Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Val
Val
Val
Ebook346 pages4 hours

Val

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Levensechte nachtmerrie

Caro van Soerendonk was ooit een veelbelovende juriste, nu is ze een overwerkte echtscheidingsadvocaat die te veel drinkt, paniekaanvallen heeft en fouten maakt. Als er een officiële klacht tegen haar wordt ingediend, wordt ze tot nader order op non-actief gesteld. Dan vraagt een onbekende vrouw om haar hulp. Haar dochter Valerie is verongelukt in een oude Belgische mijn, maar de verzekering wil niet uitbetalen. In een poging haar gevoel voor eigenwaarde terug te winnen neemt Caro de zaak aan. Dan wordt duidelijk dat men niet zit te wachten op de inmenging van Caro. Wat in eerste instantie op een simpel klusje leek, verandert al snel in een levensechte nachtmerrie.
LanguageNederlands
Release dateNov 12, 2013
ISBN9789461091260
Val

Read more from Tupla M.

Related to Val

Related ebooks

Related articles

Related categories

Reviews for Val

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Val - Tupla M.

    Vasthouden

    1

    Soms kun je onheil zien naderen. Het komt als een dreigende onweerswolk dichterbij en je kunt er, als je snel bent, nog voor schuilen. Veel vaker heb je niets in de gaten. Je bent bezig met je eigen besognes, je eigen kleine en grote zorgen en opeens staat het voor je en kun je het niet meer ontwijken. Caro van Soerendonk zag het gevaar niet aankomen.

    *

    De jonge makelaar zag er moe uit. Kringen onder de ogen, slecht geschoren wangen, vlassig haar dat gewassen had moeten worden. Onder zijn lichtgrijze jasje was zijn overhemd al vlekkerig van het zweet, hoewel het pas elf uur in de ochtend was.

    ‘Zo, mevrouw Van Soerendonk, daar zijn we dan.’ Met een triomfantelijk gebaar opende hij de voordeur en stapte zelf als eerste naar binnen, op de voet gevolgd door Caro. De gang was smal, de grijze vloerbedekking liep aan het einde door op de trap die met een leuning op witte spijlen in een halve bocht naar boven leidde. Naast de voordeur zaten, als vierkante rugzakken, de achterkanten van drie brievenbussen. De bovenste stond open, de makelaar haalde er de stapel reclamemateriaal uit en duwde het deurtje dicht. Het appartement op de derde verdieping was nog niet verkocht. Caro’s brievenbus was gesloten, evenals de onderste. Op die van haar zat nog geen naambordje, op de onderste brievenbus stond kortweg Kleinschmidt. Een Duitse naam. Hier in Zuid-Limburg woonden veel Duitsers, maar ze had geen idee wie er onder haar woonden.

    De makelaar draaide zich om en deed een stap naar achter om haar te laten passeren. Tegelijkertijd hield hij de sleutel voor haar omhoog. Caro bewoog niet. De koelte van de gang streek langs haar vermoeide gezicht en door haar donkere halflange haar waarin hier en daar een zweem van grijs schemerde. Ze had al weken geleden naar de kapper gemoeten, maar het was er niet van gekomen. Niet zozeer omdat ze geen tijd had, maar vooral omdat ze geen ruimte in haar hoofd had. Ze nam haar zonnebril af en streek over haar klamme voorhoofd. Over de grijze vloerbedekking bewogen donkere schaduwen die tegen de muren op leken te kruipen. Een seconde overwoog ze zich om te draaien, weg te lopen, de kade op en dan rechtsaf de winkelstraat in en te verdwijnen tussen de mensenmassa; om dan een taxi te nemen en tegen de chauffeur te zeggen ‘rijdt u maar, geeft niet waar naartoe, als ze mij er maar niet kennen’. Ze zette haar zonnebril weer op. De schaduwen stonden stil. Ze wankelde even. ‘Wordt er wel iets gedaan aan die vlekken hier?’

    ‘Vlekken?’ De makelaar keek om zich heen, gealarmeerd bij het idee dat hij iets over het hoofd had gezien. ‘Waar precies?’

