Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Hoe mijn lede-maat mijn lidmaat werd en Vice Versa
Hoe mijn lede-maat mijn lidmaat werd en Vice Versa
Hoe mijn lede-maat mijn lidmaat werd en Vice Versa
Ebook284 pages4 hours

Hoe mijn lede-maat mijn lidmaat werd en Vice Versa

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Sander V. zou Nele gaan heten indien er zich bij de geboorte niet de volgende verwikkeling had voorgedaan. Er zat een piemel aan zijn kruis! Zijn moeder had graag een meisje gekregen maar geen nood, hij was de eerstgeborene, alles was nog niet verloren. Zijn lede-maat die nog het meeste leek op een gepelde garnaal was vaker een bron van leedvermaak en dat stopte pas toen daar ineens een gamba hing. Leedvermaak was er niet meer maar de problemen, die begonnen pas. Hij en zijn maat werden lid van een tweekoppige club. Een gevreesd en op elkaar ingespeeld duo, heersers over de wereld in de jaren negentig. Tot de eeuwwende eraan kwam en de twee beste maten steeds minder dezelfde richting uitkeken. Hoe moest het verder en vooral: zouden hun wegen zich definitief scheiden? Hoe mijn lede-maat mijn lidmaat werd en Vice Versa is een roman over de moderne man, de druk die op hem weegt om constant te presteren en de problemen die rijzen wanneer hij niet langer omnipotent blijkt te zijn.

LanguageNederlands
PublisherCharlie
Release dateNov 28, 2016
ISBN9781370813926
Hoe mijn lede-maat mijn lidmaat werd en Vice Versa
Author

Charlie Hedo

Charlie Hedo is een Nederlandstalige schrijver. Hij woont en werkt in Oostende, Vlaanderen.

Related to Hoe mijn lede-maat mijn lidmaat werd en Vice Versa

Related ebooks

Related articles

Related categories

Reviews for Hoe mijn lede-maat mijn lidmaat werd en Vice Versa

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Hoe mijn lede-maat mijn lidmaat werd en Vice Versa - Charlie Hedo

    Deel 1

    Deel 2

    Deel 3

    Deel 1

    De opstanding

    Ik zou Nele gaan heten indien er zich bij de geboorte geen verwikkeling had voorgedaan.

    Er zat een piemel aan mijn kruis.

    Mijn moeder had graag een meisje gekregen maar geen nood, ik was de eerstgeborene, alles was nog niet verloren.

    In plaats van haar ter wille te zijn en de piemel zo weinig mogelijk in de verf te zetten deed zich het omgekeerde voor. Mijn dingetje genoot zeer van de gezellige warmte die heerste in de luier waarin het zat verborgen. Telkens tijdens het verschonen protesteerde het tegen de brute blootstelling aan de koude buitenlucht en dit op geheel eigen wijze. Het plaste de boel vol.

    Nu durven meisjes dat ook doen.

    'Maar niet in boogvorm,' klaagde mijn moeder.

    Haar eerste pogingen om het gevaar te bezweren waren er op gericht mijn gevalletje naar beneden te richten. Het hielp weinig: de schone kleren en verse luier werden nat. Het naar beneden richten van de boosdoener lukte trouwens niet zo goed omdat er te weinig grip op was.

    De kersverse moeder leerde vlug bij en bedekte de snoodaard na verloop van tijd met een washandje telkens wanneer de luier uitging. Het probleem van de op natuurlijke wijze ontspringende fontein werd daar mee opgelost.

    Maar zindelijk was ik nog niet.

    Voor de doopplechtigheid ter mijner ere kocht mijn moeder een kleedje met ronde halsuitsnijdingen, korte pofmouwtjes, korte pijpen en een sluiting met enkele knopjes onderaan tussen de beentjes. Alles in gebroken wit. Misschien had ze het doopkostuum al aangeschaft voor mijn geboorte, toen nog werd gehoopt dat ik voor het plassen de broek zou moeten afsteken zoals meisjes en een gulp overbodig was bij gebrek aan het pipetje waarmee het overtollige water bij jongens wordt geloosd.

    Nu, ik kende de gebruiken voor afwatering op mannelijke wijze toch nog niet en net voor de kerkdienst deed ik het in mijn broek.

    De luier hield gelukkig alles vast. Mijn moeder droeg mijn vader op mij gauw te gaan verschonen in onze Panhard die op het kerkplein stond.

