Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

De Ziener
De Ziener
De Ziener
Ebook405 pages6 hours

De Ziener

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

"De Ziener" is het ontroerende vervolg op "De Tovenaar". Sinds de confrontatie tussen Naïr en Bodo zijn twintig jaar voorbij gegaan. In Anthune heerst chaos en er dreigt oorlog met Ustahs. Bodo is verdwenen en voor de meeste mensen is hij een held geworden. Over hem doen talloze verhalen de ronde. Verschillende mensen, onder wie zijn dochter, gaan op zoek naar Bodo om hem voor eigen doelen te gebruiken.

"De Ziener" hoort net als "De Tovenaar" tot het genre ‘fantasy’, maar dan de ‘unplugged’ variant. Ook in De Ziener wordt niet getoverd, er zijn geen feeën, draken, vliegende bezemstelen of anderszins, dit in de volle overtuiging dat het gewone leven zonder dat al magisch genoeg is. Ook in dit verhaal spelen tovenaars geen rol.

-----------------------------------

De pers over "De Tovenaar"

"Het verhaal is origineel, ook door het feit dat er totaal geen magie aan te pas komt en toch een fantasysfeer heeft. Ik werd echt door Bodo’s lot aangetrokken en leefde mee met alle tegenslagen die hij onderging. De personages zijn diep uitgewerkt. Het einde is sterk en laat je nadenken over het vervolg: er kan nog van alles gebeuren. …"
~ Elf Fantasy Magazine

Een geweldig boek
~ FF leesclub
LanguageNederlands
PublisherXinXii
Release dateNov 26, 2011
ISBN9789080955936
De Ziener
Author

Clement Roorda

Clement Roorda (1964) schrijft al zolang als hij zich kan heugen, maar debuteerde pas in 2005 met 'de Tovenaar'. In 2010 verscheen het vervolg 'de Ziener' en de verhalenbundel 'fantastische liefdesverhalen'. Zijn verhalen zijn gepubliceeerd in 'Pure Fantasy' en 'Pure Thrillers'. Hij werkt, naast het schrijven, in de gezondheidszorg, een bron van die emoties waar het echt om gaat in het leven: leren, houden van, afscheid nemen en toch gelukkig zijn. Boeken

Read more from Clement Roorda

Related to De Ziener

Related ebooks

Related articles

Reviews for De Ziener

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    De Ziener - Clement Roorda

    rondgang

    Proloog

    1. Erduban

    2. Ruben

    3. Larsen

    4. Marinde

    5. Zran

    6. Elassers graf

    7. Het Oude Woud

    8. Vaudan

    9. Vos

    10. Mizma

    11. Roos

    12. Bezèl

    13. De bezielden

    14. De achtervolgers

    15. Freigum

    16. Thuol

    17. De zee

    18. Het strand

    19. Woudem

    20. De vlucht

    22. De thuiskomst

    23. De Arendshorst

    24. De ontvangst

    25. Hereniging

    26. Anthune

    27. Dargor

    28. Enken

    29. De tempel

    30. Hoop

    31. Veldtocht

    32. De belegering

    33. De Rozenoorlog

    34. Epiloog

    Het lied van Roos en Zlatan

    Wat vooraf ging

    Na een burgeroorlog tussen Anthune en Ustahs zijn beide landen gescheiden en zijn de inwoners van Anthune Ustahs vergeten. Anthune is verpauperd, de infrastructuur is verdwenen, cultuur en beschaving zijn verwoest. De enigen die het land proberen vorm te geven zijn de tovenaars en de vorsten van Dargor.

    Naïr, de vorst van Dargor, maakt veel slachtoffers waaronder Roos, de zwangere bruid van Bodo. Overmand door verdriet en gekweld door nachtmerries gaat Bodo zwerven. Hij wordt onder de hoede genomen door Erduban, een rondreizende tovenaar. De orde van de tovenaars zendt hen uit om hulp te zoeken in de strijd tegen Naïr. Tijdens deze zoektocht laat Erduban, om aan zijn achtervolgers te ontkomen, een brug instorten terwijl Bodo er nog op staat, dit hoewel hij zeer gesteld is geraakt op Bodo. Bodo overleeft de val en gewond lukt het hem bij toeval de weg naar Ustahs te vinden.

    In Ustahs wordt hij liefdevol opgenomen en, onbewust van het verraad van Erduban, met hem herenigd. Maar de Ustahshi weigeren hen te helpen in hun strijd tegen Naïr. Bodo raakt bevriend met Elasser, de kroonprins van Ustahs en wordt verliefd op diens zus Marinde. Door een list weet Erduban de Ustahshi toch zover te krijgen dat zij ten strijde trekken tegen Naïr.

    Door gewetenloos te handelen (hij offert een groot gedeelte van zijn leger op) weet Naïr het leger van Elasser te verspreiden en vervolgens te verslaan. Elasser wordt gedood. Bodo overleeft de strijd, maar wordt opnieuw door Erduban verraden.