    ‘Daar. Daar,’ wees Caro ongeduldig.

    De makelaar zag niets. Geen sporen van lekkage of beschadigingen. Als goed makelaar gaf hij zijn cliënten echter altijd gelijk, dus zei hij: ‘Ik zal er meteen naar laten kijken. Kwestie van een kwastje erover. Geen enkel probleem.’

    Caro van Soerendonk was een mooie vrouw, maar de schoonheid was gebutst, beurs, beschadigd. Niet in de zin van gehavend of verwond door iemand, hoewel ze dat zelf misschien wel zo zou zien op dit moment, maar meer als een koffer, ooit duur, maar te vaak en te hard op de bagageband gesmeten. Ze droeg een lichtblauw bloesje waarvan de kraag in de nek een dun bruin vuilrandje had, een gekreukte donkerblauwe rok, waaronder haar blote witte benen afstaken, haar voeten gestoken in een paar versleten platte schoenen.

    De makelaar glimlachte bemoedigend en maakte een onhandig soort buiginkje. Hij deed zijn best. Hij had erop gestaan haar persoonlijk naar haar nieuwe huis te brengen. Volstrekt overbodig wat haar betreft, want tenslotte had ze het al gekocht. Van een projectontwikkelaar die oude huizen in de binnenstad opkocht, renoveerde en daarna met vette winst weer doorverkocht. Dus er was geen vorige bewoner die nog stiekem even alle kranen had kunnen verwijderen. Of de inbouwmagnetron. Ze knikte en stapte de naar vers stucwerk ruikende hal in.

    Voor, achter, langs elkaar heen manoeuvrerend liepen ze door de smalle gang, de trap op naar de tweede verdieping. Daar wachtte de makelaar geduldig tot zij met haar eigen sleutel de voordeur had geopend en als eerste naar binnen was gestapt. Het appartement was zo klein dat ze met twee passen in de woonkamer stonden. Hoger in het gebouw was het warm, hoewel de zon, die sinds begin augustus dag in dag uit had geschenen, hier niet binnenviel. Ook niet als de huizen aan de overkant van het smalle straatje minder dichtbij hadden gestaan.

    Caro keek rond, meer uit beleefdheid tegenover de makelaar, dan voor zichzelf. Nerveus zette ze de zonnebril af en weer op. De vorige keer, bij de eerste bezichtiging, had ze nog moeite gedaan zich voor te stellen hoe het zou zijn als ze hier woonde. In gedachten had ze een bank voor het raam gezet. Maar ze kwam er uiteindelijk op uit dat twee losse stoelen geschikter zouden zijn. Geen ruimte voor een eettafel, maar dat was ook eigenlijk niet nodig voor haar alleen. Ze zou wel een kruk bij het aanrecht zetten. Gewoon aan het fornuis, dan had ze alleen een lepel nodig om te eten. In de slaapkamer had ze stappen genomen om te zien of er nog een kast naast een niet te breed bed kon staan. Nu knikte ze bij alles wat de makelaar zei en wilde maar een ding: dat het voorbij was. Dat ze kon gaan zitten op de zandkleurige vloerbedekking met een glas naast zich en de fles die ze in haar grote bruine kantoortas had meegenomen.

    Op het moment dat ze allebei voor een van de smalle ramen stonden ging de telefoon van de makelaar. Zich excuserend liep hij van haar vandaan, wat niet kon verhinderen dat ze de krijsende baby hoorde aan de andere kant van de lijn en daardoorheen een hoge paniekerige vrouwenstem. De makelaar sprak sussende woorden terwijl hij tegelijkertijd aan zijn das rukte en de boord van zijn overhemd opentrok. Hier in Maastricht was het vaak nog een paar graden warmer dan elders in het land. Hij was er niet op gekleed.

    Caro staarde uit het raam. ‘Met zicht op de Maasoever’ had in de brochure gestaan. Ze keek naar het driehoekje rivier dat ze tussen de huizen door kon zien, naar de bogen van de oude brug. En heel in de verte zag ze een van de vele kerktorens van de stad. De zon blikkerde in het water. Daarboven een witblauwe lucht zo ver als je kijken kon. Zo heel anders dan het uitzicht dat ze gewend was. Rechts zag ze alleen huizen met aan het einde de dwarsstraat waar veel interieurwinkeltjes waren en trendy restaurantjes.

