Professional Documents
Culture Documents
1.2. Rechten in IR en IR
Vectorile vergelijking van een rechte: P = P0 + k S Met P0 = punt op de rechte S = richtingsvector van de rechte Parametervergelijking door een punt (x0 , y0) en richtingsgetallen ( a , b): x = x0 + k a y = y0 + k b
Vergelijking van een rechte door twee punten: P = P0 + k ( P1 P0) x = x0 + k (x1 x0) y = y0 + k (y1 y0)
Carthesische vergelijking : We zetten de parametervergelijking om in een carthesische vergelijking door k te elimineren. x x0 = a y y0 b y y0 = b/a (x x0 )
x = x0
Algemene vorm van de carthesische vergelijking: In IR: In IR: Ax + By + C = 0 A1x + B1y + C1z + D = 0 A2x + B2y + C2z + D = 0
Norm of lengte van een vector: ||u|| = Afstand tussen 2 vectoren : d(u , v) = || u v|| = Een afstand is een norm en dus nooit negatief! Stelling 3: ||u|| 0 ||u || = 0 u=0 =
d(u , v) = d( v , u) eu = u ||u||
Eenheidsvector = vector waarvan de norm 1 is. Om een eenheidvector te maken van een vector :
Bewijs:
met [0, [
Twee vectoren zijn orthogonaal als u . v = 0 u . v = ||u|| ||v|| u . v = -||u|| ||v|| u.v=0 vectoren zijn evenwijdig met = 0 evenwijdig in tegengestelde zin met =
Stelling 8: Als U , V IR dan is U |_ U x V en V |_ U x V Daarbij is ook : ||U x V|| = ||U|| ||V|| sin U , V en U x V hebben dezelfde orintatie als een rechtsdraaiend assenkruis.
A=B=0
Vlak gegeven door 3 punten die niet op een rechte gelegen zijn: N = (P1 P0) x (P2 P0)
Beschouw 2 vlakken :
1 is snijdend met 2 ( A1, B1, C1) zijn richtingsgetallen van 1 ( A2, B2, C2) zijn richtingsgetallen van 2
( A1, B1, C1) x ( A2, B2, C2) zijn richtingsgetallen van snijlijn
Hoek tussen een rechte en een vlak : eerste wordt de hoek tussen S en N berekent , daarna : = / 2 of = / 2 +
1.7.2. Vlakkenbundel in IR
In IR 2 snijdende vlakken : Vlakkenbundel : : k(A1x + B1y + C1z + D1) + l(A2x + B2y + C2z + D2) = 0
2. Matrices
Twee matrices met gelijke dimensies zijn slechts gelijk als hun overeenkomstige elementen gelijk zijn. Viekante matrix = matrix met het aantal rijen = aantal kolommen Rijmatrix = matrix die slechts 1 rij bevat Kolommatrix = matrix die slechts 1 kolom bevat Diagonaalmatrix = vierkante matrix waarbij alle elementen buiten die op de hoofddiagonaal nul zijn Eenheidmatrix = een diagonaalmatrix waarbij alle elementen op de hoofddiagonaal 1 zijn en de rest van de elementen 0 Nulmatrix = een matrix waarbij alle elementen nul zijn Symmetrische matrix = een vierkante matrix waarbij aij = aji Asyssmetrische matrix = een vierkante matrix waarbij aij = - aji
Product van 2 matrices: Kan enkel voorkomen wanneer het aantal kolommen van de ene matrix gelijk is aan het aantal rijen van de andere matrix Merk op : Product van 2 matrices is niet commutatief Product van 2 matrices kan de nulmatrix zijn zonder da 1 van de 2 de nulmatrix is
Merk op : Bij elke elementaire bewerking hoort een bepaalde eenheidsmatrix = elementaire matrix Rij-equivalent = indien een matrix B kan worden afgeleid uit een matrix A d.m.v een eindig aantal elementaire matrices zijn A en B rijequivalent. Elementaire matrices : Rijen wisselen :
Rijen optellen:
Stelling 7 : Alle elementaire matrices zijn regulier Stelling 8: A rijequivalent is met de eenheidmatrix Bewijs: A inverteerbaar is
Merk op : Als de matrix singulier is , dan zal er bij deze een nulrij optreden bij het nagaan van A rijequivalent met In Stelling 9: Indien A en B twee vierkante matrices zijn en A B = In dan is B A = In
Coefficientenmatrix:
Uitgebreide matrix :
Stelling 1 : Een lineair stelstel heeft 1 , nul of oneindig veel oplossingen Bewijs:
Merk op : Van zodra er 2 verschillende oplossingen zijn , zijn er onmiddellijk oneindig veel.
