Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Gele Sneeuw
Gele Sneeuw
Gele Sneeuw
Ebook184 pages2 hours

Gele Sneeuw

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

'Kortom in Gele sneeuw is een schrijver aan het werk geweest die niet alleen gedreven wordt door emoties, maar ook over de ambachtelijke vaardigheid beschikt om een geraffineerd literair werk te creeren.’ - Raymond in De Morgen
'Prachtig laat Žalica ons de kwetsbaarheid van de menselijke soort zien...Tegelijkertijd is Gele sneeuw een hulde aan de vitaliteit van de mens...’ - Trouw
'Gele sneeuw is dan ook een ode aan de creativiteit en de geestelijke veerkracht van de inwoners van Sarajevo... verhalen die uitblinken in hun anekdotiek.’ - Tom de Smet in Standaard der letteren
'Het is een prachtig, strak verhaal dat maar in een paar bladzijden een leven vol
'Een van de beste boeken over de Balkan-tragedie’ - Hans van der Heijde in Leeuwarder courant
'Het is een prachtig, strak verhaal dat maar in een paar bladzijden een leven vol Oostbloktreurigheid schildert en laat zien waartoe Zalica in staat is.’- Arthur Langeveld in NRC Handelsblad

LanguageNederlands
Release dateApr 14, 2016
ISBN9781311592941
Gele Sneeuw
Author

Antonije Nino Zalica

Antonije Nino Zalica (fiction writer, filmmaker). Born in Sarajevo 1959, spread his living in between Amsterdam, Sarajevo and Dubrovnik. Studied comparative literature and philosophy at Sarajevo University. Writes poetry, prose, plays. His novel Yellow Snow/The Print of a Dragon’s Paw appeared in a number of different editions and translations in various European languages. His second novel Bandierra Rossa is published by Bosanska riječ - Das Bosnische Wort, Tuzla / Wuppertal. In 1994 his short film Angels in Sarajevo, as part of SAGA's productions, was awarded the European Film Academy's Felix Documentary Award.

Related to Gele Sneeuw

Related ebooks

Related articles

Reviews for Gele Sneeuw

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Gele Sneeuw - Antonije Nino Zalica

    EEN ENGEL OP MIJN SCHOUDER

    WAT ER GAAT GEBEUREN IS ONMOGELIJK. HET MAAKT NIET UIT DAT ER GELE SNEEUW IS GEVALLEN, TROUWENS, DIE PROFEET UIT INDIA HEEFT GEZEGD DAT ER GEEN OORLOG KOMT.

    De zuidenwind beukte recht op mijn borst, streek door mijn haren, ging door mijn ogen recht mijn gedachten binnen, waarin pas onderkende slaperigheid nagalmde, en die wind, die zuidenwind, kroop diep in mijn ziel, bracht daar de zwaarst mogelijke beklemming teweeg, dempte mijn herinneringen ergens in de absolute stilte van de grijze massa, vernietigde iedere gedachte aan rust en bracht mijn zenuwen van de wijs, zodat mijn handen verkrampten en zich steviger om de skistokken klemden, die op mijn knieën lagen. De gondel van de kabelbaan zweefde boven de toppen van de naaldbomen, dreef langzaam door de lucht alsof hij de hemel naderde, die grijsde met een gelige weerschijn van de zon, ergens ver achter de ruggen van de wolken, die dunner waren geworden; de gondel verhief zich alsof hij de bron van de wind zelf naderde.

    Die rotwind zweepte vanaf de Middellandse Zee rechtstreeks naar de top van de ijzige berg, die bedekt was met gele sneeuw.

    Wat zagen die vermoeide, onuitgeslapen ogen, wat brachten ze over naar de ziel en de hersenen, verzadigd van de Badel-brandy van gisteravond, van de Rubin-cognac, de afstompende slivovitsj, de gesuikerde warme wijn, het gekoelde Sarajevo-bier en de menthollikeur?

    De hele kale berg, langs de pistes en tussen de bomen, was bedekt met sneeuw die geel was, niet helemaal zoals een dooier, maar onvervalst, behoorlijk geel; in de kommen en bij de top had de wind eilandjes verse, zuiver witte sneeuw aangedragen, terwijl die op de hoger gelegen gedeelten al was gesmolten door de vlagen warme wind, zodat de bruine, kerkhofachtig vochtige aarde werd onthuld. Waarom toch lijkt mijn Jahorina , waar ik al ongeveer sinds ik heb leren lopen ga skiën, op de scenografie van een goedkope sciencefiction-film, als de verbeelding van een verre, onmenselijke planeet, waarom ziet hij eruit als het alleronrustigste beeld uit gastrische koortsdromen? Moeten we de radio geloven? Geloven dat een wolk op zijn eigen houtje fijn stof uit de Sahara heeft opgenomen en dat een of andere wind dat, net zo onverantwoordelijk, naar Gods hemel omhooggeblazen heeft? Geloven dat dat iets is dat eens in de honderd jaar zomaar vanzelf gebeurt, of in de verhalen over een voorteken van een groot ongeluk? Of moeten we tot het uiterste gaan en geloven dat het gaat om het einde van de wereld, het einde der tijden?

