Professional Documents
Culture Documents
Ikke journalist
“Wil je ook over de Night of The Proms schrijven?” De hoofdredacteur van een niet nader
genoemde Kwaliteitskrant leunt achterover en nipt van zijn hete koffie. De vraag wordt
achteloos gesteld, maar dit is een Belangrijk Moment, voel ik. Mijn antwoord, als kandidaat-
cultuurredacteur, zal in sterke mate bepalen of ik op deze redactie aan de slag kan of niet.
Gelukkig heb ik me vooraf geïnformeerd. Ik weet dat er een redactionele kloof bestaat tussen
de huidige cultuurredactie en de hoofdredactie. Reden van die kloof zijn enkele sluimerende,
wederzijdse verwijten die de komende jaren steeds explicieter zullen worden: de
hoofdredactie stuurt aan op meer nieuws, meer human interest, meer ‘media’ en dus ook
meer glamour. De cultuurredactie van haar kant hecht aan lange interviews, dagelijkse
recensies en besprekingen, duiding tout court. En ja, wellicht is er daarbij, in de keuze van
onderwerpen, soms sprake van vriendjespolitiek, zoals dat in Vlaanderen heet: het
koketteren met het eigen netwerk van gelijkgezinden, met artistieke helden binnen bepaalde,
al dan niet elitaire kringen. Feit is: de cultuurredactie van dat moment houdt de boot
vooralsnog zoveel mogelijk af. Verslaggeving over populaire evenementen, genre de Night of
The Proms, zijnde: spektakels die grote hallen vullen met schreeuwende mensen, of
internationale kitsch à la Cirque du Soleil, worden nauwelijks behandeld in de
cultuurkolommen. De hoofdredacteur van de niet nader genoemde Kwaliteitskrant ziet het
met lede ogen gebeuren en besluit om dat bastion van Kunstzinnige Intellectuelen – of zijn
het Intellectuele Kunstzinnigen – uit te roken. Is het niet door rechtstreekse opdrachten en
formele berispingen, dan wel door een proactief personeelsbeleid waarbij frisse jongens en
meisjes worden aangeworven die allang geen boodschap meer hebben aan de oude
tweedeling tussen hoge en lage kunst. Jongens en meisjes zoals ik dus. Mijn antwoord is
navenant, ik zit hier per slot van rekening om een vaste betrekking binnen te halen, na jaren
van slechtbetaalde freelance werk. Ik kijk wel uit. Maar ik meen het ook, desondanks: een
redactie kan en moet zeker aandacht besteden aan massaspektakels, aan Vette Pret voor
Jan en Alleman. Dat soort van collectieve cultuur is vaak fascinerend, zeker als je het
maatschappelijk en sociologisch benadert. De hoofdredacteur hoort mijn voorzichtig
geformuleerde antwoord aan en knikt tevreden. Het lijkt erop dat ik zal voldoen aan zijn
horizontaal georiënteerde redactiemodel, waarbij specialismen en kennis of bagage uiteraard
handig blijven, maar ook niet doorslaggevend belangrijk. Lekkere krantenkolommen over
lekkere onderwerpen, daar gaat het in eerste instantie om.
De ironie is dat uitgerekend deze hoofdredacteur zich enkele jaren later zal ontpoppen tot
een trouwe theaterbezoeker, als gevolg van zijn nieuwe liefde: een advocate die tevens
voorzitter is van een middelgroot kunstencentrum, een functie die nogal wat vrijkaartjes
oplevert. Er zal zelfs een moment komen waarbij de hoofdredacteur een editoriaal wijdt aan
zijn voorkeur als theaterliefhebber: weg met Jan Fabre, die onuitstaanbare Napoleon van de
Vlaamse Golf, lang leve Arne Sierens, de beschermheer van de volkse misère. In een
Kwaliteitskrant kan er namelijk veel, zeker als zij mee de ontzuiling in Vlaanderen heeft
beïnvloed. Het zijn de hoogdagen van het Moet Kunnen als mentaliteit, van vrijheid, blijheid,
en oprukkende commercie.