    Nu had vader thuis al een fles schuimwijn ontkurkt bij aankomst van zijn broer die binnen het uur dooppeter zou worden van een bijzondere kleine op wie alvast mocht worden getoast.

    En bij aankomst van zijn schoonmoeder die op het punt stond doopmeter te worden van diezelfde kleine werd de tweede fles ontkurkt.

    De schoonmoeder weigerde mee te drinken zo vlak voor een kerkdienst en daarmee riep ze het gevaar af dat ze wou bezweren. De mannen hadden elk een fles op.

    Mijn vader vond eerst de Panhard niet op het kleine kerkplein.

    'Vlak voor de kiosk, rechtover het kerkportaal,' zei mijn moeder.

    Daarna vond hij de verse luiers niet maar hij kon het niet nog een keer gaan vragen. De pastoor stond reeds ongedurig te wachten bij de doopvont toen mijn vader eerder de weg naar de Panhard zocht.

    Vader maakte mij schoon en haastte zich terug naar binnen. Moeder verschoot zich een ongeluk. De kleine had geen luier aan en de knopjes van het doopkleed stonden open zodat ik net een rokje droeg.

    'Een mooi meisje,' zei de pastoor alvorens hij zijn tekst aframmelde.

    Ik nam wraak toen hij het kroesje dat voor de begieting moest dienen vulde met ijskoud water. Dat goot hij daarenboven nogal ruw uit op mijn hoofd. Nog voor ik aan schreien dacht trokken al mijn spieren zich samen om wat nog in mijn blaas zat er in een vloeiende beweging uit te persen. Een dunne maar krachtige straal spoot uit mijn kruis omhoog en zou een perfecte kromme hebben gevormd met de ruimte achter mijn hoofd, ware het niet dat de pastoor zich voorovergebogen bijna tegen mijn neus bevond.

    Hij dacht niet eens aan pis toen hij de zalige warmte op zijn kale kruin gewaar werd.

    Pas wanneer het langs zijn nek droop zei hij 'nondedomme' terwijl hij zijn hoofd in de richting van de bron draaide.

    Toen liet ik drie vier scheetjes na elkaar. Pff.

    Pffpppffpppfff.

    Ik kon in die tijd nog geen geluiden voortbrengen zonder te stotteren.

    Mijn dingetje was vaak een bron van leedvermaak. Dat hield niet vanzelf op toen ik het in mijn broek doen liet voor wat het was. Integendeel, eenmaal zindelijk brak de periode aan waarin ik naakt in huis mocht rondlopen.

    Ik kreeg meestal wel een T-shirt aangetrokken maar omdat er van onder dat shirt niets uitstak - de garnaal zat nog in de pel - was ik me er niet van bewust dat daar iets hing dat niet gezien mocht worden.

    Als een onnozelaar liep ik rond in mijn ouderlijk huis, ook als er bezoek was. Had ik nog het verstand gehad niet om de haverklap mijn armen als een spast omhoog te steken...

    Op zich was er niets aan de flikker omdat de T-shirts tot onder mijn kont kwamen; als ik me maar stil hield.

    Er bestaan foto's van: ik met mijn matchbox in de lucht getild als was hij een gewicht waar ik als heffer fier op mocht zijn; ik met een ijsje in de hand en de handen in de lucht; ik met een boterham met choco die god weet waarom ook boven het hoofd moest.

    Op die foto's staan tante Christiane of Agnes de buurvrouw van rechtover of wie weet ik nog allemaal in de handen te klappen. Waardoor ik aangemoedigd werd nog hoger te reiken. Leedvermaak dat die mensen hadden. En ik lachte zelf mee.

    De handen in de lucht en in het midden dat roze garnaaltje op een kerstomaat. En dan zelf mee lachen. Komaan zeg.

    Het leedvermaak stopte toen daar ineens een scampi hing. In het Italiaans is scampi het meervoud van scampo maar ik bedoel hier wel degelijk de scampi die wij kennen: de ongepelde staart van een grote garnaal. Nu ja, groot, het is zoals je het zelf bekijkt natuurlijk. Kreeften en langoustines zijn groter. Die hingen er niet. Wel een belachelijke scampi. Die werd uit pure schaamte van dan af door de ouders niet meer aan het publiek getoond.