    Het zweven was voorbij; de gondel was boven op de top aangekomen, draaide om de paal aan het einde en mijn ski’s gleden over de gele sneeuw. De top was volkomen verlaten; mijn vriend was er niet, de tandeloze, altijd lachende boer die jarenlang op deze top had gewerkt; met een schop vulde hij altijd de sneeuw aan op de plaats waar je uit de gondel kwam, of hij hielp onhandige skiërs (vooral vrouwelijke) om de piste te bereiken. Op mooie dagen bleef ik vaak bij hem boven op de top, ik nam mijn vrienden uit Dubrovnik of Belgrado mee, dan leende hij ons een kijker, wij keken om ons heen en hij legde uit:’ Die witte spitse top daar, dat is de Durmitor in Montenegro; die keten daar is de Zelengora, en daar... die lage bergen, dat is al Servië, daarboven is de Vlašić, daarachter ligt de zee, en daar, beneden in de diepte, achter het Mladost-huis, dat is mijn dorp Pra~a.’

    Die winter heb ik hem helemaal niet gezien; pas later, in de zomer, kwam ik hem tegen toen we in Bistrik in de rij stonden voor water, terwijl de salvo’s van een luchtafweermitrailleur over onze hoofden sisten en met een knal insloegen, ergens in de buurt van het raadhuis, dat al was afgebrand. Hij sleepte net als ik met plastic jerrycans. Hij lachte toen hij me zag, hij was echt blij. Waarschijnlijk deed ik hem, net als hij mij, denken aan de Jahorina en het skiën. Hij gaf me een kort verslag: hij was uit Prača verdreven, hij was een vluchteling, de helft van zijn familie was gedood.

    Mijn ski’s gleden over de gele sneeuw. Het is waar: gele sneeuw is zowat het mooiste dat een skiër kan beleven (en dat, naar men zegt, misschien maar één keer in zijn leven), ze is niet te glad, niet traag, je hebt er geen aangelegde piste voor nodig, ze geeft je volledige bewegingsvrijheid en wendbaarheid, je wordt er niet moe van, ze biedt gewoon in haar geheimzinnige surrealiteit een waar gevoel van gewichtloosheid en onlichamelijkheid, alsof de gedachte zelf de ski’s draagt, ze bevrijdt de geest van het lichaam, ze vereist geen vertraging of remmen, net als nu, nu ik in mijn mooiste nachtgezichten droom dat ik ski. Maar wat had ik daaraan, nu ik (net als in mijn onbewuste zwevingen) helemaal alleen langs de hellingen van de Jahorina gleed; uit Sarajevo kwam na de barricades van maart niemand meer, behalve ons kleine groepje, dat met de koppigheid van een zelfmoordenaar nog steeds ieder weekend ging skiën. Mijn vrienden waren die morgen in ons weekendhuisje gebleven, uitgeteld door een kater en de depressie die ons allemaal (en niet alleen vanwege de gele sneeuw) bezwaarde, en de bergbewoners hadden sowieso wel wat beters te doen. De enige mens die ik zag was een jongeman uit Pale, die werkte bij het vertrekpunt van de kabelbaan; het kwam natuurlijk niet in zijn hoofd op om mijn skipas te controleren, hij liet zelfs de cola en het bier, die hij vroeger voor duur geld verkocht aan duizenden en duizenden kakelbonte, hijgende skiërs, zomaar staan op het hek dat de toegang tot het terrein van de kabelbaan markeerde. Ik zag hem heen en weer lopen, zwaaiend met een fles Zvečevo-brandy, die hij bij de hals tussen zijn vingers geklemd hield, daarna sloot hij zich op in zijn huisje, nog later wankelde hij weg en liet de kabelbaan haar rondjes zelf draaien.’ s Middags, toen het al donker werd, zag ik hem met een pistool in de hand, in een bosje naast de garage voor de enorme rupsvoertuigen waarmee de pistes worden onderhouden, zogenaamd oefenen met mikken. De pistoolschoten weerkaatsten tussen de lege bergen. Ze vermenigvuldigden zich en galmden na.