2. Ikke programmator
Vijf jaar later zit ik op een stoel in een niet nader genoemd Kunstencentrum. Het is de stoel
van de programmator voor Theater en Literatuur. Het Kunstencentrum zelf is een sterk merk
dat sinds de jaren tachtig alleen maar aan aantrekkingskracht heeft gewonnen: centraal
gepositioneerd tussen het historisch centrum van de stad, en de swingende studentenbuurt,
combineert het al bijna twee decennia hoge en lage kunsten, maar ontvangt en organiseert
het ook party’s, benefieten, pop- en rockconcerten. Het publiek lust er wel pap van, al blijkt
bij nader inzien dat de theaterzaal nauwelijks studenten over de vloer krijgt. Die hangen
namelijk veel liever rond in het grand café op het gelijkvloers, of in de Balzaal tijdens de
fuiven. De gemiddelde theaterbezoeker is, op dat moment, 36 jaar, vrouwelijk en hoger
opgeleid. Een vaststelling die de nieuwe collega van Marketing – een dame met pit, zoals je
dat van roodharigen mag verwachten – doet besluiten om de komende jaren fors in te zetten
op charmeoffensieven en lokkertjes die specifiek voor studenten zijn bedoeld. Ten slotte zijn
zij de generatie van de toekomst: waar gaat het heen als zij niet tijdig een liefde voor hoge
Kunstuitingen ontwikkelen, met een hogere artistieke complexiteit en dito drempel dan een
doorsnee bioscoopbezoek? Want dat laatste is, naast de party’s, het populairste tijdverdrijf
onder studenten, zo blijkt uit statistieken. Daar worden ook de zogenaamde cultuurcheques
aan gespendeerd, liever dan aan theater of dans of poëzie of een jazzconcert. Een filmpje
laat zich ook zoveel makkelijker meepikken dan een voorstelling, waarvoor je tijdig moet
reserveren.
Het zijn de dagen van een nakende oorlog in Irak, en samen met de collega’s-programmeurs
van dit niet nader genoemde Kunstencentrum besluiten we om een Groot Gebaar te maken:
we willen een aantal kunstenaars, maar ook docenten van de plaatselijke universiteit,
Intellectuelen dus, verzamelen om het over die oorlogsdreiging te hebben. In al onze zalen,
met publieke lessen over het Midden-Oosten, met lezingen maar ook concerten… Ja, er mag
zelfs een streepje stand-up comedy bij – het gaat ten slotte om het Goede Doel, niemand zal
het ons artistieke team verwijten dat we eventjes vreemdgaan… Het punt is namelijk dat we,
als laagdrempelig huis voor lokale én internationale kunst, langzaam tot het besef komen dat
een “Kunst om de Kunst”-benadering niet langer volstaat. Oké, er is mettertijd steeds meer
subsidie van de Vlaamse overheid neergedaald, waardoor het huis minder afhankelijk werd
van verhuuractiviteiten en waardoor het hele interne apparaat steeds professioneler is
geworden. Maar gaandeweg is er ook een gevaar in geslopen: het gevaar dat die bundeling
van kracht en geld en energie begint door te schieten. Door te schieten in de zin dat er
steeds meer kan, dat er steeds meer wordt getoond, dat er steeds meer wordt gemengd,
maar dat het publiek stilaan de bomen en het bos niet meer van elkaar kunnen
onderscheiden. Het zijn de jaren ook waarin een niet nader genoemde Cultuurminister een
ongeziene inhaalbeweging maakt wat structurele en projectsubsidies betreft: voortbouwend
op die fameuze Vlaamse Golf in de jaren tachtig, bloeit en groeit er vanalles op de Vlaamse
podia, een expansie die de rol van de selectieheren en -dames, de programmeurs met
andere woorden, vanzelfs steeds belangrijker maakt. Het is de tijd waarin het adagium
zichtbaar wordt dat een programmeur ook artistieke statements maakt, de tijd van de curator
als Sexy want onverdachte Gids, van de DJ als Nieuwe Held, ten nadele van de muzikant.
Plaatjes dan wel voorstellingen kiezen, het zijn niet te onderschatten beroepen, mijnheer.
Maar van dat soort cynisme – of vermoeidheid – is op dat moment nog geen sprake.
Integendeel, met ons grote Kunstenhuis willen we juist bewijzen dat we meer zijn dan alleen
maar een artistiek programma: we willen ons verhouden tot de Actualiteit, ook als die zich
ver van ons bed afspeelt, zoals in Irak. We willen onze stem laten horen, en dat gevoel blijkt
bij een generatie van twintigers enorm aan te slaan. Het kot is, letterlijk en figuurlijk, te klein,
die avond waarop we Kunstenaars & Intellectuelen hebben uitgenodigd om onze
gezamenlijke bezorgdheid uit te drukken. Zesduizend mensen komen op de manifestatie af,
die “Oorlog is Geen Kunst” werd gedoopt. Om de veiligheid te garanderen moeten we een
deel van het publiek zelfs de toegang weigeren, na een bepaald uur. Om die pil te vergulden
organiseren we nog snelsnel een openluchtconcert op de stoep voor het café: honderden
mensen luisteren naar An Pierlé in de straten rondom, het levert een prachtig beeld op.
Daags nadien pakt een niet nader genoemde Kwaliteitskrant met een ronkende titel uit: “Het
engagement is terug”. Yes we can, en het is nog maar 2003. Maar het sterkt ons in het
voornemen om ons artistiek programma voortaan vaker te omringen met debat, literatuur, of
openbare lessen in samenwerking met de universiteit. “Kunst veredelt”, zo staat het in
gouden letters boven in de Theaterzaal. Het krijgt ineens weer een andere betekenis. Geen
kunst zonder connectie met de wereld, met de gazet.