Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Het Bloed van het Lam: Mysterieus België, #1
Het Bloed van het Lam: Mysterieus België, #1
Het Bloed van het Lam: Mysterieus België, #1
Ebook566 pages6 hours

Het Bloed van het Lam: Mysterieus België, #1

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Tijdens zijn onderzoek naar de diefstal van de Rechtvaardige Rechters ontdekt Maarten Dejonckheere een occult geheim van de Tempeliers over de Heilige Graal...

Geen enkele andere stad pronkt er zo openlijk mee de enige echte Heilige Graal te bezitten als Brugge. Vlaanderen was dan ook de bakermat van de Orde der Tempeliers, die de behoeders van de Heilige Graal - of het Heilig Bloed/de Heilige Bloedlijn - zouden zijn. Precies die Graal staat centraal in het Lam Gods, waarop ook de Tempeliers een prominente plaats innemen.

Waarom werd het paneel de Rechtvaardige Rechters in 1934 uit het Lam Gods van de gebroeders Van Eyck gestolen? Waarom wilden de nazi's het terugvinden? Verbergen de Rechtvaardige Rechters het geheim van het Heilig Bloed? Welke rol speelden de Tempeliers in dit alles?

Lena, die voluit Magdalena Christiaenssens heet, beweert er meer over te weten... en is op de vlucht voor haar familie, die al eeuwenlang een geheim genootschap leidt rond het Heilig Bloed van Brugge. Is zij een fantaste?

Deze historische faction thriller van Patrick Bernauw was de eerste in de succesvolle trilogie rond onderzoeksjournalist Maarten Dejonckheere en "Mysterieus België". Het boek verscheen oorspronkelijk bij uitgeverij Manteau in 2006.

LanguageNederlands
Release dateJul 30, 2015
ISBN9781513034508
Het Bloed van het Lam: Mysterieus België, #1
Author

Patrick Bernauw

Het Smashwords ebook-platform van auteur, regisseur, performer en docent literaire creatie Patrick Bernauw. Writer of historical faction, horror and fantasy. Playwright, performer and producer of "alternate reality games", murder & mystery games, city games and teambuilding events. *** Patrick Bernauw werd geboren op 15 april 1962, en woont sindsdien in Erembodegem. Hij was radio-, tv- en stripscenarist, hoorspelregisseur, hoofdredacteur van de Historische Verhalen, en leidt nu een eigen productiehuis voor interactief theater, dat zich de jongste tijd vooral concentreert op moordspelen en stadsspelen voor teambuilding, bedrijfsevents, feesten enz... Sinds 1981 schrijft hij romans, verhalen, essays, toneelstukken en radio- en televisie-scenario's - zowel voor volwassenen als voor de jeugd. Tot zijn bekendste proza-werken behoren de docudetective "Mysteries van het Lam Gods" (1991) en, in samenwerking met Guy Didelez, de historische jeugdroman "In het Teken van de Ram" (1996) die in eigen land werd onderscheiden met de Prijs Knokke-Heist voor de Beste Jeugdroman en in Duitsland met de Eule des Monats. Zijn proza-werk voor de jeugd werd voorts nog twee maal bekroond met de John Flandersprijs voor Vlaamse Filmpjes en werd vertaald in het Frans, het Duits, het Noors, het Italiaans, het Spaans en het Pools. Zijn meest recente werken zijn historische thrillers voor volwassenen: "Het Bloed van het Lam" (2006), "Nostradamus in Orval" (2007), "Het Illuminati Complot" (2008), "De paus van Satan" (2011) en "De Zaak Louis XVII" (2012). Voor de BRT(N)/VRT, een aantal Nederlandse omroepen, Radio Ostankino (Moskou), New Radio New York en voor de Vlaamse vrije radio's schreef en in het laatste geval regisseerde en produceerde Patrick Bernauw ettelijke luisterspelen. In 1994 ontving hij voor zijn luisterspel "La Comédie Française" de Prijs van de Provincie Oost-Vlaanderen voor toneel. Voor de VTM was hij co-scenarist van de series "Meester!" en "Wittekerke", en hoofdschrijver en storyliner van de jeugdsoap "Wat nu weer!?" Voor de VRT was hij co-scenarist van de sitcom "Alle Maten" en van de detective-reeks "Sedes & Belli". Met zijn toneelstukken, die hij vaak zelf regisseerde, viel hij eveneens regelmatig in de prijzen. Dat was onder meer het geval met "De Dochter van Calamity Jane", geschreven in samenwerking met Guy Didelez (Wim Verbeke Prijs voor Jeugdtheater, 1997) en de thriller "De Minister en het Maffia Meisje" (Sabam Prijs voor Toneel, 1999). Hij was ook actief in het beroepstheater. Zo schreef hij samen met Guy Didelez het figurentheaterstuk voor kleuters, "Beerenbodegem" (Taptoe, 1997) en met Frank Van Laecke "Semper Vivat" (Taptoe, 2005). In 1998 richtte Patrick samen met zijn broer Fernand het muziektheatergezelschap Compagnie de Ballade op, dat zowel voor een volwassenen publiek als voor jongeren speelt. Patrick Bernauw schrijft niet alleen de teksten waarvoor zijn broer Fernand de muziek componeert, maar regisseert de stukken ook en acteert/zingt erin mee. Met "Het Ware Verhaal van Calamity Jane" en met "De Sterke Verhalen Blues" trok hij jarenlang door het hele Vlaamse land. In 2005 werd Compagnie de Ballade onderscheiden met de prestigieuze Visser Neerlandia Prijs voor Musical, voor de productie "Scharpenelle". Momenteel is hij vooral actief als scenarist en producent van teambuilding moordspelen en stadsspelen. Samen met fotograaf Marc Borms werkt hij aan de reeks Mysterieus België, fotozoektochten op basis van een fotoboek. Compagnie de Ballade heeft hij heropgericht als productiehuis voor audio theater, waarmee hij is teruggekeerd naar een oude liefde, het luisterspel, en ook als performer een tweede adem gevonden lijkt te hebben.

Read more from Patrick Bernauw

Related to Het Bloed van het Lam

Titles in the series (11)

View More

Related ebooks

Related categories

Reviews for Het Bloed van het Lam

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Het Bloed van het Lam - Patrick Bernauw

    BRUGGE

    ’t Is wonder hoe de Brugse stad

    bijna heel ’t Heilig Land bevat:

    hier heet een kerk Jeruzalem

    of Nazareth of Bethlehem,

    Bethaniën ligt niet ver van daar,

    Sarepta ziet men nog voorwaar,

    en Sion met zijn oud convent

    was eertijds heel de stad bekend.

    Van aan Carmelus hoog bekroond

    alwaar de Carmelieter woont

    tot op de Burg waar ’t Heilig Bloed

    Calvarieberg herdenken doet,

    brengt Brugge, ’t zij van welke kant

    gedachten bij van ’t Heilig Land.