    Op foto's van dagjes aan zee kan ik opmaken dat het zo rond mijn vierde levensjaar moet geweest zijn dat ik voorgoed aangekleed door het leven ging. Hiermee bedoel ik niet dat daar toen al een scampi hing, laat staan een reuzenscampi. Ik poch niet. Ik kan het gewoon niet nagaan, door die broek dus die ik voorgoed droeg.

    Leedvermaak was er niet meer maar de problemen, die begonnen pas.

    Op zondag deed mijn moeder mij in bad. Ik hoop dat ik me ook op andere dagen waste maar ik herinner me enkel het bad op zondag. Dat baden verliep aanvankelijk zonder veel problemen. Tenminste, ik raakte gewassen niettegenstaande ik het hele huis bij elkaar joelde want ik wou niet in water. Ik deed mijn best om er aan te ontkomen maar mijn moeder won telkens het pleit. Elke zondag ging ik schoon de week tegemoet en ik kakte niet meer in mijn broek.

    Iedere zondagmorgen hoorde ik het volgens mij veel te hete water in de kuip stromen. Wanneer ze vol was haalde moeder me uit bed. Ze ontkleedde me, gelastte me in het hete water te stappen en als ik krijsend mijn teen terug trok liet ze koud water lopen tot de temperatuur aangenaam was. Daarna schrobde ze me.

    Ik legde me vanaf een bepaald moment neer bij mijn verzekerde nederlaag en stopte het krijsen wanneer ik wakker werd van een vol lopend bad.

    Tot ik op een bepaalde zondag tijdens mijn zevende levensjaar opstond met een joekel van een erectie. Met op de achtergrond het stromende water.

    Wat nu?

    Hoe kreeg ik die weg?

    Zolang het water stroomde was er geen probleem. Op het moment dat moeder de kraan dicht draaide moest de joekel echter weg.

    In uiterste nood kon ik nog gebukt tot aan het bad raken zonder dat het vooruit stekende voorwerp door mijn veel te dunne pyjamabroek zou worden opgemerkt. Ik kon extra koud water eisen tot het bad tot de rand gevuld was. Ik kon nog andere manieren zoeken om tijd te winnen. Maar uiteindelijk moest mijn broek uit.

    Zie je me daar al staan met dat ding omhoog, vlak voor mijn moeder?

    Die zondag moet het van schrik terug slap geworden zijn. Nog voor zij de kraan dicht draaide was ik terug een normaal mens geworden. Ik was ontsnapt aan het ergste. Ik dacht dat daarmee de rampen in mijn leven achter mij lagen.

    Mijn lede-maat had echter iets anders met me voor.

    Vanaf dan stond hij elke zondag recht. Ik werd wakker van het gestommel in de badkamer en daar stond hij. Waarschijnlijk werd ik op andere dagen op een zachtere manier gewekt en had ik niet door dat ochtenderecties er voortaan bij hoorden. Ik had nog niet echt een relatie met mijn lede-maat. Ik was nog niet nieuwsgierig naar hoe hij er uit zag. Ik keek er niet naar om om het zo te zeggen. Alleen op zondagmorgen zat hij me in de weg.

    Ik kende in die tijd nog geen trucjes om hem neer te halen. Ik lag telkens angstig af te wachten of hij uit zichzelf niet de aftocht zou blazen. In het begin leek die angst voldoende om mijn lede-maat terug te slaan maar hij werd steeds hardnekkiger. Hij bleef steeds langer stijf staan en steeds stijver worden.

    'Ik ben nog moe, ik blijf nog wat liggen,' zei ik tegen mijn moeder.

    Die had niet de hele dag de tijd om te wachten tot ik uitgerust was. Ze maakte ondertussen mijn kamer schoon en ik deed alsof ik lekker sliep. Die kamer van vier bij vier bleef echter niet de hele voormiddag vuil en uiteindelijk maande ze me aan om op te staan en het bad in te duiken.

    'Ik wil vandaag niet in bad,' zei ik.

    'Jij gaat wel in bad, vuile jongen,' zei ze.

    'Er moet meer schuim in het bad,' zei ik, 'want zo word ik nog schoner.'

    'Er zit al veel schuim in,' zei ze.

    Dan keek ik de kamer rond op zoek naar iets dat de aandacht af kon leiden.

    'Kijk daar in de hoek, een spinnenweb,' zei ik.

    Daarna spurtte ik naar de badkamer, deed mijn pyjama uit en stapte het bad in.