    ‘Dit huis zal als een jas om uw schouders passen,’ had de makelaar gezegd toen hij haar de eerste keer rondleidde. En na een blik op haar visitekaartje dat met een paperclip aan zijn informatiemap zat gehecht, ‘Het zal iedere dag weer een feest zijn om hier thuis te komen na een dag hard werken in de rechtszaal. Met al die ruziënde echtparen.’ Hij had gegrinnikt, een beetje meewarig, alsof hijzelf een ander soort huwelijkscontract had afgesloten. Eentje waar het scheidingsrisico was uitgesloten en levenslang geluk gegarandeerd. Maar ze had zich zo beroerd gevoeld die dag, dat ze er niet om had kunnen lachen.

    De makelaar had zijn vrouw kennelijk weten te kalmeren. ‘Zullen we verder gaan?’ vroeg hij. Zijn glimlach was nu een beetje geforceerd. Hij had duidelijk haast gekregen. Ze schoven langs het donkere natuurstenen aanrechtblad, wierpen een blik in de zwart-wit getegelde badkamer met inloopdouche, stapten in de slaapkamer met openslaande deur naar buiten, waar je zelfs nog een paar passen kon zetten op een dakterrasje. Ten slotte ging hij haar voor naar het kastgrote kamertje dat hij study noemde. Daar beging hij in zijn poging om snelheid te koppelen aan voorkomendheid, de fout om even snel het raam te willen opendoen. Hij reikte onhandig langs haar heen, verkeek zich op de soepelheid van de nieuwe scharnieren en gooide het raam zo hard tegen de muur dat er een barst in het dubbele glas sprong.

    Zodra de makelaar weg was trapte Caro haar schoenen uit, ging zitten op het piepkleine dakterras en haalde de fles uit haar tas. Ze had er niet aan gedacht om een glas mee te nemen en dus dronk ze de wodka direct uit de fles. Ze ontspande zich, leunde met haar hoofd tegen de deurpost en deed haar ogen dicht. Dit werd dus haar plek. ‘Thuis’ zouden mensen zeggen, maar dat was het natuurlijk niet. Thuis was elders. Zij was verbannen, weggestuurd. Hier moest ze haar straf uitzitten, haar zonden overdenken. ‘Tot rust komen,’ noemde Rollo dat, maar rust was niet wat ze nodig had.

    Om haar heen klonk de soundscape van de stad. De doffe ondertoon van automotoren, doorsneden door een optrekkende scooter, de sirene van een politiewagen. Ze hoorde de waarschuwingsbel van de slagboom ten teken dat de brug openging en toen plotseling van alle kanten beierende kerkklokken. Van dat geluid hield ze. Het was een van de dingen die ze heerlijk had gevonden toen ze naar het katholieke Limburg waren verhuisd. Een paar keer per dag golfde het bronzen geluid over de stad, het bereikte je overal waar je ook was en trok een klankspoor door je hoofd. Daarna leek er altijd een beetje meer ruimte onder je schedel te zitten.

    Ze nam nog een teug en zocht in haar tas. Die ochtend had ze in een opwelling een pakje sigaretten gekocht. Nu ze weer alleen ging wonen, kon niemand klagen over de rook of zeuren over haar gezondheid. Toen ze zwanger was van Julia was ze gestopt, maar er waren altijd momenten gebleven dat ze verlangde naar de geur van tabak, het diepe inademen, de rook weer laten ontsnappen door getuite lippen. Onwennig stak ze een sigaret op en inhaleerde voorzichtig. In het huis naast haar werd met een schurend geluid een raam gesloten, aan de overkant klonk een radio of televisie met de nieuwsberichten. Na een paar trekjes maakte ze de sigaret uit tussen twee terrastegels en spoelde de smaak weg met een slok uit de fles.

