You are on page 1of 6

1.

Ikke journalist
“Wil je ook over de Night of The Proms schrijven?” De hoofdredacteur van een niet nader
genoemde Kwaliteitskrant leunt achterover en nipt van zijn hete koffie. De vraag wordt
achteloos gesteld, maar dit is een Belangrijk Moment, voel ik. Mijn antwoord, als kandidaat-
cultuurredacteur, zal in sterke mate bepalen of ik op deze redactie aan de slag kan of niet.
Gelukkig heb ik me vooraf geïnformeerd. Ik weet dat er een redactionele kloof bestaat tussen
de huidige cultuurredactie en de hoofdredactie. Reden van die kloof zijn enkele sluimerende,
wederzijdse verwijten die de komende jaren steeds explicieter zullen worden: de
hoofdredactie stuurt aan op meer nieuws, meer human interest, meer ‘media’ en dus ook
meer glamour. De cultuurredactie van haar kant hecht aan lange interviews, dagelijkse
recensies en besprekingen, duiding tout court. En ja, wellicht is er daarbij, in de keuze van
onderwerpen, soms sprake van vriendjespolitiek, zoals dat in Vlaanderen heet: het
koketteren met het eigen netwerk van gelijkgezinden, met artistieke helden binnen bepaalde,
al dan niet elitaire kringen. Feit is: de cultuurredactie van dat moment houdt de boot
vooralsnog zoveel mogelijk af. Verslaggeving over populaire evenementen, genre de Night of
The Proms, zijnde: spektakels die grote hallen vullen met schreeuwende mensen, of
internationale kitsch à la Cirque du Soleil, worden nauwelijks behandeld in de
cultuurkolommen. De hoofdredacteur van de niet nader genoemde Kwaliteitskrant ziet het
met lede ogen gebeuren en besluit om dat bastion van Kunstzinnige Intellectuelen – of zijn
het Intellectuele Kunstzinnigen – uit te roken. Is het niet door rechtstreekse opdrachten en
formele berispingen, dan wel door een proactief personeelsbeleid waarbij frisse jongens en
meisjes worden aangeworven die allang geen boodschap meer hebben aan de oude
tweedeling tussen hoge en lage kunst. Jongens en meisjes zoals ik dus. Mijn antwoord is
navenant, ik zit hier per slot van rekening om een vaste betrekking binnen te halen, na jaren
van slechtbetaalde freelance werk. Ik kijk wel uit. Maar ik meen het ook, desondanks: een
redactie kan en moet zeker aandacht besteden aan massaspektakels, aan Vette Pret voor
Jan en Alleman. Dat soort van collectieve cultuur is vaak fascinerend, zeker als je het
maatschappelijk en sociologisch benadert. De hoofdredacteur hoort mijn voorzichtig
geformuleerde antwoord aan en knikt tevreden. Het lijkt erop dat ik zal voldoen aan zijn
horizontaal georiënteerde redactiemodel, waarbij specialismen en kennis of bagage uiteraard
handig blijven, maar ook niet doorslaggevend belangrijk. Lekkere krantenkolommen over
lekkere onderwerpen, daar gaat het in eerste instantie om.
De ironie is dat uitgerekend deze hoofdredacteur zich enkele jaren later zal ontpoppen tot
een trouwe theaterbezoeker, als gevolg van zijn nieuwe liefde: een advocate die tevens
voorzitter is van een middelgroot kunstencentrum, een functie die nogal wat vrijkaartjes
oplevert. Er zal zelfs een moment komen waarbij de hoofdredacteur een editoriaal wijdt aan
zijn voorkeur als theaterliefhebber: weg met Jan Fabre, die onuitstaanbare Napoleon van de
Vlaamse Golf, lang leve Arne Sierens, de beschermheer van de volkse misère. In een
Kwaliteitskrant kan er namelijk veel, zeker als zij mee de ontzuiling in Vlaanderen heeft
beïnvloed. Het zijn de hoogdagen van het Moet Kunnen als mentaliteit, van vrijheid, blijheid,
en oprukkende commercie.