    Elke week moest ik iets dergelijks verzinnen. Het lukte altijd. Soms verdween de erectie tijdens het verzinnen, soms pas toen ik al in het water zat. Maar nooit heeft mijn moeder hem zien rechtstaan bij mijn weten. Uiteindelijk werd ik slim genoeg om vroeger op te staan, zelf het bad te laten vollopen en mij te wassen zonder bijstand.

    'Onze kleine neemt goed initiatief,' zei mijn moeder.

    'Het zal ne propere worden,' zei mijn vader.

    Na mij werd nog een jongen geboren. Hij had een piemel. Er was niets aan te doen, mijn moeder kreeg geen dochter. Zelf kreeg ik tijdens mijn schoolgaande jeugd ook geen meisjes te zien. Scholen waren in die tijd seksistisch. Je moest een lul hebben om op de mijne te mogen.

    Dat gemis kleurde mijn beeld van het andere geslacht. Eerst had ik er schrik van. Wanneer er mij eentje naderde zonder piemel in de broek liep ik weg. Als tante Christiane vroeg of ik nog niemand op het oog had om mee te trouwen antwoordde ik dat ik voor altijd bij mijn moeder bleef wonen. Mijn moeder was fier op haar trouwe zoon.

    'Hij is vies van de meisjes,' zei ze.

    Nu veranderde dat rond mijn elfde zonder dat ik het thuis meedeelde. Meisjes werden mysterieuze wezentjes. Ik dacht nog niet aan borsten of vaginaatjes, verre van, die bestonden nog niet in mijn verbeelding. Maar zonder die twee attributen waren ze al anders genoeg en wel op een aantrekkelijke manier.

    Hun gezichtjes waren fijner, hun stemmetjes hoger, ze waren liever, al kan het zijn dat ik enkel op de uitzonderingen was gestoten. Ze waren mooier met hun kleedjes aan en alleszins schoner dan jongens. Ze gingen uit zichzelf in bad of ze nu een erectie hadden of niet.

    Terwijl mijn moeder dacht dat ik nog steeds vies van ze was kwam er eentje in mijn leven.

    Ik had een vriend die Eric heette en die ik dagelijks opzocht. We hadden in die tijd niets anders te doen dan zomaar wat rondhangen. Zo ook op die bepaalde dag in het jaar dat John Lennon stierf.

    Ik ging zonder kloppen zijn kamer binnen.

    'Hoi,' zei Eric.

    'Hoi,' zei ik.

    Eric zat voor de synthesizer die hij net cadeau gekregen had. Hij kon al enkele maten tokkelen. We vatten het plan op een eigen rockband te stichten om de wereld ermee te veroveren zoals Duran Duran. Hiervoor diende ik een instrument te kiezen en moesten we er nog twee bandleden bij vinden. Bij de Cauberghs waren ze met twee jongens. Dat zat snor.

    De tijd ging voorbij zonder dat we al vorderingen hadden gemaakt die de loop van de muziekgeschiedenis zouden veranderen.

    Erics moeder riep ons op een bepaald moment voor een Oxo in de tuin.

    Oxo jandorie, die bestond echt waar in die tijd.

    Er was een grote tuin achteraan die ze deelden met de grootmoeder van Eric. Ik vreesde toen dat zijn nichtje Murielle die dezelfde grootmoeder had daar aanwezig zou zijn.

    Dat kon ik niet hebben.

    Ze gedroeg zich op z’n zachtst gezegd eigenaardig. Op een vorige zaterdag speelden we voetbal in de tuin, drie tegen drie. De meisjes zaten om voor de hand liggende redenen aan de kant. Telkens de bal in haar richting rolde nam Murielle hem beet en gooide hem naar mij.

    Ik wist niet wat ik daarmee aan moest, ik schaamde me diep.

    En terecht, want de jongens lachten mij ermee uit. 'Murielle is verliefd op u, Murielle is verliefd op u,' riepen ze. Ik vond dat een belediging. Niet omdat het geen mooi meisje was, het was een mooi meisje, maar omdat ik mij aangevallen voelde.

    In mijn gedachten spande het meisje Murielle samen met de vijf jongens met als doel mij uit te lachen. Liever behoorde ik tot de groep en lachte ik samen met de jongens de meisjes uit.

    Dat leek me meer de normale gang van zaken.