    In de bus zaten alleen wij. Met zijn vieren. Op de terugweg werden we bij Lapišnica door niemand aangehouden en gefouilleerd, zoals toen we kwamen. We lieten de groepen mannen, bewapend met kalasjnikovs en halfautomatische geweren, in uniformen van het Joegoslavische Nationale Leger, van de reservemilitie of helemaal zonder uniform, achter ons, in de schaduw en de duisternis van de bergen, en voor ons opende zich de stad, die vol lichtjes oplichtte, prachtig en goddelijk als je haar zo naderde. Ook later, toen de mensen ons verwonderd aankeken terwijl we met onze ski’s in de tram stapten, lachten we, ervan overtuigd dat we ondanks alles ook het volgende weekend zouden gaan skiën; trouwens, in de krant stond ook dat een beroemde profeet uit India had gezegd dat er geen oorlog zou komen.

    LIEVE GOD, IK HEB DIT ALLEMAAL AL EENS GEDROOMD. HOE VERSCHRIKKELIJK DE DROOM OOK IS, HET ZOU GOED ZIJN ALS IK NU OOK DROOMDE.

    Later zag ik in dat profeten geen fouten maken, maar dat zij die hun woorden uitleggen lezen wat ze willen horen. Die Indiër had wel gezegd dat er geen oorlog zou komen (wat ze in de krant meteen in de kop hadden gezet), maar hij had er ook aan toegevoegd dat iedereen in Joegoslavië zou moeten overgaan tot het boeddhisme en veel zou moeten bidden.

    Je hebt van die dromen die wie weet wanneer en wie weet waar gedroomd worden. Sommige al in de kindertijd, sommige misschien pas een paar nachten geleden, en zoals alle dromen worden ze snel vergeten (net als het tijdstip waarop je ze hebt gedroomd). Maar later, wanneer hun duistere landkaart zich in de werkelijkheid begint af te tekenen, keren ze terug in de herinnering en schikken zich tot een normale, zogezegd zinvolle ordening. Zo heb ik me een paar keer dromen moeten herinneren waarvan de indeling overeenkwam met de locaties van de bloedige gebeurtenissen en de lijnen die met geweld werden getrokken langs de stad waarvan ik droomde: de Ilidža, de vlakte naast de Grote Allee, in de richting van Vrelo Bosne en de Igman. Een duisternis zoals die alleen in dromen bestaat, het is volslagen donker, maar toch zie je alles. Ik loop door een veld, stuit op enkele huizen die een nieuwe stad vormen, ik ben verbaasd dat ik die nooit eerder heb opgemerkt. De stad is volkomen leeg, zonder mensen en planten. Een duisternis die zichzelf verstikt. Dan een bruiloft, de bruid draagt een zwarte bruidsjapon.

    Ik beklim de Trebević en in plaats van een bos en een steile helling is er boven een vlakte, een hoogvlakte, en opnieuw een onbekende nederzetting. Zwartige aarde zonder mensen.

    Vele traptreden, die hoek van de stad waar Koševo en Breka liggen (toen ik dit droomde was de wijk Breka nog niet gebouwd, met al die trappen en cascades van huizen), ergens op een hoek (verderop, in de buurt van de kraamkliniek, de dierentuin en het kerkhof) staan mensen die hier niet thuishoren, geweldenaren van de straat, ze praten ekavisch en iedereen is bang voor hen.

    Een steil straatje in Bjelave, een vreemde angst in mijn binnenste, ik ren bergop en dan bergaf.

    Op mijn bromfiets klim ik richting Sedrenik of Lapišnica, boven op de top opent zich een vergezicht, geel zand op de heuveltjes, een verlaten land zonder mensen en begroeiing, van hier tot waar het oosten eindigt.

    Ik zie een troep honden, er zijn een paar mooie rashonden bij, ook al zijn ze vuil en mager; ze rennen de straat uit. Ik heb de indruk dat één hond iets tussen zijn tanden heeft dat lijkt op een deel van een mensenvoet. Ik hoor nog een fluittoon. Ik laat me op de vochtige bodem vallen. Ik ren door natte, zware sneeuw, mijn benen worden steeds zwaarder. Ik heb geen kracht, ik heb twee dagen niets gegeten. Weer een fluittoon. Ik duw mijn gezicht in de vuile, half gesmolten sneeuw. Ik probeer weer te rennen, mijn benen kleven aan de grond. Ik haal zwaar adem. Ik kom bij een gebouw, de deur van het portaal zit op slot, ik wacht tot mijn vriend, die de sleutel heeft, ook aan komt rennen, ik zeg dat hij moet opschieten. Ik hurk voor de deur, mijn longen piepen alsof ik bronchitis heb. Hij zoekt de sleutel. Hij probeert de sleutel in het slot te duwen.