    Guido Gezelle

    Deel 1: Het Bloed

    In een ander rituaal van Rozenkruisers lezen we nog een bijkomende ceremonie: ‘De Meester neemt het blad waarop I.N.R.I. staat geschreven, steekt er het vuur aan en legt het in de beker. Wanneer het opgebrand is zegt hij: Et consummatum est.’ In het rituaal dat in een handschrift gedateerd 1765 tot ons kwam, was het aanstonds na de eedaflegging door nieuwe confraters, dat de Meester deze Latijnse woorden uitsprak. Daarop volgde een (niet verplichtend) eetmaal: ‘Men mag een geroosterd lam eten, maar het moet onversneden worden opgediend. Men snijdt er kop en poten af en werpt ze in het vuur als zoenoffer.’

    Andries Vanden Abeele in Het relikwietabernakel in de basiliek van het Heilig Bloed in Brugge

    http://users.skynet.be/sb176943/AndriesVandenAbeele/relikwietabernakel.htm

    ––––––––

    1.

    In de nacht van 2 op 3 januari 2006 werd ik bruusk gewekt door Bruce Springsteen & The E Street Band. Of beter, door de ringtone versie van The Rising, geproduceerd door mijn mobieltje. Het schurende stemgeluid van The Boss moest ik er zelf bij bedenken:

    Come on up for the rising

    Come on up, lay your hands in mine

    Come on up for the rising

    Come on up for the rising tonight

    In principe kostte verrijzen mij niet de minste moeite, zij het dan wel dat The Boss pas om 08:00 uur stipt werd verondersteld mij vriendelijk te verzoeken vrolijk fluitend alweer een heerlijke nieuwe dag aan te vangen. Het was 24:01 uur en ik had geen zin om te verrijzen, laat staan te communiceren met de persoon die mij wenste te spreken.

    Iemand die je in de nacht van 2 op 3 januari om 24:01 uur wenste te spreken, had ofwel rampzalig slecht ofwel ongelooflijk goed nieuws te verkondigen. Ook kon de mogelijkheid niet uitgesloten worden dat hij of zij een lichtjes beschonken fuifnummer was. Of een malloot.

    ‘Meneer Dejonckheere? Maarten Dejonckheere?’

    Het was een malloot. Van het vrouwelijk geslacht dan nog. De stem kwam van ver, brak af in een hysterische snik en klonk alsof ze al een stuk of wat slapeloze nachten achter de rug had. Valium 5 had hier wonderen verricht.

    Ik bezit een merkwaardige gave voor het detecteren van malloten, misschien omdat ik ze lijk aan te trekken zoals een verse koeienvla de zwarte vliegen. Mijn lieve ex had me destijds een paar beproefde technieken aan de hand gedaan om dit slag volk van me af te schudden, maar blijkbaar hanteerde ik ze niet op de meest efficiënte wijze. Een normaal mens gooide de hoorn op de haak of scheepte de malloot af, hetzij recht voor de raap, hetzij met een smoes – maar ik startte onveranderlijk een conversatie.

    ‘Met wie spreek ik?’

    ‘U bent toch de Maarten Dejonckheere van de krant?’

    Daar moest ik even over nadenken. Om 24:01 uur – het was ondertussen al 24:02 uur geworden - heb ik het er doorgaans knap lastig mee me te herinneren wie of wat ik nu precies ben, vooral als ik net voordien bruusk uit mijn eerste slaap ben verrezen.

    Maarten Dejonckheere. Van de krant. Ik had een jaar pers en communicatie gestudeerd aan de vub en was daarna inderdaad in dienst gegaan van een populaire krant. Als correspondent voor de regio Gent bracht ik verslag uit van gouden jubilea, duivenmelkersfestijnen, recordpogingen paalzitten en gebroken armen en benen. Met de komst van de commerciële zender waren evenwel de gouden tijden aangebroken, waarvan literaire halftalenten als ik zo lang hadden gedroomd. Ik stelde mijn kandidatuur als scenarist voor het eerste langlopende familiefeuilleton van Vlaamse makelij, maar ging uiteindelijk aan de slag bij een productiehuis, als researcher voor grensverleggende televisiedocumentaires. Bij mijn weten had ik sinds de vroege jaren tachtig niks meer te maken met het krantenwezen. Of het moest zijn dat de slapeloze jongedame het interview bedoelde dat mij onlangs was afgenomen door een onhandige jongeman – correspondent voor de regio Gent – en dat verschenen was in het populaire blad waarin ik destijds ook mijn eerste en enige stappen in de journalistiek had gezet.

    ‘Maarten Dejonckheere?’ drong ze aan. ‘Het Vlaamse Monster van Loch Ness?’

    ‘Ja oké,’ zuchtte ik.

    Het viel niet te ontkennen. Ik was die Maarten Dejonckheere en geen andere. De onversaagde onderzoeksjournalist die mij een interview had afgenomen, had er lucht van gekregen dat ik aangezocht was door het gerenommeerde, onder Gouden Beren & Rozen bedolven, internationaal opererende productiehuis The X Factory. Dat was een betrekkelijk kleine stap voor de mensheid geweest, maar een hele grote voor mij. Het in Londen gevestigde productiehuis zocht medewerkers – researchers, scenaristen, regisseurs – voor een nieuwe documentaire serie, getiteld Great Mysteries. Ik woonde al jaren in Gent en had een dossier ingediend rond de verdwijning van het paneel de Rechtvaardige Rechters uit het Lam Gods van de gebroeders Van Eyck. Ik had die sinds 1934 onopgehelderde kwestie het Vlaamse Monster van Loch Ness genoemd – een cliché dat al enkele decennia meeging en dat zowel tot de verbeelding van de tv-producent als van mijn pukkelige interviewer sprak. De eerste had mij meteen verantwoordelijk gesteld voor de grote mysteries verbonden aan West-Europa (met uitzondering van Groot-Brittannië, waarvoor ze al een specialist in huis hadden) en de tweede had de omschrijving gebruikt als kop van het interview.

    ‘Misschien kunnen wij iets voor elkaar betekenen...’ zei mijn correspondente, met een wat beverige, verstikte stem.

    ‘Dan zul je me toch eerst moeten vertellen hoe je heet,’ antwoordde ik, nogal ad rem voor mijn doen en op dat tijdstip van de nacht. ‘Hoe ben je trouwens aan mijn nummer geraakt?’

    Stomme vraag, besefte ik op het moment dat ik ze stelde. De jonge reporter voor de regio Gent had, op mijn verzoek dan nog, mijn mobiel nummer onderaan het interview vermeld. Wie meende over interessante informatie te beschikken aangaande het Vlaamse Monster van Loch Ness werd vriendelijk verzocht contact op te nemen met ondergetekende. Bij nader inzien was dat niet meteen mijn meest geniale zet geweest, want een dergelijk bericht kon niet anders dan de aantrekkingskracht van een magneet uitoefenen op de talloze malloten die zich met het dossier van de verdwenen Rechters bezighielden. 