    Ik kon trouwens niet bedenken waarom iemand zomaar verliefd zou worden op mij. Ik had niets gedaan en kende haar amper. Ze woonde in mijn straat, dat wel. Naast de Cauberghs woonde ze. En ik was de beste kameraad van haar neef. Maar voor de rest hadden we niets met elkaar gemeen.

    Ze was er gelukkig niet tijdens het drinken van de Oxo.

    De hele verdere namiddag ging zomaar zoek. We gingen weer naar de kamer van Eric om weer niets te doen. Hij tokkelde steeds dezelfde maten op zijn muziekinstrument. Sol la si do. Sol la si do. Ik sloeg met mijn rechterhand de maat en had nog niet door dat ik geen enkel gevoel voor ritme bezat. Er zou nog veel water door de zee moeten eer we Duran Duran konden evenaren. Op een bepaald moment riep de vader van Eric.

    'Het eten wordt zo opgediend,' riep hij.

    De tafel was gedekt voor vijf zag ik en mijn hart sloeg een keer over. Ik vond mij erg onhandig met mes en vork en het bevreesde me uitermate dat ik samen met vreemde volwassenen zou moeten eten.

    'Ik… heb al gegeten,' loog ik.

    Het rook er lekker naar hespenrolletjes in kaassaus. Mijn eigen moeder hield het dorpswinkeltje open en mijn vader hielp haar na de werkuren zodat wij pas ‘s avonds laat aten.

    'Dat kan niet,' zei de vader, 'je bent hier al de hele dag.'

    De vader van Eric had een zware stem die ontzag inboezemde. Ik durfde niet meer weigeren. Toen zijn moeder binnenkwam sloeg mijn hart nogmaals over. Ze had het nichtje Murielle in haar kielzog en die ging rechtover mij zitten.

    Ik wist niet of dat beter was dan naast mij. Naast mij vond ik griezelig, rechtover was niet beter.

    Het was een kleine keukentafel waardoor er geen ruimte over bleef om het vlees te snijden zonder wie naast je zat te raken. De saus op je bord kwam als je onhandig was voor de helft terecht op het bord van wie rechtover zat.

    Hoewel ze al heel mijn leven in mijn straat woonde had ik Murielle nooit eerder van dichtbij bekeken. Nu werd ik daar door haar nabijheid toe gedwongen. Ze had bruine, amandelvormige ogen als een puppy van een lieftallig hondenras. Wanneer ze sprak sloot ze haar wimpers, alsof ze de te vormen tekst op de binnenzijde ervan aflezen moest.

    Met toeë ogen had ze iets breekbaar, kwetsbaar. Telkens ze met die ogen toe sprak was het alsof ze zich aan jouw genade overgaf. Haar lippen waren vol en schilferig. Haar lange haren waren nog niet gepermanent, ze streek ze na elke zin weg achter haar linkeroor.

    Wat me meteen opviel waren haar borsten die daar plots waren. Ik had ze nooit eerder opgemerkt.

    Het leek ook dat ze enorme tepels had maar ik realiseerde me later dat wat vooruit priemde de peervormige toppen van de nog jonge borsten zelf waren. Ik at vlug en gegeneerd. Ik wist niet wat te denken. Ze leek helemaal niet kwaadaardig, nee integendeel, ze was heel lief. Ze hief haar arm -er was kortstondig een blauwachtig schijnsel te zien - en rook aan haar oksel.

    Dat vertederde me. Dat naïeve hoofdje dat boog naar de eigen oksel waarop de eerste haartjes groeiden. De rilling die over mijn rug naar beneden liep keerde tussen mijn benen via de voorkant weer omhoog.

    Toen Eric zijn moeder begon af te ruimen keerde ik uit mijn gedachten terug. Het was slechts een eenvoudig maal, men bleef niet napraten of zo, iedereen ging zijn weg en de onze ging naar het Schijtbaantje waar we een kamp zouden gaan maken dat we nadien beschermen moesten tegen vreemde indringers.

    Er heerste een drukkende warmte en ik vroeg me af of Eric niet zweette onder de oksels. Hij zat steeds in pyjama op zijn kamertje en wanneer hij het verliet deed hij over die pyjama een broek en trui aan. Wat als we fris ruikende meisjes zouden ontmoeten dacht ik. Ik ging ervan uit dat zij zich op twaalfjarige leeftijd reeds zeer grondig en regelmatig wasten. Niet dat het vol liep met meisjes in de veldwegels waar we door moesten, maar toch...

