwijgen
Author

Anneloes Timmerije

Anneloes Timmerije (Amsterdam, 1955) publiceerde De goeie nieuwe tijd: voor beginnende vijftigers (1992), Gemengde gevoelens – erfenis van twee culturen (1993) en Indisch zwijgen (2002). In 2005 verscheen haar fictiedebuut Zwartzuur (nu heruitgegeven als De plaats der dingen) dat genomineerd werd voor de Selexyz Debutantenprijs, de Anton Wachterprijs 2006 en de Debutantenprijs 2006, en werd bekroond met de Vrouw&Kultuur Debuutprijs 2006. In 2010 volgde de roman De grote Joseph. Haar tweede verhalenbundel Slaapwandelen bij daglicht verscheen in april 2013.

Related to Indisch zwijgen

Related ebooks

Related articles

Reviews for Indisch zwijgen

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Indisch zwijgen - Anneloes Timmerije

    HALUS

    Zwijgen is mij met de paplepel ingegoten. Mijn moeder praat alleen als het strikt noodzakelijk is. Haar moeder was precies hetzelfde. Zij konden urenlang in dezelfde ruimte zijn zonder een woord te wisselen. Als ze niet stond te koken, zat mijn grootmoeder dubbelgevouwen in een stoel met een naaiwerkje of haar correspondentie. Mijn moeder was bezig met andere dingen. Conversatie was niet nodig.

    Praten was een evenement, een gebeurtenis die gepaard ging met onbegrijpelijke, bijna mystieke rituelen. Dat kwam door het goede-momentensysteem van mijn moeder. Zij vindt namelijk dat er, áls je al wat zegt, goede momenten zijn om te praten en slechte. Natuurlijk zijn die goede momenten dun gezaaid en moeilijk te lokaliseren. De enige die ze wist te vinden was mijn moeder. Dat was ook wel zo rechtvaardig, aangezien zij ze het hardst nodig had. Ze kon nou eenmaal niet op elk willekeurig tijdstip van de dag gewoon maar praten. Ze had wel wat anders te doen.

    Gesprekken met mijn vader over de kinderen en het huishouden vergden zelfs een uitgekiende, planmatige aanpak. Daar moest ik vooral niet te licht over denken, wat ik dus ook niet deed. Ik liet het wel uit mijn hoofd om zomaar in het wilde weg dingen te bespreken met mijn vader, want je kon het wel aan mij overlaten precies het verkeerde moment uit te kiezen. Maar behalve mijn ongelukkige momentenkeuze was er ook nog de kwestie van de volgorde. Vooral als het om belangrijke dingen ging, zoals een verzoek om meer zakgeld of toestemming voor het bijwonen van een schoolfeest, was het aan te raden dingen in de juiste volgorde ter sprake te brengen, namelijk via mijn moeder.

    Zij verstond de kunst mijn vader ongemerkt zó voor te bereiden op een vraag, dat hij akkoord ging. Dat lukte natuurlijk niet van de ene dag op de andere.

    ‘Heb je al gevraagd of ik een Dave Berrybroek mag kopen?’

    ‘Ik heb nog geen geschikt moment kunnen vinden.’

    ‘Wanneer is dan een goed moment?’

    ‘Dat moet je maar afwachten.’

    Intussen kwam mijn eerste schoolfeest, waar ik me niet met goed fatsoen zonder die broek kon vertonen, angstig dichtbij.

    ‘Weet je nou al hoe laat ik thuis moet zijn?’

    ‘Zoiets kan ik echt alleen in het weekend bespreken.’

    ‘Wat vind jij dan?’

    ‘…’

    Mijn moeder zei zelden wat ze vond. Dat had geloof ik te maken met haar idee dat ouders één lijn moeten trekken ten opzichte van hun kinderen. Ze was ook een vrouw van haar generatie, die de belangrijke beslissingen overliet aan haar man. Behalve als ze iets echt niet wilde. Dan zei ze gewoon ‘nee’ en hielp er geen volgorde, goed moment of lievemoederen meer aan.

    Het goede-momentensysteem trad in werking zodra een onderwerp enige inhoud had. Praten kon, maar ‘niet nu’, of ‘wachten tot je vader thuiskomt’. Vragen of onderwerpen konden derhalve dagenlang in de lucht hangen. Omzichtig sloop ik eromheen, want het verstoren van mijn moeders ritueel zou mijn kansen alleen maar verkleinen. Erom zeuren stond gelijk aan mijn eigen glazen ingooien. Want, zoals alle kinderen van Indische moeders weten: zeuren is ten strengste verboden.