    ‘Mijn naam doet er niet toe... Of toch wel... Lena,’ zei ze. ‘Noem me Lena. Ik heb uw hulp nodig.’

    ‘Prima. Geef mij je nummer en ik bel je morgen op.’

    ‘Neenee... U begrijpt het niet, meneer... Ik heb uw hulp nù nodig.’

    ‘Je bedoelt... nu meteen?’

    ‘Kent u Hotel Relax? Bij het Sint Pietersstation?’

    ‘En of ik dat ken...’ gromde ik.

    ‘Kamer 12. Ik verwacht u. Kom alstublieft zo gauw mogelijk, meneer Dejonckheere.’

    Het volgende ogenblik had ze de verbinding al verbroken.

    ––––––––

    2.

    Het was in de maand mei van het jaar waarin Lena zeven kaarsjes uitblies op de taart die opa Jacob voor haar had gekocht. Later zou ze niet meer precies weten te zeggen wat er toen écht gebeurd was van wat ze zich nu zo levendig meende te herinneren. Wat had ze gedroomd? Wat had ze verzonnen? Wat had ze onthouden uit de eindeloze vertellingen van haar grootvader en wat had ze gelezen in de talloze boeken over de Tempeliers en het Heilig Bloed van Brugge uit de bibliotheek van haar vader, die ook de bibliotheek was van haar grootvader en diens vader.

    Lena zat op de arm van haar grootvader; ze herinnerde zich zijn geur – caramelachtig – die alles te maken had met de tabak waarmee hij zijn onafscheidelijke pijp stopte. Opa Jacob droeg een grijs gestreept pak en had een hoed op het hoofd; nam hij die hoed af, dan waaide er al eens een dun pluimpje wit haar voor zijn ogen.

    Voor Lena zou opa Jacob altijd een man uit een vervlogen tijdperk zijn, een andere eeuw dan de hare – al was hij dan nog geboren in 1901. De lange rijzige man met de zachte stem stond zo ver van haar af in jaren... en toch was hij haar zo nabij.

    ‘Dat zijn de banden van het bloed, Lena.’

    Maar het waren niet alleen de banden van het bloed. Lena voelde zich veel nauwer verbonden met hem dan met haar vader of met haar grote broer Jan. En dat was vreemd, want zowel haar vader als haar broer hoorde ze toch stukken beter te kennen dan de kranige grijsaard die al zo oud was toen zij nog zo jong was.

    Het was alsof Lena de gedachten van opa Jacob kon lezen, en hij de hare. Soms leek hij zelfs helemaal hetzelfde te voelen als wat zij voelde, en omgekeerd. Lena was zijn oogappel. Ze deelde haar grote en kleine geheimen met opa Jacob – niet met de vriendinnetjes die ze niet had, niet met haar broer die tien jaar ouder was en al helemaal niet met haar stugge vader met wie zij nauwelijks een woord wisselde. Opa Jacob was meer een vader voor haar dan haar echte vader en meer een broer dan haar echte broer; hij was haar grote vriend, idool, held, leermeester en speelkameraad. Dat was hij altijd geweest en dat zou hij ook blijven, tot in het jaar van zijn dood, toen haar leven plots een heel andere wending nam en alle ellende pas goed was begonnen.

    Maar nu zat Lena nog op de arm van haar grootvader en ze herinnerde zich levendig de felle kleuren van die dag in mei van het jaar 1980. John McEnroe en Björn Borg speelde haasje over en ook Tracy Austin en Martina Navratilova losten elkaar af op de nummer één positie van de wereldranglijst proftennis. Na vijf keer als tweede te zijn geëindigd, schreef Joop Zoetemelk ook als tweede Nederlander in de geschiedenis de Ronde van Frankrijk op zijn palmares. West-Duitsland won in Rome het EK voetbal door België in de finale met 2-1 te verslaan. Een poging van het Amerikaanse leger om de gijzelaars in de ambassade te Teheran te bevrijden, liep uit op een dramatische mislukking. Irak zei het grensakkoord met Iran op en viel het land aan. Ted Turner richtte de Amerikaanse nieuwszender CNN op en de 17 kilometer lange Gotthardtunnel ging open. Op de Poolse Lenin scheepswerf startte de staking die later door velen als het begin van het einde werd beschouwd van het communisme in het Oostblok. De Voyager 1 ruimtesonde bereikte Saturnus en stuurde spectalulaire foto's van de planeet, zijn ringen en zijn manen naar de aarde. Ik maakte mijn humaniora af en Bruce Springsteen bracht de magistrale dubbele lp The River uit. Waren dat jaar overleden: Oscar Romero, aartsbisschop van San Salvador;  Jean-Paul Sartre, filosoof en schrijver; Alfred Hitchcock, filmregisseur; Josip Broz Tito, Joegoslavisch politicus; Otto Frank, vader van Anne; Steve McQueen, acteur; Karl Dönitz, Duits opperbevelhebber ter zee, eventjes ook rijkspresident. En in New York werd Beatle John Lennon neergeknald door Mark Chapman.

    Maar al deze grote nieuwsfeiten maakten geen deel uit van Lena’s wereld. Voor haar zou 1980 altijd het jaar zijn waarin ze op de arm van opa Jacob zat, op die dag in mei toen alle kleuren de technicolor tinten kregen van de polaroïds die haar grote broer Jan maakte. Het foto album van de familie Christiaenssens telde bitter weinig foto’s buiten deze polaroids, waarop het groen van het gras groener, het blauw van de lucht blauwer, het rood van de pseudo middeleeuwse gewaden roder was dan het in werkelijkheid geweest kon zijn. Dank zij Jans fotoreportage kon Lena achteraf met zekerheid bevestigen dat ze er bij was geweest, toen de Heilig Bloed Processie door de straten van Brugge trok. Ze had het niet verzonnen, ze had het niet gedroomd, het was niet iemand anders overkomen. 

    Opa Jacob gaf commentaar bij de stoet, een beetje zoals een bevlogen commentator van de Ronde van Frankrijk dat jaren later zou doen. Vrij pathetisch af en toe, met een groot inlevingsvermogen, de kijker nu en dan wijzend op interessante details in het landschap, met de nodige technische bijzonderheden en achtergrondinformatie. Vermoedelijk richtte opa Jacob zich niet uitsluitend tot haar, maar ook tot haar grote broer Jan die als fotoreporter fungeerde en die ze achteraf om een of andere reden uit haar herinnering had gewist. Net als haar vader. Gecensureerd. En hoogstwaarschijnlijk had ze de commentaren bij verscheidene processies, haar lectuur en wat nog al meer naderhand aan elkaar gelijmd tot één vloeiend en ononderbroken verhaal met een begin, een midden en een slot. Maar zo herinnerde ze het zich nu eenmaal. Zo en niet anders.