    In de jaren tachtig van de vorige eeuw, toen er nog zomers en winters waren, begonnen de veldwegeltjes in onbruik te raken. Niemand ging nog te voet en voor vervoermiddelen waren de in beton gegoten straten meer geschikt.

    Veldwegels, de naam zegt het, liepen over de velden, rechtdoor naar de kerk. Het gebeurde dat ze een akker in het midden doorsneden, niet geheel naar de zin van de boer die weerwraak nam en het wegeltje doorploegde als de tijd van ploegen daar was. Eens per jaar zodoende werd het wegeltje een hobbelig pad met kloven dat slechts na zekere tijd en na voldoende begankenis tot zijn vroegere staat platgetreden werd.

    Wij moesten op het einde van Eric’s veldwegel rechtsaf en het hoofdpad volgen dat een eindje verder het Schijtbaantje werd genoemd.

    Gewoonlijk droegen de veldwegels geen naam maar dit stuk, van waar wij nu waren tot een eind over de beek, heette het Schijtbaantje. Volgens mijn eigen grootmoeder was dat zo omdat de mensen vroeger geen toilet hadden en hun gevoeg hier kwamen doen.

    Het baantje was niet alleen daarom berucht. Ook omwille van de verhalen die ik her en der had opgevangen. Met tussenpozen werd het door verschillende generaties jongeren herontdekt als een aanlokkelijke afgelegen plaats in ons dorp. Ik had van de drie jaar oudere Ivan van Paul en Jacqueline gehoord dat er vuile spelletjes werden gespeeld.

    Jongens werden door oudere jongens in halve cirkels geplaatst en moesten hun broek laten zakken zodat hun piemeltjes konden worden gemeten.

    Een andere keer zou Martine van madame uit de post er liggen vrijen hebben met Hans van Gaublomme. Volgens de overdracht waren ze poedelnaakt bezig. Hun kleren lagen wat verder in het gras waar ze makkelijk gestolen konden worden. Een of andere belhamel liet deze kans niet aan zich voorbijgaan en verwijderde ondergoed en bovenkleren van het parend koppeltje.

    Dat was allemaal van voor mijn tijd en ik vond het wat te ver gaan dat die twee, die weliswaar zedenschennis pleegden, door deze grap verplicht werden huiswaarts te keren in hun blootje. Zelfs als het donker is kom je steeds mensen tegen dacht ik.

    'Weet je waarom dit het Schijtbaantje heet?' vroeg Olivier me.

    Dat wist ik dus evengoed als hijzelf.

    'Omdat de mensen hier vroeger hun gevoeg deden,' antwoordde ik.

    'Bijlange niet,' zei hij. 'Ze komen hier kakken. Schijten dus. Daarom noemt het zo en niet anders. De mensen proberen je veel wijs te maken. Let daarmee op.'

    We waren op de plaats waar de veldwegel door de weide van boer Lampaert werd afgesneden van het Schijtbaantje. Hier moesten we het prikkeldraad onder wat niet echt een hindernis was voor ons. Toch hield Eric halt en hij floot tussen de tanden. Er stonden runderen in de wei.

    'Dit is een bewust opgeworpen hindernis,' zei hij. 'De boer wil met alle macht de weg naar het kamp versperren, dat lijdt geen twijfel.'

    Boer Lampaert woonde met boerin Agnes rechtover mij en was een lieve man in tegenstelling tot zijn zoon Wim die een paar jaar ouder was dan ik. Wanneer mijn voetbal over het dak vloog van de koeienstal aan de straatzijde keerde die kapot gestoken terug. Hij lachte me uit wanneer ik ‘s zomers in korte broek naar de mis ging. Hij bood aan me te leren pony rijden maar op een bepaald moment joeg hij het dier op waarna het in galop zijn berijder die ik was probeerde af te schudden.

    Ik kon me moeilijk inbeelden dat Wim Lampaert de zoon van zijn vriendelijke vader was.

    Eric zette zijn exposé verder.

    'Die koeien zijn stieren,' zei hij. 'Kijk maar, tussen de achterpoten hangt geen uier maar een frutsel. Daaraan kan je het zien. Stieren zijn mislukte koeien want ze eten enkel het gras op. Uit dat frutsel komt geen melk. Het is beter ze te doden omdat ze mensen altijd aanvallen. Verder hebben ze geen enkel nut.'

    Ik luisterde naar Eric zonder hem van antwoord te dienen.

    Ik wist dat het waar was dat je

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1