Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Vrouwelijk Naakt
Vrouwelijk Naakt
Vrouwelijk Naakt
Ebook429 pages6 hours

Vrouwelijk Naakt

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Het is bijna kerst.....



Het is vlak voor kerst. Een psychisch gestoorde man dringt een museum binnen en beschadigt het schilderij 'De gratiën' met een kruiskopschroevendraaier. Museumconservator Philo Bolt en restaurator Riitta Kekkonen plannen een experimenteel herstelplan waarmee moet worden gestart na de jaarwisseling. Riitta keert echter niet terug van haar kerstvakantie in haar geboorteland, ze wordt dood aangetroffen in de Finse sneeuw....



'Vrouwelijk naakt is zo'n boek waarin je blijft lezen.'
Vrouwenthrillers ****

'Een psychologische thriller met een ontknoping waar je vol verwachting naar toe leest. Zorgvuldig geschreven, stilistisch goed gecomponeerd, voortreffelijk opgebouwd.'
Jury Schaduwprijs

'Tupla M. schetst alledaagse situaties in trefzekere beelden, originele beeldspraak, vergelijkingen en overpeinzingen.'
Crimezone


Tupla M. is een pseudoniem voor het schrijversduo Wendela de Vos en Atie Vogelenzang. Zij hebben reeds vijf thrillers op hun naam staan. Voor Vrouwelijk Naakt ontvingen zij de Schaduwprijs.
LanguageNederlands
Release dateMay 1, 2012
ISBN9789461090522
Vrouwelijk Naakt

Read more from Tupla M.

Related to Vrouwelijk Naakt

Related ebooks

Related categories

Reviews for Vrouwelijk Naakt

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Vrouwelijk Naakt - Tupla M.

    www.crimecompagnie.nl

    1

    Het was 23 december en ik zat te kleumen in een kerk. Mijn man zat naast mij. We keken naar de verhoging met het altaar, dat voor de gelegenheid was ingericht als concertpodium, en luisterden naar Bach. Of beter, Benjamin luisterde en ik keek.

    De kerk oogde somber door de zware bogen die in de loop van eeuwen zwart waren uitgeslagen. Het middenschip was, op een enkel ornament na, onversierd en spaarzaam verlicht, net als het podium. De man achter het klavecimbel leek niet belangrijker dan zijn met groen bladermotief beschilderde instrument, de pilaren om hem heen, de kerststal met kribbe rechts en het kastje vol slordig opgestapelde gezangenboeken links van hem.

    Mijn lange wollen jas, mijn met bont gevoerde laarsjes, de dikke coltrui, ze hielpen nauwelijks tegen de kilte die optrok uit de uitgesleten grafstenen onder mijn voeten. Ik schoof mijn handen in de namaakbontmuts op mijn schoot en probeerde me uit alle macht te concentreren op de muziek. In mathematische reeksen stapelden de metalige klanken zich op. Eindeloos in elkaar overlopende trappetjes als in het werk van Escher.

    Daar zat ik dan, naast de man met wie ik meer dan tien jaar getrouwd was, maar die ik de afgelopen tijd nauwelijks had gesproken. Ik had een bureau vol werk en een kind aan wie ik te weinig aandacht besteedde. Ik kon mijn tijd beter gebruiken. Zo onopvallend mogelijk keek ik op mijn horloge. Nog ongeveer veertig minuten, en dan hadden we alle Goldbergvariaties gehad, dertig stuks plus twee aria’s, geen pauze.

    Ik had nooit begrepen waarom juist dit werk van Bach Benjamin fascineerde. Mij klonk het in de oren als doelloos getokkel of kundige pianoloopjes, al naar gelang mijn stemming. Maar Benjamin was bezeten van de stukken. Hij had een enorme collectie van uitvoeringen, oude en nieuwe, van gitaar tot orgel, met en zonder annotaties. Die besloeg een hele plank in zijn cd-kast. Hij had wel geprobeerd zijn enthousiasme op mij over te brengen, maar ik ging alleen mee om hem een plezier te doen. Of, zoals nu, om mijn goede wil te tonen.

    Ik hoefde niet opzij te kijken om te weten hoe hij naast me zat: beheerst rechtop, een sluike blonde lok over het gladde voorhoofd en een geconcentreerde blik gericht op de handen van de klavecinist, alsof hij aan de onderhandelingstafel zat en geen noot kon missen om tot een verantwoord oordeel te komen.

    De musicus nam een pauze van ongeveer zes seconden en begon aan een volgende variatie.