    Haar grootvader die zei dat de Processie van het Heilig Bloed een antwoord probeerde te geven op de vragen die ieder mens zich stelde, naar de zin van het leven en ons bestaan op deze wereld. ‘Verlangt iedereen er niet naar diep gelukkig te worden, Lena? We hebben dat geluk waar we naar streven verschillende namen gegeven – het Nirwana, de Hemel, het Rijk Gods, het Nieuwe Jeruzalem, de Eeuwige Jachtvelden... Maar uiteindelijk komt het altijd op hetzelfde neer.’

    De oudste vermelding van een Processie dateerde van 1291. Dààrvoor werd het Heilig Bloed wellicht al vertoond in de Kapel op de Burg en uit dat gebruik moest toen een ommegang ontstaan zijn die rond de stadsmuren trok. De relikwie van het Heilig Bloed was stadsbezit en daarom moest de Processie een officiële gebeurtenis zijn, waarbij ruiters, ambachten en gilden, schutters, magistraten en uiteraard ook geestelijken in alle pracht en praal defileerden. Men liet de feestelijkheden rond het Heilig Bloed samenvallen met de jaarmarkt in de maand mei, stadsboden doorkruisten heel Vlaanderen en zo kwam er een ware volkstoeloop op gang. Een ieder jaar groter wordende menigte bewonderde de praalwagens, die allerlei vreemde symbolen en afbeeldingen droegen en de Heilig Bloed Ommegang een zowel triomfantelijk als mystiek en mysterieus karakter verleenden.

    ‘De Processie bestaat eigenlijk uit vier grote delen.’ Als Lena er zich op concentreerde, kon ze de stem van haar grootvader nog horen, alsof ze opnieuw op zijn arm zat en daar binnen handbereik al die wonderbaarlijke figuren voorbij trokken. ‘De mythen van het Oude Testament vertellen ons wezenlijke dingen over het leven en over de mens, Lena. Dat de Schepping bijvoorbeeld door God werd toevertrouwd aan de mens, om ze te bewaren en te behoeden. Maar dat de mens tegelijk het goede en het kwade in zich draagt en dat zijn grootste zonde hoogmoed is, waaruit naijver en ruzie ontstaan. Zo wordt hij dan uit het Paradijs verdreven, zie je?’

    En ja hoor, Lena zag de Mens door de straten van Brugge lopen, gehuld in dierenhuiden, een leven lang op zoek naar het geluk, de vrede en de zin van het bestaan die hij, verdreven uit het Paradijs, daar had verloren... Opa Jacob wees haar Jozef aan, die de lieveling was van zijn vader, en hij zei dat Jozefs vader ook Jacob heette en dat Jozef  door zijn broers als slaaf werd verkocht. En Lena zag het met haar eigen ogen gebeuren, op straat, in technicolor.

    ‘Zolang de mensheid bestaat, zullen de mensen hun broeder achterna zitten en niet aarzelen hem te doden,’ mompelde opa Jacob – en klonk er bitterheid in zijn stem? Maar geen nood, want daar werd Christus al geboren in het gezin van een eenvoudige timmerman. Onbeduidende herders ontvingen als eersten de blijde boodschap. Hun familie droeg zijn naam: Christiaenssens. Christus had het antwoord voor hen die zochten naar de zin van het leven. Een menigte ontving hem juichend binnen de muren van Jeruzalem, maar enkele dagen later werd hij door dezelfde menigte ter dood veroordeeld.

    ‘Tijdens een laatste avondmaal met zijn leerlingen, gaf Jezus hen ook een laatste maal zijn boodschap van liefde door, die zij nu moesten overleveren aan de rest van de wereld. Maar zijn vrienden hebben hem verraden en zo wordt hij nog ieder jaar gegeseld, ook hier, in de straten en op de pleinen van Brugge, en met doornen gekroond.’

    Lena zag hem strompelen langs de Calvarieweg, een kruis op de schouders – het symbool van zijn lijden, en tegelijk ook van het onverwoestbare leven, van trouw aan een liefde die sterker was dan alle verenigde negatieve krachten.

    ‘Jezus ging niet dood, Lena. Geloof het niet als ze zeggen dat hij aan het kruis is gestorven. Liefde kan niet sterven, weet je. Liefde heeft het eeuwige leven...’

    *

    ‘Kijk,’ wees opa Jacob. ‘Daar heb je Robrecht de Fries. Een onstuimige kerel... Aan de voet van de Kasselberg heeft hij Vlaanderen met geweld ontfutseld aan zijn neef, waardoor de Franse koning hem wel moest erkennen als de nieuwe graaf.’ Robrecht de Fries torende ontzagwekkend hoog boven Lena uit. Ze stond letterlijk in de schaduw van die robuuste reus op zijn zenuwachtig ter plaatse trappelend paard. Het dier brieste vervaarlijk en ze zag de brede neusgaten open en dicht slaan en vlokken schuim in het rond spatten. ‘Robrecht vertrok nog vóór de eerste kruisvaarders naar het Heilig Land, zogezegd als pelgrim, maar eigenlijk ging hij op verkenningstocht. Hij beloofde de Byzantijnse keizer ook vijfhonderd ridders om in Constantinopel een handje toe te steken in de strijd tegen de muzelmannen. Blijkbaar had die ouwe vechtjas een voorgevoel van wat weldra te gebeuren stond.’ Lena vroeg niet wat dat dan wel mocht zijn. Ze keek haar ogen uit naar al het sprookjesachtige dat haar omringde, de wonderbaarlijke verhalen die tot leven kwamen voor haar en duizenden andere toeschouwers. ‘Bij zijn terugkeer in Vlaanderen werd Robrecht verwelkomd als een held. En dat is alles wat we weten over zijn geheimzinnige missie.’

    Robrecht de Fries maakte plaats voor een bende armoezaaiers, die in het zog van Pieter de Kluizenaar op pad togen naar het Heilig Land. Onderweg sloeg de geestdriftige menigte aan het plunderen en vonden er enkele massamoorden op joden plaats – maar dat zag je niet gebeuren in de stoet. En dat de troep ten slotte door de Turken in de pan werd gehakt, werd evenmin uitgebeeld. Had opa Jacob het er gewoon bij verteld of had ze het later ergens gelezen?

    ‘Hé opa! Wie is die meneer met die kathedraal op zijn kop?’

    ‘Dat is paus Urbanus II, Lena. In het jaar 1095 riep hij alle strijders van het Westen op om de Heilige Stad te vrijwaren voor de bezoedeling door de heidense honden. Luister maar...’

    Hoe hard Lena ook haar oren spitste, ze kon niet verstaan wat paus Urbanus II zoal voor zich uit schreeuwde. Maar dat gaf niet, want toen verschenen de eerste kruisvaarders al. Dat kon je zien omdat ze, op hun mantels, ter hoogte van de schouder, een kruis genaaid hadden.

