You are on page 1of 186

TSjPEj&7 EUROPEES PARLEMENT

Onderzoekcommissie
opkomst van fascisme en
racisme in Europa
Verslag over de resultaten van
het onderzoek
December 1985
Onderzoekcommissie
opkomst van fascisme en
racisme in Europa
Verslag over de resultaten van het onderzoek
Rapporteur: de heer D. Evrigenis
December 1985
VOORWOORD
van de heer P. PFLIMLIN
Voorzitter van het Europese Parlement
Het Europese Parlement heeft, zolang het bestaat, bijzon-
dere aandacht besteed aan de bescherming van de rechten
van de mens en van de burger. Enkele van de vele initiatie-
ven die het op dit gebied heeft genomen, zijn: de gemeen-
schappelijke verklaring van Parlement, Raad en Commissie
over de grondrechten (1977), het jaarverslag van het Euro-
pese Parlement over de situatie van de mensenrechten in de
wereld en voorts tal van resoluties over met de mensenrech-
ten onverenigbare situaties in een groot aantal landen met
uiteenlopende politieke stelsels en over bijzonder ernstige
schendingen van de mensenrechten.
Dit verslag, dat is opgesteld door de zeer betreurde Dimi-
trios EVRIGENIS, is een volgende, wezenlijke stap op deze
weg. Het bevat, naast de door een zeer grote meerderheid
van het Parlement aangenomen resoluties, tal van analyses,
aanbevelingen en voorstellen om de democratie en de men-
selijkheid, de grondslagen van de Europese beschaving en
van de Europese Gemeenschap zelf, op een hoger plan te
brengen.
Resolutie van 16 januari 1986
over de opkomst van racisme en fascisme in Europa
Het Europese Parlement,
gezien de mondelinge vraag met debat over de aanbevelingen van de onder-
zoekcommissie (doc. B2-1379/85) en het antwoord van de Commissie,
gezien de bevindingen van de Onderzoekcommissie opkomst van fascisme en
racisme in Europa,
onder verwijzing naar zijn resolutie van 9 mei 1985 over het communautaire
migratiebeleid ('),
gezien de gemeenschappelijke verklaring van 5 april 1977 over de fundamen-
tele rechten,
gezien het voorstel van de Commissie, de drie communautaire instellingen
een gemeenschappelijke verklaring te laten afleggen over racisme en vreemde-
lingenhaat,
1. neemt kennis van de aanbevelingen in het verslag van de onderzoekcommis-
sie, en verzoekt de Commissie, de Raad, de overige instellingen van de
Gemeenschap, de parlementaire commissies, het Bureau van het Europese
Parlement en de regeringen en parlementen van de lid-staten het nodige te
doen om deze ten uitvoer te leggen;
2. verheugd zich over de grote nstemmigheid die is gegroeid binnen de Com-
missie en die het wezenlijke belang onderstreept van de verdediging van de
democratie en het pluralisme van de Europese samenleving en van de eerbie-
diging van de waardigheid van mannen en vrouwen, tot welk ras, seksuele
geneigdheid, welke religie of nationaliteit zij ook behoren en ongeacht hun
etnische herkomst;
3. verheugd zich erover dat de Commissie reeds het initiatief heeft genomen tot
een ontwerp-verklaring van de drie instellingen met betrekking tot de hou-
dingen en stromingen die worden genspireerd door racisme en vreemdelin-
genhaat", en verzoekt te worden betrokken bij de opstelling van dit document
via een passende vertegenwoordiging, zodat de ontwerp-verklaring na afwik-
kelen van de nodige officile procedures aan het Parlement wordt voorgelegd;
4. draagt zijn Bureau in uitgebreide samenstelling op de noodzakelijke maatre-
gelen voor te bereiden voor de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen van het
verslag en de publikatie van het verslag, zodat deze aan het publiek van de
landen van Europa ter kennis worden gesteld;
5. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie aan de Commissie, de Raad, het Hof
van Justitie, de Rekenkamer en het Economisch en Sociaal Comit te doen
toekomen.
(') PB nr. C 141 van 10. 6. 1985, blz. 462.
Ter nagedachtenis aan
Dimitrios Evrigenis
10. 9. 1925-25. 1. 1986
In Memoriam
de Voorzitter
Geachte collega's, sedert onze laatste vergaderperiode is ons Parlement getrof-
fen door een zware slag: onze collega de heer Dimitrios Evrigenis is op 25 janua-
ri 1986 overleden.
Hij is het slachtoffer geworden van een meedogenloze kwaal toen hij zich te
Straatsburg bevond om deel te nemen aan een zitting van het Europees Hof voor
de rechten van de mens, waarvan hij een zeer geacht lid was, en het was mij ver-
gund de plechtigheid bij te wonen, die in aanwezigheid van het hele college werd
georganiseerd door het Hof voor de rechten van de mens.
De heer Evrigenis, die geboren werd op 10 september 1925 te Saloniki, heeft
de hoogste juridische funkties vervuld. Als eminent jurist met een grote reputa-
tie, als rechter aan het Hof voor de rechten van de mens, maar eveneens aan het
Hof van arbitrage te 's Gravenhage, en als lid van het Comit van de Verenigde
Naties voor de opheffing van de rassendiscriminatie, heeft deze oud-decaan van
de faculteit van rechten en economische wetenschappen van de universiteit van
Saloniki aan verscheidene universiteiten in Europa onderwezen en meer dan
tweehonderd werken gepubliceerd.
Voorts was hij gedurende de militaire dictatuur in gevangenschap, stond
onder huisarrest en was beroofd van al zijn functies.
Vervolgens heeft hij zijn land van 1974 tot 1977 als volksvertegenwoordiger
gediend en van 1974 tot 1975 als staatssecretaris van onderwijs, totdat hij in
juni 1984 werd gekozen als lid van ons Parlement.
De heer Evrigenis, die lid was van de Fractie van de Europese Volkspartij, was
ondervoorzitter van de Commissie juridische zaken en rechten van de burger; hij
was voorts lid van de Commissie institutionele zaken.
U herinnert zich allen, geachte collega's, op welke opmerkelijk objectieve,
nauwgezette en scrupuleuze wijze hij zich heeft gekweten van de moeilijke taak
van rapporteur van de Commissie van onderzoek naar de opkomst van het fas-
cisme en het racisme in Europa. Het aldus door hem verrichtte werk, dat van bij-
zonder moeilijke aard was, heeft, geloof ik, algemene instemming gevonden. En
de leden van de genoemde Commissie van onderzoek zijn, meer dan anderen,
getuige geweest en hebben geprofiteerd van de door hem gedane inspanningen.
Ons Parlement heeft dus een groot verlies geleden. Namens U allen geef ik
uiting aan mijn oprecht medeleven met het gezin van de heer Evrigenis, alsmede
met de politieke fractie waarvan hij deel uitmaakte. Ik verzoek U een minuut stil-
te in acht te nemen om de nagedachtenis van deze grote Europese parlementarir
te eren.
(De Vergadering neemt staande een minuut stilte in acht)
INHOUD
1. ALGEMENE OPMERKINGEN
1.1 Achtergronden
1.1.1 Instelling van de commissie
1.1.2 Rechtsgrondslag en interpretatie van
het mandaat van de Onderzoekcommissie.
1.1.3 Onderzoekopdracht
1.1.4 Procedures en werkmethoden
1.1.5 Documentatie
1.1.6 Schriftelijk materiaal
1.1.7 Hoorzittingen en openbare vergaderingen.
1.1.8 Bezoeken
1.2 Dankbetuiging
1.3 Belang van het onderzoek
betrokkenheid van de Gemeenschap
1.4 Afbakening van het onderwerp en
beperkingen van het onderzoek
1.5 Definities
1.5.1 Definities fascisme
1.5.2 Definities racisme
1.6 De band tussen fascisme en racisme
2. FEITEN EN OORZAKEN
2.1 Woord vooraf
2.2 Europese Gemeenschap
2.2.1 Bondsrepubliek Duitsland
2.2.2 Belgi
2.2.3 Denemarken
2.2.4 Frankrijk
2.2.5 Griekenland
2.2.6 Ierland
2.2.7 Itali
2.2.8 Luxemburg
2.2.9 Nederland
2.2.10 Verenigd Koninkrijk
2.2.11 Spanje
2.2.12 Portugal
2.3 Andere Europese landen
2.3.1 Oostenrijk
2.3.2 Noorwegen
2.3.3 Zweden
9
9
10
11
11
12
13
13
14
14
15
1-23
1-6
7-11
12
13-19
20
21
22
23
24
25
16
18
18
22
25
26
27-44
27-35
36-44
45-47
27
28
28
34
36
37
44
46
46
49
49
51
59
61
62
62
64
64
48-51
52-166
52-74
75-84
85-88
89-104
105-110
110-113
114-119
120
121-130
131-153
154-165
166
167-198
167-177
178
179-180
64
65
66
69
70
72
75
76
181-183
184-186
187-198
199-200
201-209
210-220
218-220
221-226
2.3.4 Zwitserland
2.3.5 Turkije
2.3.6 Oost-Europa
2.4 Internationale contacten
2.5 Balans van de situatie
2.6 Aanpak van de oorzaken
2.6.1 Economische situatie en opkomst van
extremistische bewegingen
2.7 Is er sprake van opkomst van fascisme
en racisme?
3. MAATREGELEN TEGEN FASCISME EN RACISME
3.1 Inleiding
3.2 Internationaal niveau
3.2.1 Racisme en rassendiscriminatie
3.2.2 Rechts extremisme en autoritaire regimes
3.3 Europees niveau
3.4 Communautair niveau
3.4.1 Rechts extremisme
3.4.2 Racisme en rassendiscriminatie
3.5 Nationaal niveau
3.5.1 Inleiding
3.5.2 Rechts extremisme
3.5.3 Racisme en rassendiscriminatie
3.5.4 Algemene opmerkingen
3.6 Onderwijs maatschappijleer/
burgerschapskunde
3.7 De media
3.8 Georganiseerde maatschappelijke reactie
3.9 Activiteiten op cultureel gebied
4. ALGEMENE OVERWEGINGEN AANBEVELINGEN
4.1 Algemene overwegingen 101 295-308
4.2 Aanbevelingen van de rapporteur 104 309
5. CONCLUSIES 109
6. AANBEVELINGEN VAN DE 113
ONDERZOEKCOMMISSIE
6.1 Op institutioneel vlak 113
6.2 Op voorlichtingsgebied 114
6.3 Op onderwijsgebied 115
79
79
79
82
83
84
85
86
87
87
87
89
90
91
95
96
98
227-228
229-242
230-241
242
243-249
250-257
252-254
255-257
258-273
258
259-264
265-271
272-273
274-281
282-285
286-290
291-294
6. 4 Op economi sche en maat schappel i j k gebied 116
6. 5 Ri cht snoeren voor een al gemene discussie 117
BIJLAGEN
I. Noten 118
II. Ten behoeve van de hoorzittingen aan de deskundigen voorge- 153
legde lijst van punten ter overdenking
III. Documentatie en bibliografie 155
A. Deskundigen en genodigden op de hoorzittingen en 155
de openbare vergaderingen
B. Lijst van deskundigen en organisaties die schriftelijke 158
bijdragen hebben geleverd
C. Documentatie van de nationale parlementen en het 159
Europese Parlement
D. Lijst van geraadpleegde literatuur 165
E. Lijst van andere geraadpleegde publikaties en kranten 177
F. Overige documentatie 178
IV. Bijdragen van de deskundigen op de hoorzittingen
Deze bijlage wordt afzonderlijk gepubliceerd en is beschikbaar op
het
Europees Parlament,
Dienst Distributie,
Secretariaat
L-2929 LUXEMBURG (Groot-Hertogdom)
1. ALGEMENE OPMERKINGEN
1.1 Achtergronden
1.1.1 Instelling van de commissie
1. In zijn brief van 12 september 1984 deelde de heer ARNDT, voorzitter van
de Socialistische Fractie, de Voorzitter van het Europese Parlement mede dat
meer dan 109 leden het voorstel hadden ondertekend om een Onderzoekcom-
missie opkomst van fascisme en racisme in Europa in te stellen. De Voorzitter
zegde toe het voorstel zo snel mogelijk overeenkomstig artikel 95 van het Regle-
ment te behandelen. De brief ging vergezeld van een door 113 leden ondertekend
verzoek aangaande de onderzoekopdracht van de commissie (zie 1.1.3).
2. Het Bureau behandelde het verzoek en de brief op 28 september 1984. Na
een uitvoerige gedachtenwisseling over de vraag of het verzoek in overeenstem-
ming was met artikel 95, lid 1, van het Reglement, kwam de Voorzitter aan de
hand van de interpretatie van artikel 95, lid 1, van de Commissie Reglement en
verzoekschriften tot de conclusie dat het verzoek aan de in het Reglement vastge-
legde criteria voldeed en derhalve kon worden ingewilligd. Het Bureau besloot
dat de Onderzoekcommissie niet meer dan 15 leden mocht tellen en dat het eind-
verslag voor 30 juni 1985 moest worden ingediend (') en het verzocht de fracties
voorstellen voor de zetelverdeling te doen en tijdig voor de vergadering van het
Bureau op 9 oktober 1984 kandidaten te stellen.
3. De aangelegenheid werd opnieuw door het Bureau behandeld op 9 oktober
en vervolgens op 23 oktober, toen de namen van de kandidaten bekend waren.
De Voorzitter deelde de plenaire vergadering op woensdag 24 oktober 1984
mede dat het Bureau overeenkomstig artikel 95, lid 2, voorstellen had ontvangen
inzake het lidmaatschap van de Onderzoekcommissie opkomst van fascisme en
racisme in de Gemeenschap en elders in Europa. De kandidatenlijst werd in bij-
lage 1 bij de notulen gevoegd (
:
). De Voorzitter wees er voorts op dat goedkeu-
ring van de notulen tevens benoeming van de leden zou inhouden, tenzij voor-
dien bezwaren zouden worden ingediend. Er waren geen bezwaren en de notulen
werden goedgekeurd op donderdag 25 oktober 1984. Op diezelfde dag vond de
constituerende vergadering van de commissie plaats.
4. Artikel 92 van het Reglement bepaalt dat bij de verkiezingen van de leden
van de commissies rekening moet worden gehouden met een rechtvaardige verte-
genwoordiging van de lid-staten en van de politieke richtingen. De fracties hiel-
den zich aan deze bepaling bij hun voorstellen aan het Bureau in uitgebreide
samenstelling, die vervolgens door het Parlement werden goedgekeurd.