    Hoeveel kinderen waren er geboren terwijl ik hier niets zat te doen? Een zwart kind in een sloppenwijk in Zuid-Afrika, een roze baby in een Finse blokhut, een blij ontvangen jongetje in een tent op de steppen van Mongolië, een niet-gewenst meisje op de achterbank van een taxi in New York of achter een bosje bij een mangroveveld. Op dit moment glibberden overal de kinderen tussen hun moeders dijen de wereld in. Of ze werden eruit getrokken met een tang of pomp, zoals mijn Melle. Voorzichtig sloeg ik mijn benen over elkaar in de smalle ruimte voor mij en probeerde te gaan verzitten op de kerkbank.

    Hoeveel mensen waren er doodgegaan terwijl ik mijn jas over mijn knieën legde? Vreemde beelden projecteerden zich op de licht gebogen gestalte met de mechanisch hamerende handen achter het klavecimbel: een uitgemergelde man in een oud, houten ledikant die zijn laatste adem rochelt; een lachende jongen op een motor met een zwart leren jasje die door een vrachtwagen wordt geschept; een vrouw met een hoofddoek, op het punt een brug af te springen; een kind dat met het gezicht naar beneden drijft in een vijver vol kroos; een bergbeklimmer bevroren tegen een berghelling in de Himalaya, het gezicht bedekt met een laagje ijs, als lag het onder glas. Zijn hoofd rust in een gehandschoende hand. Een witte denker met blauwe ogen die gestold lijken tussen kijken en slapen.

    Met een schok verdween het beeld van het bevroren gezicht. Ik voelde mijn adem versnellen en mijn spieren verstrakken, maar ik begreep niet waarom. De klavecinist speelde nog steeds en Benjamin zat roerloos naast mij.

    Het duurde een paar seconden voordat ik besefte dat mijn mobiele telefoon trilde in mijn binnenzak. Op de display stond de code van het hoofd beveiliging, de onheilsbrenger van iedere museumconservator.

    Ik legde mijn hand op Benjamins arm en wees op het schermpje van mijn telefoon. Niet-begrijpend trok hij zijn arm weg, keek mij even geërgerd aan en richtte zijn blik weer op het podium.

    Terwijl ik opstond, fluisterde ik hem toe dat hij een taxi naar huis moest nemen omdat ik met de auto naar het museum moest. Zo voorzichtig mogelijk schoof ik voor hem langs de rij uit.

    Mijn stappen leken oorverdovend en mijn bewegingen trokken alle aandacht weg van het podium. Halverwege het middenpad meende ik een hapering te horen in de muziek. Een zucht van ontzetting uit het publiek bevestigde mijn vermoeden.

    Wat erg, wat erg, wat vreselijk voor die man, kon ik nog denken. Maar zonder om te kijken liep ik door en duwde de deur naar het voorportaal open.

    Buiten op het grindpad naast de oude begraafplaats belde ik het nummer terug zonder eerst mijn voicemail af te luisteren.

    ‘Met Philo Bolt, wat is er gebeurd?’

    Aan de andere kant begon een geforceerd kalme stem te spreken.

    Ik staarde naar de laurierhaag langs het kerkpad terwijl mijn gedachten het museum bestormden: ik smeet deuren open, holde de marmeren gang door, de Renaissancezaal in met de krakende parketvloer en de stemmige, indirecte verlichting. Ik voelde hoe mijn maag zich langzaam samentrok. Werktuiglijk begon ik in de richting van mijn auto te lopen.

    ‘Ik kom eraan. Bel Riitta Kekkonen. Kek-ko-nen. Dat is Fins. Ze is hoofd restauratie. En Jan Donk. Ook van restauratie. Publiek wegsturen. Zaal afsluiten. Nergens aankomen. Is de politie al ter plaatse? Ik ben er met een kwartier, of nee eerder een halfuur, het is koopavond.’

    Avondopenstelling, klantgericht beleid, nieuwe publiekswerving, tegemoetkomen aan de subsidiënt, pilotproject. Op de maat van mijn knarsende voetstappen dreinden alle stemmen van de afgelopen maanden met de voors en de tegens.

    Ik had niet moeten toegeven. Kunst was geen product. Kunst was een toegevoegde waarde voor een elite. Een elite die tijd maakt voor mooie dingen. Niet de mensen die een museumbezoek zien als iets wat je doet op koopavond tussen schoenen kopen en koffiedrinken in. Maar overdag had het natuurlijk ook kunnen gebeuren. Mijn woede nam de verkeerde richting. Er viel dunne natte sneeuw en ik bedacht dat mijn bontmuts nog in de kerk lag.

    In de Volvo keek ik in het spiegeltje achter op de zonneklep en veegde de druppels van mijn gezicht. Hoe zag ik eruit? Verwilderd? Kwaad? Zo beroerd als ik me voelde? Ik bewoog mijn hoofd om mijn gezicht in het kleine kader te vangen. Een gezicht waar alle kleur uit verdwenen was. Mijn bruine ogen, bijna zwart en klein van woede en ontzetting. Donkere krullen weg van mijn gezicht gebonden en grotendeels onzichtbaar in de kraag van mijn jas.