    Hij vlucht en ontmoet - of droomt hij dit? - de godin Namir. In een gesprek met haar leert Bodo dat de door hem geïdealiseerde Erduban net zo gewetenloos is als Naïr en dat ook hijzelf tot kwaad in staat is.

    Namir geeft hem de opdracht om ‘Naïr te vinden, te begrijpen en van hem te houden’.

    Zonder het te snappen, maar zijn lot accepterend, gaat hij naar Dargor. Op zijn reis ontmoet hij Marinde die hem overmand door het verdriet om de dood van haar broer afwijst. Zij weet niet dat Bodo door Erduban buiten het bedrog is gehouden.

    In Dargor wordt Bodo gearresteerd en voor Naïr gebracht. Daar ziet hij dat Erduban in dienst is getreden van Naïr. Op één of andere manier ontstaat er contact tussen Naïr en Bodo. Naïr ziet dat Roos de bruid van Bodo was. Hij confronteert Bodo met haar zwangerschap en dood. Bodo, op zijn beurt, ziet dat Naïr in diens jeugd zijn geliefde heeft vermoord omdat hij dacht dat zij hem verraden had. Bodo laat Naïr inzien dat dat een stomme vergissing was.

    Door wroeging overmand pleegt Naïr zelfmoord en diens leger valt uiteen.

    Bodo verlaat Dargor. Nog eenmaal ontmoet hij Erduban die niets snapt van wat er heeft plaats gevonden. Bodo geeft geen uitleg, verbreekt het contact en verdwijnt.

    Bodo’s rondgang

    Nadat Naïr was bestreden,

    zag hij om naar hen die leden.

    Hij verdreef bozen met macht.

    Vrede en heil werd zo gebracht.

    Zo herstelde Bodo Namirs luister

    en bande Scraz naar ‘t duister.

    Hij gaf water aan wie dorstten

    en hielp hen die lasten torsten.

    Hij liet de bloemen bloeien

    waar eens alleen haat kon groeien.

    De beer, door razernij verblind,

    bedreigde het doodsbange kind.

    Hij beval, in Namirs naam,

    het vervaarlijke beest te gaan.

    Op de weg lag een zware steen

    geen enkel mens kon er omheen.

    Maar het rotsblok, immens groot,

    rolde weg toen hij het gebood.

    Moe, nat en koud tot op het bot

    droegen zij gedwee ’t zware lot.

    Hij wist het vuur t’ontsteken

    en hun lethargie te breken.

    Zij werd voor haar moeders ogen

    door het water mee gezogen.

    Hij sprong haar na in de stroom.

    De nachtmerrie werd zo een droom.

    Waar kinderen honger leden,

    is nu iedereen tevreden.

    Hij heeft overvloed gebracht,

    zo het menselijk leed verzacht.

    Door van dorp tot dorp te reizen

    en allen te onderwijzen,

    verspreidt hij Namirs gaven,

    weet elk met haar rust te laven.

    Zo deelde Bodo in Namirs luister

    wijl Scraz lijdt in het duister.

    Proloog

    ‘water’

    Uit: Bodo’s rondgang

    Nadat de ondergaande zon de hemel in brand had gezet, stond hij op. Uitgerust door de lange pauze liep hij naar waar hij het dorp vermoedde. De oude kaart van Bezèl hoefde hij niet te raadplegen, die kende hij inmiddels uit zijn hoofd. Pas toen hij het dorp binnen liep, werd hij door haar inwoners opgemerkt. Terwijl ze ruimte voor hem maakten, zodat hij door kon lopen naar de lagune die tussen het dorp en het strand in lag en als haven fungeerde, keken ze hem vragend aan. Hij kwam bij de zee op het moment dat de vissersvloot binnen voer.

    Bodo liep, door de dorpelingen op de voet gevolgd, verder. Niemand zei iets.

    Van één van de eerste boten sprongen de vissers, waaronder twee jongens, in het water en waadden met een touw in de hand naar de kant. Bodo wachtte tot zij en de andere vissers de boten op het strand hadden getrokken. Daarna vormden de dorpelingen met de vissers een kring om Bodo en de twee jongens.

    ‘Ik heb jullie vader gekend,’ zei hij tegen hen. ‘Hij hield veel van jullie’.

    De twee jongetjes keken hem vragend aan, maar zeiden niets.

    Een oude man stapte op Bodo af, maakte een kleine buiging en sprak hem toe in een taal die Bodo niet verstond. Het klonk echter vriendelijk. Na enkele woorden zweeg de man.

    Bodo keek de spreker recht in de ogen. ‘Ik ben moe,’ zei hij, ‘ik wil rusten.’