2. Ikke programmator
Vijf jaar later zit ik op een stoel in een niet nader genoemd Kunstencentrum. Het is de stoel
van de programmator voor Theater en Literatuur. Het Kunstencentrum zelf is een sterk merk
dat sinds de jaren tachtig alleen maar aan aantrekkingskracht heeft gewonnen: centraal
gepositioneerd tussen het historisch centrum van de stad, en de swingende studentenbuurt,
combineert het al bijna twee decennia hoge en lage kunsten, maar ontvangt en organiseert
het ook party’s, benefieten, pop- en rockconcerten. Het publiek lust er wel pap van, al blijkt
bij nader inzien dat de theaterzaal nauwelijks studenten over de vloer krijgt. Die hangen
namelijk veel liever rond in het grand café op het gelijkvloers, of in de Balzaal tijdens de
fuiven. De gemiddelde theaterbezoeker is, op dat moment, 36 jaar, vrouwelijk en hoger
opgeleid. Een vaststelling die de nieuwe collega van Marketing – een dame met pit, zoals je
dat van roodharigen mag verwachten – doet besluiten om de komende jaren fors in te zetten
op charmeoffensieven en lokkertjes die specifiek voor studenten zijn bedoeld. Ten slotte zijn
zij de generatie van de toekomst: waar gaat het heen als zij niet tijdig een liefde voor hoge
Kunstuitingen ontwikkelen, met een hogere artistieke complexiteit en dito drempel dan een
doorsnee bioscoopbezoek? Want dat laatste is, naast de party’s, het populairste tijdverdrijf
onder studenten, zo blijkt uit statistieken. Daar worden ook de zogenaamde cultuurcheques
aan gespendeerd, liever dan aan theater of dans of poëzie of een jazzconcert. Een filmpje
laat zich ook zoveel makkelijker meepikken dan een voorstelling, waarvoor je tijdig moet
reserveren.
Het zijn de dagen van een nakende oorlog in Irak, en samen met de collega’s-programmeurs
van dit niet nader genoemde Kunstencentrum besluiten we om een Groot Gebaar te maken:
we willen een aantal kunstenaars, maar ook docenten van de plaatselijke universiteit,
Intellectuelen dus, verzamelen om het over die oorlogsdreiging te hebben. In al onze zalen,
met publieke lessen over het Midden-Oosten, met lezingen maar ook concerten… Ja, er mag
zelfs een streepje stand-up comedy bij – het gaat ten slotte om het Goede Doel, niemand zal
het ons artistieke team verwijten dat we eventjes vreemdgaan… Het punt is namelijk dat we,
als laagdrempelig huis voor lokale én internationale kunst, langzaam tot het besef komen dat
een “Kunst om de Kunst”-benadering niet langer volstaat. Oké, er is mettertijd steeds meer
subsidie van de Vlaamse overheid neergedaald, waardoor het huis minder afhankelijk werd
van verhuuractiviteiten en waardoor het hele interne apparaat steeds professioneler is
geworden. Maar gaandeweg is er ook een gevaar in geslopen: het gevaar dat die bundeling
van kracht en geld en energie begint door te schieten. Door te schieten in de zin dat er
steeds meer kan, dat er steeds meer wordt getoond, dat er steeds meer wordt gemengd,
maar dat het publiek stilaan de bomen en het bos niet meer van elkaar kunnen
onderscheiden. Het zijn de jaren ook waarin een niet nader genoemde Cultuurminister een
ongeziene inhaalbeweging maakt wat structurele en projectsubsidies betreft: voortbouwend
op die fameuze Vlaamse Golf in de jaren tachtig, bloeit en groeit er vanalles op de Vlaamse
podia, een expansie die de rol van de selectieheren en -dames, de programmeurs met
andere woorden, vanzelfs steeds belangrijker maakt. Het is de tijd waarin het adagium
zichtbaar wordt dat een programmeur ook artistieke statements maakt, de tijd van de curator
als Sexy want onverdachte Gids, van de DJ als Nieuwe Held, ten nadele van de muzikant.