    Ik startte de auto. De ruitenwissers schoven de sneeuw van de voorruit. Eén ogenblik zag ik het bevroren gezicht dat mijn fantasie in de kerk zo gedetailleerd had geprojecteerd. Zodra de koplampen oplichtten was het verdwenen.

    Terwijl ik de weg op draaide, toetste ik mijn nummer thuis in om Benjamin via de voicemail te vertellen dat De gratiën waren beschadigd. Mijn allereerste, trotse aanschaf voor het museum. Mijn allerliefste Gratiën met een mes verminkt door een gek die leed aan waandenkbeelden.

    2

    Er stond een gepantserde arrestantenbus voor de ingang van het museum. Naast de bus was een agent met een paar belangstellende voorbijgangers aan het praten.

    Terwijl ik erlangs reed, zag ik in een flits de contouren van de inzittenden. Achterin een man, zijn wang als een kind tegen de ruit platgedrukt. Naast de bestuurdersplaats iemand die zat te roken, de punt van de sigaret gloeide rood op. Dat moest de dader zijn, achter in het busje.

    Ik sloeg de hoek om en parkeerde mijn auto aan de zijkant van het gebouw. Ik haastte me naar de dienstingang van het museum. Met mijn magneetpasje liet ik mezelf binnen.

    Het was vreemd stil in het kantoorgedeelte, dat met het museum verbonden was door middel van een overdekte passage en loopbruggen. Toen het kleine stadspaleis uit 1638 in de jaren zeventig in gebruik was genomen als museum waren de kantoren nog in het souterrain. Later werd het museum te klein voor de gestaag groeiende vaste collectie en was het ernaast gelegen huis aangekocht.

    Snel liep ik door de smalle gang en duwde de deur naar het museum open. Op de oude marmeren tegelvloer stonden overal vieze voetstappen. Het rook er naar natte jassen. Onder aan de zware eiken trap naar de eerste verdieping liepen twee zwarte strepen parallel tot aan de brede kunststofmat achter de hoofdingang. Het leek op de rubbersporen van schoenzolen, misschien van de onder protest afgevoerde arrestant.

    Op de benedenverdieping, waar de Hollandse en Vlaamse meesters uit de Gouden Eeuw hingen, was niemand te zien. Het was er net zo verlaten en donker als op de avonden dat ik in mijn eentje door de zalen dwaalde, slechts begeleid door het geluid van mijn voetstappen, die het parket deden kraken, of de piepjes van de bewakingsportofoon uit de loge op de begane grond.

    Halverwege de trap haalde ik Coby in, de molligste van de twee coffeeshopmedewerkers die het museum in dienst had. Ze was op weg naar boven met een dienblad waarop een thermoskan en een torentje witte plastic bekertjes. Ze hijgde een verschrikte groet tegen mijn rug.

    Alsof ze het komende onheil wilden bezweren, begonnen mijn hersenen een opsomming te maken van de tragedies die andere musea hadden getroffen. Londen: Da Vinci beschoten met een geweer. Amsterdam: zuur tegen Rembrandt gespoten. Moskou: een hoop stront onder Van Gogh. New York: kots met bessensap over Mondriaan. Amsterdam: stanleymes in Barnett Newman gestoken. Woede joeg de adrenaline door mijn lichaam, mijn benen namen de treden alsof ik dagelijks naar een sportschool ging in plaats van een overwegend zittend leven te leiden. Mijn blik verscherpte zich én ik voelde een ongekende energie stromen. Nog voordat ik de ingang van de Renaissancezaal door was, hoorde ik mezelf al roepen: ‘Is dat de dader die beneden in het busje zit? Er staat beneden een politiebus. Betekent dat dat die hufter nog steeds voor onze deur zit?’

    Riitta zag ik staan en haar collega Jan Donk, het hoofd beveiliging en een politieagent, beiden in uniform, de suppoost van de getroffen verdieping. Ze stonden zachtjes te praten in een halve cirkel om het schilderij alsof ze om het bed van een stervende stonden, maar nu draaiden de gezichten zich met een ruk naar mij toe.

    In een hoek stond nog iemand in een politie-uniform met zijn handen op zijn rug en zijn voeten enigszins uit elkaar alsof hij de wacht hield. Uit mijn ooghoek zag ik dat Coby achter mij was blijven staan, het blad nog in haar handen.