    Ook de uiteindelijke gesprekken, mededelingen waren het meer, hadden hun eigen ritueel. Die vonden doorgaans na schooltijd in de keuken plaats. Zodra ik binnen was, wist ik of er gepraat zou worden of niet. Als de lucht in huis niet langer zwaar was van onbeantwoorde vragen, bleef ik rondhangen in de buurt van de keuken, waar mijn moeder het avondeten stond te koken. Daar draaiden wij dan ongemakkelijk om elkaar heen. Zwijgend. Ik rekte mijn nieuwsgierigheid tot het uiterste op, uit vrees voor een teleurstelling. Mijn moeder wachtte, hoogstwaarschijnlijk op het juiste moment, om mij uitsluitsel te geven. Als ik de stilte verbrak om te vragen naar het antwoord was de laatste stap gezet. Op zo’n moment waren we volgens mij allebei opgelucht, wat de beslissing ook was.

    Mijn moeders tactiek faalde ook wel eens. Dan zat ik dagen geduldig te wachten om vervolgens nul op het rekest te krijgen. Als ze wist dat mijn vader ergens pertinent tegen was, speelde ze mijn vraag vaak niet eens door. Of het duurde een eeuwigheid voordat ze het goeie moment vond. Zo hing de jurk voor mijn eerste huwelijk al in de kast, terwijl mijn vader nog onkundig was van de aanstaande echtverbintenis van zijn enige dochter.

    Mijn vader reisde voor zijn werk de wereld af. Vanaf het moment dat hij in het vliegtuig zat op weg naar de volgende bestemming, totdat hij thuis het zoveelste Delfts blauwe huisje van de nationale vliegmaatschappij aan zijn verzameling toevoegde, nam mijn moeder de beslissingen. Tenzij het om heel gewichtige zaken ging. In die gevallen konden wij niet anders dan wachten.

    Waarom er vaak zo veel tijd verstreek tussen mijn vraag en het uiteindelijke antwoord, heb ik nooit begrepen. Want zelfs als mijn vader niet op reis was, lagen de goede momenten voor een gesprek niet voor het oprapen. De criteria voor een goed moment zijn mij nooit duidelijk geworden. Pas als de sterren gunstig stonden en alle geesten haar goedgezind waren, sloeg mijn moeder toe, zo leek het.

    Soms doorbrak ik het ritueel en wendde mij rechtstreeks tot mijn vader. Meestal mislukte dat. Hij vond dat mijn moeder die beslissingen beter kon nemen. Ik moest ook erg goed opletten wát ik aan hem vroeg, want mijn vader was een overbezorgde vader. Terwijl mijn moeder wel in de gaten had dat ik niet in zeven sloten tegelijk liep, zag hij uitsluitend verkrachters op mijn pad. Als ik uit wilde, trad zijn controlesysteem in werking. Als hij de ouders van vriendinnetjes, maar vooral die van vriendjes, niet kende, ging hij eerst kennismaken alvorens ik toestemming kreeg voor een bezoek. Wilde ik naar een café, dan belde hij een rechercheur van de plaatselijke zedenpolitie om inlichtingen in te winnen over het etablissement in kwestie. ‘Zou u uw dochter van zestien daarheen laten gaan?’ vroeg hij dan.

    Meestal zat er niets anders op dan te wachten tot mijn moeder zover was. Ik vroeg wel eens naar het waarom van haar systeem. Zij beschouwde dit, geloof ik, als een retorische vraag, want antwoord kreeg ik niet. Tenzij ik bleef aandringen. Dan zei ze: ‘Daarom.’

    Mijn grootmoeder, die zich zelden of nooit met de opvoedkundige ideeën van haar dochter bemoeide, vond afleiding in zo’n situatie een goede strategie. ‘Ach,’ zei ze dan tegen mij, ‘neem een vrucht, dat is tenminste gezond.’

    De zwijgzaamheid van mijn grootmoeder en mijn moeder is opmerkelijk. Zij komen uit een familie die de kunst van het converseren heel goed verstaat. Bijna alle zussen van mijn grootmoeder hebben hun leven lang met elkaar elk detail van de familie becommentarieerd. Maar al die woorden zeiden niets over wie zij waren. In mijn kinderogen leken ze zelfs zó uit hetzelfde hout gesneden, dat het jaren heeft geduurd, voordat ik ze uit elkaar kon houden.