5. Vier leden waren afkomstig uit de Socialistische Fractie, die 130 leden telt,
afkomstig uit alle lid-staten behalve Ierland; uier leden waren afkomstig uit de
Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democratische Fractie), die 110
leden telt, afkomstig uit alle EG-landen behalve het Verenigd Koninkrijk; twee
leden kwamen uit de Europese Democratische Fractie, die 50 Britse en Deense
conservatieven verenigt; n lid kwam uit de Communistische Fractie en geest-
verwanten, die bestaat uit 43 leden van partijen in Itali, Frankrijk, Griekenland
en Denemarken; n lid was afkomstig uit de Liberale en Democratische Fractie,
die 31 leden telt, afkomstig uit alle EG-landen behalve het Verenigd Koninkrijk
en de Bondsrepubliek Duitsland; n lid kwam uit de Fractie van verenigde Euro-
pese democraten, die 29 leden telt uit Frankrijk, Ierland en Schotland; n lid
was afkomstig uit de Regenboogfractie, een federatie van de Groen-alternatieve
Europese Alliantie, Agalev en Ecolo, de Deense Volksbeweging tegen het lid-
maatschap van de Europese Gemeenschap en de Europese Vrije Alliantie binnen
het Europese Parlement, met in totaal 19 leden uit partijen in de Bondsrepubliek
Duitsland, Denemarken, Belgi en Nederland; n lid ten slotte was afkomstig
uit de Europese Rechtse Fractie, die 16 leden telt, afkomstig uit het Franse Front
National, de Italiaanse MSI-DN en de Grieske EPEN. Als waarnemer werd n
van de niet-ingeschreven leden aangewezen.
6. De commissie bestond uit de leden FORD (voorzitter), PRAG (eerste onder-
voorzitter), CHAMBEIRON (tweede ondervoorzitter), ANGLADE, CHAR-
ZAT, DUCARME, EVRIGENIS, FONTAINE, HABSBURG, Van der LEK,
d'ORMESSON, PROUT, ROTHLEY, SELVA en VAN HEMELDONCK.
Mevrouw CHARZAT werd vervangen door mevrouw FUILLET bij schrijven
van 25 april 1985; M. DUCARME werd vervangen door Mevrouw LARIVE -
GROENENDAAL, bij schrijven van 13 november 1985.
Vervangende leden: d' ANCONA, AVGERINOS, de CAMARET, CASINI,
CROUX, DURY, GAWRONSKI, MALAUD, NEWTON DUNN, PENDERS,
PRICE, ROSSETTI, SCHWALBAHOTH, STAUFFENBERG en ZAGARE
Waarnemer: de heer ULBURGHS.
1.1.2 Rechtsgrondslag en interpretatie van het mandaat van de Onderzoek-
commissie
7. Sommige leden betwijfelden of de instelling van de comissie wel voldeed aan
artikel 95, lid 1, van het Reglement, gelet op de omvang en aard van het onder-
zoek. Deze twijfels kwamen naar voren in de vergadering van 28 en 29 novem-
ber 1984 (PE 94.269/rev., blz. 4).
8. De heer LE PEN, voorzitter van de Europese Rechtse Fractie, verwoordde
in zijn brief aan de voorzitter van 27 december zijn bedenkingen ten aanzien van
de interpretatie van artikel 95 betreffende de gevolgde procedure bij de instelling
van de commissie en verlangde dat de werkzaamheden van de Onderzoekcom-
missie onmiddellijk zouden worden gestaakt en dat de kwestie naar de Commis-
sie Reglement en verzoekschriften zou worden verwezen. Ingeval deze twee ver-
langens niet zouden worden ingewilligd, suggereerde de heer LE PEN dat het
Europese Hof van Justitie zou kunnen worden verzocht uit te spreken dat geen
commissies van onderzoek kunnen worden ingesteld inzake vraagstukken die
niet duidelijk binnen het kader van de werkzaamheden van de drie Europese
Gemeenschappen vallen (').
9. De heer LE PEN schreef de heer FORD op 16 januari 1985 een soortgelijke
brief, waarin hij verklaarde dat de Europese Rechtse Fractie de rechtsgeldigheid
van de commissie met alle mogelijke middelen zou aanvechten, de vergaderingen
van de commissie niet meer zou bijwonen, de commissie geen enkel gezag noch
enige status toekende en zich het recht voorbehield juridische stappen te onder-
nemen tegen elke vorm van laster of verdraaiing van de werkelijkheid. Bij schrij-
10
ven van 18 januari verzocht de heer FORD de Voorzitter om advies over deze
brief. De Voorzitter verklaarde in zijn brief van 22 januari 1985 dat het zijn taak
was toe te zien op de tenuitvoerlegging van de besluiten van het Bureau en het
Parlement, dat de samenstelling van de Onderzoekcommissie overeenkomstig
artikel 95 van het Reglement had bepaald. De Voorzitter wees erop dat de com-
missie binnen de gestelde termijn verslag moest uitbrengen.
10. Op 1 april 1985 diende de heer LE PEN namens de Europese Rechtse Frac-
tie een klacht in bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen te
Luxemburg. De indiener verzocht het Hof het besluit van het Europese Parle-
ment en zijn Voorzitter op de volgende gronden nietig te verklaren:
de commissie zou geen commissie van onderzoek zijn;
het onderzoekgebied zou niet binnen het kader van de werkzaamheden van
de Gemeenschappen vallen;
een en ander zou ten doel hebben een fractie van het Europese Parlement te
discrimineren.
11. Het Europese Parlement verzocht het Hof uitspraak te doen op een excep-
tie van 2 mei 1985. De Europese Rechtse Fractie diende op 4 juni haar opmer-
kingen terzake in.
1.1.3 Onderzoekopdracht
12. De onderzoekopdracht van de Onderzoekcommissie kwam overeen met
het voorstel van de 113 ondertekenaars. De Voorzitter, noch het Bureau van het
Europese Parlement hadden daarin wijzigingen aangebracht. De Onderzoek-
commissie werd verzocht spoedig verslag uit te brengen over:
1. groei en omvang van fascistische, racistische en soortgelijke groeperingen in
Europa, zowel binnen als buiten de Gemeenschap,
2. de onderlinge banden tussen deze groeperingen,
3. het verband tussen hun activiteiten en het racisme,
4. het verband tussen de groei van fascisme en racisme en de verslechterende
economische en sociale situatie (b.v. armoede, werkloosheid enz.),
5. de middelen die de regeringen van de lid-staten reeds gebruiken om deze orga-
nisaties aan te pakken,
6. methoden ter bestrijding van deze groeperingen.
In haar vergaderingen van 28 en 29 november en 17 en 18 december behandelde
de commissie een op haar onderzoekopdracht gebaseerde, drie bladzijden lange
lijst van punten ter overdenking, die aan de deskundigen zou worden voorgelegd
(PE 94.424/def., zie bijlage 2). Deze lijst werd door de commissie goedgekeurd.
1.1.4 Procedures en werkmethoden
13. In verband met de geringe beschikbare tijd en het beperkte budget besloot
de commissie als volgt informatie te verzamelen:
door gewone openbare vergaderingen te Brussel,
door openbare hoorzittingen te Brussel,
door schriftelijke bijdragen aan te moedigen,
indien mogelijk door bezoeken aan bepaalde gebieden te brengen.
11
14. Tussen 1 november 1984 en 30 juni 1985 vonden negen openbare commis-
sievergaderingen plaats in het gebouw van het Europese Parlement aan de Bel-
liardstraat in Brussel. Tijdens deze vergaderingen vonden onder meer gedachten-
wisselingen plaats met vertegenwoordigers van communautaire instellingen,
zoals commissaris Richard (Sociale Zaken) op 18 december 1984, een vertegen-
woordiger van de Raad in april 1985 en vertegenwoordigers van de desbetreffen-
de commissiediensten in december 1984 en april 1985.
15. In haar eerste vergadering besloot de commissie drie openbare hoorzittin-
gen in Brussel te houden en daarvoor deskundigen op de relevante gebieden uit te
nodigen. Deze hoorzittingen vonden plaats op 30 en 31 januari, 25 en 26 februa-
ri en 18-20 maart 1985. Aan deze hoorzittingen werd deelgenomen door 23
vooraanstaande deskundigen. Bij de hoorzittingen was sprake van een grote
publieke belangstelling.
16. Op 25 en 26 april 1985 vond een gesprek plaats met vertegenwoordigers
van het Europees Verbond van Vakverenigingen en SOS Racisme. In haar verga-
dering van 13 en 14 mei had de commissie een onderhoud met vertegenwoordi-
gers van organisaties uit Brussel en Limburg, die zich bezighouden met politieke
vluchtelingen en buitenlandse werknemers. Voorts vond een gesprek plaats met
de heer A. Aniasi, ondervoorzitter van het Italiaanse parlement.
17. Andere deskundigen werd verzocht schriftelijke bijdragen te leveren. De
commissieleden werden aangemoedigd informele rapporten bij de rapporteur in
te dienen om hem van dienst te zijn bij de opstelling van zijn verslag. Schriftelijke
bijdragen waren afkomstig van sommige voor de hoorzittingen uitgenodigde
deskundigen, maar ook van personen en organisaties die daartoe niet speciaal
waren uitgenodigd. Bij diverse organisaties in geheel Europa en bij Eurobarome-
ter werd om enqutemateriaal en resultaten van survey-onderzoek gevraagd.
18. Er werd contact gelegd met verscheidene internationale organisaties.
Bovendien werd de commissie benaderd door een aantal particuliere organisaties
die van de werkzaamheden van de commissie hadden gehoord.
19. Het verzamelde materiaal, dat bijzonder omvangrijk was, werd de rap-
porteur ter hand gesteld. De commissieleden konden dit material raadplegen.
1.1.5 Documentatie
20. De eerste gegevens over de belangrijkste thema's van het onderzoek waren
afkomstig van de diensten van het Parlement en werden in de eerste vergaderin-
gen aan alle leden rondgedeeld (''). Aan de nationale parlementen werd om docu-
mentatiemateriaal gevraagd. Uitvoerig documentatiemateriaal werd beschik-
baar gesteld door met name de Vereinigde Naties, het VN-Centrum voor de
mensenrechten, het Comit voor de uitbanning van elke vorm van rassendiscri-
minatie, de Raad van Europa, de Parlementaire Vergadering van de Raad van
Europa, het Comit van Ministers van de Raad van Europa, de Europese Com-
missie en het Europese Hof voor de rechten van de mens, alsmede het Internatio-
naal Arbeidsbureau. De omvangrijke archieven van het Institute of Jewish
Affairs in Londen waren toegankelijk voor de commissie.
12
1.1.6 Schriftelijk materiaal
21. Vele organisaties en personen leverden schriftelijk materiaal aan de com-
missie van onderzoek. Zie bijlage 3B voor een lijst van deze organisaties en per-
sonen.
1.1.7 Hoorzittingen en openbare vergaderingen
22. De commissie hield drie openbare hoorzittingen.
a) Gehoorde deskundigen op de eerste hoorzitting (30 en 31 januari 1985):
Mevrouw M.-J. CHOMBART de LAUWE, Centre National de la Recherche
Scientifique (CWRS), Parijs Frankrijk;
Mevrouw B. GALANDA, Dokumentationsarchiv des sterreichischen Wider-
standes, Wenen, Oostenrijk;
Mevrouw J. KNIESMEYER, Anne Frank Stichting, Amsterdam, Nederland;
Prof. B. PAREKH, Universiteit van Huil, Verenigd Koninkrijk;
De heer J.-F. REVEL, journalist, Parijs, Frankrijk;
Prof Dr. E.K. SCHEUCH, Universiteit van Keulen, Bondsrepubliek Duitsland.
b) Gehoorde deskundigen op de tweede hoorzitting (25 en 26 februari 1985):
Mevrouw A. DUMMETT, Runnymede Trust, Londen, Verenigd Koninkrijk;
Mevrouw Ph. ESSED, schrijfster van Alledaags racisme", Amsterdam, Neder-
land;
Prof. R. GIRARDET, Institut d'Etudes politiques, Parijs, Frankrijk;
Prof. F. GRESS, Universiteit van Frankfurt, Bondsrepubliek Duitsland;
De heer M. KOHLER, Help the Aged, Londen, Verenigd Koninkrijk;
Prof. O. PASSELECQ, Institut d'Etudes Politiques, Parijs, Frankrijk;
Mevrouw G. PAU-LANGEVIN, Mouvement contre le racisme et pour l'amiti
des peuples (MRAP), Parijs, Frankrijk;
De heer S. WIESENTHAL, directeur van het Jdisches Dokumentationszen-
trum, Wenen, Oostenrijk;
c) Gehoorde deskundigen op de derde hoorzitting (18-20 maart 1985):
De heer A. GLUCKSMAN, schrijver, Parijs, Frankrijk;
Prof. E. MANDEL, Vrije Universiteit van Brussel, Belgi;
Dr. G. MULLER, lid van de Bondsdag, Bonn, Bondsrepubliek Duitsland;
De heer M. MAY, adjunct-directeur van het Institute of Jewish Affairs, Londen,
Verenigd Koninkrijk;
Prof. M. REVELLI, Universiteit van Turijn, Itali;
Prof. S. ROSE, hoogleraar biologie, Open Universiteit Milton Keynes, Verenigd
Koninkrijk;
De heer M. SVITT, Board of Deputies of British Jews and World Jewish Con-
gress - Europe, Londen, Verenigd Koninkrijk;
Prof. M. VSLENSKY, Forschungsinstitut fr Sowjetische Gegenwart, Mn-
chen, Bondsrepubliek Duitsland.
De Italiaanse minister van Binnenlandse Zaken SCALFARO nam als deskundige
aan de hoorzitting deel.
d) Gehoorde deskundige tijdens de openbare vergadering van 17 en 18 december
1984:
13
De heer I. RICHARD, lid van de EG-Commissie, belast met sociale zaken.
e) Gehoorde deskundigen tijdens de openbare vergadering van 22 en 23 januari
1 984;
De heer G.W. O'BRIEN, ambtenaar bij de EG-Commissie;
Mevrouw D. NAPOLI, ambtenaar bij de EG-Commissie.
f) Gehoorde deskundigen tijdens de openbare vergadering van 25 en 26 april
1 985:
De heren P. ADOURNO en P. COLDRICK, Europees Verbond van Vakvereni-
gingen, Brussel, Belgi;
De heer H. DESIR, SOS-Racisme, Parijs, Frankrijk;
Mevrouw D. NAPOLI, ambtenaar bij de EG-Commissie;
De heer W. NICOLL, directeur-generaal bij de Raad;
De heer Y. SAMSUN, SOS-Racisme, Belgi.
g) Gehoorde deskundigen tijdens de openbare vergadering van 13 en 14 mai
1985;
De heer A. ANIASI, voorzitter van de Italiaanse Kamer van Afgevaardigden;
De heer B. ANGELO en mevrouw M.-C. ROSIERS, Provinciale Dienst voor
Onthaal van Gastarbeiders (Limburg) Belgi;
De heer J. CLEEMPUT, Caritas Catholica, Brussel, Belgi;
De heer B. DUCOLI, Centre Socio-Culturel des Immigrs de Bruxelles, Belgi;
De heer G. de MOFFARTS, Vlaams Overlegcomit over Migratie (VOCOM),
Brussel;
Prof. A. NAYER, Vrije Universiteit van Brussel, namens de Mouvement contre
le Racisme, l'Antismitisme et la Xnophobie (MRAX), Brussel, Belgi;
De heer J. ZWICK, Ligue des Familles, Brussel.