Stelling 2: Twee lineaire stelsels A X = B en C X = D met evenveel vergelijkingen en onbekenden zijn gelijkwaardig indien hun uitgebreide matrices [ A| B] en [C | D ] rijequivalent zijn Twee homogene lineaire stelsels A X = 0 en C X = 0 met evenveel vergelijkingen en onbekenden zijn gelijkwaardig indien A en C rijequivalent zijn.
Om een stelsel op te lossen worden 2 methodes toegepast: Gauss-eliminate = naar echelonvorm Gauss-Jordan = naar canonieke echelonvorm Stelling 3 : Ee lineair stelsel A X = B heeft oplossingen B] Merk op: Stelling 4: Als A X = B oplossingen heeft ; Aantal vrije keuzes = aantal veranderlijken rang A de rang van A gelijk is aan de rang van [ A|
Stelling 5: voor een n x n matrix geldt: A is regulier A X = 0 heeft de nuloplossing A is rijequivalent met In Rang A = n
Bewijs:
Merk op : Wanneer men een stelsel A X = moet oplossen voor verschillende rechterleden , is het efficinter om dit in een keer te doen met verschillende rechterleden in de matrix.
4. Determinanten
Determinant van 2 x 2 matrix: A= dan is de determinant : |A| = ad bc
Determinant van orde 3: Minor = 2 x 2 matrix dat bekomen wordt door het schrappen van de ide rij en jde kolom Cofactor = (-1)i + j Merk op : Determinanten van hogere orde matrices worden op dezelfde manier bekomen met minor en cofactor toe te passen.
Bewijs :
Bewijs:
Merk op : A -1 = adj A / |A| Gevolg : Voor een homogeen stelsel A X = 0 waarbij A een vierkante matrix is geldt: |A | 0 dit stelsel heeft enkel de 0-oplossing
Voor een niet homogeen stelsel A X = B waarbij A een vierkante matrix is geldt: |A | 0 dit stelsel heeft precies 1 oplossing
Regel van Cramer: Stel A X = B een vierkante matrix met |A | 0 . Heeft dus een unieke oplossing
waarbij Ai de matrix is die ontstaat door de i-de kolom van A te vervangen door het tweede lid van het stelsels
5. Rele vectorruimten
5.1. Rele vectorruimten
V is een vectorruimte indien voldaan aan deze voorwaarden : u+vV (u +v) + w = u + ( v+w) 0+u=u+0=u u + (- u ) = 0 u+v=v+u kuV k( u +v ) = k u = kv (k + l) u = k u + l u k (l u) = (k l) u 1u=u
Merk op : Enkele eigenschappen volgen uit de definitie: 0u=0 k0=0 k u =0 dan is k = 0 of u = 0 (-1) u = -u
5.2. Deelruimten
Is V een vectorruimte een W een deelverzameling van V die ook een vectorruimte is voor dezelfde bewerkingen , dan is W een deelruimte Elke vectorruimte heeft minstens 2 deelruimten: De nulruimte en de vectorruimte zelf Stelling 1: W is een deelruimte van V W de nulvector van V bevat W inwendig is voor lineaire combinaties van elementen van W:
S= {u1, u2, . ,un} is lineair onafhankelijk als: a1 u1 + a2u2 + + anun = 0 a1=a2=.......=an=0 De enige lineaire combinatie die de nulvector oplevert is dus de triviale Gevolg: Als S de nulvector bevat , dan is S afhankelijk Als S maar 1 vector bevat , dan zijn er 2 mogelijkheden: o S bevat de nulvector afhankelijk onafhankelijk
Stelling 2: Als S een basis is van V , dan kan elke vector van V op een unieke manier geschreven worden als lineaire combinatie van de vectoren uit S Bewijs:
Stelling 3:
Elke verzameling van V met meer dan n elementen is lineair afhankelijk Elke andere basis van V telt n elementen. n = dimensie van V dimV =n