    Eén van de jongens zei iets, het leek Bodo dat hij zijn woorden vertaalde. De man luisterde naar de jongen, knikte vervolgens naar Bodo en wenkte met zijn hand. Hij liep naar de duinen. Bodo volgde hem. Op het laatste duin stond een kleine hut. De man stopte voor de deur, deed die open en zei weer iets wat Bodo niet verstond. Maar het was duidelijk wat hij bedoelde.

    Bodo liep het huis in dat uit één vertrek bestond. Binnen stonden een bed, een tafel en een stoel. In de muur tegenover de deur zat een raam, waardoor Bodo tot zijn grote vreugde de zee kon zien.

    Hij ging op het bed liggen, sloeg de deken die opgevouwen op het bed lag over zich heen en viel direct in slaap.

    Deel 1, de vreemdeling

    1.Erduban

    ‘Moe’

    Uit: Bodo’s rondgang

    De bergen lagen als een onbeklimbare blokkade voor hen, maar opgeven wilde Bodo niet. Hij riep de goden aan, pakte Erduban bij de hand en liep op de rotswand af.

    ‘In naam van Namir, open u,’ beval hij en de wand opende zich. Zonder angst of twijfel liep hij het donker binnen. Erduban volgde. De rotswand sloot zich achter hen.

    Zo ontsnapten zij aan hun achtervolgers en bereikten veilig Ustahs, waar zij als helden werden onthaald. Immers, zij waren de eerste mensen sinds de duistere tijden die de bergen wisten te passeren.

    Somber keek Erduban uit het raam. Zo hoog in de vesting kon je eindeloos ver kijken, maar Erduban zag de schoonheid van het uitzicht niet. Een hoge stapel rapporten lag op zijn tafel en al had hij ze niet allen gelezen toch wist Erduban wat erin stond. Het gistte in Anthune, steeds meer. Erduban strompelde met het laatste rapport in zijn hand naar de andere kant van de kamer en trok aan het schellekoord. Daarna ging hij in de rolstoel zitten en wachtte tot een bediende kwam.

    Hij glimlachte. ‘Zie mij zitten,’ mompelde hij in zichzelf. ‘De op één na machtigste man van Anthune, volgens sommigen zelfs de machtigste, maar geen macht meer over zijn eigen benen. Oh, is het niet ironisch?’ Hij zweeg.

    Erduban was nog steeds een opvallende verschijning met zijn zwarte haren, al waren die hier en daar met grijs doorspekt. Ook nu nog was zijn leeftijd moeilijk in te schatten, al kon iedereen aan de groeven in zijn gezicht en zijn rimpelige handen zien dat hij oud was. Maar de ogen waren helder, de ogen van een jonge man. Het enige dat hem in de steek had gelaten was de kracht in zijn benen. Door een kamer lopen ging nog net als hij zeker wist dat hij zich bij zijn doel vastgrijpen kon. Daarom waren op diverse plekken in zijn kamer op schouderhoogte handgrepen bevestigd. In de citadel moest hij zich echter laten duwen in een rolstoel. Hij haatte het, maar Erduban zou zichzelf verloochenen als hij uit zijn handicap niet zo veel mogelijk voordeel haalde. Door een dramatische binnenkomst, geduwd door zijn mooie verzorgster, terwijl hij er zelf breekbaar uit zag, slaagde hij er vaak in zijn gesprekpartners op het verkeerde been te zetten. Ze onderschatten hem dan, wat hij altijd optimaal wist uit te buiten. Een andere keer kon hij er juist dreigend uit zien. Dan rolde hij zelf de stoel vooruit aan de grote achterwielen tot hij vlak voor zijn tegenstanders stond. Door zijn lage positie dwong hij hen tot een ongemakkelijke houding, maakte hen onzeker en wist hen te laten doen wat hij wilde. De rolstoel was dan ook door Erduban zelf ontworpen.

    Maar belangrijker nog dan zijn fysieke voorkomen, was de mythe. Hij, Erduban, de reisgezel van Bodo, de grote tovenaar die samen met Bodo Naïr verslagen had, de laatste tovenaar als je Bodo niet meerekende.

    Erduban zelf zag Bodo nooit als tovenaar, hij was de enige die Bodo zag zoals hij was: een raadsel.

    Alleen Ruben liet zich nooit intimideren door Erduban. Ruben, heerser van Dargor, bekwaam strateeg en diplomaat. Behendig had hij zichzelf gemanoeuvreerd in de positie waarin hij nu zat. Vlak na de val van Naïr was dat geen kunst geweest, immers de man die beschikte over een leger was automatisch de baas. Voordat de inwoners van Dargor van de schok, die de dood van Naïr veroorzaakt had, bekomen waren, zat de nieuwe heerser al stevig in het zadel. Wat een enorme prestatie was, was dat hij nu al twintig jaar op die plek had weten te blijven zitten.