1.1.8 Bezoeken
23. In verband met de financile situatie van het Europese Parlement konden
er geen bezoeken buiten de drie vergaderplaatsen van de Gemeenschap worden
afgelegd. Door commissieleden van de Socialistische Fractie werden conferenties
georganiseerd in London en Manchester, die werden bijgewoond door leden van
sommige andere fracties. Verscheidene organisaties en groeperingen die minder-
heden vertegenwoordigen, woonden deze bijeenkomsten bij. Sommige legden
tevens een verklaring af. De verslagen van deze bijeenkomsten en de verklaringen
zijn de rapporteur ter hand gesteld (zie bijlage).
1.2. Dankbetuigingen
24. De rapporteur bedankt allen die hem bij de uitvoering van zijn taak hebben
geholpen: de deskundigen en de vertegenwoordigers van instellingen en organi-
saties die voor de commissie verklaringen hebben afgelegd; de organisaties en
instellingen die uitvoerig documentatiemateriaal ter beschikking hebben gesteld,
in het bijzonder het Institute of Jewish Affairs te Londen, dat de comissie toe-
gang heeft gegeven tot zijn archieven en bibliotheek, unieke bronnen van infor-
matie over het onderzoeksthema; de secretariaatsmedewerkers van de commissie
en de technisch adviseurs, wie geen moeite te veel was om het werk van de com-
14
missie tot een goed einde te brengen; last but not least zijn medecommissieleden,
die hun bijdrage hebben geleverd aan de gedachtenwisseling.
1.3. Belang van het onderzoek - betrokkenheid van de Gemeenschap
25. Het belang van het onderzoeksthema kan niet voldoende onderstreept
worden. Laten wij proberen ons er een oordeel over te vormen aan de hand van
beide deelthema's.
a) Hierna komt het begrip fascisme aan de orde, maar wij kunnen nu al stellen
dat deze in de titel van het onderzoek gebruikte term ons herinnert aan de
totalitaire politieke doctrines en politieke situatie die Europa voor en tijdens
de Tweede Wereldoorlog hebben gedomineerd. Dit opvallende kenmerk van
het fascisme maakt het gemakkelijk te begrijpen dat het democratische Euro-
pa, dat tot uiting komt in de Europese Gemeenschap en het Europese Parle-
ment, bijzonder gevoelig is voor een mogelijke herleving van fascistische stro-
mingen. Doordat het onderzoek wordt afgesloten in het jaar waarin wordt
herdacht dat 40 jaar geleden een eind kwam aan deze gruwelijke episode die
zoveel leed heeft gebracht, krijgen de overdenkingen die aan het werk van de
commissie ten grondslag liggen, naast een symbolische en leerzame dimensie
ook nog een historische verantwoordelijkheid. In dit licht kan het onderzoek
worden beschouwd als een vervulling van de verplichting tot democratische
bewustwording en waakzaamheid (').
b) Europa zal zich altijd levendig blijven herinneren dat de totalitaire regimes die
het heeft gekend, met bloedig en vernederend racisme gepaard gingen. Het is
tekenend dat Europa thans streeft naar toenadering en samenwerking tussen
de Europese volkeren als basis voor de toekomst. Het communautaire per-
spectief is synoniem met het afzweren van nationalistische rivaliteit, sterker
nog met het uitbannen van racistische tendensen in een waarlijk Europees ver-
band. Doordat Europa echter openstaat, vooral sinds het eind van de oorlog,
voor groepen en personen van alle mogelijke etnische afstammig, die naar
Europa zijn gekomen om bij te dragen tot de wederopbouw en ontwikkeling
ervan, ofwel om asiel, vrijheid en gerechtigheid te zoeken, wordt het etnische
en culturele gezicht van Europa thans verrijkt met nieuwe trekken. Het plura-
lisme, dat een fundamentele karaktertrek van de gemeenschap van de Europe-
se volkeren is, krijgt in een wereld die steeds universeler wordt, geleidelijk aan
een nieuwe gevoelswaarde. Evenals alle andere grote historische veranderin-
gen verloopt ook dit proces niet soepel en pijnloos. De economische en sociale
crisis in combinatie met de spanningen en wrijvingen die gepaard gaan met
het samenleven van verschillende etnische, culturele en religieuze groeperin-
gen, die soms zelfs fundamenteel of door traditie of specifieke politieke gericht-
heid tegengesteld zijn, dreigt te leiden tot een klimaat van intolerantie en
vreemdelingenhaat, dat hier en daar alarmerende vormen kan aannemen.
Gelet op zijn verantwoordelijkheid moet Europa deze uitdaging aannemen
met de scherpzinnigheid, vrijmoedigheid, politieke eerlijkheid en morele
moed die de beste perioden uit zijn geschiedenis hebben gekenmerkt. De Euro-
pese synthese in eenwording kan niet anders dan voldoen aan de beginselen
waarvan het historische Europa, thans ten dele verenigd in de Gemeenschap,
meent zowel de inspiratiebron en de grondlegger als de hoeder te zijn. Het
Europese Parlement, dat een rechtstreekse afspiegeling is van de politieke
15
ktachten en stromingen in het hedendaagse Europa, moet ook op dit gebied
zijn verantwoordelijkheid ten aanzien van voorlichting, meningsvorming en
politieke daden ten volle aanvaarden. In dit kader en dit perspectief past ons
onderzoek.
1.4. Afbakening van het onderwerp en beperkingen van het onderzoek
26.
a) Op grond van het voorgaande zal duidelijk zijn dat een van de moeilijkheden
van het onderzoek en daarmee van de opstelling van dit verslag de afbakening
van het onderwerp was. De twee begrippen fascisme en racisme zijn niet
gemakkelijk te omschrijven. Bij de veelheid en verscheidenheid aan weten-
schappelijke definities (politicologisch, geschiedkundig, sociologisch, psycho-
logisch, antropologisch) komen nog de veelal uiteenlopende betekenissen die
deze termen krijgen waneer zij in een of ander politiek jargon worden opgeno-
men - betekenissen die uiteraard soms impliciet zijn ingegeven door politiek-
tactische oogmerken. De definities die naar voren komen uit een analyse van
het politieke en maatschappelijke bestel, worden zeer vaak semantisch ver-
troebeld doordat deze termen het karakter van leuzen krijgen. Een van de
voornaamste zorgen van de rapporteur was dan ook de moeilijkheden te
omzeilen die onvermijdelijk voortvloeien uit partijdig gebruik van deze ter-
men.
b) Uit de formulering van de onderzoekopdracht van de commissie kwam een
andere moeilijkheid voort, te weten de door de naam van de commissie gesug-
gereerde wederzijdse afhankelijkheid van fascisme en racisme. Hoewel er
inderdaad een zekere wederzijdse afhankelijkheid bestaat, op de omvang
waarvan verderop in dit verslag wordt ingegaan, maar kan hier wel reeds
woden gesteld dat, door het fascisme te bestuderen aan de hand van de racisti-
sche trekken ervan en vooral door het racisme te analyseren als wezenlijk
bestanddeel of bijprodukt van een bepaalde vorm van georganiseerd fascisme,
het kader van het onderzoek enger zou worden en de keuze van de aandachts-
velden volstrekt willekeurig zou worden. Al doende leerde de commissie dat
de werkhypotheses op dit punt moesten worden verruimd en versoepeld om
de te bestuderen verschijnselen in hun ware omvang te kunnen bestrijken en te
proberen de oorzaken ervan op niet tendentieuze wijze te achterhalen. De
ontdekking van een algemene xenofobe houding, een van de meest veelbete-
kenende conclusies van het onderzoek, had bij voorbeeld niet kunnen plaats-
vinden als de commissie was gebleven binnen het van te voren bepaalde denk-
kader dat uit de onderzoeksopdracht kon worden afgeleid. Evenzo zou zij bij
de opstelling van een pakket aanbevelingen voor eventueel communautair,
nationaal en internationaal optreden zijn gestoten op kunstmatige en politiek
onverdedigbare grenzen, als zij zich aan een partile of dogmatische opvatting
van het onderzoeksthema had gehouden.
c) Evenals alle politieke en maatschappelijke verschijnselen komen ook fascisme
en racisme tot uiting in de veelzijdigheid van het maatschappelijk leven. Het
zou in het kader van een parlamentair onderzoek onjuist zijn ze te willen iso-
leren en onderzoeken in kunstmatig steriele omstandigheden, die geschikt
zouden zijn voor een laboratoriumonderzoek. Wij mogen niet uit het oog ver-
liezen dat het gaat om uitingen van menselijk en sociaal gedrag, die tot het
16
verleden en het heden behoren en die nauwelijks kunnen worden waargeno-
men, begrepen en beoordeeld, anders dan gerelateerd aan die geschiedenis.
De commissie en in het bijzonder de rapporteur konden uiteraard niet tot taak
hebben een poging te doen de politieke geschiedenis van Europa te herschrij-
ven. De rapporteur was zich er wel van bewust dat streven naar volledigheid
bij het vergaren van informatie alsook op theoretisch vlak onrealistisch en
misplaatst zou zijn en hij heeft als aanpak gekozen voortdurend en zoveel
mogelijk de historische en politieke achtergrond van de te onderzoeken ver-
schijnselen voor ogen te houden. De rapporteur is zich wel bewust van de
beperkingen van het geheel.
d) De keuze van het geografisch gebied waarover het onderzoek zich zou moeten
uitstrekken, was niet de geringste moeilijkheid. Een beschrijving en beoorde-
ling van de situatie in alle Europese landen was een ondoenlijke opgave.
Gekozen is voor een variabele aanpak per land in kwantitatief en kwalitatief
opzicht, zowel bij de beschrijving van de feitelijke situatie (hoofdstuk 2) als
bij de mogelijke tegenmaatregelen (hoofdstuk 3). Sommige landen ontbreken
in deze opsomming en andere hebben een voorkeursbehandeling gekregen
door de aanwezigheid en toegankelijkheid van informatie. Deze verschillen
zijn niet alleen toe te schrijven aan de te ruime geografische opzet van het
onderzoek, maar ook aan een aantal andere factoren die in de inleiding bij
hoofstuk 2 van het verslag worden uiteengezet (zie par. 48).
e) Het onderzoek moest volgens het Reglement (zie par. 2) binnen een betrekke-
lijk korte periode worden afgerond. Met name de tijd die de rapporteur had
om zijn ontwcrp-verslag op te stellen na afloop van de inventarisatiefase, was
zeer beperkt, gezien de aard en de omvang van het thema en de geweldige hoe-
veelheid informatie die hij in de overwegingen moest betrekken. Deze
omstandigheid, naast verscheidene andere factoren, heeft stellig haar weer-
slag gehad op de kwaliteit van dit stuk.
f) De rapporteur wil bovendien op het volgende wijzen: aangezien in het verslag
verschijnselsen worden geanalyseerd die de grondslag van de huidige politieke
en sociale situatie raken, moest de rapporteur zich onvermijdelijk beroepen
op groeperingen, organisaties en soms ook personen die een rol spelen in de
nationale of Europese politiek. Ofschoon dit wel gepaard moet gaan, al was
het maar onder de oppervlakte, met politieke waarde-oordelen in verband
met het onderzoeksthema, mag een vermelding van een groepering of een per-
soon niet worden beschouwd als een beoordeling. Sommige lezers zullen wel-
licht van mening zijn dat bepaalde verwijzingen niet erg expliciet zijn. Andere
lezers zullen een tegengestelde mening zijn toegedaan. Het omwille van de
objectiviteit geboden evenwicht was niet gemakkelijk te bereiken en de rap-
porteur is zich daar ten volle van bewust. Hij heeft in elk geval bij al zijn
werkzaamheden getracht te voorkomen dat het verslag een beschuldigend
karakter zou krijgen, hetgeen beter op zijn plaats zou zijn in een ander ver-
band dan een verslag van een commissie van onderzoek.
g) Tot slot is de rapporteur enige uitleg verschuldigd over de grote lijn die zich in
het gehele verslag aftekent. Zoals reeds in de eerste vergadering van de com-
missie uiteengezet, is hij van mening dat een historisch en geografisch zo uit-
gestrekt onderwerp, dat tegelijkertijd in ruime mate theoretisch van aard en
politiek controversieel is, niet eenvoudig te rijmen valt met een opdracht aan
17
een commissie van onderzoek als omschreven in artikel 95 van het Regle-
ment. De door onze commissie opgedane ervaring moet in de toekomst als
leidraad dienen voor een interpretatie van deze bepaling die beter aansluit bij
de formulering en het oogmerk ervan en beter afgestemd is op de onderzoeks-
instrumenten waarover het Europese Parlement beschikt. Aan de hand van de
ervaringen van de commissie zullen opmerkingen over het instituut commis-
sie van onderzoek aan de Voorzitter worden aangeboden (zie PE 101.760).
h) Maar toen onze commissie eenmaal was ingesteld, moest zij haar taak zo
goed mogelijk vervullen. De rapporteur hoopt dat het eindverslag blijk geeft
van het streven naar objectiviteit bij het vergaren en beoordelen van informa-
tie, maar ook van het verlangen om tot conclusies te komen waarover in de
commissie en het Parlement als geheel een zo groot mogelijke overeenstem-
ming zou kunnen bestaan, zonder te vervallen in ongevaarlijke algemeenhe-
den waarin eenieder zich wel kan vinden. Dit geldt in het bijzonder voor het
gedeelte van het verslag waarin aanbevelingen worden gedaan over mogelijk
optreden op communautair, nationaal en internationaal vlak. Als de verrichte
werkzaamheden kunnen aantonen dat er los van de politieke scheidslijnen,
die in het democratische Europa natuurlijk en legitiem zijn, overeenstemming
bestaat, dan zou de rapporteur daar bijzonder voldaan over zijn.