Plaatjes dan wel voorstellingen kiezen, het zijn niet te onderschatten beroepen, mijnheer.
Maar van dat soort cynisme – of vermoeidheid – is op dat moment nog geen sprake.
Integendeel, met ons grote Kunstenhuis willen we juist bewijzen dat we meer zijn dan alleen
maar een artistiek programma: we willen ons verhouden tot de Actualiteit, ook als die zich
ver van ons bed afspeelt, zoals in Irak. We willen onze stem laten horen, en dat gevoel blijkt
bij een generatie van twintigers enorm aan te slaan. Het kot is, letterlijk en figuurlijk, te klein,
die avond waarop we Kunstenaars & Intellectuelen hebben uitgenodigd om onze
gezamenlijke bezorgdheid uit te drukken. Zesduizend mensen komen op de manifestatie af,
die “Oorlog is Geen Kunst” werd gedoopt. Om de veiligheid te garanderen moeten we een
deel van het publiek zelfs de toegang weigeren, na een bepaald uur. Om die pil te vergulden
organiseren we nog snelsnel een openluchtconcert op de stoep voor het café: honderden
mensen luisteren naar An Pierlé in de straten rondom, het levert een prachtig beeld op.
Daags nadien pakt een niet nader genoemde Kwaliteitskrant met een ronkende titel uit: “Het
engagement is terug”. Yes we can, en het is nog maar 2003. Maar het sterkt ons in het
voornemen om ons artistiek programma voortaan vaker te omringen met debat, literatuur, of
openbare lessen in samenwerking met de universiteit. “Kunst veredelt”, zo staat het in
gouden letters boven in de Theaterzaal. Het krijgt ineens weer een andere betekenis. Geen
kunst zonder connectie met de wereld, met de gazet.

3. Ikke coördinator – deel 1


We schrijven vier jaar later. Na een memorabele tijd in het Gentse kunstenhuis heb ik een
andere functie aangenomen die hopelijk een antwoord zal bieden op de groeiende
problemen die ik als werknemer begon te ervaren. Problemen als daar zijn: een
Vergadercultuur met alleen maar hoofdletters, een gegeven dat zwaar uitvalt met het prille
vaderschap dat ik privé aan het ontdekken ben. Maar ook: een zekere vermoeidheid als
theaterliefhebber, na jaren als recensent en voltijds programmeur. Zelfs de meest geweldige
acteur – en we hebben er nogal wat in de Lage Landen – kan niet verhullen dat hij, of zij, al
eens op tics of routine terugvalt, en algemeen gesproken zit ik de laatste tijd nog te weinig op
het puntje van mijn stoel om me daar goed bij te blijven voelen. Ik huiver van de idee van
routine in een theaterzaal. ’s Avonds voor het slapengaan krijg ik postdramatische visioenen
waarbij ik me als theaterliefhebber moet voortbewegen als een Michelinmannetje, met dikke
lagen eelt die me steeds minder mobiel maken. Tot ik mijn evenwicht niet langer kan
bewaren en omval, rollebollend over het hellend vlak richting cynisme of, erger nog,
onverschilligheid. Zo kan het niet blijven doorgaan. Ik besluit om het over een andere boeg te
gooien en deze nieuwe functie zal me daarbij helpen, althans dat hoop ik. Als coördinator
theater voor een niet nader genoemd Festival aan Zee in Oostende is het een van mijn taken
om jong talent te scouten aan de theateropleidingen in Vlaanderen en Nederland. Jonge
makers hebben immers per definitie nog geen eelt om hun hartstreek, zo hou ik mezelf voor,
en als jonge spelers al bepaalde tics zouden hebben, dan nog zijn ze relatief onzichtbaar
voor het publiek. Ik zit dus safe, denk ik. En inderdaad doet die onderdompeling in het
theaterscholenmilieu veel deugd: oef, ik hoef de navelstreng met het moederschip Theater
niet door te knippen, het volstaat om een dieet te volgen wat het reguliere aanbod betreft.