Merk op : Dimensie van de nulruimte = 0 Stelling 4: Als S= {u1, u2, . ,un} een lineair onafhankelijke verzameling is van de vectorruimte V met dimensie n , dan is S ook voortbrengend en dus een basis. Als S= {u1, u2, . ,un} een voortbrengende verzameling is van de vectorruimte V met dimensie n, dan is S ook lineair onafhankelijk en dus een basis
Het volstaat dus om 1 van de 2 criteria te bewijzen om aan te tonen dan S een basis is. De andere volgt er onmiddellijk uit. Stelling 5: In een vectorruimte met een eindige dimensie n, kan een lineair onafhankelijke verzameling met minder dan n elementen steeds worden uitgebreid tot een basis.
6. Cordinaten
Merk op : Men kan enkel over coordinaten spreken als er een basis is! Definitie: Zij S= {u1, u2, . ,un} een basis van de vectorruimte V , dan kan elke vector op een unieke manier geschreven worden als lineaire combinatie van de basisvectoren; u = a1u1 + a2u2 + + anun Coefficienten ai zijn de cordinaten van u t.o.v de basis S
En [u]s = cordinaatvector van u tegenover S Merk op: Coordinaten zijn afhankelijk van de gebruikte basis.
De bijectie behoudt de som : de cordinaten van de somvector = de som van de cordinaatvectoren Dit is analoog voor een veelvoud van een vector: de cordinaten van een veelvoud van een vector = het veelvoud van de cordinaatvector. Isomorfisme = bijectie dat de som en het veelvoud behoudt Stelling 1: Een n-dimensionale vectorruimte V is isomorf met IR n x 1 en we noteren : V IR n x 1
Stelling 2: Zij V een vectorruimte met basissen S= {u1, u2, . ,un} en T= {v1, v2, . ,vn} Dan geldt
Ps->T is dus een n x n matrix, de transformatiematrix genoemd , met als kolommen de cordinaatkolommen van de oude basisvectoren t.o.v. de nieuwe basis. Bewijs:
Stelling 3: Als P de transformatiematrix is van een basis S naar een basis T dan : P is regulier PT->S = P-1 ; de inverse transformatie wordt dus gegeven door de inverse transformatiematrix
Bewijs:
7. Euclidische vectorruimten
Euclidische vectorruimte = vectorruimte voorzien van een inproduct Eigenschappen: <u , v> = <v , u> <u , v + w> = <u, v> + <u , w> <ku , v> = <u , kv> = k <u , v> <u , u> 0 en <u , u> = 0 u=0
Norm of lengte van een vector u: ||u|| = Merk op : Elke vector heeft een norm Afstand tussen twee vectoren u en v: d(u , v) = ||u v|| Merk op: Een afstand is een norm en dus nooit negatief
Stelling 1:
||k u || = |k| ||u|| ||u +v || ||u|| + ||v|| De afstand tussen 2 vectoren heeft de volgende eigenschappen:
Stelling 2:
Ongelijkheid van Cauchy-Schwarz: Als u, v V met V een Euclidische vectorruimte , dan geldt | <u , v> | ||u|| ||v||
Hieruit kan de hoek tussen 2 vectoren gehaald worden : - ||u|| ||v|| <u ,v> ||u|| ||v|| -1 <u ,v> 1 ||u|| ||v|| De hoek bevindt zich dus tussen [0 , ] Cosinus van de hoek tussen de 2 vectoren : Cos = <u ,v> ||u|| ||v|| Twee vectoren staan dus loodrecht als: u |_ v Stelling 4: (Pythagoras) Als u en v een element zijn van V en V is een euclidische ruimte , en u en v zijn orthogonaal dan : ||u + v|| = ||u|| + ||v|| Bewijs: <u , v> = 0 met [0 , ]
Bewijs:
Stelling 6 : Zij S= {u1, u2, . ,un} een orthogonale verzameling van vectoren ( nulvector) in een Euclidische ruimte dan is S lineair onafhankelijk Gevolg: Wanneer de dimensie van een Euclidische ruimte V gelijk is aan n en S is een verzameling van n orthogonale vectoren , dan is S een basis.