    Erduban glimlachte toen hij dacht aan die beginjaren in Dargor. De vraagstukken die hij en Ruben samen hadden opgelost. Hoe de oogst binnen te halen in een land zonder mannen? Hoe te zorgen dat het rijk niet uiteen viel in kleine vorstendommen die elkaar zouden bestrijden in plaats van met elkaar samen te werken. En, misschien nog wel de grootste uitdaging, hoe om te gaan met Ustahs.

    In al die vraagstukken was Erdubans hulp aan Ruben onmisbaar gebleken, met uitzondering wellicht in de omgang met Ustahs. Immers, voor de koningin van Ustahs was Erduban een ongewenste persoon. Maar zelfs dat veranderde de laatste jaren, want ook in Ustahs was Bodo een mythe geworden. En met hem Erduban, of Marinde dat nu leuk vond of niet.

    Talin kwam het vertrek binnen. Ze diende Erduban al jaren, hij had haar zelf aangenomen en opgeleid. Talin was een mooie vrouw en was Erduban volledig toegewijd. Ze had lange, rode haren die ze meestal in een vlecht droeg. In de moeilijke tijd na de oorlog had de tovenaar haar beschermd. Niemand wist precies hoe of waartegen, maar gezien de dingen die toen hadden plaats gevonden, kon iedereen zich daar wel een voorstelling van maken. Zelf spraken de oude man en de jonge vrouw er nooit over, Talin sprak trouwens vrijwel nooit. Sommigen vermoedden dat de relatie tussen beiden meer was dan zakelijk, wat in de hand werd gewerkt doordat hun vertrekken naast elkaar lagen en er een deur tussen beide appartementen was. Een deur die altijd open stond. Anderen zeiden echter dat dat alleen was omdat Erduban oud en hulpbehoevend geworden was. Hij zou ‘s nachts eens kunnen vallen.

    ‘Breng me naar Ruben.’

    Talin knikte. Ze ging achter hem staan, schikte zijn kleren en haalde een kam door zijn haren. Ze vormden een opvallende verschijning, zelfs in de citadel waar iedereen aan hen gewoon was: Erduban de indrukwekkende tovenaar, gekleed in de zwarte tovenaarsmantel, die werd geduwd door die mooie vrouw met vlammend rode haren.

    Erduban vermoedde dat hij de enige was in Anthune die de tovenaarsmantel nog droeg, hij wist het eigenlijk wel zeker. Hij was immers de enige nog levende tovenaar. Zijn hand trilde even toen hij dacht aan het grote verlies dat zijn orde was toegebracht. Wat daarbij stak, was dat hij er niet in geslaagd was nieuwe leerlingen te werven en op te leiden. Hij had het niet eens geprobeerd omdat hij wist dat hij daarvoor niet meer de juiste man was. Bodo had gelijk gehad tijdens hun laatste ontmoeting: hij had zijn geloof in de goden verloren. Steeds vaker vroeg hij zich af of hij eigenlijk ooit geloofd had.

    Bodo, waar zou hij zijn? Zijn gedachten dwaalden af naar de dagen die volgden op de laatste ontmoeting. Hij zag Bodo nog weglopen naar het zuiden. Zijn eigen voeten leken van lood en zijn tong verlamd. Hij had hem achterna willen rennen, vragen of hij mee mocht. ‘Vergeef mij, Bodo. Heb meelij, vergeef mij,’ had hij hem na willen roepen, maar er was geen woord over zijn lippen gekomen. Pas toen Bodo uit het zicht verdwenen was, kon hij weer bewegen. Hij viel op de grond en huilde gierend tot de nacht viel.

    Hij lag nog aan de kant van de weg, toen hij wakker werd van het geluid van ruiters. Hij stond op en klopte zijn kleren af zodat hij er, toen de ruiters dichtbij waren, weer toonbaar uitzag. Het bleken Ruben en zijn mannen te zijn die hem een paard aanboden. Samen reden ze daarna naar Dargor.

    Daar aangekomen reden ze rechtstreeks naar de vesting. Niemand legde hen een strobreed in de weg. Iedereen verkeerde nog in shock door de bizarre gebeurtenissen van de dag daarvoor. En toen de inwoners van Dargor weer bij zinnen waren, was Rubens positie al onaantastbaar. Alleen hij beschikte over getrainde soldaten en hij en zijn mannen hadden als enige toegang tot de rijkdommen uit de vesting. Zij beschikten niet alleen over het goud en edelstenen, maar ook over de voedselvoorraden die in de verschillende pakhuizen opgeslagen lagen. Door het voedsel gratis te verstrekken aan de bevolking, voorkwam Ruben dat velen de hongerdood stierven en werd hij zo populair bij het volk dat zij, die hem die eerste maanden hadden kunnen verjagen, dat niet aandurfden. Toen ze wel genoeg moed verzameld hadden, kon het niet meer, omdat zijn machtsbasis al te groot geworden was.