    ‘Waarom zit hij daar nog? Hij moet al minstens drie kwartier geleden zijn aangehouden.’ Mijn stem snerpte door de zaal. ‘Ik wil dat die man wordt afgevoerd. Waar wachten jullie op? Toch niet op mijn goedkeuring, mag ik hopen? Die geef ik anders bij dezen, van harte.’

    Het hoofd beveiliging keek gealarmeerd.

    ‘Het duurde even voor de politie kwam, maar wij hebben hem zolang vastgehouden. In de fietsenstalling.’

    Ik gooide mijn tas op het bankje midden in de zaal. ‘In de fietsenstalling?’

    ‘Hij ging nogal tekeer. En het publiek moest nog weg.’

    ‘En waar wachten jullie dan op?’

    Nu deed de agent die in de hoek stond ook een paar passen naar voren. ‘Op mij mevrouw, ik...’ Zijn stem sloeg over en hij schraapte zijn keel. ‘Ik wacht op versterking voor hier. Wij zijn onderbezet, maar mijn collega heeft de zaak beneden helemaal onder controle.’

    ‘Dat is een hele troost. Wij hebben uw bescherming hier niet speciaal meer nodig, lijkt me, dus wat mij betreft kunt u gaan. Waar is Vermeer?’

    Al die tijd had ik vermeden naar het schilderij te kijken. Als ik op het Journaal beelden van rampen zag, dan werd mijn blik vaak door triviale dingen getrokken. Ik keek naar de wrakstukken van een bus na een bomaanslag, om me vervolgens te fixeren op een teckel die aan de explosie leek te zijn ontsnapt en bleef rondscharrelen tussen de rondgeslingerde bagage en de bebloede schoenen.

    Jan had een plastic koffielepeltje in zijn mondhoek gestoken. En ik zag een schroevendraaier in de handen van de politieagent, met een papieren zakdoek vastgepakt. Ik zag het smalle gezicht van Riitta vol met sproeten en omlijst door rossig piekhaar. En haar blauwe ogen die me onthutst aankeken.

    ‘Golfen. Vermeer is golfen. Hij is net om zeven uur vanavond vertrokken voor een week op de golfbanen van Valencia. Hij zal nu wel ergens boven Frankrijk hangen. Business-class natuurlijk, met een glas in zijn hand.’ Jan had weinig waardering voor onze in het bedrijfsleven gevormde directeur.

    Er viel een stilte, de ontvochtigingsapparatuur in de hoek van de zaal borrelde zacht. Ik moest kijken. Ik moest kijken naar mijn beschadigde schilderij, er was geen ontkomen aan. Als helpers in de boksring weken mijn medewerkers uiteen.

    De gratiën hing gewoon op zijn plek. De brede gouden lijst leek zelfs geen millimeter door het geweld van zijn plaats te zijn geweken. Eigenlijk heette het doek Venus en haar gevolg, maar omdat Degratiën zo prominent op de voorgrond stonden, noemde men het in vakkringen De gratiën.

    Daar stond de godin. Op een heuveltje. Ze keek glimlachend naar haar lieflijke vriendinnen die voor haar uit het bospad af dansten. In de buik van elk van de gezellinnen zat een gat. Een simpel rond gat met een doorsnee van ongeveer twee centimeter. Mijn wijsvinger zou er met gemak inpassen. Drie gaten, de rechter met een klein haaltje. De linker en de middelste gratie waren zich niet bewust van hun verminking. Maar de derde hield haar rechterhand licht naar binnen gebogen langs haar dij en voor haar buik alsof zij de scheur in het doek zelf wilde ondersteunen. Uit de gaten staken de rafelige draden van het linnen. Waar de verf van het doek was gesprongen, was een randje van de rode grondering zichtbaar geworden, de eerste laag verf die altijd op het linnen wordt aangebracht. Kogelgaten leken het bijna, maar ze waren het resultaat van een kruiskopschroevendraaier.

    Ik stapte naar achteren en liep naar de andere kant van de zaal. Het liefst was ik naar buiten gegaan om ongezien even te huilen, te stampvoeten of ergens verschrikkelijk hard tegenaan te schoppen. Voor een raam bleef ik staan. De ramen in het museum waren om het licht te filteren bijna overal voorzien van een matglazen binnenruit. In het donkere vlak lichtten vaag straatlantaarns op en het halogeenlicht van langsrijdende auto’s. Mijn hart klopte tegen mijn middenrif, mijn ademhaling was snel en oppervlakkig en mijn ogen brandden.