Een vector u is orthogonaal met een deelverzameling W van V als u orthogonaal is met elke vector van W.
Merk op : Als we beschikken over een orthonormale basis S= {u1, u2, . ,un} voor W , dan kan aangetoond worden dat voor een willekeurige vector v V geld dat : projw v = Er bestaat een techniek (Gram-Schmidt) om een gegeven basis om te vormen naar een orthonormale basis.
8. Eigenwaarden en Eigenvectoren
Eigenvector: Zij A een n x n matrix. Indien het product van A met een kolomvector X verschillend van de nulvector een veelvoud van X is , heet X een eigenvector van de matrix. AX=X Eigenwaarde = het getal Merk op : Eigenvector mag niet nul zijn en een eigenwaarde is enkel te vinden bij vierkante matrices Stelling 1 : De verzameling van eigenvectoren horend bij een vaste eigenwaarde , uitgebreid met de nulvector is een deelruimte W Bewijs:
Eigenruimte van = deelruimte horend bij eigenwaarde Karakteristieke veelterm van matrix A =
Stelling 2: De eigenwaardenn van A zijn de wortels van de karakteristieke veelterm van A Bewijs:
Eigenwaarden zijn dus te vinden als de wortels van de karakteristieke veelterm. Gevolg: een n x n matrix heeft precies n eigenwaarden. Merk op : Deze eigenwaarden kunnen reel zijn of complex meervoudig (multipliciteit > 1) enkelvoudig ( multipliciteit = 1) of
1 dim W multipliciteit van Ontaarde eigenwaarde = eigenwaarde waarvoor 1 dim W multipliciteit van geldt Merk op : Enkelvoudige eigenwaarden kunnen nooit ontaard zijn.
Nadat de eigenwaarden gekend zijn , kunnen de eigenvectoren gevonden worden door (A In ) X = 0 op te lossen Merk op : Hier MOET men altijd oneindig veel oplossingen vinden Er is dus minstens 1 nulrij
8.1. Eigenschappen
Niet symmetrische matrices Eigenwaarden kunnen complex zijn Eigenwaarden kunnen ontaard zijn Eigenwaarden horend bij verschillende eigenwaarden zijn lineair onafhankelijk Symmetrische matrices Eigenwaarden zijn steeds reel Eigenwaarden zijn nooit ontaard Eigenwaarden horend bij verschillende eigenwaarden zijn onderling loodrecht
9. Kegelsneden
Kegelsneden ontstaan door het snijden van een kegel met een vlak
9.1. De cirkel
Een cirkel C bestaan uit de punten P die op een vaste afstand R van een vast punt M liggen Straal = vaste afstand R Middelpunt = vast punt M Middelpunt = oorsprong: Middelpunt oorsprong : x + y = R (x x0) + (y y0) = R
9.2. De parabool
Een parabool P is de verzameling punten waarvoor de afstand tot een vaste rechte d gelijk is aan de afstand tot een vast punt F dat niet op d ligt. Brandpunt = punt F Richtlijn = rechte d Eigenschap 1: De vergelijking van de parabool P met brandpunt F(p , 0) en richtlijn d : x= -p: y = 4 p x
Afleiding:
Er zijn 4 mogelijkheden voor een parabool met top in de oorsprong en n van de cordinaatassen als symmetrieas.:
Wanneer de top niet in de oorsprong ligt maar op een willekeurige plaats T(x0 , y0) dan vind men analoog deze vergelijkingen: Horizontale symmetrieas: (y- y0) = 4 p (x- x0) met F( x0 + p, y0) en d: x = x0 -p Verticale symmetrieas : (x- x0) = 4 p (y- y0) met F( y0 + p) en d: y = y0 -p
9.3. De ellips
Een ellips is de verzameling van de punten waarvoor de som van de afstanden tot twee vaste punten F1 en F2 constant is:
Brandpunten = F1 en F2 Eigenschap 2: Beschouw 2 punten F1 (c, 0) en F2 (-c , 0) en een constant a zodat 0< c < a De vergelijking van de ellips met deze twee punten als brandpunten is dan :
Merk op : b = a - c
Bewijs:
Focale as = symmetrieas waarop beide brandpunten liggen Halve lange as = parameter a Halve korte as = parameter b Merk op : snijpunten van de ellips met de korte as ( 0 , b) zijn ook toppen
Eenvoudige parametervoorstelling De afstand tussen de top ( 0 , b) en het brandpunt F1(of F2) is gelijk aan a De verhouding c/a = excentriciteit e
Merk op : Wanneer de rollen van x en y omgedraaid worden , liggen de branpunten vericaal voven elkaar in F1(0 , c) en F2 (0 , -c). Toppen liggen dan op (0 , a) Vergelijking is dan : Wanneer middelpunt oorsprong :
Verschillende mogelijkheden:
9.4. De hyperbool
Een hyperbool is de verzameling punten waarvoor het verschil tussen de afstanden tot twee vaste punten F1 en F2 constant is.
Brandpunten = F1 en F2 Eigenschap 3: Beschouw 2 vaste punten F1 ( c, 0) en F2 (-c , 0)en met een constant a zodat 0< a < c. Vergelijking van de hyperbool met deze twee punten als brandpunten :
Merk op : b = c -a
x-as en y-as zijn de symmetrieassen Focale as = symmetrieas waar de brandpunten op liggen Halve lange as = parameter a Halve korte as = parameter b Merk op : De hyperbool H: heeft 2 asymptoten y = b/a x
Indien a = b hyperbool = orthogonaal Hierbij staan de twee asymptoten loodrecht op elkaar Wanneer de rollen van x en y omgedraaid worden :
Brandpunten verticaal boven elkaar in F1(0 , c) en F2 (0 , -c). (0 , a) Wanneer middelpunt oorsprong : Horizontaal:
Verticaal:
Excentriciteit e = c/a
Hyperbool: Analoog aan ellips Parabool: Voor de parabool met brandpunt F en richtlijn d geldt inderdaad overeen met e = 1 in de vermelde uniforme definitie en dit stemt
= vectorile functie
F(t) , g(t) , h(t) zijn de uitdrukkingen van de ruimtekromme in parametervorm Schroeflijn of helix:
X en y component beschrijven een elliptische beweging rond de z-as terwijl de z-component lineair in functie van de tijd toeneemt. Merk op: a=b xy-beweging cirkelvormig en ligt de helix op de wand van een cirkelvormige cilinder Parameter t met 2 toeneemt punt maakt 1 omwenteling en stijgt in de z-richting met 2 c
Cyclode
Andere manier om een ruimtekromme te definiren = snijlijn van 2 snijdende opervlakken F(x , y , z) = 0 G(x , y ,z) = 0 Merk op: De formule die de ruimtekromme beschrijft is niet uniek
Meetkundige betekenis : Eerste afgeleide geefft dus de richting van de raaklijn Als de afgeleide in elk punt bestaat , continu is en nergens nul Gladde kromme
10.2.1.
Gevolg: Stel ||
Eigenschappen
Constante norm elke raaklijn staat in een punt aan een boloppervlak loodrecht op de voerstraal naar dat punt. Afgeleide = snelheidvector van dat bewegend punt 2de afgeleide = versnellingvector
Normaalvlak in P0 = vlak door P0 met Vergelijking : Bij een snijlijn van 2 oppervlakken: Ruimtekromme is gegeven door:
als normaal
Punten van
Vector aan de rechterkan = afgeleide componenten van raaklijn in P0 Richting loodrecht op de twee vectoren in de linkerleden product
De booglengte :
Merk op : Booglengte s(t) is zelf geen vector maar een scalaire grootheid
10.4.1.