    De eerste jaren waren tropenjaren geweest: dag en nacht werken, plannen maken, verbonden sluiten, het land opbouwen. Door het verstrekken van kredieten hielpen ze boerenbedrijven opbouwen, door het werven van arbeidskrachten uit de verre omgeving, zelfs uit Ustahs, zorgden ze dat het nodige werk weer gedaan kon worden. De roversbenden die door het land trokken, werden uitgeschakeld, niet altijd door geweld, soms ook door ze in dienst te nemen. Zo kreeg Dargor al snel weer een leger, maar het was het vreemdste leger dat Anthune ooit gekend had. Het bestond uit huurlingen, voormalige bandieten, landlopers en burgers die een ander bestaan wilden. Door Rubens bekwame leiding en diens grote talent om de juiste mensen op de juiste posities te plaatsen, was het een uiterst efficiënt instrument gebleken.

    Toen na een paar jaar eindelijk geoogst kon worden, deed Ruben dat. Hij trouwde een mooie koopmansdochter waardoor hij zich nog meer steun verwierf onder de bewoners van Dargor. Maar Erduban wist dat, al was het geen vlammende verliefdheid, hij niet alleen uit zakelijk gewin met haar getrouwd was. Hij was gelukkig met zijn vrouw.

    Ja, dacht Erduban, als iemand zich had weten te verbeteren door die ellendige oorlog, was dat Ruben wel geweest. Hij herinnerde zich het gesprek tussen Ruben en Elasser nog goed waarin Ruben zei dat mensen als hij altijd wat konden verdienen aan zo’n oorlog. Geld, goed, maar ook rehabilitatie en veiligheid. Voor Ruben was het allemaal uitgekomen.

    Maar Erduban wist ook dat Ruben in zijn nachtmerries nog steeds geplaagd werd door de list van Naïr waardoor hij de orders van Elasser genegeerd had. Daarmee had hij zijn eigen leven en dat van zijn mannen gered, maar Elasser verraden. Daar leed Ruben nog steeds onder, want hij had van Elasser gehouden als was het zijn broer.

    ‘Littekens,’ mompelde Erduban, ‘iedereen heeft littekens.’

    Talin, de enige die de littekens van Erduban kende, reageerde niet. Zij hoorde hem soms zijn verschrikkelijke nachtmerrie dromen, waarin hij zijn laatste ontmoeting met Bodo opnieuw beleefde. Maar geen van beiden sprak daar ooit over.

    2.Ruben

    ‘en hun lethargie te breken’

    Uit: Bodo’s rondgang

    Na die verschrikkelijke veldslag liep hij over dat vervloekte slagveld. Hij had geen vrees en stond de gewonden en stervenden bij. Lichtgewonden kwamen alleen al door hem te zien weer op krachten en de stervenden gaf de aanblik van hem dat waar ze na genezing het meest naar snakten: rust en vrede.

    Voor Naïr, de vervloekte, was het verderf nog niet groot genoeg. Daarom stuurde hij zijn mannen terug naar het slagveld om de laatste overlevenden het leven te nemen. Zij stuitten daarbij op Bodo terwijl hij van gewonde naar gewonde liep. Het leek de slagers van Naïr zo makkelijk: die eenzame man beletten in zijn heilzame werk. Maar ze hadden buiten de goden gerekend. Bodo lokte zijn achtervolgers het woud in en de meesten van hen zijn nooit meer terug gekeerd. Zo stopte hij het beulswerk van Naïrs mannen. Daarmee redde hij meer mensen het leven dan dat hij ooit had kunnen doen door zelf de gewonden bij te staan.

    Die mannen van Naïr die Bodo’s wraak hadden overleefd, vluchtten naar Dargor in het vreselijke besef dat er iemand was die machtiger was dan hij.

    Talin duwde Erduban naar de grote raadszaal. Ze had de neiging om hem over zijn hoofd te strelen, maar hield zich zoals altijd in. De liefde die ze voelde voor deze man, die zoveel gedaan had voor haar en de inwoners van Anthune, was groot. Alles wat ze wilde was hem dienen en beschermen. Hij verdiende het niet dat hij nu nog zo zwaar beproefd werd door Ruben en alle anderen. Maar ze wist dat Erduban niet anders wilde. Het harde werken was voor hem de manier om te vergeten, om boete te doen.

    In Talins ogen had hij zijn vermeende fouten al honderdmaal gecompenseerd. Eenmaal had ze dat ook tegen hem gezegd. Hij keek haar daarna strak aan terwijl zijn ogen volschoten. Ze had hem omarmd en hij koesterde zich even aan haar warmte, daarna had hij haar van zich af geduwd.

    ‘Dank je Talin,’ had hij gezegd, ‘je bent het beste wat me is overkomen sinds Bodo. Kom, nu weer aan het werk.’

    Sindsdien wist ze dat ze er niet met hem over praten moest, maar het was voor haar genoeg dat hij wist hoe zij over hem dacht.