    ‘Vandalisme doet pijn,’ zei een conservator uit Gent ooit tegen me toen ik net als assistent-conservator prenten en boekcollecties was begonnen aan mijn eerste baan. Drie maanden daarvoor waren bij hem de eenden en kippen op een zeventiende-eeuws landschapje ingekleurd met een viltstift. ‘Zo’n schilderij is net een levend wezen. Een kind bijna, op wie je zo goed mogelijk moet passen. Je staat naar de mishandelde te kijken en je voelt hoe de woede je bij de strot grijpt en zijn gif in je spuit. Het liefst zou je alles van de muur halen en veilig opbergen. Stelen is minder erg. Zo’n buit duikt altijd ergens op. Geloof me, je gaat met heel andere ogen naar museumbezoekers kijken als dit je een keer is overkomen.’

    Achter mij hoorde ik het geluid van voetstappen. Riitta was naast mijn tas op het bankje gaan zitten en de politieman in de hoek was kennelijk eindelijk zijn arrestant gaan wegbrengen. Jan stond te praten in een mobiele telefoon. Coby had het blad met koffie onder De zondeval van Cornelis van Haarlem achtergelaten.

    Terwijl ik me stond af te vragen wie er op het idee was gekomen koffie boven te laten komen, kwamen er twee agenten in burger binnen. De één met een metalen koffertje, de ander met een groot fototoestel.

    Voor de technische recherche bleek er weinig te doen. De schroevendraaier met het rode handvat verdween in een plastic zakje. Met een enorme flits begon de fotograaf foto’s te schieten van de zaal, het schilderij en de gaten. In vijf minuten tijd kreeg het schilderij een dosis licht op zich afgevuurd die gelijk was aan de hoeveelheid van de laatste vijftig jaar. Wat deed het er nog toe?

    Riitta schoot toe om met een natte vinger schilfers verf van de grond te deppen die ze in de palm van haar hand legde en later in een tissue deed.

    De politie verdween met het hoofd beveiliging en de suppoost naar de coffeeshop voor het opmaken van het proces-verbaal en het horen van een paar getuigen, die kennelijk ergens in het gebouw tot wachten waren gedwongen. Ten slotte werd het alarm uitgezet en lichtten Riitta en Jan het schilderij voorzichtig van de haken, zetten het op een uit het depot gehaald transportkarretje, rolden het naar de lift en vervolgens naar het atelier op de bovenste etage. Een kleine rouwstoet.

    ..

    ‘Gaat het weer een beetje?’

    Riitta’s kantoor was een met glas afgescheiden hoekje van het restauratieatelier. Op tafel lag de Gouden Gids opengeslagen bij de pizzeria’s. Jan was halverwege zijn huis teruggeroepen en Riitta had op het punt gestaan te vertrekken nadat ze even een boodschap had gedaan in de buurt. Een plastic tas van een buitensportwinkel lag op haar bureaustoel.

    De gratiën waren rond kwart voor negen gemolesteerd. Jan hadden we naar huis gestuurd. Zijn vrouw had al twee keer vanuit hun woonboerderij in de polder gebeld. Waar hij bleef. Hij zou toch met de tweeling de kerstboom optuigen? Door zijn gebleekte haar, dat met modieuze nonchalance in pieken van zijn hoofd af stond, de dopjes in zijn oren voor afwisselend een mp3-speler en een mobiele telefoon, had ik altijd moeite te onthouden dat Jan al jaren vrouw, kinderen en waarschijnlijk een forse hypotheek had. Hij slingerde de riem van zijn Pumatas over zijn hoofd, ritste zijn jack dicht en haastte zich naar de deur terwijl de zolen van zijn sportschoenen over het linoleum knerpten.

    Mijn handen trilden nog steeds en ik bleef piekeren over wat ik allemaal tegen die agent had gezegd toen bleek dat het beschadigen van De gratiën voor die lafaard met zijn schroevendraaier waarschijnlijk nauwelijks consequenties zou hebben. Alleen een proces-verbaal, vergelijkbaar met dat voor het bekladden van een viaduct, het stukslaan van een abri of het rollen van een portemonnee. Die stond vanavond weer op straat.

    Mijn collega van het Gentse Museum voor Schone Kunsten had gelijk. Woede is net gif. Op zoek naar een uitweg schuurt en brandt het je ziel. Tegelijkertijd was ik verbijsterd over het scala aan wraakgevoelens.

    Mijn ogen zochten houvast in de dingen die me vertrouwd waren: de tafels met verf en potjes en penselen, de kasten met catalogi en kunstboeken, de microscopen, de ultramoderne afzuigkappen en digitale camera, de grote schuine dakramen tussen de donkere zolderbalken.

    Het schilderij was op de grote centrale tafel gelegd met een ondersteuning op de plek van de beschadiging. De verfschilfers lagen in een roestvrijstalen bakje ernaast. De repeterende vraag over hoe ik dit had kunnen voorkomen putte me uit en ik proefde een zure oprisping, voorbode van brandend maagzuur.