    Even later schrok ze wakker en wist secondelang niet waar ze was. Verdwaasd keek ze naar haar blote voeten, het hekje, de diepte van de vreemde straat daarachter. De wodkafles lag naast haar. Haar schouder tintelde toen ze opstond. In de badkamer waste ze haar handen en depte haar gezicht met water. Ze greep automatisch naast de wasbak, waar nog geen handdoek hing. Ze had niets mee willen nemen uit hun gezamenlijke huis.

    ‘Neem dan in ieder geval je eigen bureau mee, het kastje van je moeder, handdoeken, een paar pannen, Jezus, Car, je gaat daar toch niet op een groentekistje zitten,’ had Rollo gezegd, zijn stem hees van ingehouden woede. ‘Maak de dingen toch niet altijd erger dan ze zijn. Je gaat even ergens anders wonen, je hebt een wat kleiner huisje dan we hier hadden... hebben,’ corrigeerde hij. ‘Maar daar moet toch iets in staan. Doe toch niet zo...’

    ‘Hysterisch,’ had hij natuurlijk willen zeggen, ‘overspannen’ of ‘belachelijk’. Zo zou ze zich inderdaad gevoeld hebben, volstrekt belachelijk, als ze lakens zou hebben meegenomen waartussen Rollo en zij hun kind hadden verwekt. Pannen waarin ze al die jaren voor drie personen, en vaak meer, had gekookt. Het kastje van haar moeder zou ze op dit moment het liefste in de fik hebben gestoken. Toen ze zeker wist dat de koop doorging had ze op internet bij een onlinewarenhuis een bed besteld, een dekbed, linnengoed, handdoeken en een waterkoker. Later had ze nog een krankzinnig duur espressoapparaat gekocht en wat kookgerei. Ze had betaald met hun gezamenlijke creditcard. De bezorgdienst had geïnformeerd of het ’s avonds na achten bezorgd kon worden, in verband met de parkeerbepalingen in de binnenstad. Ze had dus nog alle tijd om wat boodschappen te doen. Ze deed de nieuwe sleutel aan haar sleutelbos en legde haar mobiel op het aanrecht. Van nu af aan bepaalde zij zelf of ze bereikbaar wilde zijn of niet.

    ’s Avonds at ze staand aan het aanrecht de helft van een magnetronmaaltijd pasta met zalm en dronk ijskoude witte wijn uit een glas dat ze had gekocht in de supermarkt. Toen pas luisterde ze haar voicemail af en hoorde dat de glaszetter diezelfde middag al was langs geweest en haar niet thuis had getroffen. Of ze wilde bellen voor een nieuwe afspraak. Hij klonk geïrriteerd. Daarna het bericht van het internetwarenhuis om nogmaals te bevestigen dat ze langs zouden komen die avond. Meer berichten waren er niet. Ze zuchtte. Nog steeds hoopte ze op een vrolijk gegiechel, op halfverstaanbare terzijdes voordat de stem van haar dochter zou klinken met een verhaal dat alleen voor meisjes van veertien begrijpelijk is, een boodschap die eigenlijk niet zo belangrijk was. Gewoon omdat ze even met haar moeder wilde kletsen. Ze schonk net haar glas wijn bij toen de bel ging. Het was de allereerste keer dat ze de bel hoorde in dit huis. Ze liep naar de intercom naast de deur.

    ‘Ja?’ Ze hoorde hoe argwanend het klonk. Terwijl ze toch zelf deze afspraak had gemaakt met de bezorgdienst. Maar het was niet de bezorger van het bed. De vrouwenstem die terugsprak klonk bijna even wantrouwig als de hare.

    ‘Spreek ik met mevrouw Van Soerendonk?’ vroeg ze, alsof de intercom een telefoon was. ‘Cáro van Soerendonk?’

    ‘Ja, dat ben ik,’ antwoordde Caro onwillig. Hoe kon het dat ze zo snel al door iemand was gevonden, haar schuilplaats verraden was? Als het maar niet iemand van kantoor was. Of een van de buren met een zelfgebakken appeltaart.