    Ze kwamen bij de grote raadszaal. Erduban kneep in het rapport dat op zijn schoot lag, Talin zag zijn knokkels wit worden. De wachters die in de gang stonden, sprongen in de houding, waarna één van hen de deur opende. Talin duwde Erduban naar binnen en reed hem naar de grote tafel die in het midden stond. Ruben zat aan het hoofd ervan. Hij stond op toen Erduban binnen kwam en schudde even de uitgestoken hand. Daarna ging hij weer zitten. Talin stapte terug nadat ze Erduban tot aan de tafelrand had gereden en bleef steunend tegen de muur van de raadszaal staan.

    ‘Talin, weer even mooi als altijd,’ zei Ruben terwijl hij voor Erduban en zichzelf een glas wijn inschonk. ‘Wanneer ben je die oude man nu eens zat en kom je mij verzorgen?’

    Talin glimlachte, maar zei niets.

    ‘Regel dat maar als ik dood ben,’ bromde Erduban, ‘maar bedenk wel: dat zal nog heel lang duren.’

    ‘Ik hoop het, oude vriend. Ik hoop dat Talin nooit een andere meester hoeft te zoeken. Ah, ik zie dat ook jij het laatste rapport van onze verspieders uit het westen gelezen hebt. Geen goed nieuws, is het wel? Die Larsen wordt een steeds groter probleem.’

    Erduban knikte. Sinds de val van Naïr was er geen vorst meer die over heel Anthune regeerde. Ruben was de machtigste heerser, maar zijn gezag reikte niet verder dan twintig dagreizen naar het zuiden en westwaarts van Dargor. Buiten Ruben was er een groot aantal lokale krijgsheren. Die waren heer en meester rond hun vesting. Van sommige krijgsheren was het machtsgebied enkele dagreizen groot, anderen heersten alleen in de directe nabijheid van hun kasteel. De meesten voerden bevel over een klein leger, bestaande uit enkele tientallen manschappen, een paar hadden een groter leger. Ruben had verreweg het grootste leger, een paar duizend man, maar ook dat was ontoereikend om heel Anthune te controleren. Hij was machtig genoeg om iedere krijgsheer in een individuele strijd te verslaan, maar het ontbrak Ruben domweg aan voldoende mannen om een centraal gezag te vestigen. Daarom had hij gekozen voor een andere strategie: omkoping, bondgenootschappen aangaan en belonen. ‘Verdeel en heers, het motto van een overlever,’ had hij wel eens spottend tegen Erduban gezegd. Een gevolg daarvan was dat hij wel eens gasten in de vesting had die hij eigenlijk het liefst eigenhandig de nek om wilde draaien, maar die hij omwille van het hogere doel te vriend moest houden. Erduban was zijn belangrijkste raadsheer en inspirator in deze strategie, maar als ze samen zaten te ‘somberen’ zoals Akki, de vrouw van Ruben, het noemde, walgden ze er beiden van.

    Larsen was echter van een andere orde. Volgens de geruchten was hij een voormalige piraat die zich in de havenstad Enken gevestigd had en van daaruit zijn gezag steeds verder landinwaarts uitbreidde. Vanzelfsprekend betaalde hij geen schatting aan Ruben, integendeel, iedereen die dat wel deed, beschouwde hij als zijn natuurlijke vijand. Het was nu al weer bijna tien jaar geleden dat Larsen was opgedoken in Enken. Vrij snel had hij de aandacht van Ruben en Erduban getrokken door de manier waarop hij de macht in het gebied rond Enken gegrepen had. Grof geweld, maar ook bedrog en verraad waren methoden waarvan hij zich bediende. Hij deed dat met een flair en gedrevenheid die hem nu, na tien jaar, de op één na machtigste heerser in Anthune hadden gemaakt.

    Eigenlijk was hij de op twee na machtigste heerser van Anthune, want machtiger dan Ruben en Larsen was Marinde. Maar zij had tot nu toe nooit opzichtig gebruik gemaakt van haar macht. Haar drijfveren waren gewin en veiligheid voor Ustahs. Daarin paste het niet om opzichtig haar invloed te laten gelden, al schroomde ze niet om in te grijpen als haar economische belangen in het geding waren. Nog geen jaar geleden had zij een krijgsheer geëlimineerd die een bedreiging vormde voor de belangrijkste handelsroute tussen Anthune en Ustahs. Het was, hadden Ruben en Erduban bewonderend opgemerkt, een schone operatie geweest. Binnen twee dagen stond het hoofd van de desbetreffende krijgsheer op een spies op de muur van zijn vesting. Al was hij getalsmatig in de minderheid, Marinde had niet voor een bloedige confrontatie gekozen. Een verrader had al de eerste dag van de belegering door het leger van Ustahs de ophaalbrug neergelaten en de poort geopend. Zo werd een gevaarlijke of langdurige strijd voorkomen. De terechtstelling werd door niemand betreurd, want de man had zich laten kennen als een dief en verkrachter. Na terugtrekking van het leger uit Ustahs had Ruben snel één van zijn mannen geïnstalleerd. Het eerste wat die daarna deed was een dankbrief naar Marinde sturen. Zij had daarop niet gereageerd.