    Voor de duidelijkheid: het laatste fragment speelt zich af in Breka, in maart 1993, tijdens een van de vele bombardementen van het Koševo-ziekenhuis, en dat is nooit een droom geweest.

    HOE WE NOODGEDWONGEN TOVENAARS WERDEN

    Die zomer van 1992 ging ik iedere dag in de vooravond naar de Academie voor Dramatische Kunsten om brood te bakken. Het was heel gevaarlijk om ons flatgebouw te verlaten, het was in het algemeen gevaarlijk om de buitenlucht in te gaan (hoewel het ook in huis niet bijzonder veilig was, maar dat vergeet je bij de vergelijking op de een of andere manier). Toch waren er duizend redenen om de deur uit te gaan en we brachten allemaal ongeveer iedere dag een paar uur op straat door. Maar dat was beslist niet gemakkelijk. Je moest een zinvolle wetmatigheid vinden in iets dat volledig zinloos leek, in iets dat geen enkele zin of orde kende, dat officieel meestal’ het niet-selectieve bombarderen van de stad’ genoemd werd en dat min of meer altijd voortduurde. Wanneer er zoiets als een rustperiode was, wanneer, zoals men zegt,’ de kanonnen zwegen’, hing de mogelijkheid dat ze begonnen te schieten in ieder deeltje van de tijd. Vooral de mortieren, waarvan de granaten recht uit de hemel vallen en op ieder punt in de ruimte kunnen inslaan. Altijd en overal, als werkelijkheid of in potentie, dat was de enige regel in dat eeuwige moorden en verwoesten. Sluipschutters vuurden de hele dag van alle bergen in de omgeving, luchtafweermitrailleurs schoten waarheen het ze in de zin kwam, ook al zonder orde en systeem, er waren verdwaalde kogels en granaten, afgeschoten door tanks, soms ook door raketwerpers.

    Maar langzamerhand, want men is geneigd bij dingen die zich herhalen en voortduren in iedere, zelfs de minst voorzienbare gebeurtenis een orde te ontdekken, vonden de mensen individueel, ieder voor zich, bepaalde regels, beslist geen algemene, altijd opgaande, en ze ontwikkelden, alweer ieder voor zich, vreemde, geheimzinnige verdedigingsmechanismen. Later, toen de oorlog eenmaal op gang was en zijn eerste zomer was ingegaan, toen de aanvankelijke verwarring langzamerhand plaatsmaakte voor gewenning aan de situatie, kon je op straat af en toe iemand zien die ondanks alles bedaard liep te kuieren, als op de corso, langzaam voortstappend, rustig en beheerst, zelfs over bruggen of kruisingen, de meest open, wat in die schijnbare hiërarchie ook wil zeggen de gevaarlijkste, plaatsen.’ De inwoners van Sarajevo hebben zich met de dood verzoend,’ zo legden enkelen dat uit en men vatte het op alsof sommigen instemden met een vrijwillige dood, alsof het sommige mensen nu onverschillig liet of ze gedood werden of dat ze verder zouden lopen. Maar ik geloof dat dat niet helemaal waar was; als je je ergens mee verzoent, wil dat niet altijd zeggen dat je er ook mee instemt; het heeft er eerder mee te maken dat je het hebt leren kennen. Je kunt je alleen verzoenen met iemand die je heel goed kent, zoals een vriend of een gewezen minnares.

    Er worden dus bepaalde regels gevonden die niet in woorden en al helemaal niet in beelden kunnen worden uitgedrukt, maar die men toch kent. Ik herinner me een oude man die iedere ochtend zijn huis uitkwam en met zijn zeer trage oudemannengang naar de markt of naar het park ging. Op een keer floten de kogels hem opeens om de oren; een jongeman zette het op een lopen, maar de oude man wierp hem spottend toe:’ Ren maar, ren maar, dwaas die je bent. Denk je heus dat je sneller bent dan een kogel?’ Ja, de mens leert de nauwelijks zichtbare scheidslijn tussen het bestaan en datgene wat iets’ anders’ vertegenwoordigt te onderkennen; hij leert het raadselachtige schema van’ veilig’ bewegen door de straten van zijn geboortestad te ontdekken, waarin je nooit kunt zeggen dat je langs de kortste weg ook het snelst je bestemming bereikt. De mens leert de dood in de lucht te voelen, soms lang voordat ze werkelijk op die plaats aankomt, hij leert de vreemde metafysica van het herkennen van het juiste ogenblik om een open ruimte over te steken, want wachten heeft eigenlijk geen enkele zin, behalve om dat ogenblik te kiezen. Hij leert het geheime teken te herkennen in op het oog gewone dingen

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1