    ‘Ik heb dit adres via uw moeder, die zei dat ik langs kon gaan.’ En toen Caro niets terug zei: ‘Mag ik misschien even boven komen?’

    Ze wist eigenlijk niet waarom ze op de deuropener drukte. Het was gebeurd voordat ze er bewust een beslissing over had genomen. Misschien alleen maar omdat ze niet wist hoe ze moest weigeren. Of omdat haar reactievermogen al wat vertraagd was door de driekwart fles wijn die ze had gedronken. Het klonk niet alsof deze vrouw met slecht nieuws over haar moeder kwam. Dan zou de directrice van het verzorgingshuis gebeld hebben, haar gevraagd hebben langs te komen voor een gesprek. Het leek haar ook onwaarschijnlijk dat ze námens haar moeder kwam. Ze had haar moeder toch maar laten weten dat ze zou verhuizen, hoewel het haar oprecht verbaasde dat ze dat onthouden had. Maar voor haar moeder zou dat echt absoluut geen reden zijn om haar bloemen te laten brengen door iemand, of een fles champagne.

    De vrouw voor wie ze even later opendeed kwam haar niet bekend voor. Ze was aanmerkelijk kleiner dan Caro en ook wat gevulder, voor zover ze dat kon zien onder de meerdere lagen kleren die de vrouw, ondanks de warme avond, droeg. Het tweede dat opviel was haar korte, vaalblonde haar met een pony, die zo kort geknipt was dat hij bijna de haarlijn raakte. Hij liet daardoor een enorm bleek voorhoofd vrij met lichte wenkbrauwen en een dunne huid op de slapen, waar een enkel blauwe adertje doorheen schemerde. Na het bleke bovenste gedeelte ging haar gezicht over in een onverwacht zacht rond gezicht, gladde ronde wangen en ogen die een beetje angstig stonden, maar niet onvriendelijk. Ze droeg een rok tot over de knie en een paar stevige dichte schoenen. Aan haar schouder een versleten tas die ze met beide handen omklemde.

    ‘Ik ben Hannie Leenderts. Ik ben een van de verzorgsters van uw moeder. Ik wil u vragen of u mij wilt helpen.’

    Dit was dus het eerste moment dat Caro van Soerendonk nee had kunnen zeggen.

    Maar in plaats daarvan zei ze: ‘Komt u binnen.’

    2

    Eigenlijk was het niet waar dat Hannie Leenderts verzorgster was. Ze noemde het zelf altijd zo, maar in de praktijk bracht ze alleen de maaltijden rond. En natuurlijk had de oude mevrouw Van Soerendonk niet gezegd dat ze langs moest gaan. Ze had alleen verteld dat haar dochter advocaat was en op een beroemd kantoor werkte. En dat je als je problemen had een advocaat moest nemen. Maar bij zo’n kantoor kon je niet zomaar langsgaan, dan moest je een afspraak maken, misschien moest je eerst wel een formulier invullen of allerlei moeilijke vragen beantwoorden. En dat, dat zou Hannie nooit durven. Daarom had ze het adres van mevrouw Van Soerendonks dochter opgevraagd bij Jeannette van de administratie. Ze had haar wijsgemaakt dat ze iets af moest geven namens de moeder. Op goed geluk was ze hiernaartoe gefietst. Verbaasd keek ze rond in het volkomen lege appartement. De ramen stonden open. Midden in de kamer lag een paar uitgeschopte schoenen en op het aanrecht stond een half opgegeten bakje eten met een plastic bestekje ernaast. Ze had Caro van Soerendonk weleens gezien in het verzorgingshuis, als ze op bezoek was bij haar moeder, maar dat was alweer een tijdje geleden. Ze was toen een beetje bang voor haar geweest. Zoals die vrouw altijd gehaast binnen was gekomen, gekleed in een streng mantelpak, hoge hakken die er altijd uitzagen alsof ze net nieuw waren, onder haar arm een leren tas en in haar hand een plantje of een doos chocolaatjes die ze herkende uit de kiosk beneden in de hal. De vrouw die nu op de vensterbank zat leek wel een ander persoon. Weliswaar hetzelfde donkere halflange haar, hetzelfde gezicht met de ogen die haar kritisch opnamen, maar er lag nu een vermoeide blik in. Haar mond was nog even mooi en krachtig gevormd, het soort mond waar je altijd iets verstandigs en scherps uit verwachtte, maar de lippen waren bleek en er lagen lijnen om haar mondhoeken. Haar kleren waren gekreukt en zagen eruit alsof ze die al dagen achter elkaar droeg. Ze had wel gehoord dat het niet zo goed met haar huwelijk ging, maar pas toen ze beneden voor de deur van het smalle stadspand had gestaan was het tot haar doorgedrongen dat dit niet het grote huis met de tuin kon zijn waar ze met haar man en dochtertje woonde, zoals de oude mevrouw haar talloze malen had beschreven.