1.5 Definities
1.5.1 Definities fascisme
27. De uitgenodigde deskundigen en degenen die schriftelijke bijdragen hebben
geleverd, hebben de commissie een grote verscheidenheid aan definities en sugges-
ties voor onderzoek aan de hand gedaan. Sommige deskundigen vereenzelvigen
het fascisme met de thema's van extreem rechts: sterk nationalisme, scherpe
afwijzing van de democratie en de traditionele politieke krachten en vakbonden,
vreemdelingenhaat, superioriteit van een op arbitraire gronden gedefinieerd
ras", verwerping van de gelijkheidsgedachte, verering van de leider, geschied-
vervalsing, verheerlijking van bepaalde dictaturen; deze karaktertrekken werden
het vaakst genoemd, met name door mevrouw Galanda en mevrouw Chombart
de Lauwe.
28. Algemeen werd erop gewezen dat de te bestuderen verschijnselen in een
historisch perspectief moeten worden geplaatst en sommige deskundigen waren
zelfs van mening dat de term fascisme beperkt moet blijven tot de als zodanig
aangeduide bewegingen in Europa tussen de twee wereldoorlogen (de heren
Girardet, Passelecq en Gress). De methoden om aan de macht te komen zijn een
ander criterium, waarmee volgens de heer Mandel parallellen tussen verschillen-
de perioden kunnen worden getrokken. Ook kan een afbakening worden
gemaakt aan de hand van de doelstellingen van het fascisme: met name de heren
Svitt en Revel zijn van mening dat elke organisatie die de democratie omver wil
werpen, de kwalificatie fascistisch verdient. Daarbij aansluitend waarschuwde
de heer Voslensky tegen al te verfijnde onderscheidingen, omdat daardoor de
verderfelijke invloed en de schadelijkheid van anti-democratische organisaties
en systemen aan het oog dreigen te worden onttrokken. Evenals de heer Glucks-
man geeft de heer Voslensky daarom de voorkeur aan het begrip totalitarisme
18
boven het begrip fascisme; zij sluiten daarbij aan bij de gedachtengang van Han-
nah Arendt en haar navolgers.
29. Het historisch en politicologisch onderzoek laat al even uiteenlopende
belangstellingen en benaderingen zien als waarmee de commissie werd gecon-
fronteerd. Niettemin tekent zich een ideaaltype" af voor de bestudering van de
autoritaire regimes in de jaren dertig in West- en Midden-Europa. Volgens J.
Linz is het historisch fascisme een combinatie van supernationalisme, anti-parle-
mentarisme, anti-liberalisme, anti-communisme, populisme en een gedeeltelijk
anti-kapitalisme, met als ogmerk sociale integratie via een eenheidspartij en een
corporatief opgezet vertegenwoordigingsstelsel. De essentile karaktertrekken
zijn: een apparte stijl en redevoeringstechniek (er wordt ingespeeld op emoties,
gevoel voor mythes en actiebereidheid), activisme bij het kader (meestal afkom-
stig uit de minst gentegreerde sociale kringen of uit sociale groeperingen die een
sterke opwaartse of neerwaartse mobiliteit vertonen), combinatie van geweldda-
dige actie met verkiezingsdeelname (''). En auteur heeft in een meer theoretische
benadering wel negen verschillende definities gevonden. Het fascisme zou ofwel
een gewelddadige en dictatoriale uiting van het burgerlijk kapitalisme zijn, ofwel
het gevolg van een morele en culturele breuk, ofwel het gevolg van neurotische
psycho-sociale impulsen, ofwel het produkt van de opkomst van voordien amor-
fe massa's, ofwel het resultaat van een aantal stappen in het economisch groei-
proces in de loop van de tijd, ofwel een typische uiting van het twintigste-eeuwse
totalitarisme, ofwel een strijd tegen de modernisering", ofwel de uiting van een
bijzonder radicalisme van de middenklasse, ofwel een verzinsel (een algemeen
fascisme" zou niet bestaan, gezien de grote verschillen tussen de aldus aangedui-
de bewegingen). Dezelfde auteur onderscheidt vervolgens verschillende varian-
ten van het fascisme: het paradigmatische Italiaanse fascisme met daarvan afge-
leide bewegingen in Frankrijk, Groot-Britanni, Belgi, Nederland, Hongarije,
Oostenrijk, Roemeni en zelfs in Brazili; het Duitse nationaal-socialisme met
daarvan afgeleide bewegingen in Scandinavi, Belgi en Hongarije; het Spaanse
falangisme, met zijn katholieke inslag; het Roemeense falahgisme en de IJzeren
Garde, een mystiek, semi-religieus fascisme; de Hongaarse beweging van Szala-
si; de mislukte bewegingen die men met autoritaire en bureaucratische middelen
in Oost-Europa heeft trachten te vestigen (
7
).
30. Naast bovengenoemde punten heeft de commissie over vier meer specifieke
vragen gediscussieerd, om tot een werkbare definite van de te bestuderen ver-
schijnselen te komen: wie worden in de eerste plaats het slachtsoffer van de fasci-
stische doctrines en bewegingen? Bestaat er een verband tussen het fascisme en
bepaalde economische ontwikkelingen? Hoe belangrijk is de verering van de lei-
der in theorie en praktijk? Welke overeenkomsten en verschillen bestaan er tus-
sen nazisme en fascisme?
31. De fascistische en nazistische bewegingen in het verleden hadden voorkeur
voor bepaalde doelwitten: joden (zie ook par. 26 en 34) en zigeuners, maar ook,
zoals aangestipt door de commissieleden Van der Lek en d'Ancona in een schrif-
telijke bijdrage (
8
), homoseksuelen en mensen die vaak als marginaal, zwak of
afwijkend" worden beschouwd. Prof. Rose en mevrouw Essed wezen op de
degradatie van de maatschappelijke functie van de vrouw tot niet meer dan de
voortplantingstaak. De hedendaagse fascistische groeperingen richten hun vijan-
19
digheid nog steeds op deze bevolkingsgroepen, alsmede op buitenlandse werk-
nemers, vluchtelingen, de traditionele vakbonden en politieke partijen en de
organisaties die zich inzetten voor de zwaksten en de randgroepen in de samenle-
ving. Desalniettemin bestaan de meest extremistische groeperingen juist voorna-
melijk uit randfiguren. Los van de specifieke fixaties van deze of gene splinter-
groepering kan worden gesteld dat een van de essentile kenmerken van het fas-
cisme discriminatie is, gepaard met de afwijzing van het beginsel dat de grond-
rechten voor iedereen gelden.
32. De commissie heeft voorts gesproken over de vraag naar het mogelijke ver-
band tussen fascisme en economische structuur. Deze vraag hoort eigenlijk thuis
bij de analyse van de oorzaken en wij komen er verderop in dit verslag (par. 218-
220) dan ook op terug. Zij is echter ook hier van belang als men bedenkt dat vol-
gens sommige theorien de positie van het fascisme ten opzichte van de economie
het wezenlijke conceptuele kenmerk van het fascisme is. Dit is de opvatting van
prof. Mandel, die de opkomst van het nazisme beschouwt als het resultaat van
de strategie van de Duitse industrie die erop was gericht de winst te maximalise-
ren en te voorkomen dat een staat zou ontstaan die aan de verwachtingen van de
vakbeweging zou voldoen ('). Deze opvatting is een enkele maal door de com-
missie besproken en kan in verschillende varianten bij tal van auteurs ('") worden
teruggevonden, en wel reeds vanaf de jaren 1935 en 1936 ("). Wij achten deze
hypothese echter moeilijk bruikbaar voor een werkbare definitie, en wel om de
volgende redenen:
a) het feitenmateriaal waarop de hypothese berust, is nog steeds uiterst omstre-
den. Er wordt steeds meer belang gehecht aan de rol van de kleine industrile
en de middengroepen bij de opkomst van het nazisme, in plaats van een
doorslaggevende rol van de grote bedrijven (
i :
);
b) bij een economische verklaring voor het fascisme moet ook rekening worden
gehouden met de verschillen in ontwikkeling van de betrokken landen. In Ita-
li was in 1921 slechts 24% van de beroepsbevolking in de industrie werk-
zaam, terwijl dit percentage in Duitsland in 1925 reeds 42% bedroeg ('
!
);
c) voorts moet een verklaring worden gegeven voor de verschillen en tegenstrij-
digheden in het economisch beleid van de fascistische landen: Duitsland
streefde naar autarkie, Itali stelde zijn markt open; er werd verschillend
gewicht toegekend aan ontwikkeling van de landbouw en de rol van het amb-
tenarenapparaat; er waren verschillen in het functioneren van de planning en
in het corporatistische vertegenwoordigingsstelsel; er waren tegenstrijdighe-
den in de oorlogseconomien, enz;
d) de voornaamste reden voor onze terughoudendheid is wel dat de hypothese
moeilijk op de huidige economische en sociale situatie kan worden toegepast.
De rapporteur is van mening dat er onzekerheid bestaat over zowel de oorza-
ken als de gevolgen van het fascisme en dat deze zich niet in eenvoudige rede-
neringen laten vangen. De rapporteur spreekt hier geen oordeel uit over de
juistheid van de economische verklaringen voor het fascisme, maar acht het
niet mogelijk ze in te passen in een werkbare technische definitie van de ver-
schijnselen waarover dit verslag gaat.
20
33. Maakt de verering van de leider altijd deel uit van de definitie van het fas-
cisme? Bij het fascisme in het verleden wel, bij de hedendaagse bewegingen die
onder deze aanluiding vallen daarentegen niet. Een van de resultaten van ons
onderzoek naar de situatie in de verschillende landen was nu juist dat er slechts
heel in de verte nog iets te merken was van leiderverering. Een verklaring hier-
voor moet ongetwijfeld worden gezocht in de maatschappelijke verschillen tus-
sen de jaren dertig en onze tijd. In de jaren dertig werden zelfs de democratische
bewegingen aangetrokken door het perspectief van leiderverering. Tegenwoor-
dig geeft zelfs een groot deel van extreem rechts blijk van een libertaire agressivi-
teit, hetgeen mede een verklaring vormt voor de talloze interne scheuringen. Dit
betekent zeker niet dat elke vorm van groepspathologie" verdwenen is, maar
wel dat in de groep niet langer de bescherming door de onaantastbare en vereer-
de leider wordt gezocht maar een gevoel van geborgenheid.
34. In de beraadslagingen van de commissie is tevens het vraagstuk aan de orde
gekomen van de verschillen en overeenkomsten tussen nazisme en fascisme.
Sommingen wezen op het belang van de invloed van Mussolini op het streven
naar de macht en de eerste stappen van het Hitler-bewind: beiden hadden voor
een deel dezelfde ideologische inspiratiebronnen en dezelfde totalitaire ambities.
Anderen, onder wie de heer Wiesenthal, wezen erop dat met name wat de poli-
tieke moordaanslagen betreft er sprake was van een gradueel verschil; ook werd
gewezen op de gevolgen van het antisemitisme voor de aard van het nazi-be-
wind ('''). Ten aanzien van de huidige uitingen van het fascisme, waar het in dit
verslag om gaat, moet worden opgemerkt dat de ideologische verwarring van de
meeste extremistische groeperingen een onderscheid moeilijk maakt. Het fasci-
nerende van het kwaad" dat het nazisme nog steeds heeft, met zijn hele symbo-
lenwinkel, die aan het hevigste geweld voedsel kan geven, zorgt er in combinatie
met de verspreiding van oud-nazi's over de gehele wereld voor dat het neo-
nazisme" een speciaal karakter en een veel ruimere geografische verspreiding
krijgt. Ook dient te worden opgemerkt dat de oproep tot het nazisme, in min of
meer bedekte termen onder verwijzing naar de S.A. en het strasserisme" ("),
voedsel geeft aan een speciale gedachtengang in extreem rechtse kringen, die
neerkomt op verafschuwing van zowel de Verenigde Staten als de Sovjetunie,
anti-communistisch, anti-atlantisch en anti-zionistisch van aard is. Strasseristi-
sche" opvattingen dienen vaak als rechtvaardiging voor terreurdaden waarvan
de oorsprong meestal moeilijk te bepalen is.
35. Bij zoveel uiteenlopende definities is het uiteraard niet de taak van de com-
missie theoretische problemen op te lossen en subtiele keuzes te maken die op het
terrein van de politicologie liggen. De in de onderzoekopdracht van de commis-
sie voorkomende term fascisme" moet worden opgevat als een algemene uit-
drukking, die een aantal in dit verband gebruikte termen omvat die onderling
verwisselbaar zijn, zoals extremisme, rechts-nationalisme, neo-nazisme en neo-
fascisme. Wij moeten het begrip fascisme voorts ontdoen van bepaalde eigen-
schappen die het heeft gekregen doordat bepaalde linkse kringen het als strijd-
begrip" (Kampfbegriff) zijn gaan gebruiken. Gelet op deze overwegingen is de
rapporteur van mening dat de fundamentele eigenschap van het fascisme als
technisch onderzoeksbegrip wordt gevormd door een nationalistische houding,
die in wezen vijandig staat tegenover de beginselen van de vertegenwoordigings-
democratie, het oppergezag van het recht en de fundamentele rechten en vrijhe-
21
den, alsmede door irrationele verheerlijking van een gemeenschap en stelselmati-
ge buitensluiting en discriminatie van buitenstaanders. Deze houding komt tot
uiting in ideen, woord en geschrift, acties en doelstellingen ("'). Dit is de defini-
tie/werkhypothese waarop de analyse van dit verslag berust.
1.5.2 Definities racisme
36. In tegenstelling tot het begrip fascisme" is het begrip racisme" op betrek-
kelijk overeenkomstige wijze door internationale organisaties als VN en UNES-
CO gedefinieerd. Bij vier gelegenheden heeft de UNESCO deskundigen verzocht
de begrippen ras" en rassenvooroordeel" te analyseren. De deskundigen kwa-
men tot de volgende conclusie:
Noch op het gebied van de erfelijke mogelijkheden betreffende intelligentie als
geheel en de aanleg voor culturele ontwikkeling, noch op het gebied van de licha-
melijke eigenschappen kan enige rechtvaardiging worden gevonden voor het
denkbeeld van inferieure" en superieure" rassen. (' ). Dientengevolge kunnen
racistische theorien op geen enkele wijze aanspraak maken op een wetenschap-
pelijke grondslag. Volgens de UNESCO bestaat het racisme uit asociale opvat-
tingen en daden die berusten op de mistvatting dat discriminierende betrekkin-
gen tussen verschillende groepen gerechtvaardigd kunnen worden op biologische
gronden ('*).
37. Vanuit dit oogpunt is de maatschappelijke doelstelling van het racisme
ervoor te zorgen dat de bestaande verschillen onaantastbaar lijken ten einde de
huidige betrekkingen tussen verschillende groepen in stand te houden.