    ‘Die kruisvaarders dragen een kroon, opa! Zijn dat dan koningen?’

    ‘Jazeker!’

    ‘Echte koningen!? Allemaal!?’ riep Lena ongelovig uit.

    ‘Allemaal,’ glimlachte opa Jacob. ‘Verscheidene koningen waren al druk bezig hun vertrek voor te bereiden, toen de paus hen optrommelde voor de heilige oorlog. Godfried van Bouillon had een groot deel van zijn bezittingen verkocht om zijn deelname te bekostigen. Robert II van Vlaanderen – dat was de zoon van Robrecht de Fries – wilde per sé als eerste aankomen in het Heilig Land. En weet je wat er ook nog zo eigenaardig was, Lena?’

    ‘Nee, opa.’

    ‘Er waren wel wat edellieden uit het zuiden bij, maar die eerste kruistocht was toch bijna uitsluitend een zaak van de heren uit het noorden. Van ons, dus.’

    Lena knikte wijs. Misschien begreep ze het niet allemaal met haar verstand, maar ze begreep het ongetwijfeld op een dieper, op een emotioneel niveau. Ze hoorde de trots in zijn stem... en het vervulde haar met een warm en voldaan gevoel.

    Godfried leidde zijn leger over land naar Constantinopel, de graaf van Vlaanderen reisde over zee – ook dat zou Lena pas jaren later vernemen. En dat Godfried na de inname van Jeruzalem niet zoals zijn collega’s driftig begon te plunderen, te moorden en te verkrachten – ze had al die brokjes informatie beetje bij beetje bij elkaar gesprokkeld. Opa Jacob had haar ‘historische verbeelding’ – zo noemde hij dat – deskundig gevoed met kleine puzzelstukjes die uiteindelijk allemaal op de gepaste plaats terecht waren gekomen en haar beeld van de gebeurtenissen van lang geleden volledig hadden gemaakt.

    Godfried van Bouillon die niet aan het plunderen, moorden en verkrachten sloeg, maar die zich terugtrok in het Heilig Graf om er te bidden en daarna benoemd werd tot heer van Jeruzalem... ‘Koning mag je hem niet noemen,’ fluisterde opa Jacob, alsof hij daar in het Heilig Graf naast Godfried op zijn blote knieën zat te bidden. ‘Godfried weigert immers een gouden koningskroon op het hoofd te zetten waar zijn Verlosser een doornenkroon heeft gedragen.’

    *

    Na Godfrieds dood erfde zijn broer Boudewijn een belangrijk maar onstabiel en geïsoleerd koninkrijk. Jeruzalem was een bodemloze schatkist, bewaakt door een handjevol voortdurend ruziënde ridders en onbetrouwbare huurlingen. De wegen naar de Heilige Stad werden belaagd door Saracenen, maar de aantrekkingskracht van het mystieke centrum van het middeleeuwse christendom bleef groot genoeg voor de ontelbare pelgrims om alle ontberingen en gevaren te trotseren.

    Klaarblijkelijk vond geen enkele kroniekschrijver uit die periode het de moeite waard melding te maken van de stichting van de Orde van Arme Ridders van Christus en de Tempel van Salomon. Dat was niet zo verwonderlijk, als men er rekening mee hield dat de oprichting van de Orde mede geïnspireerd werd door de moord op driehonderd pelgrims en het gevangennemen van zestig anderen en dat de Orde slechts door negen – weliswaar erg vrome – ridders werd gesticht.

    ‘Ongevraagd dienden Hugues de Payens en de Vlaming Godfried van Sint Omaars zich in het Jaar Onzes Heren 1118 aan bij Boudewijn II, neef en opvolger van Boudewijn I. Ze beweerden in alle armoede, kuisheid en gehoorzaamheid de wegen naar Jeruzalem en de pelgrims te zullen beschermen tegen de mohammedaanse dreiging. Niemand nam deze dapperen ernstig, behalve de koning dan, die hen meteen een volledige vleugel van zijn paleis ter beschikking stelde, gelegen boven op de funderingen van de oude Tempel van Salomon.’

    Zonder enige officiële functie of reële macht hielden de negen Tempeliers zich negen lange jaren bezig met de grootse taak die zij zichzelf hadden toegewezen. Wat zij daar precies onder verstonden, wisten alleen zij. Als het werkelijk hun doel was geweest de pelgrims te beschermen, hadden ze zich even goed kunnen aansluiten bij de Hospitaalridders van Sint Jan. Inmiddels waren zij wel de enige bewoners van de Tempel, waarvan zij de ondergrondse ruimten ontmantelden.

    Opa Jacob had heel wat boeken in zijn bibliotheek staan, waarvan de auteurs betoogden dat de negen edelen al hun aardse bezittingen in de steek hadden gelaten, om op zoek te gaan naar het geheim, verborgen in het Allerheiligste van de ruïnes van Salomons Tempel. Lena zou in de loop der jaren heel wat van die boeken lezen, vaak stiekem in bed, met een zaklamp onder de dekens, wanneer ze al lang hoorde te slapen. Ze koos de titels altijd op aanraden van opa Jacob, nooit omdat haar vader of haar broer enthousiast verslag uitbrachten van hun lectuur. Het werkelijke doel van de Tempeliers – daar hamerden alle auteurs op – was een ongemeen belangrijk en sacraal mysterie in verband met het Allerheiligste, dat ze niet alleen moesten vinden, maar ook moesten overbrengen naar een plek waar het veilig zou zijn.

    Na negen jaar keerden Hugues de Payens en zijn gezellen terug naar het Westen. Bernard van Clairvaux organiseerde een triomfantelijke verwelkoming voor hen, die herinnerde aan het enthousiasme dat Robrecht de Fries ten deel was gevallen toen hij terugkeerde van zijn pelgrimage. Volgens sommige auteurs was het dan ook niemand minder dan Robrecht geweest die de negen ridders na zijn verkenningstocht op weg had gezet naar de Tempel van Salomon.

    Niemand die er een idee van had waar de negen arme ridders al die eerbetuigingen aan te danken hadden. Bernard van Clairvaux was overigens niet de eerste de beste. Hij liet een glansrijke riddercarrière schieten om zich terug te trekken in het klooster van Cîteaux. En daar vormde hij de zieltogende cisterciënzer orde in een mum van tijd om tot een zowel van kerkelijke als wereldlijke autoriteiten onafhankelijke organisatie, een volkomen zelfstandige staat in de staat, een eerste effectief Europese gemeenschap.