    ‘Wat kan ik voor u doen?’ vroeg Caro. Het klonk niet erg uitnodigend.

    Even had Hannie spijt dat ze gekomen was. Ze haalde diep adem. ‘Het gaat goed met uw moeder hoor,’ zei ze met een zenuwachtig lachje, friemelend aan de ritssluiting van haar handtas. ‘Zo’n lieve vrouw. Ze klaagt nóóit. Heeft altijd voor iedereen een vriendelijk woord.’

    Caro’s wenkbrauwen kropen langzaam omhoog.

    ‘Ze vertelt ook vaak over u. Dat u bij een heel groot advocatenbureau werkt. En dat uw man professor is. En over uw broer natuurlijk, dat hij zo’n prachtig huis heeft gekocht in Canada en hoe goed zijn kinderen het op school doen en...’ Ze zweeg abrupt toen ze de uitdrukking van wrevel zag verschijnen op het gezicht van Caro. ‘Neem me niet kwalijk,’ zei ze, ‘Dat weet u natuurlijk zelf ook allemaal. Woont u hier pas? Of bent u nog aan het verhuizen? Omdat er hier nog geen meubels staan.’ Ze voelde zich steeds ongemakkelijker worden, zo midden in de lege kamer met alleen die zwijgende vrouw tegenover zich. Een beetje alsof ze op een politiebureau was. Hoewel ze daar nooit was geweest, maar zo stelde ze zich de kamer voor waar je verhoord werd. Alleen dan met een tafel en stoelen. Ze raakte ervan in de war, de gedachten fladderden kriskras door haar hoofd. Ze moest zich concentreren, goed blijven denken aan waar ze voor kwam.

    ‘U kunt wel op de vensterbank gaan zitten,’ zei Caro, ‘En dan moet u me maar eens vertellen waarom u hier bent.’

    Hannie Leenderts nam plaats op de andere vensterbank. Ze was een stuk kleiner dan Caro van Soerendonk, ze moest op haar tenen leunen om zich in evenwicht te houden. Ze ging zo veel mogelijk aan de zijkant zitten, zodat ze een hand om de sponning van het raam kon leggen. Achter zich voelde ze de leegte van het geopende raam.

    ‘Gewoon bij het begin beginnen.’ Caro klonk wat vriendelijker nu.

    Hannie haalde diep adem. ‘Ja, u moet weten, mijn dochter, ons Val, is een paar maanden geleden overleden.’

    Hannie zag dat de vrouw in het andere raamkozijn even schrok. Misschien had ze het anders moeten zeggen, maar ze was niet zo goed met woorden en ze was eraan gewend om de zaken rechtdoorzee te benoemen. ‘En nu wil de verzekering niet uitbetalen.’

    ‘Dat spijt me, van uw dochter,’ zei Caro stijfjes. En toen na een moment stilte: ‘Welke verzekering bedoelt u precies?’

    O jee. Als ze nu maar niet allerlei moeilijke dingen wilde weten. Ze hoefde alleen maar op te bellen met haar advocatenstem. Tegen Caro van Soerendonk zouden ze anders praten dan tegen Hannie Leenderts uit Wittevrouwenveld. Of juist hetzelfde, maar mevrouw Van Soerendonk zou in elk geval begrijpen wat ze zeiden.