38. Op deze grondslag nam de algemene conferentie van de UNESCO op 27
november 1978 de Verklaring inzake ras en rassenvooroordeel aan. In artikel 2
van deze verklaring worden de bestanddelen van het racisme als volgt beschre-
ven en beoordeeld:
Iedere theorie waarin wordt beweerd dat een ras of een etnische groepering
principieel superieur of inferieur is, zodat sommige rassen of etnische groeperin-
gen ervoor in aanmerking komen andere, inferieur geachte rassen of etnische
groeperingen te overheersen of verdrijven, alsmede iedere theorie waarin waar-
deoordelen worden gebaseerd op rasverschillen is wetenschappelijk ongegrond
en in strijd met de morele en ethische beginselen van de mensheid. Tot het racis-
me behoren racistische ideologien, vooroordelen, discriminerende gedrag,
structurele regelingen en genstitutionaliseerde praktijken die leiden tot rassen-
ongelijkheid, alsmede de misvatting dat discriminerende betrekkingen tussen
groepen moreel en wetenschappelijk te rechtvaardigen zouden zijn; (. . .)"
39. Bovendien wordt in artikel 1 van het Internationaal Verdrag inzake de uit-
banning van elke vorm van rassendiscriminatie, naast discriminatie op grond
van ras en huidskleur, gesproken van discriminatie op grond van afkomst",
nationale afstamming" en etnische afstamming".
40. De door de commissie uitgenodigde deskundigen stelden daarnaast nog
verscheidene andere aspecten aan de orde. Mevrouw Essed en mevrouw Knies-
meyer wezen op het belang en het algemene karakter van het alledaagse racisme,
de vreemdelingenhaat en de meer of minder openlijke discriminerende gedragin-
gen. Prof. Rose ging uitvoerig in op de pretenties van het wetenschappelijke"
22
racisme en de onjuiste conclusies die uit biologisch, etnologisch en psychologisch
onderzoek worden getrokken. Prof. Girardet wees op de hardnekkigheid van het
sociaal darwinisme". De heren Wiesenthal, Svitt en May gaven een uiteenzet-
ting over enkele hedendaagse vormen van antisemitisme. Rassendiscriminatie als
gevolg van de nationale wetgevingen kwam verscheidene malen aan de orde.
Algemeen geformuleerd: het racisme werd op drie duidelijk van elkaar verschil-
lende en elkaar aanvullende niveaus benaderd, te weten als algemeen en spon-
taan wantrouwen of zelfs vijandigheid jegens groepen vreemdelingen, als cul-
tureel verschijnsel, bepaald door de vooroordelen en denkwijzen uit het verle-
den, en als rechtsvaardiging voor agressie of overheersing. Prof. Parekh heeft
gewezen op de omvang die genstitutionaliseerde vormen van discriminatie kun-
nen aannemen, ook als deze niet gelijkgesteld kunnen worden aan staatsracis-
me" in de eigenlijke betekenis van het woord.
41. Een van de andere aspecten is het wetenschappelijk racisme, dat verschei-
dene malen aan de orde is gesteld, met name door prof. Rose. Het gebruik van
wetenschappelijke taal en bepaalde wetenschappelijke methoden om te bewij-
zen" dat bepaalde mensen of bevolkingsgroepen van nature superieur zijn, is
zowel vanuit wetenschappelijk als vanuit epistemologisch oogpunt bedrog, en
wel om de volgende redenen:
vaak wordt er gewoonweg gemanipuleerd bij de selectie en presentatie van de
feiten, soms zelfs worden er feiten" verzonnen (''');
er wordt uitgegaan van een willekeurige definitie van de gewenste superiori-
teit" (b.v. bij intelligentietests) (
20
);
in de menselijke ontwikkeling raken sociale en biologische factoren onherroe-
pelijk vermengd en veranderen ze van karakter. Pascal zegt hierover het vol-
gende: Wat is eigenlijk die natuur die dreigt te worden uitgewist? Gewoonte
is een tweede natuur, die de eerste vernietigt. Maar wat is natuur? Waarom is
gewoonte niet natuurlijk? Ik vrees dat die natuur zelf niet meer dan een eerste
gewoonte is, zoals gewoonte een tweede natuur is" (
: i
).
Behalve van bedrog in theorie en praktijk geeft het wetenschappelijk racisme ook
blijk van een afremmende deterministische visie, wanneer het er impliciet van
uitgaat dat ieders levensloop het resultaat is van onherroepelijke mechanismen
en dus vastligt. Albert Jacquard merkt hierover op: Het wezen kan opgebouwd
worden. Mijn persoonlijkheid ligt niet vast in mijn genen. ( . . . ) Michelangelo's
Mozes lag niet vast in het blok marmer dat hij op een goede dag zijn atelier bin-
nen bracht" (").
42. Overigens is erop gewezen dat de gedaante die het racisme in Europa aan-
neemt, in meer dan n opzicht wordt bepaald door het koloniale verleden. Het
kolonialisme heeft een sterk stempel gedrukt op de kijk van Europa op de rest
van de wereld, en wel doordat het een bepaalde stijl van ontdekken en contacten
leggen heeft veroorzaakt die beeldvorming en opvattingen wel moest benvloe-
den. Het overheersende eurocentrisch denken bepaalt nog steeds onze verbeel-
ding, ongeacht de historische ontwikkelingen. Bovendien heeft de dekolonisatie
in verscheidene gevallen tot conflictrijke betrekkingen geleid, waarvan nog spo-
ren terug te vinden zijn. De migratiestromen hingen nauw samen met de banden
tussen moederland en voormalige kolonies en in die zin heeft het koloniale verle-
den, evenals het bestaan van bijzondere bilaterale banden met landen binnen en
23
buiten Europa, een stempel gedrukt op de structuur van de relaties tussen de ver-
schillende etnische groeperingen in het hedendaagse Europa.
43. De suggesties van de door ons uitgenodigde deskundigen wijzen over het
algemeen in de richting van intolerantie en discriminatie, die meestal voorafgaan
aan of gepaard gaan met elke uiting van onverbloemd racisme. Intolerantie en
discriminatie zijn kenmerkend voor een gesloten samenleving", d. i. een samen-
leving die zich in zichzelf afsluit en a priori afwijzend staat tegenover personen,
waarden en gedragspatronen die uit een andere omgeving afkomstig zijn, ofwel
deze mensen en hun cultuur, geschiedenis en waardigheid zonder respect behan-
delt. Dit is een dimensie van het onderzoek waarmee rekening moet worden
gehouden, willen wij werkelijk inzicht krijgen in de huidige situatie in de samen-
leving in de Europese landen. Door een te beperkte definitie van racisme zou het
gevaar ontstaan dat het aantal verschijnselen die voor het onderzoek naar de
betrekkingen tussen gemeenschappen relevant zijn, willekeurig zou worden
beperkt. Omgekeerd bestaat er uiteraard het gevaar det een te ruime definitie
van racisme het te bestuderen verschijnsel zou doen verwateren. Een te algemeen
gebruik van de term racisme doet zowel afbreuk aan de zaak waarvoor wij op de
bres staan, als aan de invloed van het onderzoek zelf. Eerbied voor en verdedi-
ging van de eigen tradities en de eigen natuurlijke en legitieme rechten geven vol-
doende aanleiding om welke groep dan ook te verdenken van racisme, rassendis-
criminatie of vreemdelingenhaat (
2!
).
44. Rekening houdend met de omvang van het feitenmateriaal en de situaties
die in de loop van het onderzoek aan de orde zijn gekomen, maar met de bedoe-
ling de definitie niet wezenlijk te laten afwijken van die van de internationale
organisaties, wil de rapporteur onderstaande verschijnselen vanuit deze invals-
hoek bespreken:
de onderstaande, door VN en UNESCO als racisme aangeduide ideologie-
nH,
de racistische regimes, met als meest afgrijselijke voorbeeld het nazi-regime,
maar ook het Zuidafrikaanse apartheidsbewind, waarvan de smartelijke en
bloedige gevolgen onlangs nog door de gehele internationale gemeenschap
zijn veroordeeld, alsmede de grootscheepse vervolging op grond van ras door
bepaalde regimes in Afrika en Azi,
groeperingen of organisaties die bovengenoemde theorien verspreiden of
bovengenoemde regimes verdedigen dan wel hun ideologie overnemen,
genstitutionaliseerde rassendiscriminatie in directe of indirecte, expliciete of
impliciete vorm, waarvan in de Europese landen resten kunnen worden aan-
getroffen,
gangbare maatschappelijke uitingen van discriminatie op grond van ras, etni-
sche afstammingen of godsdienst (het uiten van vooroordelen, discriminerend
gedrag en, als meest ernstige uiting, racistisch geweld) ongeacht de vraag of
deze uitingen al dan niet effectief wettelijk worden bestraft.
24
1.6. De band tussen fascisme en racisme
45. Historisch gezien had de overgrote meerderheid van de fascistische bewe-
gingen, ongeacht hun specifieke verschijningsvorm, racistische, en vooral antise-
mitische trekken. Dit is echter geen onlosmakelijke band: pas met de overwin-
ning van het nazisme in Duitsland zijn fascisme en antisemitisme in geheel Euro-
pa gaan samenvallen; voor verscheidene fascistische partijen, inclusief de Ita-
liaanse, gold dit aanvankelijk niet. Anderzijds bestonden er aan het eind van de
negentiende eeuw antisemitische partijen in Duitsland, Oostenrijk en de Balkan-
landen die niet fascistisch waren. In diezelfde periode liep het antisemitisme in
Frankrijk dwars door en groot aantal partijen heen; dit antisemitisme ging vaak
gepaard met anti-kapitalisme van reactionaire of socialistische aard, alsook met
teligieuze motieven (
:
' ). Het racisme en vooral het antisemitisme zijn dus stellig
niet gebonden aan het kader van het historisch fascisme, en het fascisme ging
niet altijd gepaard met racisme in zijn oorspronkelijke bestanddelen.
46. Beide stromingen overlappen elkaar historisch in ruime mate. Bijna alle
huidige rechts-extremistische bewegingen hebben een racistisch element en de
uitgesproken racistische ideologien neigen stelselmatig tot een autoritaire denk-
wijze.
47. Nog enkele aanvullende opmerkingen:
a) Regimes met een vorm van staatsracisme dreigen afte glijden naar autoritaire
regeringsvormen. Een voorbeeld hiervan zijn de maatregelen die Pretoria
heeft genomen en die door de gehele internationale gemeenschap zijn veroor-
deeld (
2
").
b) Op sociaal vlak zijn totalitaire regimes sterk geneigd vroeg of laat een zonde-
bok aan te wijzen voor de kunstmatig opgewekte volkswoede: racisme en uit-
stoting komen dus in aanmerking om een functie te vervullen voor de besten-
digheid van het bewind. Er zijn verschillende motiveringen voor dit functio-
nele racisme" van totalitaire regimes: inspelen op traditionele vijandigheid bij
de bevolking; stellen van een model van abnormalieit" met daartegenover
een model van normaliteit; tot beleidsinstrument maken van het afschrik-
wekkend voorbeeld".
c) Op individueel vlak bestaat een zeer grote kans dat racistisch gedrag samen-
gaat met een neiging tot autoritair en ondemocratisch gedrag. Iemand kan
niet tegelijkertijd een echte racist" en een echte democraat zijn.
d) Het is echter niet juist de koppeling tussen racistische en extremistische ten-
densen als vaststaande regel te beschouwen die geen uitzonderingen of nuan-
ceverschillen toelaat. De politieke werkelijkheid is ook in dit geval ingewik-
kelder. Een minder uitgesproken racistische houding of door rasverschillen
bepaald gedrag kunnen samengaan met het ontbreken van autoritaire neigin-
gen. Dit kan zich voordoen in politieke groeperingen of sociale lagen die niet
van fascisme of zelfs maar van autoritarisme kunnen worden beschuldigd.
Sterker nog, de zeer wijdverbreide xenofobe gevoelens die blijkens opiniepei-
lingen in Europese landen waar veel immigranten zijn, mogen niet worden
toegeschreven aan een anti-democratische sociale ondergrond noch worden
beschouwd als noodzakelijkerwijs gekoppeld aan laksheid ten aanzien van de
verdediging van het democratische en liberale bestel. Niettemin kan het
25
voortbestaan en een geleidelijke legitimiering van algemeen gangbare xenofo-
be gevoelens sterk bijdragen tot verzwakking van de gehechtheid aan de
democratie en zelfs tot openlijke betwisting daarvan.
26
2. FEITEN EN OORZAKEN
2. 1. Woord vooraf
48. In het voorgaande (par. 26) zijn wij reeds ingegaan op de beperkingen van
het onderzoek ten gevolge van de aard en de definitie van het thema alsook van
de werksituatie van de commissie en de rapporteur. Alvorens in de paragrafen
52t/m 166 een overzicht te geven van de situatie en de oorzaken daarvan, willen
wij ingaan op de omstandigheden waarin de gegevens van dat deel van het ver-
slag zijn vergaard en verwerkt.
a) Het informatiemateriaal over het voorkomen van fascisme en racisme in de
hedendaagse Europese samenleving bestaat uit een geweldige hoeveelheid
gegevens van uiteenlopende aard, waarop moeilijk vat te krijgen is. Het is
onbegonnen werk de relevante groeperingen en organisaties volledig te inven-
tariseren, een beschrijving te geven van oosprong en geschiedenis ervan en
deze bewegingen te plaatsen in de context van de nationale en Europese poli-
tiek. In dit verband hoeven wij maar te verwijzen, om slechts een voorbeeld te
geven, naar het Duitse jaarverslag over extremisme en spionage, het Verfas-
sungsschutzbericht, dat tientallen pagina's aan de activiteiten van extreem
rechts in de Bondsrepubliek wijdt (
2
). Bovendien is het niet altijd gemakkelijk
toegang te krijgen tot het relevante informatiemateriaal. Soms is dit zelfs
onmogelijk door het ontbreken van systematische documentatie. De commis-
sie, het secretariaat en de rapporteur hebben zich geen enkele moeite bespaard
om alle gegevens waarvan het bestaan hun ter ore was gekomen, te verzame-
len. Bij de verwerking en vooral de presentatie van deze gegevens moest ten
slotte een selectie worden gemaakt. De rapporteur heeft getracht een over-
zicht te schetsen dat weliswaar beknopt moest zijn, maar de werkelijkheid
hopelijk geen geweld aandoet.
b) Hetzelfde geldt voor de literatuur over het onderwerp. Het aantal publikaties
is zeer groot en breidt zich nog voortdurend uit. Er bestaan publikaties in vele
talen. Daar komt nog bij dat in de dagbladen en tijdschriften het extremisme
en vooral het racisme en uitingen van vreemdelingenhaat een vaste plaats zijn
gaan innemen. Wij hebben getracht zoveel mogelijk recht te doen aan deze
informatierijkdom.
c) De commissie beschikte niet over voldoende materile middelen om haar taak
uit te voeren (zie par. 23). Zij kon de gegevens niet uit de eerste hand krijgen
en aan de bron gaan opzoeken. In dit verband moet worden opgemerkt dat
een commissie van onderzoek van het Europese Parlement veel beperkter
bevoegdheden en mogelijkheden heeft dan nationale parlementaire enqute-
commissies.