    Ruben had nooit geprobeerd om Larsen om te kopen of een verbond met hem te sluiten. Volgens hem omdat het zinloos was om afspraken te maken met iemand die zich zo onbetrouwbaar toonde. Maar Erduban zei hem altijd dat Larsen en hij teveel op elkaar leken.

    ‘Opnieuw heeft die vervloekte Larsen een stad ingenomen,’ bromde Ruben. ‘Hij heeft nu de hele kust van Anthune onder zijn controle en bepaalt of we nog vis kunnen eten of niet.’

    ‘Slechts zeevis,’ zei Erduban. ‘Forel bepalen we zelf nog.’

    ‘Hou op, die vis interesseert me geen moer. Waar het om gaat is dat hij steeds meer macht heeft. Over enkele maanden beschikt hij over meer manschappen dan wij. Dan is het slechts een kwestie van tijd of hij zit in Dargor.’

    ‘Die vis zou je wel moeten interesseren, want het doet ons geen goed wanneer de mensen zien dat een voormalige zeerover uitmaakt wat wij op tafel zetten. En inderdaad, het is veel sneller gegaan dan wij hadden ingeschat. Maar zou je willen ruilen? Zijn strategie is die van Naïr, de mensen kunnen kiezen tussen de dood of Larsen gehoorzamen. Geen wonder dat ze voor de laatste mogelijkheid kiezen.’

    ‘Nee, dat is het niet. Als het zo simpel was, zou ik mij geen zorgen maken. Dan hoefden we slechts Larsen uit te schakelen, op zich moeilijk genoeg, maar te doen. Hier lees ik dat er meer aan de hand is: mensen volgen Larsen niet meer alleen omdat hij hen geen keuze laat, maar ook omdat hij hen weet aan te spreken. Hij bindt mensen die dromen van het oude rijk aan zich. Hij weet ze te geven wat ze missen: trots en onafhankelijkheid! En dat staat in schril contrast met de werkelijkheid van de meesten: honger, ordeloosheid en schaamte. Oude vriend, je zit te veel in je studeerkamer. Je zou er meer uit moeten en dan niet alleen Dargor zien, maar het land intrekken. Je zou schrikken! Jij en die verrekte Bodo van je zijn dan wel helden, maar dat is niet meer genoeg voor de mensen om in te geloven. Je zou zien dat de mensen te weinig hebben om trots op te zijn en te veel om zich zorgen over te maken. Dat ze niet van honger omkomen, danken ze aan een obscuur bergrijk uit het oosten. En daar betalen ze goed voor, althans, dat denken ze.’

    ‘Niet alleen aan Marinde, ze hebben ook veel aan jou te danken.’

    ‘Hier ja, maar verder in Anthune is het een bende. Het is nu twintig jaar na de oorlog, maar de honger is nog even groot. De tovenaars die voor recht zorgden, zijn verdwenen, de oudsten hebben geen gezag meer en een hele generatie kinderen is opgegroeid zonder vaders. En die groep, juist hen, weet Larsen aan te spreken. Nee, het staat er slechter voor dan ooit te voren.’

    ‘Maar dat ligt niet aan jou. En dat ze het elders slecht hebben komt niet door het beleid van Marinde. Ze moeten het wijten aan hun eigen incompetentie, corruptie en wetteloosheid.’

    Beide mannen zwegen somber. Talin stapte uit het donker naar voren en vulde de glazen bij. Daarna trok ze zich weer terug naar de zijkant van de raadszaal.

    ‘Je hebt, denk ik, gelijk, Ruben,’ zei Erduban uiteindelijk. ‘En daarom zullen we wat nieuws moeten verzinnen, de oude strategie werkt niet meer. We moeten met iets nieuws komen, maar met wat?’

    Na weer een tijd van stilte ging Erduban opeens rechtop zitten. ‘Zeg dat nog eens wat je daarnet zei.’

    ‘Wat bedoel je? Ik zei zoveel.’

    ‘Nou, dat ik een held was en dat Larsen de jongeren wist aan te spreken.’