    In 1128 schreef de latere Sint Bernardus de statuten en de regel van de Tempel. ‘Voortaan zouden de Tempeliers iedere dag de mis horen,’ hoorde Lena de stem van opa Jacob weer – en in haar verbeelding zag ze er de scheve grijns bij die zo vaak op zijn gezicht kwam te liggen als hij over deze onderwerpen sprak. ‘Ze zouden eenvoudige witte mantels dragen zonder bontkraag en géén modieuze schoenen met een gekrulde punt. Slapen moesten ze in hemd en onderbroek, op één matras, onder één laken en één deken.’

    Lena giechelde. ‘Dan zullen ze wel kou gehad hebben in de winter.’ – Maar misschien droegen ze van die lange warme flanellen onderbroeken, dacht Lena, zoals je ouwe mensen wel eens zag dragen in ouwe films. Waarschijnlijk droeg opa Jacob er ook zo één.

    ‘Eten moesten ze in stilte uit één nap voor twee man.’

    ‘Bah! Vies!’

    ‘Drie keer per week mocht er vlees op tafel komen. Opstaan deden ze bij zonsopgang, na hard labeur was er een uur extra slaap voorzien... als ze in bed tenminste dertien onzevaders prevelden. ’s Vrijdags was het tijd voor penitentie.’

    ‘Wat is dat, opa? Penitentie?’

    ‘In de hoek gaan staan als je wat mispeuterd hebt. Boete doen voor je zonden. Voor al de regels die je hebt overtreden. Jagen bijvoorbeeld, dat mochten die arme ridders van Christus niet. Behalve op leeuwen dan. En ze mochten alleen hun moeder, hun zuster of hun tante kussen.’

    Lena proestte het uit. ‘Gekke meneren, die ridders!’

    Nauwelijks enkele weken nadat Bernard van Clairvaux de statuten en de regel van de Tempel had geschreven, trokken drie Tempeliers van het eerste uur naar de Kasselberg, waar Robrecht de Fries ooit de hand legde op het graafschap Vlaanderen.

    ‘Goden horen immers thuis in de hemel, dat is altijd zo geweest... Voor Abraham en voor Mozes, voor de profeten en ook voor Jezus Christus zelf was een heuveltop de beste plek om met God te spreken. Onder koning David kreeg de berg Sion in Jeruzalem een gewijde rol toebedeeld, die door Salomon werd bekroond met een fabelachtige Tempel. Hugues de Payens, Godfried van Sint Omaars en Payen de Montdidier kozen de hoogste berg uit die er in Vlaanderen te vinden was. Het gaf hun beklimming een sacraal, symbolisch karakter...’

    Wanneer had opa Jacob haar precies verteld over de stichting van de Orde der Tempeliers? In de straten van Brugge, toen de Processie van het Heilig Bloed aan haar ogen voorbij trok? Lena had er geen idee van. Ze was opgegroeid met de verhalen van opa Jacob; ze waren er altijd geweest, ze vormden de soundtrack van haar jeugd. Zoals een ander meisje onmogelijk kon vertellen waar en wanneer ze voor het eerst het sprookje van Doornroosje had gehoord, wist Lena niet meer te zeggen waar en wanneer opa Jacob over de eerste Tempeliers had gesproken. Maar als ze die verhalen opnieuw beluisterde in haar hoofd, hoorde ze er wel altijd zijn zachte, wat hese stem bij...

    ––––––––

    3.

    Een mannenblad noemde Hotel Relax een tijdje geleden nog ‘een begrip op het vlak van discrete kamerverhuur’. Het hotelletje scoorde hoog in een vergelijkende studie van rendez-vous gelegenheden qua hygiëne van de kamers, luxe en comfort, prijs-kwaliteitsverhouding en ruime parkeergelegenheid. Alle 28 kamers stonden 24 uur op 24 ter beschikking van het cliënteel – vooraf reserveren was niet noodzakelijk – en ze waren stuk voor stuk uitgerust met een jacuzzi, (waarvan het water was voorbehandeld met algenextracten) en met een televisie met vier kanalen waarop uitsluitend porno te bekijken was.  De klanten konden vrij een kamer kiezen, waarvan de prijs varieerde naargelang de grootte en de gewenste duur van het verblijf, van 20 € voor twee uur tot 60 € voor vier uur of meer. Het summum was de ‘champagnekamer’: die kostte 80 € voor vier uur, fles champagne inbegrepen.

    Ik was een frequent gebruiker van het openbaar vervoer, maar als bewoner van de Ham koos ik meestal voor het station Gent Dampoort. De buurt achter Sint Pieters was me echter lang niet onbekend: ik woonde daar tot mijn scheiding uitgesproken werd. Hotel Relax was overigens toen al een begrip op het vlak van discrete kamerverhuur, als ik tenminste op de enthousiaste commentaren van een vriend mocht afgaan. 

    Ik kende Hotel Relax ook uit eigen ervaring. Net voor de scheidingsprocedure werd ingezet, maakte ik kennis met Sabrina – een speelse jongedame met klasse, lief en gracieus en zo sociaal dat ze graag een babbel deed bij jou thuis of op hotel, waarbij alles bespreekbaar kon blijven. Tot de specialiteiten van deze onvervalste Italiaanse schoonheid – vooraan in de twintig, slank figuurtje, een meter zestig, vijftig kilogram, 85B-cup – behoorden ‘erotische massage en diep pijpen’. Ze wilde graag een paar uur met mij in de zevende hemel van Hotel Relax vertoeven en op haar specialiteiten viel alvast niets af te dingen. Nooit zo diep gepijpt geweest en ook het erotisch masseren had ze in de vingers. Sabrina had echt wel gouden vingers; ze waren ook erg lang. Zo lang zelfs dat ik achteraf niet alleen de 10.000 Belgische franken armer was die ik voor haar in een apart vakje van mijn portefeuille had gestopt, maar ook die hele portefeuille met alles wat er voor de rest nog in zat.

    Hotel Relax lag nog steeds achter het station, naast een sandwich-bar, en kon nog altijd uiterst discreet betreden worden via een parking een eindje verderop, waarvan de poort nooit gesloten werd. Rode neonletters boven de ingang van het hotelletje maanden me aan hier ‘een zinnen prikkelende ervaring’ te beleven. Ik parkeerde mijn afgeleefde tweedehands Ford Mondeo op de parking en betrad het établissement via de zijingang, die ook op dit uur van de nacht gastvrij open stond.

    ‘Er gebeurt identiteitscontrole bij twijfel van minderjarigheid,’ las ik in de hel verlichte gang op een groezelig bord dat aan het armstompje van een Venus van Milo was bevestigd. Sabrina had me destijds opgewacht op de parking, in een cabrio; ik was te voet geweest. We hadden dezelfde zijingang genomen, maar toen had ik het bord niet opgemerkt. Niet dat het iets veranderd zou hebben aan de loop van de gebeurtenissen. Ik was niet in de stemming geweest om te piekeren over haar eventele ‘minderjarigheid’ en een dame vraag je nu eenmaal niet naar haar leeftijd.