49. Een commissie van onderzoek van het Europese Parlement kan geen perso-
nen ontbieden om te getuigen. Evenmin kan opdracht worden gegeven tot huis-
zoeking naar getuigschriften en ander bewijsmateriaal.
50. Dit vraagstuk moet zeker ook aan de orde komen in de gedachtenwisseling
over de versterking van de rol van het Parlement. Een onderzoekcommissie van
het Europese Parlement kan niet-communautaire informatie momenteel niet
opeisen, maar er slechts dringend om verzoeken (
21i
).
27
51. Overigens mag niet uit het oog worden verloren dat directe toegang tot
informatiebronnen grotendeels uitgesloten was door de aard van deze bronnen.
Het is bij voorbeeld moeilijk voorstelbaar dat de commissie of de rapporteur
rechtstreeks contact zouden opnemen met personen die worden geacht te beho-
ren tot fascistische of racistische groeperingen.
2.2. Europese Gemeenschap
2.2.1 Bondsrepubliek Duitsland
52. De ervaring met het nationaal-socialisme heeft zoals bekend een sterk
stempel op de Duitse samenleving gedrukt. De sporen ervan konden in zekere
mate blijven voortbestaan ondanks de inspanningen die direct na afloop van de
oorlog zijn ondernomen om de nieuwe Duitse staat van nazi-invloeden te ontdoen
en er een liberale, parlementair-democratische rechtsstaat van te maken waar-
in de grondrechten zouden worden geerbiedigd. Door de gehele geschiedenis
van de Bondsrepubliek heen, vanaf de stichting tot aan de dag van vandaag, kan
een rechts extremistische stroming worden waargenomen die over het geheel
genomen door de volgende trekken wordt gekenmerkt:
a) Ten aanzien van de ideologie: afwijzing van de beginselen van de parlementai-
re democratie, een onbuigzaam nationalisme met een extreme waardering
voor de belangen van de volksgemeenschap" en een vijandige houding tegen-
over het denkbeeld van toenadering tussen de volkeren; racistische en met
name antisemitische tendensen; minachting voor de grondrechten en funda-
mentele vrijheden; stelselmating streven naar rehabilitatie van het nazibe-
wind.
b) Ten aanzien van de organisatie: talrijke militante groepen; gewelddaden;
paramilitaire structuur; verspreiding van extremistische, racistische en xeno-
fobe publikaties; bij bepaalde groeperingen vorming van massastructuren en
deelname aan verkiezingen.
53. Het is in het beperkte kader van dit verslag niet mogelijk een historisch
overzicht te geven van de pogingen van extreem rechtse stromingen in de Bonds-
republiek om zich politiek te profileren. Ten aanzien hiervan moet de rapporteur
verwijzen naar de overvloedige literatuur op dit gebied (
2
'') en naar de mondelin-
ge en schriftelijke bijdragen die de commissie heeft ontvangen ("'). De rapporteur
zal trachten een beknopt overzicht van de huidige situatie te geven, voornamelijk
uitgaande van de Verslagen over de bescherming van de grondwet" (Verfas-
sungsschutzberichte, VS-Berichte) over 1983 en 1984 ("), alsmede van de recen-
te publikaties van F. Gress en H. - G. Jaschke (
i2
) en van P. Dudek en H. - G.
Jaschke ("), en voorts van de schriftelijke en mondelinge bijdragen van de door
de commissie uitgenodigde deskundigen ("J.
28
54. Extreem-rechtse groeperingen en organisaties
Inventarisatie 1981-1984 (
3S
):
Sport
organisatie
Neo-naz istische
groeperingen
Nationaal-demo-
cratische"
organisaties
Nationaal-
liberale"
organisaties
Overige
TOTAAL
Org
18
7
4
44
73
1981
Leden
1.250
7.350
10.400
3.300
22.300
Org
21
7
3
43
74
1982
Leden
1.050
6.500
10.400
2.800
20.750
Org
16
9
3
41
68
1983
Leden
1.130
6.700
11.400
2.600
21.830
Org
34
7
.
45
89
1984
Leden
1.150
6.700
12.400
3.200
23.450
. . Niet met organisaties verbonden uitgevers van
extreem-rechtse boeken en bladen
Uitgevers van boeken
Uitgevers van kranten en brochures
Dislributicdieiisten
TOTAAL
1981
15
27
17
59
1982
14
19
17
50
1983
11
17
17
45
1984
10
20
17
47
Extreem-rechtse tijdschriften
56. In 1984 verschenen 87 tijdschriften (82 in 1983, 89 in 1982) met een totale
jaarlijkse oplage van 8.457.000 (8.028.000 in 1983) ('
6
).
Neo-nazistische organisaties
57.
(i) Volgens het VS-Bericht 1984 is de toename van het aantal neo-nazistiche
organisaties van 16 in 1983 tot 31 in 1984 toe te schrijven aan het verbod
in 1983 van het ANS/ (Aktionsfront Nationaler Sozialisten/Nationa-
ler Aktivisten) (
37
). Tal van leden van deze organisatie, die onder leiding
stond van Michael Khnen, hebben nieuwe groeperingen met 5 tot 25 le-
den opgericht. De ontbonden organisatie telde 270 leden, die waren geor-
ganiseerd in lokale Kameradschaften", die vervolgens werden omgevormd
tot Leserkreise" (lezerskringen"), die ten doel hadden de leden van de ver-
boden organisatie actief te houden en de boodschap ervan te blijven ver-
kondigen.
Michael Khnen en zijn medewerker Heinz Marx werden in 1985 veroor-
deeld tot vrijheidsstraffen (resp. 3 jaar en 4 maanden en 2 jaar en 6 maan-
den) met ontheffing van de burgerschapsrechten (gedurende resp. 5 en 3
jaar) (").
29
(ii) De FAP (Freiheitliche Deutsche Arbeiterpartei) (") fungeerde als dekmantel
voor de activiteiten van het ANS /NA nadat deze organisatie was verbo
den. De FAP nam in 1983 deel aan de deelstaatverkiezingen in Baden
Wrttemberg en de gemeenteraadsverkiezingen in BadenWrttemberg en
NoordrijnWestfalen, echter zonder veel succes. De afdeling Noordrijn
Westfalen van deze partij heeft een comit opgericht ter voorbereiding van
de feestelijkheden ter gelegenheid van de 100ste geboortedag van Adolf
Hitlerin 1989" (KAH).
(iii) Er bestaan voorts samenwerkingsbanden tussen leden van het thans verbo
den ANS/ en de HNG (Hilfsorganisation fr nationale politische
Gefangene und deren Angehrige e.V., een geregistreerde vereniging) (""').
Op grond hiervan is een gerechtelijk vooronderzoek geopend tegen sommi
ge leden van het bestuur van deze organisatie, die onder het mom van
soicale hulpverlening bezig is met indoctrinatie. De HNG werkt bovendien
samen met zusterorganisaties in Frankrijk, Belgi en de Verenigde Sta
ten C').
(iv) De NSDAPAO (Nationalsozialistische Deutsche Arbeiterpartei Aus
landsund Aufbauorganisation) (
, ;
) beschikt over een net van distributie
punten voor neonazistisch propagandamateriaal dat afkomstig is van het
bekende centrum in Lincoln (Nebraska) in de Verenigde Staten, dat onder
leiding staat van Gary Rex Lauck. Sommige plaatselijke afdelingen van de
NSDAPAO, bij voorbeeld die van Reutlingen, zijn zeer actief geweest in
het verspreiden van propagandamateriaal, waaronder stickers met haken
kruisen en neonazistische leuzen.
(v) Andere neonazistische organisaties zijn het NF (Nationalistische Front),
de BBI (Brger und Bauerinitiative) onder leiding van Th. Christophersen,
die in 1983 Belgi werd uitgezet, aan de Duitse grens werd gearresteerd en
op 14 augustus 1984 werd veroordeeld tot 8 maanden voorwaardelijk we
gens blelediging van de staat en schending van de nagedachtenis van overle
den personen, en tot slot de DBI (Deutsche Brgerinitiative), aanvankelijk
onder leiding van M. Roeder en na diens veroordeling tot 13 jaar gevange
nisstraf wegens lidmaatschap van de terroristische organisatie Deutsche
Aktionsgruppen" onder leiding van diens echtgenote G. Roeder ('").
De NPD (Nationalsozialistische Partei Deutschlands) en daarmee verbonden
organisaties
58. De NPD, opgericht in 1964, is de opvolger van de DRP (Deutsche Reichs
partei) (
44
). De NPD neemt een marginale positie in het Duitse politieke spectrum
in en neemt selectief deel aan verkiezingen. Haar politieke thema's zijn: stelsel
matige belastering van democratische politieke partijen en hun politieke leiders,
vreemdelingenhaat, nationalistisch onafhandelijkheidsstreven, uitgesproken
vijandigheid jegens de Europese Gemeenschap ('").
59. Bij de laatste Bondsdagverkiezingen in 1983 kreeg de NPD 91.095 stem
men (0,23%) tegen 68.096 (0,18%) in 1980. Na een felle tegen de Europese
Gemeenschap gerichte campagne boekte zij bij de Europese verkiezingen in 1984
een onverwacht succes door 198.633 stemmen (0,8%) te behalen. Dit is niet vol
doende voor een zetel in het Europese Parlement, maar het stemmenpercentage
30
was hoger dan 0, 5%, zodat de partij recht had op vergoeding van de compagne
kosten door de overheid ("). Deze winst werd bevestigd bij de verkiezingen voor
het deelstaatparlement van Saarland op 10 maart 1985, toen de NPD 0,7% van
de stemmen behaalde. Het aantal leden van de NPD bedroeg in 1984 ongeveer
6.100 hetgeen een lichte stijging betekent ten opzichte van 1983, toen er 6.000
waren.
60. Met de NPD zijn twee organisaties verbonden: de JN (Junge Nationalde
mokraten) met 550 leden in 1984 tegen 500 in 1983 en de NHB (Nationaldemo
kratischer Hochschulbund) met een zeer klein aantal leden.
61. Om de huidige positie van de NPD te kunnen beoordelen moeten wij in de
geschiedenis teruggaan: bij de Bondsdagverkiezingen van 1969 haalde de partij
bijna de kiesdrempel van 5% met een stemmenpercentage van 4, 3%. In 1965
bedroeg het aantal leden 13.700 (25.000 in 1966, 28.000 in 1969 en 5.900 in
1982) C
7
). In 1970 bedroeg het aantal leden van de JN 1.100 (1.800 in 1976 en
1.000 in 1980).
62. Het is tekenend dat Dudek en Jaschke het aan de NPD gewijde hoofstuk de
titel Aufstieg und Niedergang" (f") hebben meegegeven, maar de jongste verkie
zingen wijzen op een bestending van het kiezerskorp en zelfs op een toename ten
opzichte van de slechtste resultaten sinds de oprichting van de partij.
Nationaalliberaal" rechts
63. Onder het hoofd nationaalliberaal" rangschikken de VSBerichte de
rechtsextremistische groeperingen en activiteiten waarvan Dr. Gerhard Frey,
een uitgever te Mnchen, de animator is. Het gaat hierbij om een basisorganisa
tie, bekend onder de naam DVU (Deutsche Volksunion), die volgens vertegen
woordigers ervan 14.000 leden telt (") en fungeert als overkoepelende organisa
tie voor een aantal Aktionsgemeinschaften" (
Ml
). In november 1984 werd de zes
de Aktionsgemeinschaft' opgericht met als naam Schutzbund fr Leben und
Umwelt" (Bond voor be bescherming van leven en milieu). De in de statuten
opgenomen doelstellingen van deze bond zijn de bestrijding van onrechtmatige
abortus, een sterkere bescherming van het milieu en de bescherming van de
bevolking tegen criminaliteit. Iemand die bij een van deze Aktionsgemeinschaf
ten" is aangeloten, is automatisch lid van de DVU (").
64. Dit complex is vooral actief op publicitair gebied. Dr. Frey is eigenaar van
de uitgeverij Druckschriften und Zeitungsverlag GmbH" (DSZVerlag) en
geeft twee weekbladen uit, de Deutsche Nationalzeitung" (DNZ) met een opla
ge van 100.000 exemplaren (
52
) en de Deutscher Anzeiger" (DA) met een even
grote oplage. Zijn echtgenote is eigenares van de uitgeverij Freiheitlicher Zei
tungsverlag GmbH" (FZVerlag), die naast publikaties ook gouden en zilveren
gedenkpenningen uitgeeft, waaronder twee penningen die aan Rudolf Hess
waren gewijd (1981, 1984). In de afgelopen jaren heeft Dr. Frey verscheidene
prijzen uitgeloofd en toegekend. Prijswinnaars waren onder meer de revisioni
stische" (") historicus David Irving en het gezin van Luis Amplatz uit ZuidTirol,
die in Itali was veroordeeld tot een zware gevangenisstraf wegens bomaansla
gen en in 1964 het slachtoffer werd van een moordaanslag die nooit geheel is
opgehelderd (
54
). De kranten van Dr. Frey roepen hun lezers voortdurend op
31
blijk te geven van hun edelmoedigheid ter ondersteuning van zijn strijd voor de
zaak van het recht". De ondernemerskwaliteiten die deze uitgever uit Mnchen
tentoonspreidt ("), roepen wel kritiek in andere extreemrechtse kringen op ("').
65. De bladen waar het hier over gaat propageren met name de rehabilitatie
van het Derde Rijk (
7
), vreemdelingenhaat en antisemitisme onder het mom van
antizionisme (
5S
).
Overige extreemrechtse groeperingen
66. Over de in paragraaf 43 vermelde 45 overige" groeperingen geeft het VS
Bericht 1984 de volgende gegevens: het aantal leden bedraagt in totaal ongeveer
3.200, tegen 2.600 in 1983. Het betreft twaalf jeugd en studentenorganisaties
(10 in 1983 en 11 in 1982) met rond 1.200 leden (1.000 in 1983). De bestuursle
den zijn overtuigde rechtse extremisten, maar onder de leden zijn talrijke jonge
ren die worden aangetrokken door de kameraadschappelijke of avontuurlijke
sfeer of door liefde voor de natuur of voor sport ('
9
). Sinds 1982 is sprake van
pogingen van deze groeperingen om in bepaalde kringen randgroepjongeren
(skinheads, agressieve voetbalsupporters) door te dringen via een bepaalde
levenstijl en subcultur (
6
").