    ‘Nou, ik weet eigenlijk niet of ik het ergens gelezen of gehoord heb, maar de jongelui trekken naar Larsen en melden zich bij hem aan als vrijwilliger. Hun keuze is simpel: avontuur of verrekken als keuterboertje, afhankelijk van de grillen van de toevallige heerser die in hun dorp de dienst uit maakt, schatting vraagt en de vrouwen verkracht. Dan is de lokroep van Larsen onweerstaanbaar. Zelfs hier in Dargor trekken mensen weg. En echt niet omdat ze honger hebben, want dat hebben ze niet, maar omdat ze mij nog steeds zien als een indringer die met het nodige geluk de troon van Naïr bezet houdt totdat iemand anders hem zal overnemen. Iemand die niet afhankelijk is van die ijskoningin uit het oosten. Marinde, die ons tolereert zolang het in haar kraam te pas komt, maar ons nog nooit een audiëntie heeft toegestaan. Wij, overlevende helden uit de verschrikkelijke oorlog, de grootste helden op Elasser en Bodo na. Ze tolereert ons, maar staat ons niet toe om de bergen te passeren. De eerste de beste handelaar heeft meer rechten dan wij.’ De laatste woorden spuwde Ruben uit.

    ‘Ze houdt ons nog steeds verantwoordelijk voor de dood van haar geliefde broer. Heus, ik hield ook van Elasser. Hij gaf mij de kans op een nieuw leven. Hij gaf mij wat hij mij beloofde. Kunnen wij er wat aan doen dat Bodo haar in de steek gelaten heeft en in het niets is verdwenen?’

    Bodo, waar is Bodo? Voor de tweede keer in korte tijd kwam deze gedachte bij Erduban op, maar hij zei daar niets van.

    ‘Dus als we zorgen dat de mensen hun waardigheid niet meer bij Larsen, maar bij ons vinden, is het gevaar van Larsen geëlimineerd?’

    ‘Dat zal wel, ja’ snauwde Ruben bijna boos tegen Erduban. Maar daarna zweeg hij, want om Larsen niet te bestrijden met wapens of geld maar met een gevoel, was een nieuwe gedachte. Beide mannen spraken rest van de avond niet meer. De wacht werd gewisseld, maar Ruben noch Erduban merkten het. Buiten de twee mannen bleef alleen Talin op haar plek.

    ‘Als wij iets kunnen zetten tegenover wat Larsen de mensen biedt en als we Marinde tot meer inschikkelijkheid weten te bewegen, veranderen we het krachtenspel.’ Het was Ruben die hiermee de lange stilte verbrak.

    ‘En Bodo,’ zei Erduban. ‘Als we Bodo hebben, maakt Larsen geen kans.’

    ‘Juist, met Bodo, dood of levend, heeft Larsen geen kans. En Marinde ook niet. En wij hebben jou al, dus eigenlijk hebben we deze slag al half gewonnen.’

    ‘Maar als Larsen Bodo heeft of krijgt, zijn we verloren.’

    ‘Of Marinde.’

    ‘Inderdaad, of als Bodo in Marinde’s handen valt.’

    ‘Dus alles draait om de vraag waar Bodo is.’

    ‘Inderdaad, waar is Bodo, of waar is zijn graf en wie zijn Bodo’s ware volgelingen.’

    ‘Bodo, waar ben je?’

    3.Larsen

    ‘het duister’

    Uit: Bodo’s rondgang

    Hij leek op de vele gevangenen die de afgelopen maanden naar de vesting werden gevoerd, maar zij die hem goed bekeken, zagen dat het omgekeerd was. Hij was geen gevangene, hij stond zijn bewakers toe hem te escorteren. Zij vormden een erewacht voor de rechter die het vonnis voltrekken kwam. Zo liep hij de vesting binnen: boodschapper van de goden en brenger van slecht nieuws: het oordeel.

    De mensen die hem zagen, beseften dat nog die dag een nieuwe era zou beginnen. Ze haalden de kinderen binnen, sloten de luiken, baden tot de goden en wachtten af. Toen de schreeuw uit de vesting kwam, de kreet geslaakt in doodsnood die overal te horen was, begrepen ze dat Scraz zijn kind had thuisgehaald.

    Zij die hem later zagen vertrekken, voelden dat vanaf die dag Namir zou regeren en keken hem na toen hij de poort uitliep.

    De inwoners van Dargor kenden zijn naam toen nog niet en noemden hem daarom ‘die vreemdeling’.

    Larsen keek vanuit het statige koopmanshuis over de markt van Enken. Hij had dit huis uitgekozen omdat hij het mooi vond. Vooral de grote beelden die de voorgevel opsierden en het balkon vanwaar hij de mensen kon toespreken, al deed hij dat laatste bijna nooit, vond hij prachtig. Maar het allermooiste vond hij nog dat je vanaf het dakterras de zee kon zien en ruiken. Hij was nu eenmaal een zeeman, hij zou altijd van de zee blijven houden.

    Nu keek hij neer op de bedrijvigheid van de markt. De vissersvloot was binnengelopen. Vis, verpakt in ijs, werd verhandeld. Geschreeuw schalde over de markt. Larsen genoot er van. Daarna draaide hij zich om en richtte zich weer tot de andere, in de kamer aanwezige, man.

    Caler diende hem al jaren. Toen Larsen nog voer, was hij

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1