En kijk, zelfs al is een festival danig anders geprofileerd dan een kunstencentrum, al snel
keert toch een aantal opdrachten en uitdagingen terug. Ook aan de vergadertafel in
Oostende gaat het over laagdrempeligheid, en hoe die te combineren met scherpe kunsten.
We besluiten om een nieuwe werkmodel te proberen, waarbij er elk jaar twee curatoren
aantreden die het festivalprogramma letterlijk en figuurlijk een gezicht geven. Eén centrale
gast voor theater, één voor muziek. Ervaren kunstenaars die we graag confronteren met jong
geweld, want daar gaat het om: een ontmoeting organiseren. Het is een eerlijke ambitie die
de daaropvolgende jaren zal aanslaan bij het publiek, met sterk stijgende ticketverkoop en
veel publiciteit als gevolg. Maar het is een formule die ook tegenwind vangt, voornamelijk uit
bepaalde hoeken in de kunstensector zelf. Het verwijt dat het al te makkelijk is om Bekende
Vlamingen op de affiche te zetten, bijvoorbeeld. Het maakt het, tot op heden, lastig voor de
festivalorganisatie om de perceptie te vermijden van “populair” dus artistiek maar zo
geloofwaardig. Een zomers festival met een grote diversiteit aan gasten komt blijkbaar
behaagziek over: niet ten opzichte van de subsidiënt, wel ten opzichte van het publiek. Een
volkse evenementen horen niet thuis in het Kunstendecreet, dat weet iedereen. Daar zijn
andere potjes voor, toerisme bijvoorbeeld.
Vooroordelen zijn er overal, zoveel is duidelijk. Bij het publiek, maar ook onder
professionelen.

4. Ikke coördinator – deel 2


Vandaag sta ik hier met weer een ander petje op. Sinds vorig jaar ben ik artistiek coördinator
– en ditmaal moet ik de naam zeker nader noem, anders krijg ik gezeur – van NTGent, het
stadstheater in Gent. Een huis dat sinds kort voor een speler wordt geleid, in plaats van een
regisseur. Na vijf jaar met Johan Simons staat nu Wim Opbrouck aan het roer. Wim
Opbrouck, een man van veel markten thuis: acteur, muzikant, televisiemaker, tekenaar. Hij
kwam als speler naar Gent voor Simons en besloot, samen met het gros van de vaste
spelerskern, om te blijven. Het ensemble aan de macht, omringd weliswaar door een zakelijk
leider, een artistiek coördinator en een nieuw team van dramaturgen. De uitdagingen zijn
groot, de valkuilen zijn zichtbaar: zonder een huisregisseur als artistiek leider kan er een
vervlakking ontstaan, als gevolg van het binnen- en buitenverkeer met gastregisseurs. Wim
is bovendien een Bekende Vlaming, van wie criticasters zeggen dat hij te graag op televisie
komt of in films meespeelt. Het simpele feit dat Wim blijft spelen stelt op zich al heel wat
organisatorische uitdagen, want hoe organiseer je dat: artistieke leiding als je zelf moet
spelen en repeteren? Enzovoort.
Het zijn allemaal vraagstukken waar we ons het voorbije jaar over hebben gebogen, en ze
zijn nog niet opgelost. Maar de helderheid van de uitdaging biedt ook voordelen: als de pater
familias aankondigt dat hij voor enkele jaren naar het buitenland vertrekt, en iedereen naar
de grote broer kijkt met de vraag om het huishouden te runnen, beseft elke medewerker ook
dat het menens is. Het heeft geen zin om verstoppertje te spelen. En geloof me, in een
stadstheater zijn er veel hoekjes waarin je je een tijdje kunt verstoppen, als je dat wilt. Maar
het leidt nergens naar, uiteindelijk, en het is ook zoveel spannender om je kwetsbaarheid als
troef te beschouwen, in de mate van het mogelijke. Dat laatste komt alleszins erg tot uiting in
de openingsproductie dit seizoen, ons eerste seizoen van het nieuwe hoofdstuk onder Wim.