De afgeleide van
Eenheidsvector langs de normaal: Is evenwijdig aan Eenheidsvector langs de normaal is dus naar binnen gericht en loodrecht op raaklijn Merk op : In 3 dimensies = eenheidvector volgens de binormaal
10.4.2.
Kromming
Grote kromming = korte bocht Kleine kromming = wijde bocht Kromming = 0 rechtlijnige beweging = Merk op: Kromming is niet afhankelijk van de snelheid waarmee de afstand afgelegd wordt Eenheid = [rad/m] Kromming kan niet negatief zijn
10.4.3.
Krommingsvector :
Krommingsvector
10.4.4.
of:
10.5. De kromtecirkel
Contact van orde 2 = twee krommen in een punt dezelfde eerste en tweede afgeleide hebben Gevolg: Wanneer twee krommen in een punt contact van orde 2 hebben , hebben ze in dat punt ook dezelfde kromming Kromtecirkel = cirkel die in een punt van een kromme contact van orde 2 maakt Merk op : raakt niet alleen de kromme maar heeft ook dezelfde kromming en ligt aan de binnenkant van de draaiing van de kromme Gevolg: Kromtestraal = Straal R van de kromtecirkel C in een punt P van een vlakke kromme H is gelijk aan 1 / in dat punt. H = C = 1/R
10.5.1.
10.5.2.
De evolute en involute
Evolute = Verzameling van alle kromtemiddelpunten van een vlakke kromme S is een nieuw vlakke kromme T Involute = omgekeerde begrip van evolute
11. Oppervlakken
11.1. Oppervlakken
11.1.1. Gedefinieerd door impliciete functie
S: F (x , y , z) = 0
Punt P ligt in het oppervlak als zijn cordinaten aan de vergelijking voldoen Algebrasch oppervlak = F (x , y , z) = veelterm Ax + By + Cz + D = 0 Indien de graad 2 is: Kwadriek = ax + by + cz + 2d x y + 2 e x z + 2 f y z + g x + h y + i z + j = 0 Transcendent oppervlak = F (x , y , z) veelterm Regeloppervlak = oppervlak S waarbij door elk punt P minstens n rechte gaat die volledig in S ligt Symmetrien: F (x , y , z) = F (-x , y , z) F (x , y , z) = F (x , -y , z) F (x , y , z) = F (x , y ,- z) F (x , y , z) = F (x , -y , -z) F (x , y , z) = F (-x , y ,- z) F (x , y , z) = F (-x , -y ,z) F (x , y , z) = F (-x , -y ,- z) symmetrie t.o.v het yz-vlak symmetrie t.o.v het xz-vlak symmetrie t.o.v het xy-vlak symmetrie t.o.v het x-as symmetrie t.o.v het y-as symmetrie t.o.v het z-as symmetrie t.o.v het oorsprong
11.1.2.
Merk op : Door n van de parameters vast te kiezen verkrijgt men een ruimtekromme verschillende vaste parameters = familie van ruimtekrommen op het oppervlak
11.2.2.
x = f( u , v) y = g( u , v) z = h( u , v)
Als we dan v constant houden : x = f( u , v0) 1: y = g( u , v0) z = h( u , v0) Als we dan u constant houden
x = f(u0 , v) 2: y = g(u0 , v) z = h( u0 , v) De raaklijnen 1 en 2 zijn dus twee raaklijnen aan S Het vectorieel product van die 2 = normaalvector van het raakvlak in P0
11.3. Kwadrieken
11.3.1. De ellipsode
11.3.2.
De eenbladige hyperbolode
11.3.3.
De tweebladige hyperbolode
11.3.4.
De Kegel
11.3.5.
De elliptische parabolode
11.3.6.
11.3.7.
Kwadratische cilinderoppervlakken