    ‘Het komt goed, het komt goed.’ Riitta trok haar jas aan. Ze klonk als een chirurg die de familie van de patiënt in de wachtkamer gerust komt stellen. Ik wilde haar zo graag geloven. Samen liepen we naar beneden.

    ..

    Afgezien van de beveiliging was ik de laatste die in het gebouw was. Ik zat aan de Spaanse tafel die dienstdeed als mijn bureau. Het donkere hout stak glanzend af tegen het eiken parket eronder. Ik zag erop toe dat het meubel regelmatig in de bijenwas werd gezet, waarna ik dagenlang genoot van de geur. Ik keek naar buiten. Het miezeren was overgegaan in regen, die de daken deed glimmen. Alle ramen van het overheidsgebouw aan de overkant waren zwart. Alleen op de eerste verdieping werd een kamer verlicht door het schijnsel van een computerscherm.

    Benjamin zou inmiddels wel thuis zijn en hopelijk had hij Melle naar bed gestuurd. Ik knipte mijn bureaulamp uit. Toen ik mijn jas aantrok en naar mijn sleutels zocht, vond ik het dubbelgevouwen programma van het klavecimbelconcert. Op de achterzijde stond een telefoonnummer waar belangstellenden konden informeren naar het volgende muzikale hoogtepunt.

    Ik koos een buitenlijn en toetste het nummer in, niet verwachtend dat er iemand op zou nemen, om vervolgens verrast te worden door een antwoordapparaat. Haperend begon ik mijn bericht.

    ‘Goedenavond. U spreekt met Philo Bolt. Ik was vanavond bij het concert. Ik was degene die opstond. Ik wou zeggen dat ik dat zelf ook erg vervelend vond. Het betrof een noodgeval. Helaas kan ik daar nu niets over... in ieder geval, wat ik wil zeggen: u speelde erg mooi. Ook zo knap dat u alles uit het hoofd deed.’ Dat was een stomme opmerking. Zwijgend ademde ik in de telefoon alsof ik daarmee de laatste zin kon wissen. Wat was dat nou voor een compliment, Philo Bolt? Alsof je een metselaar prijst dat hij kan metselen.

    Ik stelde me voor hoe het lampje op het antwoordapparaat in de kerk ging knipperen terwijl het mijn stem vastlegde en mijn woorden misschien hardop in de verlaten kerk losliet. Voor we thuis waren overgegaan op voicemail had ik dat ook weleens gedaan: iemand het bandje laten volpraten als ik geen zin had om op te nemen.

    De gedachte dat ik het lege en verduisterde gebouw was binnengedrongen, al was het maar met mijn stem, bezorgde me een ongemakkelijk gevoel en ik zocht naar de juiste zin om er vlug een punt achter te zetten.

    ‘Nogmaals excuus. Sorry dat ik uw concert heb bedorven.’

    3

    ‘Hoe laat zou het zijn?’ Riitta onderdrukte ternauwernood een geeuw.

    Op mijn computerscherm zag ik dat het tegen vieren liep. Nog een paar uur en de gebeurtenissen waren al weer vierentwintig uur oud.

    Riitta helde met mijn bezoekersstoel zover mogelijk achterover om die op het laatste moment weer op alle vier de poten terug te zetten. Naast haar opengeslagen agenda stond haar theebeker en een half opgegeten cakeje.

    Het was een lange dag geweest zonder rust. Ik had overlegd met de politie en op een krakende buitenlijn met Vermeer, die zich vooral zorgen leek te maken over het risico dat onze sponsors zouden afhaken bij te veel negatieve publiciteit. Met Riitta had ik over de ernst van de schade gesproken, en om de lege plek van De gratiën te vullen moest er een vervangend schilderij uit het depot worden gekozen. En natuurlijk was er overleg met Sander van de afdeling Communicatie en Marketing over een persbericht en een persconferentie.

    Eerder dan 5 januari voor een ontmoeting met de pers konden we vergeten, Riitta was daarbij nodig, maar die ging eerst op vakantie. Ik staarde in mijn agenda. De vorige dag eindigde met 20.30 – Goldbergvar. Het concert. Het leek wel een week geleden.

    ..

    Op de avond die zo saai begon en zo dramatisch eindigde, had ik mijn sleutel pas tegen middernacht in het slot van onze achterdeur gestoken. Tegen beter weten in had ik me gehaast en het laatste stuk de maximumsnelheid aan mijn laars gelapt in de hoop dat Benjamin nog op zou zijn.

    Het huis lag er donker bij in het zwakke schijnsel van een deels door wolken verhulde maan. Het knerpen van de kiezels onder mijn voeten en het zachte ruisen van de wind in de hoge beuk naast de carport waren het enige geluid buiten.