Het gaat om een interpretatie van de beroemde opera van Verdi, Aida genaamd. Bekend van
het zegevierende wijsje, trompetten die schallen wanneer, in het libretto, het leger van
Egypte terugkeert van het slagveld in Ethopië. Het is een muzikaal motiefje dat zo is
ingeburgerd geraakt dat het als ringtone valt te downloaden. Een motiefje dat ook al heeft
weerklonken tijdens, jawel, de Night of The Proms in een niet nader genoemde Antwerpse
Arena. Maar dat is net ons punt: we willen met deze voorstelling ook indirect commentaar
geven op het marktdenken dat nu al zo lang zo welig tiert. Ik kan u geruststellen: we hebben
een uitgebreide studie om dit dramaturgisch te verantwoorden. Aida is namelijk geschreven
om de opening van het Suezkanaal mee luister te geven, in het toen spiksplinternieuwe
operagebouw in Caïro. En de ondernemer die het Suezkanaal gegraven heeft, is ene
Ferdinand de Lesseps, een gewiekste Fransman die 25.000 aandelen heeft verkocht, ook
aan particulieren, om het kanaalproject mogelijk te maken. We spreken over het wonderjaren
van het kapitalisme, van natte dromen over nieuwe handelstrajecten tussen Oost en West,
van onschuld en geldgewin in een wereld die nog niet zo gemediatiseerd was, met alle voor-
en nadelen van dien. For the record: later heeft de Lesseps, de Franse aannemer dus, de
opdracht aanvaard om het Panamakanaal te realiseren. Andermaal een groots project, maar
voor dat opzet is hij na verloop van tijd beschuldigd van gesjoemel, waarna hij weer heel snel
van zijn heldenvoetstuk is gebliksemd.
“Optimism is a moral duty”, zo luidt de ondertitel van onze Aida*. Het is een citaat van Karl
Popper, over een attitude die op zijn minst dubbelzinnig mag worden genoemd. Popper is
een van de helden van Guy Verhofstadt, onze ex-premier en een van onze vooraanstaande
liberalen. Dan weet u al hoe laat het is: het gaat hier opnieuw over zelfontplooiing en
ethische vrijheid, over economie als de motor van de maatschappij, over het dictaat van de
vrije markt. We geven er tijdens de voorstellingen van Aida maar heel indirect commentaar
op, maar we spreken ons publiek in Gent wel expliciet aan als onze aandeelhouders:
iedereen mag (moet) meezingen als de zegevierende trompetten weerklinken, er elke avond
staat er, behalve een fanfare, een gelegenheidskoor op scène bestaande uit NTGent-
personeel. Van de Gents-Turkse poetsvrouw tot de West-Vlaamse
communicatiemedewerker, van onze gehaaide algemeen directeur tot en met zijn bevallige
secretaresse: iedereen zingt mee, samen met ons ensemble. We zijn allemaal onschuldig tot
het tegendeel wordt bewezen. En vragen zijn er om gesteld te worden, op scène en achteraf
in onze T-bar: wat willen we als theaterhuis betekenen? Moeten we een standpunt hebben
over maatschappelijke kwesties? Wat voor verhalen willen we zelf vertellen en wat willen de
mensen horen? Hoe bewaar je het evenwicht daartussen? Wat zijn de verwachtingen van de
overheid, van onze peers, maar ook: wat mogen de kinderen in Gent verwachten van
NTGent als stadstheater? Valt er voor hen iets te beleven, of niet?
Het proces is volop bezig, maar de chemie laat zich voelen: het kriebelt.

You might also like