    De kinderen van mijn grootmoeder vallen netjes in twee soorten uiteen: drie praters en drie zwijgers. In de hoogtijdagen van de selamatans, de feestelijke bijeenkomsten waarop steevast minstens veertig mensen aten, dronken en praatten in ordelijke chaos, vielen hun onbewegelijke gezichten ietwat uit de toon. Vermoedelijk hadden zij het net zo naar hun zin als de anderen, maar zeker weet ik dat niet. Na al die jaren heb ik nog steeds moeite met hun stille poker faces. Het is een vorm van zwijgen die ik alleen ken van het Indische deel van mijn familie en herken bij mensen met eenzelfde achtergrond. Indisch zwijgen is mij vertrouwd en vreemd tegelijk. Ik ken het goed genoeg om me erbij thuis te voelen, maar het sluit me ook buiten, omdat ik het niet kan.

    Als mijn grootmoeder kwam logeren, bracht haar kookkunst nieuwe geuren in huis. De sfeer bleef hetzelfde. Mijn moeder en grootmoeder hadden eenzelfde manier van doen. Zij leken niet alleen in hun zwijgzaamheid op elkaar, ze bewogen ook op dezelfde manier: geruisloos.

    Mijn grootouders van vaderszijde maakten zo veel lawaai dat hun aanwezigheid de luchtdruk in huis leek te veranderen. Want hoe praatgraag en druk mijn Indische familie ook kan zijn, vergeleken bij ‘de Hollanders’ gaat zij fluisterend door het leven.

    Grootvader Timmerije zei altijd precies wat hij dacht. Enkele jaren voor het begin van de Tweede Wereldoorlog verhuisden mijn grootouders van de Achterhoek naar Amsterdam.‘Er is maar één Mokum en dat is Lochem,’ zei opa altijd. Hij heeft nooit echt kunnen wennen aan de stadse manieren.

    Mijn Lochemse grootvader sprak niet zoals gewone mensen. Hij was doorgaans zo geporteerd van zijn eigen meningen dat hij die met luide stem debiteerde. En hij was niet de enige die het belangrijk vond om gehoord te worden. Zijn kinderen, mijn tantes en mijn vader, dachten er net zo over. Tijdens familiebijeenkomsten in hun huis, recht tegenover de toenmalige sjoel aan de Amsterdamse Lekstraat, schreeuwde iedereen zo hard hij kon teneinde de ander te overstemmen. Dat hoorde zo en dat was gezellig.

    Tijdens de jaarwisseling, die wij onveranderd bij hen doorbrachten, mochten alleen volwassenen en oudere neven en nichten naar buiten met vuurwerk. Ter compensatie nam mijn opa de kleintjes mee naar de veranda, waar ze met kletsende deksels en pollepels op de asemmer zo veel lawaai mochten maken als ze konden. Jarenlang was dat voor mij het toppunt van vreugde.

    Mijn moeder vindt lawaai maken niet passend. Mijn vader vindt dat je de dingen, alle dingen, met een goed humeur en vol overtuiging moet doen. In zijn visie dienen activiteiten derhalve gepaard te gaan met een flinke hoeveelheid geluid, of, zoals hij dat noemt, ‘bibberend hard’. Mijn ouders zijn het niet vaak met elkaar eens.

    Dat laten zij blijken door elkaars argumenten te becommentariëren. Vooral daardoor leerden mijn twee broers en ik dat er een verschil bestaat tussen ‘het Indische’ en ‘het Hollandse’. Hun ideeën over hoe de wereld in elkaar zit en welke taken mensen daarin hebben, liggen mijlenver uit elkaar. Zij noemen dat cultuurverschil. Vaak is dat ook zo. Maar minstens zo vaak zijn ze het gewoon niet met elkaar eens en vertikken ze het om water bij de wijn te doen. Die patstelling noemen ze dan cultuur.

    ‘Dat is nou typisch Indisch,’ zegt mijn vader als mijn moeder iets doet wat hij niet begrijpt. Dit kan variëren van de manier waarop zij een vrucht schilt, tot haar gewoonte ja te zeggen en nee te doen, of andersom. Mijn vader zegt vervolgens wat hij daarvan denkt. Bijvoorbeeld dat het onhandig is om van je af te schillen, en dat je verwarring zaait als je niet zegt wat je wilt.

    Mijn moeder spreekt zich niet uit, maar ‘laat merken’. Juist als zij niets zegt, moet je het ergste vrezen. Om een indicatie te krijgen van wat zich in haar hoofd afspeelt, is enige oplettendheid vereist. Wanneer haar neusvleugels licht trillen en haar hoofd tegelijkertijd wegdraait, ongeveer als een kat die zijn minachting toont voor het verkeerde merk blikvoer, is de kans groot dat zij een onaangename lijflucht heeft opgepikt. Zij meent dat ‘mensen’ (lees westerlingen) onvoldoende lichaamshygiëne in acht nemen. Vooral in de tijd dat een dagelijkse douche nog geen usance was, liet zij geen gelegenheid ongebruikt om ons op de kwalijke gevolgen daarvan te wijzen. Weliswaar nooit rechtstreeks, altijd door blikken of gebaren, maar daarom niet minder indringend. Het is een wonder dat wij niet allemaal aan smetvrees lijden. Ik heb wel een periode beleefd dat ik mijn kleren na uiterlijk een halve dag dragen moest opfrissen in een sopje van Dreft, maar dat kan ook puberale hysterie geweest zijn.