    In wat voor de discreet verlichte lobby van Hotel Relax moest doorgaan, kon je op twee manieren een kamer huren. Ofwel drukte je op de tepelvormige bel naast de reusachtige condoomautomaat en regelde je het face to face, ofwel maakte je gebruik van het bloedrode vilten hartje dat met velcro op iedere kamerdeur was aangebracht en waarin met witte cijfers het nummer van de kamer was uitgespaard. In de lobby stopte je hartje met inhoud dan in de gleuf van de brievenbus, bestaande uit twee sensuele en alweer zeer knalrode lippen.

    Sabrina had het destijds face to face geregeld met de poetsvrouw die op een miraculeuze wijze uit de lift was verschenen, een paar tellen nadat ze met een broeierige blik op de tepel had gedrukt. De poetsvrouw leek de pensioengerechtigde leeftijd al een tijdje voorbij en maakte een vrij autochtone indruk, hoewel ze uitgerust was met een hoofddoek. Ze droeg een afgewassen jeanshemd –en dito broek. Tussen haar lippen bengelde een Kent menthol sigaret met een lange filter en tussen haar benen een walkie talkie. Lusteloos kwam ze met een karretje  schoonmaakprodukten en gebruikte handdoeken onze richting uit gesjokt.

    Als in een déjà vu verscheen nu dezelfde poetsvrouw uit dezelfde lift, deze keer echter gewapend met stoffer en blik.

    ‘Ik heb al een kamer,’ stamelde ik. ‘Nummer 12.’

    Ze keek mij argwanend aan en haalde een papiertje uit het borstzakje van haar houthakkershemd. ‘Kamer 12, da’s just. Op ’t eerste verdiep.’

    Ik stapte in de lift. Er hing een luchtje waarin toetsen van diverse schoonmaakprodukten, behoorlijk wat oud zweet en de verschaalde rook van mentholsigaretten waren te detecteren. De gang van ’t eerste verdiep was schemerig verlicht. Het vilten hartje op de deur van nummer 11 was verdwenen, zodat er nu een bordje Bezet – Occupé zichtbaar was, samen met de melding dat deze kamer over een waterbed beschikte. Ik meende een ritmisch klotsen waar te nemen en stelde me een golfslag voor, opgezweept door hitsig hijgende windstoten. Maar het kan ook mijn verbeelding geweest zijn.

    Kamer 12 was eveneens Bezet – Occupé. Ik legde mijn oor tegen de deur en luisterde. Niks geen ritmisch klotsen te horen, laat staan hitsig hijgende windstoten. Nummer 12 beschikte dan ook niet over een waterbed. 

    Ik klopte aan. Het bleef muisstil in kamer 12. Uit nummer 11 daarentegen steeg een krols gegiechel op.

    Ik weet niet meer hoe ik mij een rendez-vous met Lena in Hotel Relax precies had voorgesteld. Lena had bepaald meisjesachtig geklonken, ei zo na minderjarig, en het beeld van Sabrina had me onderweg de hele tijd gezelschap gehouden. Ik voelde me nog niet helemaal wakker, maar anderzijds wel voldoende bij de pinken om op m’n hoede te zijn. Zelfs engelachtig uitziende jongedames waren in deze bizarre tijden niet meer te vertrouwen, had ik tot mijn scha en schande geleerd. Waarschijnlijk heb ik mij gewoon niks voorgesteld – of althans zo weinig mogelijk –  en zijn dit allemaal interpretaties en overwegingen van een latere datum. Sinds mijn ex me op de vreselijkste ochtend van het vorige millenium had meegedeeld dat ze voortaan haar leven wenste te delen met een winner in plaats van een loser, had ik bij mezelf een soort psychologische power off knop ontdekt, waarmee ik mijn hersenfuncties tot virtueel nul kon reduceren. De ‘denkbeelden’ die me veelvuldig pleegden te plagen, werden zodoende herleid tot witte ruis. Toen de winner in kwestie de baas van het reclamebureau bleek te zijn waarvoor ze het jongste jaar heel wat overuren had gemaakt – een overjaarse playboy met een maagzweer – had ik meermaals succesvol gebruik gemaakt van de noodknop. Daarna, tijdens de ellendige scheidingsprocedure, was ik bijzonder bedreven geraakt in de techniek en had ik ‘m zelfs al onbewust ingeschakeld nog voor de situatie er mij echt toe noodzaakte. Kentucky Straight Bourbon Whiskey vormde daarbij een niet te onderschatten hulpmiddel.

    Eén ding is zeker: toen ik de kamer binnen stapte, had ik de witte ruis opstaan. De deur was niet op slot – ik had niet anders verwacht – en dit leek al te sterk op een scène uit de thriller waarvan ik ooit het scenario hoopte te schrijven. (Dit scenario zou, tussen haakjes, zo  geniaal geschreven zijn dat de producent iets zou mompelen in de aard van ‘Spielberg meets Hitchcock’, om mij vervolgens vriendelijk doch dringend zou verzoeken de film ook zelf te regisseren.) Ik beleefde dit soort scènes wel graag in mijn fantasie, maar wenste er in realiteit niet mee geconfronteerd te worden. Mysteries, ook de hele grote uit West-Europa, loste ik bij voorkeur op achter het scherm van mijn pc.

    Kamer 12 ging schuil in dichte duisternis, op een rechthoek witte ruis na – alsof je op het televisiescherm kon zien wat zich in mijn hoofd afspeelde. Vier pornokanalen en niks te beleven, dacht ik. En ook, vrij associërend en met dank aan B. Springsteen: 57 Channels (And Nothing On).

    Ik sloot de deur achter mij en liet mijn ogen even wennen aan de duisternis. Toen werd ik lafhartig in de rug aangevallen. De deur zwaaide open, ik ging met een kreet van pijn tegen de vlakte, krabbelde recht, draaide me om en stond oog in oog in oog met een kleerkast op hoge poten, geflankeerd door zijn identieke tweelingbroer. Hun anabole steroïde silhouetten werden vrij duidelijk afgetekend tegen het schemerlicht van de gang – groot en vierkant, opgetrokken uit gewapend beton, spieren als staalkabels.

    ‘Da’s hier wel bezet, hé!’ piepte ik. ‘Occupé!’

    De gorilla’s wisselden een volkomen uitdrukkingsloze blik, draaiden zich bijna choreografisch gelijktijdig om en beenden zonder een woord te zeggen de kamer uit. Ik strompelde de kamer uit, keek ze na: hoe ze geruisloos en robotachtig, met militaire tred, perfect in de maat, richting trap marcheerden. Hun gemillimeterde blonde kop was het laatste dat ik van ze zag, voordat ze onherroepelijk versmolten met de schaduwen en het al leek of ze niets méér waren geweest dan een visioen, een fata morgana, een hersenschim, een spookbeeld. 