    ‘Ze was in België, bij vrienden... en ik heb al geld geleend voor de begrafenis... maar ik heb nog steeds niets van de verzekering teruggekregen. Ik wil zo graag een mooie steen. Voor op haar graf.’ Hannie voelde haar rug nat worden van het zweet. Ze wilde haar vest wel uitdoen, maar dan moest ze de sponning van het raam loslaten. Ze kon de vrouw aan wie ze hulp vroeg niet goed zien in de andere vensterbank.

    ‘Ik bedoel, ik kon een lening krijgen voor de kist en meneer pastoor heeft me geholpen met de dienst en andere dingen, maar nu is dat geld op en ik krijg steeds weer rekeningen en aanmaningen en telefoontjes. En ik weet niet meer wat ik moet doen.’ Met een hand haalde ze een verfrommelde zakdoek uit haar schoudertas en veegde haar ogen af. Ze huilde nog vaak om de dood van haar dochter, maar soms huilde ze ook van dankbaarheid; dat meneer pastoor haar geholpen had en andere mensen van de parochie, ze zou niet geweten hebben hoe ze het anders allemaal had moeten regelen. Maar nu konden die ook niets meer voor haar doen zeiden ze.

    ‘U bedoelt de overlijdensverzekering?’

    ‘Ja, omdat het een ongeluk was, weet u, het was een ongeluk. Ze waren op een uitstapje en je had daar vroeger heel veel mijnen en daar is ze in gevallen.’

    ‘Is ze in een mijn gevallen?’ Er klonk ongeloof in de stem van Caro. ‘Kunt u me vertellen wat er precies gebeurd is?’

    ‘Ze was op bezoek bij vrienden en toen zijn ze naar een oud gebouw gegaan waar iets te doen was, iets met kunst. Ze wilden een foto maken van Valerie, in zo’n oud gebouw en toen is ze in een gat gevallen. Ze was niet meteen... ze was eerst gewond, heel erg gewond, maar ze konden haar niet zo snel naar boven krijgen. Daarna is ze naar het Academisch gebracht hier in Maastricht, daar is ze overleden. Ons arme Valerie, ons arme lieve Val. Wat had Onze Lieve Heer daar nou voor bedoeling mee? Dat vraag ik me steeds weer af. Dat kan ik maar niet begrijpen. Ik bid elke dag, maar ik heb nog geen antwoord gekregen.’

    Er viel een stilte. Onder het raam klonken stemmen van twee mannen die langsliepen. Caro stond op en kwam naar haar toe. Ze legde voorzichtig een hand op de schouder van Hannie en zei: ‘Wat vreselijk voor u. Maar gelukkig was u bij haar toen ze stierf.’

    Hannie liet zich van de vensterbank af glijden en stopte haar zakdoek in de tas. ‘Wilt u alstublieft de verzekering bellen en vragen wat er aan de hand is? Waarom ik geen geld krijg? Dit is het telefoonnummer.’ Ze hield het beduimelde stukje papier voor zich uit totdat de vrouw het aanpakte. Ze trok haar rok recht en stak haar hand uit. ‘Dank u wel alvast.’ En toen ze al in de deuropening stond. ‘Ik heb mijn dochter trouwens niet meer levend gezien, ik hoorde pas van het ongeluk toen ze al dood was.’ Ze boog haar hoofd.

    3

    Caro was wakker. Met gesloten ogen lag ze in haar nieuwe bed. Nadat Hannie Leenderts was vertrokken had ze nog een hele tijd in het open raam gezeten. Later verweet ze zichzelf dat ze te weinig had doorgevraagd. Haar gedachten waren blijven haken bij de goedbedoelde opmerkingen over haar moeder. Ze had haar moeder voor zich gezien, het keurig weggestoken grijze haar, het eenvoudige maar smaakvolle pakje, zittend in een van de gebloemde fauteuils die ze had meegenomen naar het verzorgingshuis. Ze hoorde hoe ze tegen de verzorgsters praatte, met haar zachte, goed articulerende stem, terwijl ze

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1