    Hetzelfde gebaar, dat wegdraaien van haar hoofd, kan ook een heel andere betekenis hebben. Dat iemand haar heeft gekwetst bijvoorbeeld, of een onderwerp aanroert waarover zij niet wenst te spreken. De boodschap achter de minimale mimiek is alleen duidelijk voor degenen die haar goed kennen. En zelfs die slaan de plank nog vaak mis.

    Het gekke is dat ik me niet kan herinneren dat mijn moeder ooit expliciet heeft gezegd dat zij Nederlanders, die in de Indische familie Hollanders heten, boertig en onbeschaafd vindt. En toch weet ik zeker dat zij er zo over denkt. Als ze dat wil, kan mijn moeder dingen duidelijk maken zonder iets te zeggen. Een groot deel van haar kracht ligt in de herhaling. Na bijna vijftig jaar huwelijk doet ze bijvoorbeeld nog altijd alsof haar hart het begeeft telkens als mijn vader een lepel in de gootsteen laat kletteren, of een ander, naar haar mening onnodig, geluid produceert.

    Waar ik vandaan kom, zijn praten en zwijgen synoniemen geworden van verschillende culturen. De talloze factoren die tezamen de blauwdruk van een cultuur vormen, zijn in ons gezin samengebald tot die twee kenmerken. Hoe zich dat precies heeft ontwikkeld, valt moeilijk te achterhalen. Zeker is dat mijn ouders het idee hebben gelanceerd en het tot waarheid verhieven. Hun kinderen hebben het geïnstitutionaliseerd, simpelweg door het klakkeloos over te nemen. Hollanders praten, Indischen zwijgen. Dat was de les die dagelijks in praktijk werd gebracht. Pas een paar jaar nadat ik het ouderlijk huis had verlaten, ontdekte ik de onzin daarvan.

    Ik ben opgegroeid in de tijd dat de meeste gezinnen waren georganiseerd volgens het één-kapitein-per-schipprincipe. Behalve dat mijn vader soms de stofzuiger ter hand nam en als dat zo uitkwam zijn eigen overhemden streek (we schrijven eind jaren zestig), en de gereedschapskist van mijn moeder was, aangezien zij alle reparaties in huis uitvoerde, onderscheidde ons gezin zich niet van andere: mijn vader was de kapitein.

    Mijn moeder was het daar volgens mij niet helemaal mee eens. Tenminste, zo’n gezicht trok ze als ze zei dat ze eerst met mijn vader wilde praten, alvorens er een beslissing zou vallen. Ik ben ervan overtuigd, dat zij vindt dat ze minstens net zo goed beslissingen kan nemen – en terecht – maar dat haar afkomst en opvoeding haar daarin altijd hebben gehinderd.

    In mijn idee heeft ze nooit een werkbare middenweg kunnen vinden tussen traditie en haar eigen wil. Ze deed dingen vaak, niet omdat zij dat wilde, maar omdat ze vond dat het zo hoorde. En als mijn moeder vindt dat iets hoort, moet het zo gebeuren en niemand die haar op andere gedachten kan brengen. Ze kan je hooguit de illusie geven dat je haar hebt omgepraat. Uiteindelijk doet ze dingen volgens haar normen – ook al is ze het zelf niet eens met de consequenties daarvan.

    Mijn vader noemt dat typisch Indisch.

    Mijn Indische moeder is, net als alle andere vrouwen uit de Indische familie, zeer eigenwijs. Zelf ontkent ze dat overigens.

    ‘Ik ben niet eigenwijs, alleen erg precies.’

    Hoe het ook zij, de ideeën van mijn ouders over het huishouden, geldzaken, reisdoelen en de inrichting van het huis staan doorgaans diametraal tegenover elkaar.

    Mijn moeders visie op gordijnen in de woonkamer bijvoorbeeld was dé twistappel in het intussen gepensioneerde huishouden van mijn ouders. Mijn moeder was namelijk tegen, omdat de vele meters textiel de kamer zouden verkleinen. Mijn vader was voor, omdat hij dan ’s avonds niet tegen zo’n ‘zwart gat’ hoefde aan te kijken. Bovendien zou het de kamer aanmerkelijk vergroten, wist hij.