    Binnen hoorde ik helemaal niets. Ik liep langs de tuinkamer door de gang met de ouderwetse zwart-witte tegels. Onder aan de trap lagen de kaplaarzen van Melle, zijn jas hing aan de capuchon over de trapleuning. Zachtjes deed ik de deur naar de keuken open.

    Boven het marmeren werkblad verspreidde de tl het ongezelligste zinkwitte licht dat ik kende. Hevig verlangde ik ernaar dat iemand iets voor me deed. Een glas inschonk en zei dat het allemaal in orde zou komen.

    Ik had dorst. In de ijskast stond een fles Italiaans bronwater, die ik aan mijn mond zette en bijna in één keer tot op de helft leegdronk. Ik deed de tl uit en trok in de schemerige keuken een stoel naar me toe.

    Ik was nog niet gaan zitten of ik werd bestormd door twijfels, vage en concrete: konden we de restauratie aan, waar moesten we de tijd vandaan halen en waar het geld, moesten we meer aan beveiliging doen, maar hoe dan? Mijn hersenen leken wel radioactief zo gonsde en knisperde het tussen de neurotransmitters. Slapen ging nog in geen uren lukken. Misschien kon ik beter wat doen om tot rust te komen. Lezen? Nee. De afwasmachine uitruimen dan. Het groene lampje brandde. De tl zoemde toen ik hem weer aanknipte. Terwijl de stoom me in het gezicht sloeg, schoot me te binnen dat ik Melle had beloofd dat we kerststukjes zouden maken.

    Ik was al een paar keer langs de stal met kerstbomen op het marktplein gereden. Maar ik was daar steeds op het verkeerde moment. Te laat vooral. De handelaar had een afrastering om zijn handel en de groen uitgeslagen caravan gezet. Het hek was in cement gegoten en leek in klompen van beton te staan. Een hangslot moest de ongenode bezoeker ervan overtuigen dat zelfs maar proberen geen zin had.

    Uit de caravan kwam een zwak schijnsel van een kampeerlamp en er lagen lege pizzadozen naast de deur. De omgezaagde bomen geurden naar een bos met vochtige aarde en hars. Ik had geprobeerd de aandacht van de kerstboomverkoper te trekken, maar hield daarmee op toen ik dacht iets bij het hek te horen. Gesnuif. Ik moest denken aan de dobermann die ik eerder bij de caravan rond had zien scharrelen. Zo’n hond was vast niet bezig zichzelf uit te laten.

    De boodschap om dennentakken te kopen had ik niet van mijn lijstje geschrapt, maar hij was wel naar ergens onderaan verhuisd. Melle had er zijn zinnen op gezet die versieringen samen met mij te maken. En eerlijk is eerlijk, ik had het beloofd. Bij wijze van voorpret had hij zijn zakgeld van twee weken besteed aan een spuitbus met glitters.

    Ik had Benjamin moeten vragen ergens takken te halen. Natuurlijk had hij het ook druk, maar was ik niet degene met een crisis? Hij lag gewoon boven rustig te slapen alsof er niks aan de hand was. Ik voelde me in de steek gelaten, maar ik wilde Melle niet hetzelfde aandoen.

    Terwijl ik de afwasmachine verder uitruimde, verzon ik een oplossing. Midden in de tuin stond een conifeer die in de loop der jaren het uitzicht nogal was gaan belemmeren. Als ik daar nou eens wat tussenuit snoeide? Alleen de achterste takken.

    Natuurlijk had ik de zaklantaarn moeten pakken en naar het tuinschuurtje moeten lopen om een boomzaag of een snoeischaar te pakken, maar ik voelde me zo moe en gefrustreerd dat ik in de keuken op zoek ging naar iets scherps. Tegen een magneetstrip boven de aanrecht kleefde de Japanse messenset van Benjamin. Even overwoog ik om het hakmes bij wijze van bijl te gebruiken, maar ik koos ten slotte voor de wildschaar die ik in de bestekbak vond.

    Of het nou aan de taaiheid van de takken lag, de ongeschiktheid van het gereedschap of het feit dat het al zo laat was, na een kwartier vechten met de oude boom had ik maar een handvol kleine takjes en een schaar die door de hars niet meer open of dicht wilde. Geïrriteerd veegde ik de kluiten aarde van mijn laarsjes. Ik besloot dat ik moe was. De takken en de wildschaar liet ik op het terras achter met het voornemen de volgende morgen de schaar schoon te maken.

    Tijd om naar boven te gegaan. Gewoontegetrouw opende ik even de deur van mijn zoons slaapkamer. Melle lag dwars in bed. De kooi van Arie, zijn hamster, stond naast de deur. Maar die zag ik pas toen ik er met mijn voet tegenaan stootte.