De belangrijkste van deze groeperingen is waarschijnlijk de Wiking Jugend,
waarvan de neonazistische opvattingen duidelijk aan het licht zijn gekomen
toen zij in 1984 tal van leden van het verboden ANS/ opnam ('''). Er bestaan
voorts een aantal culturele groepen" ("J.
Tijdschriftenuitgevers
67. Het jaar 1984 heeft een toename te zien gegeven van uitgevers van extreem
rechtse bladen die niet met organisaties of partijen verbonden zijn: het aantal
steeg van 17 tot 20. De voornaamste publikaties van deze uitgeverijen zijn: de
Deutsche Wochenzeitung" (DWZ) met een oplage van 15.000 exemplaren, het
maandblad Neues Europa" met een oplage van 10.000, de Deutsche Monats
hefte" (Duitse maandbladen") met een oplage van 6.000 en het tweewekelijks
tijdschrift Mensch und Ma" (Mens en Maat") met een oplage van over de
1.000 exemplaren. Een net van verkooppunten van communicatiemateriaal
distribueert naast boeken en andere publikaties platen, cassettes en films met
redevoeringen en manifestaties uit het nazitijdperk (''').
Internationale banden
68. Er worden samenwerkingsbanden onderhouden tussen Duitse groeperin
gen en buitenlandse organisaties, met name in Frankrijk, Belgi, Oostenrijk,
Zwitserland, het Verenigd Koninkrijk, Ierland, Spanje en de Verenigde Sta
ten (
64
). De recente successen bij verkiezingen in Frankrijk van het Front Natio
nal zijn door extreem rechts in Duitsland opgevat als teken van een op handen
zijnde verandering op het Europese politieke toneel. De voorzitter van het Front
National heeft echter de mogelijkheid van samenwerking met rechtse extremi
sten in de Bondsrepubliek van de hand gewezen ("). De paramilitaire organisatie
Wehrsportgruppe Hoffmann", die in 1980 werd verboden, werkte samen met
de PLO en El Fatah. Die leider van deze groep, K.H. Hoffmann, wordt thans
vervolgd voor medeplichtigheid aan de moord op de Joodse uitgever S. Lewin en
32
diens vriendin F. Pschke, die in 1980 te Erlangen is gepleegd en wordt toege-
schreven aan W. Behrends, een voormalig lid van de Wehrsportgruppe, die in
1981 in Libanon onder onduidelijke omstandigheden om het leven is geko-
men (
6
).
Geweld
69. In 1984 zijn elf terreurdaden gepleegd door, naar wordt aangenomen,
rechtse extremisten (eveneens elf in 1983). In 1984 werden 1.137 wetsovertre-
dingen door rechtse extremisten begaan (2.169 in 1983, 2.475 in 1982). Er zijn
grote hoeveelhaden wapens en munitie gevonden waarvan mag worden aange-
nomen dat zij toebehoorden aan extreem rechtse activisten C'
7
). Ook buitenland-
se extremistische groeperingen hebben gewelddaden gepleegd C'
s
).
Oud-strijdersorganisaties
70. In de Bondsrepubliek worden geregeld bijeenkomsten van oud-Waffen-SS-
ers georganiseerd, hetzij openlijk hetzij onder een dekmantel (''''). Volgens zeggen
van commissielid Schwalba-Hoth maken sommige oud-strijdersorganisaties
gebruik van de mogelijkheid om belastingvermindering te krijgen, die bedoeld is
voor liefdadigheidsinstellingen. In het Europese Parlement zijn ontwerp-resolu-
ties ingediend waarin de regering van de Bondsrepublik werd verzocht deze
bijeenkomsten te verbieden ('").
Algemene overwegingen
71. Bij een terugblik over een lange periode blijkt dat de situatie in de Bondsre-
publiek wordt gekenmerkt door een aanzienlijke daling van het aantal rechtse
extremisten. Dit aantal, dat in 1954 nog 76.000 bedroeg, is afgenomen en heeft
zich in het midden van de jaren '60 rond de 20.000 gestabiliseerd ("') en deze
daling bleek niet te worden benvloed door de moeilijke economische en sociale
periode nadien. Bij verkiezingen werden steeds minder opmerkelijke resultaten
geboekt. Binnen extreem rechts is sprake van een grote mobiliteit (
2
), die vooral
blijkt uit het feit dat velen van verschillende organisaties tegelijk lid zijn en uit de
voortdurende veranderingen in de politieke etiketten ten gevolge van persoonlij-
ke en ideologische onenigheid, maar ook van tactische aanpassing aan het poli-
tieke milieu en door het staatsbestel uitgeoefende druk in de vorm van het verbie-
den van organisaties en gerechtelijke sancties tegen sommige leiders. Voorts is
sprake van een zekere radicalisering ( ') in stijl en wijze van actievoeren: terug-
keer naar een Duits socialisme" naar strasseriaans voorbeeld (
A
), een meer
systematisch en meer georganiseerd gebruik van verbaal en feitelijk geweld, als-
mede van terrorisme, waarvoor steun in het buitenland moet worden gezocht,
hetgeen niet altijd strookt met de ideologie.
72. Over bovenstaande constateringen zijn de politieke waarnemers het wel
eens, maar zij zijn verdeeld als het gaat over de algemene politieke portee van het
verschijnsel: sommigen zijn van mening dat deze voornamelijk kwantitatieve
aanwijzingen niet kunnen verbloemen dat extreem rechts nog steeds een gevaar
vormt voor de Duitse democratie (
75
). Anderen daarentegen menen dat het
gevaar overschat wordt (
7<
') en dat het zeer grote democratische gedeelte van het
kiezerskorps afdoende beschermd is tegen de verleidingen van een extremisme
33
met een afstotend en pijnlijk verleden als inspiratiebron, en wel door de gezonde
politieke bufferwerking van een efficint staatsbestel, burgerzin en waakzaam-
heid. Het probleem spitste zich onlangs weer toe toen uit een opinieonderzoek
van het SINUS (
7
') werd geconcludeerd dat niet te verwaarlozen delen van de
bevolking voor de ideen van extreem rechts ontvankelijk zouden zijn of daar-
mee zelfs sympathiseren ('
8
). Daarbij moet worden aangetekend dat sommige
aspecten van de opzet van het onderzoek en daarmee sommige bevindingen
ervan zeer omstreden zijn (''). Ook bij een geringere algemene geldigheid geven
de bevindingen echter te denken.
73. Evenals in andere Europese landen is het rechtse extremisme een factor in
de Duitse politiek, zij het van ondergeschikt belang. De historische grondslag
ervan rechtvaardigt niettemin de bijzondere aandacht die het krijgt, en verklaart
tot op zekere hoogte waarom het belang ervan aan het toenemen is. De rapport-
eur sluit zich echter aan bij de conclusie van Dudek en Jaschke dat het georgani-
seerde Duitse rechtse extremisme op middellange termijn geen enkele kans heeft
bij verkiezingen" en dat het geen politiek machtsprobleem is noch geweest is,
maar een anti-democratische kiem van de politieke cultuur, waarvan de effecten
niet alleen maar aan verkiezingsuitslagen mogen worden afgelezen" (
s
"). Dit
neemt echter niet weg dat wij ons nog moeten bezinnen op de vraag hoe wij ons
tegenover dit verschijnsel moeten opstellen.
74. Naast de racistische indoctrinatie en het racistisch geweld van de extreem
rechtse groeperingen is er in de Bondsrepubliek sprake van een toename van
xenofobe gevoelens. Deze richten zich in beginsel op de buitenlandse werkne-
mers en in het bijzonder op de Turkse immigranten, die het talrijkst zijn (
81
),
maar ook op immigranten van Aziatische of andere herkomst. Prof. Scheuch (*
2
)
ziet dit niet als een rassenconflict, maar veeleer als het gevolg van een botsing
tussen culturen en de problematische integratie van bepaalde categorien immi-
graten, met name die welke onder invloed van islamitisch fundamentalisme
staan. Dit betekent wel dat de aanhang van partijen en organisaties die uit zijn
op intolerantie tussen rassen, feitelijk nog kan toenemen.
2.2.2 Belgi
75. In Belgi bestaat een veelheid aan extreem-rechtse splintergroeperingen,
clubs en publikaties, die echter politiek van marginaal belang zijn. In Walloni
waren de voornaamste historische bronnen de Action franaise en het rexisme
van Lon Degrelle, met als na-oorlogse opvolger de Mouvement Social Belge
(Belgische sociale beweging); de huidige inspiratiebronnen zijn de theorien van
de Nouvelle Droite Franaise (Frans nieuw rechts). In Walloni zijn onder meer
de volgende groeperingen actief: Nouvel Ordre Europen (Nieuwe Europese
Orde), Nouvelle Sparte (Nieuw Sparta), Delta, Euro Droite (Euro-rechts),
REX, GRECE, Front National, Forces Nouvelles (Nieuwe Krachten), Zwarte
Orde - Ordre Noir (ZOON), Consortium Europen, 3A" Diffusion, Front de la
Jeunesse (Jeugdfront) en Westland New Post (WNP). Het actiefst en geweldda-
digst de afgelopen tien jaar was het Front de la Jeunesse, dat uiteindelijk in mei
1981 tot paramilitaire organisatie werd verklaard en werd ontbonden. Vervol-
gens richtten een aantal oud-leden daarvan samen met anderen de Westland
New Post" op. Deze organisatie, waarvan niet bekend is of zij nog bestaat, trok
34
de aandacht door haar activiteiten en haar pretenties een geheime organisatie te
zijn, alsmede doordat zij wellicht samenspande met enkele beroepsmilitairen (
si
).
76. In Vlaanderen hebben sommige flamingantenorganisaties en nationalisti-
sche bewegingen zich de ideen van extreem rechts eigengemaakt. Voorbeelden
hiervan zijn: Were Di, Delta en de Vlaamse Militanten Orde (VMO) - Odal.
Deze laatste organisatie is de belangrijkste. De Odalgroep is ontstaan nadat de
VMO op 25 mei 1983 als weerkorps was veroordeeld. VMO-Odal is de meest
actieve en gewelddadige neo-nazistische groepering van na de Tweede Wereld-
oorlog (
84
). Tot juni 1985 stond VMO-Odal onder leiding van Bert Eriksson. De
huidige leider is Jef Eggermont. Tijdens het leiderschap van Eriksson werden
trainingskampen georganiseerd waarbij de deelnemers zich in uniform oefenden
in het hanteren van wapens. De Odalgroep is thans nauw verbonden met het
Vlaams Blok. Zij treedt voor deze partij op als ordedienst" en levert ploegen die
tegen immigratie gerichte biljetten opplakken. De propaganda van deze groepe-
ringen wordt verspreid via bladen als Alarm, Delta-Pers, Strom, Rebel, Diets-
land-Europa, Berkenkruis, Taboe, Bormsberichten, Revolte, Viking, Branding,
Signaal, l'Accent, Nieuwe Gudrun, Une Belgique neuf (Een nieuw Belgi) (
8>
).
77. Bepaalde extremistische groepen schrikken niet terug voor het gebruik van
geweld. De aandacht werd hierop gevestigd door de moord op een Marokkan in
een van de Brusselse voorsteden door een 21-jarige activist van het Front de la
Jeunesse (Jeugdfront), die kort tevoren had deelgenomen aan schietoefeningen
van zijn organisatie. Als gevolg daarvan werd het Front de la Jeunesse op 14 mei
1981 tot paramilitaire organisatie verklaard en veroordeeld. In januari 1981
moesten 107 activisten van de VMO in Antwerpen voor de rechter verschijnen
wegens overtreding van de wet van 24 juli 1934 op de privmilities (weerkorp-
sen). In 1982 hief een Belgisch Hof van Beroep het verbod van de VMO op. De
VMO speelt inmiddels onder n hoedje met het Vlaams Blok, dat uiteenlopen-
de en vaak onderling verdeelde stromingen herbergt.
78. Het probleem van de buitenlanders" in Belgi en vooral in Brussel heeft
ruime aandacht van de commissie gekregen. In de dagelijkse omgang valt vooral
de toegenomen vreemdelingenhaat op (
s
''). Aan dit algemene probleem dat de
positie van de buitenlanders in Brussel kenmerkt, heeft de commissie speciale
aandacht besteed omdat het een goede illustratie is van de moeilijkheden in tal
van steden in de Gemeenschap (
87
).
79. De opvang en het verkrijgen van een verblijfsvergunning vormen van meet
af aan specifieke problemen, aldus de heer G. de Moffarts van het Vlaams Over-
legcomit over Migratie (VOCOM) en de heer A. Nayer van de Mouvement
contre le Racisme, l'Antismitisme et la Xnophobie (MRAX, Beweging tegen
racisme, antisemitisme en vreemdelingenhaat). Een en ander is geregeld in een
algemene wet, die op 15 december 1980 op n stem na met algemene stemmen
door het parlement is aangenomen. Daarnaast is op 30 juli 1981 de wet inzake
racisme en xenofobie (wet-Moureaux") aangenomen, die bepaalde door racis-
me of vreemdelingenhaat ingegeven daden strafbaar stelt. Op 28 juni 1984 is op
voorstel van minister van Justitie Gol een wet aangenomen tot wijziging van
bepaalde aspecten van de positie van vreemdelingen en tot invoering van de rege-
ling inzake de Belgische nationaliteit. Door deze wet, die een versoepeling
35
inhoudt van de voorwaarden voor het verkrijgen van de Belgische nationaliteit,
wordt gezinshereniging beperkt en wordt gemeenten de mogelijkheid geboden
onder bepaalde voorwaarden vreemdelingen die zich willen inschrijven te weige-
ren. Zes Brusselse gemeenten hebben met succes een beroep op deze mogelijk-
heid gedaan. Sindsdien bestaat er een studiecommissie immigratie.
80. Ook zijn er veel moeilijkheden rond de contacten met het bestuursappa-
raat: communicatieproblemen, vertraging bij de afgifte van verblijfsvergunnin-
gen, het grote aantal vereiste documenten, de buitensporige tarieven die moeten
worden betaald voor de afgifte van documenten (deze kunnen oplopen tot 5.000
Bfr.)(
8S
).
81. Voorts is gesproken over het probleem van de vormen van hulpverlening
waarop immigranten geen aanspraak kunnen maken, zoals rechtsbijstand. De
heer J. Cleemput van Caritas Catholica deelde mede dat alleen personen die vijf
jaar of langer in Belgi verblijven en politieke vluchtelingen aanspraak kunnen
maken op een gegarandeerd bestaansminimum, terwijl het recht op bijstand
door de wet wordt gegarandeerd (organieke wet van 8 juli 1976).