    Mijn hart klopte hoog in mijn keel. De broertjes Schwarzenegger die schielijk als uit het niets waren verschenen en verdwenen, hadden een gevoel van onbehagen, van naderend onheil opgeroepen. Ik schraapte m’n keel en zei zacht: ‘Hallo? Ik ben het. Maarten. Het Vlaamse Monster van Loch Ness.’

    Rechts voor mij ademde iemand. Het klonk als een klaaglijk zuchten.

    ‘Lena?’

    Hetzelfde onzichtbare personage rechts voor mij kreunde – en niet van een zinnen prikkelende ervaring zoals men dat in een gelegenheid als deze zou verwachten en zoals nu ook te beluisteren viel door de dunne wand die kamer 12 van nummer 11 scheidde. Nee, dit klonk... gepijnigd. Bang. Klein.

    Ik deed de deur opnieuw achter me dicht en nu ook op slot. Langs de muur tastte ik naar een lichtknop. Het volgende ogenblik baadde de kamer in een schel licht en zag ik een boel dingen tegelijkertijd – te veel om ze allemaal te vatten, eigenlijk. Ik zag een kamer zonder ramen met in de linkerhoek een deur die naar een badkamer leidde onder een televisietoestel waarop alleen witte ruis te zien viel. De linkerwand van de kamer werd bijna volledig in beslag genomen door een gigantische poster, voorstellende een exotisch paradijs, met in het midden een spiegel waarin de vrouw van je dromen verscheen – als zij op het bed lag, welteverstaan, dat zich rechts van mij bevond en dat geen waterbed was, maar veeleer een hemelbed (en de hemel van dit bed was opnieuw een spiegel).

    Eén surrealistische seconde lang lag Sabrina op dit bed – zo klein, zo jong, zo tenger; met haar ogen zo donker en haar haren zo zwart in een weelderige waterval over haar borstjes vallend. Ze pasten perfect in mijn handpalmen, dat kon ik nu al... nee, nu nóg voelen. Ze had een dun streepje, niet meer dan een Chaplinsnorretje – luttele uren later herdoopt tot een Hitlersnorretje – boven haar spleetje en ze sprak Frans met een zwaar accent. Ik begreep nauwelijks wat ze zei, maar het uitnodigende gebaar dat ze maakte, sprak boekdelen.

    Was ik met de ogen open, mijn pik achterna, in de val gelopen die Sabrina’s zusje voor mij had gespannen? Sabrina’s zusje die onder één hoedje speelde met de twee kleerkasten, die zo dadelijk de kamer binnen zouden vallen om het werk af te maken? Hun opzet was eenvoudig en efficiënt: ‘Lok die vent naar Hotel Relax, we slaan ‘m meteen knock-out – dan hoef je ‘m niet meer diep te pijpen – en gaan er met zijn centen vandoor. Het is één van die ouwerwetse zakken die een hekel hebben aan elektronisch betalen en dus altijd veel cash geld op zak hebben en bovendien zo stom zijn dat ze ’t codenummer van hun bankkaart op een papiertje in hun portefeuille bewaren omdat ze ‘t anders altijd vergeten zijn als ze genoodzaakt worden hun  kaart te gebruiken.’ 

    Maar de twee kleerkasten doken niet op om het werk af te maken en het was Sabrina niet die poedelnaakt en met haar benen over de rand van het bed op mij wachtte. Ze had geen tattoo van een roosje op haar linkerlies en ze keek mij niet met zaadvragende ogen aan; haar ogen draaiden weg, ze stond op het punt het bewustzijn te verliezen en dat had wellicht veel, zoniet alles te maken met het bloed dat ze verloren had. Het matras, de lakens op het bed, de sprei met bloemetjesmotief, haar kleine fijne borstjes, haar blote bleke buik, de koude vloertegels... het zat allemaal onder het bloed. Ze klemde iets vast in haar rechtervuist, waaruit nog steeds bloed gulpte. En er stroomde ook bloed uit haar hals – het druppelde van de rand van het bed, rode regen op de vloer, en ik was nu wel degelijk helemaal klaarwakker. De sneeuw in mijn hoofd was gesmolten als... welja, als sneeuw onder een bloedrode zon. De schelle kleuren van de kamer deden pijn aan mijn ogen, maar ze leken tegelijk ook pure adrenaline door mijn aderen te pompen.

    Ik onderdrukte de neiging om de benen te nemen: stel dat daar een vent op dat bed had gelegen of een vrouw van middelbare leeftijd in stemmig mantelpak, dan was ik ongetwijfeld aan de haal gegaan – maar deze kwetsbare jonge vrouw die al zo zwaar gekwetst wàs, kon onmogelijk een bedreiging vormen voor mijn fysiek of psychisch welbevinden. Dacht ik.

    En dus handelde ik, koel en weloverwogen. Nee, ik was echt mezelf niet, die nacht.

    Ik wrikte haar vuist open. Er zat een glasscherf in, die op de grond viel. Daarmee zou ze mij, of zichzelf, niet meer verwonden. Ik onderzocht oppervlakkig de snijwonde in haar hals, net onder haar kin, naast de halsslagader.

    ‘Help me,’ murmelde ze. ‘Ik stik! Ik ga dood!’

    Komt ervan als je wat liefhebbert in de chirurgie en jezelf tracteert op een tracheotomie, dacht ik – en daar liep ik al naar de badkamer, op zoek naar een handdoek. Ik schopte in een zwarte beha. In de badkamer slingerde een zwart slipje rond, een verschoten zwarte jeans, een zwarte wollen trui met rolkraag, een zwartleren jekker, een paar modderige zwarte dameslaarzen en sokken die ooit wit waren geweest. De spiegel was aan scherven geslagen; daar kwam de scherf vandaan die ze in de hand had gehouden. Er lagen enkele gebruikte handdoeken bij de jacuzzi, waarin nog lauw water stond. 

    Ik keerde bij Lena terug met een paar handdoeken, drukte één ervan tegen de wonde in haar hals en legde haar goede linkerhand erop. Aan haar ringvinger droeg ze een zegelring, merkte ik, die er peperduur uitzag. De ring was bezet met een symbool, waarin ik een vogel meende te herkennen, die ik later zou identificeren als een pelikaan. 

    ‘Duwen,’ beet ik haar toe, terwijl ik haar gekwetste hand zo goed en zo kwaad als dat ging verbond met de andere handdoek.

    *

    Ik ben nooit een held geweest. Daar heb ik te veel hersenmassa voor, vrees ik. Al geef ik grif toe dat ik deze gift van God niet in alle omstandigheden maximaal benut. Maar die nacht was ik geweldig goed op dreef, alsof ik mezelf en in één moeite door ook mijn ex en Sabrina en al die anderen die mij nu al verscheidene decennia zwaar hadden onderschat hoognodig wat wilde bewijzen.

    Op de rand van een hemelbed gluurde ik naar mijn spiegelbeeld: daar zat een kalende veertiger in

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1