    Poezen miauwen als ze je verwelkomen, honden likken je hand, maar Arie begon zich uit te sloven. Het duurde zeker een uur voor ik de tredmolen niet meer hoorde.

    ..

    Riitta greep zich plots aan mijn bureau vast omdat ze met haar stoel achterover dreigde te kiepen. De Italiaanse lamp met zijn fragiele designpootjes wankelde op mijn tafel.

    ‘Dat circuswerk moet ik toch eens afleren,’ grinnikte ze, deels gegeneerd en deels geschrokken.

    Met viltstift schreef ik ondertussen ‘dennentakken’ op een geeltje en plakte het op de rand van mijn computerscherm.

    In het persbericht wilde ik een termijn noemen voor de restauratie.

    ‘Is tien maanden realistisch?’

    ‘Toch eerder een jaar,’ waarschuwde Riitta. ‘Voordat we al het materieeltechnisch onderzoek hebben gedaan, en de inventarisatie rond hebben van wat de vroegere restauraties aan schade hebben aangericht. Verfanalyses kosten ook altijd meer tijd dan je denkt. En ik kan nu nog niet bepalen of we de draadjes linnen weer met elkaar kunnen verbinden of dat er nieuw linnen moet worden aangebracht. Het is een groot schilderij, dus we zijn sowieso een eeuwigheid kwijt aan het verwijderen van het vernis. En we zijn natuurlijk ook nog met andere doeken bezig. Ik bedoel, de Moreelse moet in ieder geval eerst af, want die gaat volgende maand naar de Hermitage. Trouwens, nu het doek toch van de muur is... waarom schuiven we het niet in dat nieuwe programma voor autoradiografisch onderzoek?’

    Waarschijnlijk keek ik Riitta glazig aan, want ze herhaalde haar voorstel. Het autoradiografische programma. We hadden inderdaad besloten een aantal doeken op deze manier te laten onderzoeken. Je liet ze bestralen en afhankelijk van de mate van radioactiviteit kon je met zekerheid conclusies trekken over zowat alles. Maar om met De gratiën te beginnen?

    De gratiën was mijn eerste aanschaf voor het museum geweest en meteen al omstreden. De signatuur ontbrak, het werk werd alleen beschreven door tijdgenoten en microscopisch onderzoek gaf volgens sommigen niet voldoende zekerheid. Bij mijn aantreden had ik me willen manifesteren, maar soms dacht ik aan de buiginkjes van de glimlachende Japanse tegenbieder van weleer en vroeg ik me af of mijn hoogmoed voor de val zou komen. Riitta leek mijn aarzelingen niet te merken. In ieder geval schonk ze er geen aandacht aan.

    ‘We moeten de aanleiding, hoe vervelend ook, maar ombuigen naar iets positiefs. En het vooral proberen te zien als een unieke gelegenheid om het doek met deze nieuwe methoden nader te onderzoeken.’

    Ter plekke besloot ik dat het beter was de vijand, ook al zat die in jezelf, tegemoet te treden.

    ‘Doe maar,’ zei ik, even roekeloos als toen ik een handtekening had gezet onder het koopcontract voor ons veel te dure herenhuis met-enig-achterstallig-onderhoud in Vosscherberg. Ik glimlachte zelfverzekerd en humde ondertussen mijn favoriete mantra: vertrouwen, vertrouwen, moed en vertrouwen.

    ‘Ik zal een afspraak met de teamleider van de Lage Flux-reactor maken,’ zei ik terwijl ik door mijn agenda bladerde. Ruim in het nieuwe jaar noteerde ik met potlood ‘Reactor’ met een vraagteken. Het leek of iemand anders dan ikzelf bepaalde dat een definitieve beslissing hierover maar even vooruitgeschoven moest worden. Mijn hoofd klaarde er zowaar van op.

    Riitta pakte de foto van Melle die op mijn bureau stond. Met een mutsje van rode blaadjes, een groene kroon met een steel op de kruin was mijn jongetje als driejarige verkleed als aardbei. Melle zou het mij zeer kwalijk nemen als hij wist dat ik juist deze foto in mijn werkkamer had staan, maar ik vond hem aandoenlijk. Riitta had het mutsje gehaakt naar een Fins patroon. Bezigheidstherapie in een periode dat depressies haar dagen uitzichtloos en loodzwaar maakten. Geen idee hoeveel ze er had moeten haken op haar weg naar het licht, maar een jaar of vier geleden had ze zichzelf samen met haar psychiater hersteld verklaard. Sindsdien was ze opgewekt en werkte ze met een enorme gedrevenheid, alsof ze de jaren wilde inhalen waarin alleen al haar bed uit komen een overwinning was geweest.

    Uiterlijk leken we tegenpolen. Haar haar

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1