    De strijd heeft ruim tien jaar geduurd. Mijn vader won, tot zijn eigen verbazing. De kinderen en kleinkinderen vinden de gordijnen erg mooi, vooral omdat zij zich niet langer bij elk bezoek voor of tegen de aanschaf hoeven uit te spreken.

    Mijn moeder is, verrassend genoeg, ook heel blij met deze laatste aanvulling op het interieur.

    ‘Het maakt de kamer véél groter, vind je niet?’

    Ze zegt niet dat het haar alles meevalt, of dat hij toch gelijk had. Ze negeert dat er ooit een verschil van opvatting heeft bestaan.

    Volgens mijn vader is dat typisch Indisch.

    Mijn moeder is niet altijd even blij met die duidingen van mijn vader. Doorgaans raken ze kant noch wal, meent ze. Bovendien vindt ze het niet netjes om iemand op zijn cultuur aan te spreken: typisch Hollands.

    Ik kan niet zeggen dat mijn moeder mij heeft leren zwijgen, maar ze heeft me zeker niet leren praten. Zeggen wat ik denk en voel heb ik mezelf op latere leeftijd moeten aanleren. Echt goed zal ik er nooit in worden. Het is net als met schaatsen. Tenzij je over uitzonderlijk talent beschikt, moet je het van jongs af aan gedaan hebben, anders wordt het nooit wat.

    Mijn grootmoeder, mijn moeder en ik zijn verbonden door een lijn van zwijgzaamheid. Wij zijn nakomelingen van een man en een vrouw die leefden in een tijd en een cultuur waarin het uiten van gevoelens niet gebruikelijk was. Bovendien kunnen de gesprekken tussen mijn overgrootouders nooit diepgaand zijn geweest. Zijn Maleis was heel gebrekkig en zij sprak geen woord Nederlands.

    ••

    Tante Noes, de jongste zuster van mijn grootmoeder, laat me foto’s zien van de onderneming in de Preanger waar zij is geboren. De meeste ken ik maar al te goed, want ik ben opgegroeid met die foto’s en de bijbehorende verhalen. Toch vervelen ze nooit. Ze lijken wel nieuw, merk ik, sinds ik vier jaar geleden heb rondgelopen op de plek waar mijn familie woonde. Het is alsof herkenning de oude zwart-witprentjes kleur geeft.

    De kalkbranderij is in driekwart eeuw nauwelijks veranderd. De kalkberg des te meer. In de albums van tante Noes prijkt een echte, dichtbegroeide berg, zijn rijkdommen vrijwel onaangetast. Sinds die foto heeft de berg mijn overgrootouders, hun kinderen en bijna twee generaties Indonesische pachters in leven gehouden. Nu is hij bijna op. Over een paar jaar is het land vlak en zal het vuur in de door mijn overgrootvader gebouwde ovens voor altijd doven.

    Het familiehuis, op de foto afgebeeld met mijn overgrootmoeder in sarong kabaya op de voorgalerij, is er niet meer, maar ik weet nu waar het stond. Een foto die ik niet eerder heb gezien toont mijn moeder als peuter voor het huis. Het is alsof ik naar mezelf kijk. Ze steekt haar tong uit naar de fotograaf, oom Tee, net als ik vaak deed toen hij dertig jaar later míjn jeugd vastlegde.

    Tante Noes, vijfentachtig is ze op dat moment, en ik praten over mijn plannen voor dit boek.

    ‘Aan mij heb je niets, hoor,’ zegt ze voor ik goed en wel binnen ben.

    ‘Ik wist wel dat u dat ging zeggen,’ antwoord ik.

    Ze lacht.

    Haar lach klinkt als die van mijn grootmoeder; giechelachtig. Tante Noes, mijn grootmoeder en hun zusters, Joop, Clara, Deet, Paulie en Mies, waren samen de zeven Tantes, de ruggengraat van mijn Indische familie. Ze hadden twee broers, Eddy en Cees. Tenminste, dat dacht ik tot voor kort. Nu blijkt er ook nog een oom Flo geweest te zijn. Ik heb hem nooit gekend. Hij is na de dekolonisatie met zijn gezin naar Australië gegaan. Aan de andere twee heb ik slechts vage herinneringen. De mannen in mijn Indische familie worden niet zo oud als de vrouwen. En in de verhalen die de doden levend houden spelen zij zelden een rol.

    De Tantes zijn eigenlijk mijn oudtantes, alleen heb ik ze

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1