82. Een ander groot probleem is dat van de huisvesting. Buitenlandse gezinnen
hebben geen kans op de particuliere woningmarkt en hun integratie in de sector
sociale woningbouw verloopt slecht (vrees voor getto-vorming en voor proble-
men met het betalen van de huur, woningen die niet goed zijn afgestemd op de
gezinssituatie). 70% van de mannelijke buitenlandse werknemers is onge-
schoold. 12.800 van de 52.000 Brusselse werklozen zijn buitenlanders. Door de
vertegenwoordigers van het Europees Verbond van Vakverenigingen werd er
voorts op gewezen dat buitenlanders gewoonlijk onaangenaam en gevaarlijk
werk doen.
83. De zeer belangrijke onderwijsproblematiek komt later aan de orde. De ver-
tegenwoordiger van de Ligue des Families (Gezinsbond) wees er voorts op dat
immigranten recht hebben op voorlichting op het gebied van liefde en seksuali-
teit, alsmede verantwoordelijk ouderschap.
84. Aan de hand van het voorbeeld Brussel heeft de commissie inzicht gekre-
gen in de situatie ten aanzien van de vreemdelingenhaat, maar vooral van de
objectieve problemen die bepalend zijn voor de positie van de buitenlanders. Uit
de verklaringen van de deskundigen is gebleken hoe omvangrijk de problemen
van de immigranten zijn en hoe ingewikkeld de problematiek rond scholing en
het vinden van werk is. Het voorbeeld van Belgisch Limburg toont echter aan
dat een doelgericht lange-termijnbeleid positieve resultaten kan opleveren.
2.2.3 Denemarken
85. Extreem rechts is in Denemarken zeer zwak. Er bestaat weliswaar een
Deense nazi-partij, maar deze is volslagen onbetekenend. De leider van deze par-
tij is Paul Heinrich Riis-Knudsen, die tevens secretaris-generaal is van de World
Union of National Socialists". Zijn benoeming tot universitair docent riep een
storm van protesten op.
86. Er is echter wel een toename van de vreemdelingenhaat waar te nemen. Dit
is waarschijnlijk toe te schrijven aan de onlangs ingevoerde versoepeling van de
36
voorwaarden voor de toelating van politieke vluchtelingen, waardoor binnen
een jaar rond 5.000 vluchtelingen, voornamelijk Iraniers, het land zijn binnenge
komen (in de afgelopen 25 jaar heeft Denemarken slechts 18.000 politieke
vluchtelingen opgenomen, die lang niet allemaal in Denemarken zijn gebleven).
De vluchtelingen zijn geconcentreerd in opvangcentra in kleine steden, hetgeen
met spanningen gepaard is gegaan. Op 26 en 27 juli 1985 hebben rond 200 jon
geren een centrum voor Iraniers in Kalundborg belegerd, waarbij zij slaags raak
ten met bewoners en de politie.
87. Mogens Glistrup, de oprichter van een populistische partij, die hierin niet
geheel met hem is meegegaan, heeft blijk gegeven van een zekere latente vreem
delingenhaat, hetgeen tot discussie in het gehele land aanleiding heeft gege
ven ) .
88. De aanslagen ten slotte die eind juli tegen een synagoge en een luchtvaart
maatschappij in Kopenhagen werden gepleegd, hebben serieuze ongerustheid
veroorzaakt in Denemarken, dat tot dan toe van terrorisme gevrijwaard was.
Deze ongerustheid is nog toegenomen door nieuwe antisemitische aanslagen in
september, temeer daar onbekend is wie er achter deze aanslagen zitten en of de
daders uit Denemarken of uit het buitenland komen.
2.2.4 Frankrijk
89. De Franse extreemrechtse traditie is bijzonder sterk, ook al zijn de ver
schillende stromingen het onderling meestal niet eens en heeft de slechte naam
van het Vichybewind voor een permanent en moeilijk te doorbreken taboe
gezorgd (ofschoon in het Vichybewind niet alleen extreem rechts was vertegen
woordigd en sommige extreemrechtse stromingen erbuiten zijn gebleven).
Het is moeilijk uit te maken of van een specifiek Frans fascisme kan worden
gesproken. Weliswaar werden reeds in 1925 door Georges Valois zogenaamde
Faisceaux" (Rotten) opgericht, wij kunnen de Action Franaise, de Croixde
Feu (Vuurkruisen) en de meeste andere bonden niet vereenzelvigen met het fas
cisme van Mussolini. Sommige geschiedkundigen ontkennen dan ook het
bestaan van een specifiek Frans fascisme (""), maar andere zijn van mening dar er
in Frankrijk een diepgewortelde en permanente fascistische ideologie bestaat,
ondanks de zwakke politieke profilering (").
90. Mevrouw Chombart de Lauwe signaleert twee specifieke verschijnselen
sinds de Tweede Wereldoorlog: het verschijnen van een populistische stroming,
die zich afzet tegen de parlementaire democratie, met als voorbeeld de Poujade
beweging (1956); de uitingen van activistisch geweld rond de OAS (Organisa
tion de l'Arme Secrte, Geheime legerorganisatie) na de mislukte staatsgreep in
Algerije. In het verlengde daarvan liggen de bewegingen Occident (Het Westen),
dat in 1968 werd ontbonden, Ordre Nouveau (Nieuwe orde) die in 1969 werd
opgericht, studentenbewegingen als de GUD (Groupe Union Dfense) en de
FANE, een neonazistische organisatie onder leiding van Marc Frederiksen C'
2
).
Het geweld van deze groeperingen is reel maar mag niet worden overschat. In
een verslag van de Franse senaat wordt gezegd: Sinds het verwijnen van de OAS
is het extreem rechtse terrorisme in Frankrijk zeer zwak. (. . .) Het richt zich bij
37
voorkeur op twee doelwitten: de Noordafrikanen, in het bijzonder de Algerij-
nen, en de Franse joodse gemeenschap" (").
91. In ditzelfde verslag uit het voorjaar van 1984 staan de volgende cijfers:
92. Het hoogtepunt van het recente extreem-rechtse geweld viel in 1980: er
vonden meer dan 60 acties plaats die werden opgeist door groepjes als FANE,
Occident Chrtien (het Christelijke Westen), Commandos Delta, Front de la Jeu-
nesse (Jeugdfront), Honneur de la Police (De eer van de politie), Groupe d'inter-
vention Nationaliste, Commando Mario Tuti, enz. Voorts vonden vernielingen
en gewelddaden plaats, alsmede aanslagen op winkels en boekhandels C'). De
LICRA signaleerde in 1980 235 incidenten en aanslagen met een specifiek antise-
mitisch karakter, waarvan 75 bijzonder ernstig (in 1975 resp. 53 en 17). De heer
Revel merkte echter op dat destijds extreem rechts al te snel als de dader van der-
gelijke acties werd genoemd, terwijl sommige daarvan later aan Palestijnse extre-
misten werden toegeschreven. Hoe dan ook, het georganiseerde extreem-rechtse
geweld is sindsdien aan het afnemen.
93. Het verschijnsel Nouvelle Droite" (Nieuw rechts) is van andere aard. Het
kwam op na 1968 en distantieert zich van het activisme van het traditionele
rechtse extremisme. Nouvelle Droite beschouwt zichzelf als een in wezen cul-
turele en ideologische stroming in de lijn van het Europese nationalisme". Vol-
gens prof. Girardet nam het, zij het in afwijkende vorm, deel aan de grote
romantische beweging tegen de consumptiemaatschappij in die tijd. De heer
Revel was tot dezelfde conclusie gekomen aan de hand van artikelen in Ele-
ments" over onderwerpen als geld, democratie en Oost-Westbetrekkingen. De
beweging die in dit verband het vaakst werd genoemd, was de GRECE (Grou-
pement de Recherche et d'Etude pour la Civilisation Europenne", Onderzoeks-
en studiegroep voor de Europese beschaving). Uit deze beweging is het tijdschrift
Nouvelle Ecole" (De nieuwe school) voortgekomen. Dit werd in 1969 opgericht
en de stuwende kracht erachter was Alain de Benoist. Ook het tijdschrift Ele-
ments" wordt door de GRECE uitgegeven. De publikaties ervan worden uitgege-
ven door de uitgeverij Copernic". De thema's van deze bladen zijn het Indo-
Europese ras, het heidendom, de natuurwetten van het nominalisme en de wan-
daden van het humanistisch universalisme. Het tijdschrift Nouvelle Ecole"
streeft naar reactivering en verrijking van een echte politieke mythologie en geeft
een totaalvisie op de wereld. Het staat vol met foto's en reprodukties met zeer
gedetailleerde onderschriften. De nadruk ligt op figuren: collectieve helden
(Vikingen, Indo-Europeanen, heidenen" in het algemeen), profetische schrij-
vers (Mishima, Montherlant), kunstenaars (in de eerste plaats Wagner), denkers
(Sorel, Heisenberg, Van der Brck, Gobineau, Pareto) of zelfs simpelweg goden
(Apollo als voorbeeld). Voortdurend wordt de wetenschap te hulp geroepen.
Tal van critici hebben een veroordeling uitgesproken over de onjuiste conclusies
die worden getrokken uit genetica, antropologie, microfysica en sterrenkun-
de ("). Een groot deel van extreem rechts kan zich in deze ideologie herkennen.
94. Over de aard en de opkomst van het Front National onder leiding van
J.-M. LE PEN is in de commissie verscheidene malen gesproken. Het resultaat
bij de verkiezingen voor het Europese Parlement op 16 juni 1984 (10,95% van
de stemmen, 10 zetels) heeft kennelijk opschudding veroorzaakt. De rapporteur
38
91. In ditzelfde verslag uit het voorjaar van 1984 staan de volgende cijfers:
Terroristische acties in Frankrijk sinds 1975 (*)
1975
1976
1977
1978
1979
1980
1981
1982
1983
1984 tot 23/3
Totaal
Internationaal
terrorisme
Aansl.
tegen
Go.
51
63
23
15
20
23
45
31
0
1
272

d)
5
4
6
8
6
3
6
10
7
2
57
Slacht-
offers
D
(2)
1
2
4
11
5
3
5
19
15
3
7(1
G
(3)
3
2
3
3
35
50
23
190
103
2
414
Autonomie-
bewegingen
Aansl.
tegen
Go.
264

(1)
18
305 i 18
284
437
383
469
259
797
736
132
4 066
12
21
21
38
26
27
30
7
218
Slacht-
offers
D
(2)
3
1
-
2
4
6
2
6
15
6
45
G
(3)
25
2
1
6
3
30
17
19
39
8
150
Racisme
Aansl.
tegen
Go.
-
-
-
13
23
38
26
45
36
1
184

(D
-
-
-
0
5
16
7
10
9
-
47
Slacht-
offers
D
(2)
-
-
-
0
0
4
1
-
1
-
6
G
(3)
-
-
-
0
23
14
4
17
8
4
70
Extreem rechts
Aansl.
tegen
Go.
7
9
38
12
13
36
30
12
12
-
169

(1)
1
5
3
3
9
9
8
7
3
-
48
Slacht-
offers
D
(2)
0
0
2
1
1
1
0
-
0
-
5
G
(3)
5
6
14
<S
0
18
6
12
4
-
73
Extreem links
Aansl.
tegen
Go.
6
14
72
74
131
111
94
105
45
?
657

(1)
2
1
4
1
1
1
5
3
1
-
19
Slacht-
offers
D
(2)
1
-
1
-
-
-
1
-
1
-
4
G
(3)
2
5
2
3
1
-
24
1
1
-
39
Totaal
aantal
aansl.
354
419
442
584
614
744
506
1 047
879
148
5 737
(1) Personen
Go. = Goederen
* Bron: Vcrslae v;
(2) D = Doden (3) G - Gewonden
in de Senaat over het terrorisme. Imprimerie du Senat 1984, annexe no. 6, p. 217.
wijst in dit verband op de opvatting van de heer Glucksman dat het feit dat er
zoveel over de heer Le Pen werd gesproken, er wellicht op wijst dat er niets
anders meer te zeggen viel. Sommige deskundigen, onder wie mevrouw Chom-
bart de Lauwe, stonden stil bij de oorsprong van het Front National, dat in 1972
werd opgericht door Jean-Marie Le Pen, Pierre Bousquet van Militant" ('"'),
Alain Robert van Ordre Nouveau", Francois Brigneau, voormalig lid van de
OAS en hoofdredacteur van Minute", Roger Holeindre, algemeen secretaris
van de Mouvement nationaliste du progrs" (Nationalistische beweging voor de
vooruitgang), Francois Duprat, die samen met Alain Renault de initiatiefnemer
van deCahiers Europens" was en op 1 8 maart 1978 om het leven kwam toen
zijn auto explodeerde. De heer May wees bovendien op het blad Prsent, waar-
van de oprichter Romain Marie lid van het Europese Parlement is. Prsent doet
geregeld aanvallen op mevrouw S. Veil en de heer R. Badinter, die in het num-
mer van 23 juni 1983 wordt afgeschilderd als een zwerver wiens mond met bloed
bezoedeld is" C ). Volgend sommige van de door ons uitgenodigde deskundigen
is het Front National een poging de verschillende extreem-rechtse nationalisti-
sche stromingen te bundelen. Andere deskundigen zijn van mening dat de voor-
naamste vraag is welke plaats het Front National in het Franse ideologische spec-
trum inneemt; de heren Revel, Girardet en Passelecq wezen erop dat het Front
National niet te gemakkelijk op n hoop mag worden gegooid met de verschijn-
selen van de jaren dertig, waarbij de heren Girardet en Passelecq aantekenden
dat zij het Front National beschouwen als de opvolger van de maurrasiaanse en
legitimistische rechtse beweging, vermengd met het poujadisme. Jean-Marie Le
Pen plaatst zichzelf als persoon duidelijk in deze traditie als hij verklaart deel uit
te maken van een lange keten" f'
8
), een typisch maurrasiaans begrip. Ook zijn
favoriete uitspraak Ik geef de voorkeur aan mijn dochters boven mijn nichten,
aan mijn nichten boven mijn buurvrouwen en aan mijn buurvrouwen boven
onbekenden" (
M
) past in de definitie. Anderzijds buit hij primaire xenofobe
gevoelens uit wanneer hij naar aanleiding van Bernard Stasi's boek L'immigra-
tion, une chance pour la France" (Immigratie, een kans voor Frankrijk) ver-
klaart: Bernard Stasi is een nieuwbakken Fransman" (""').
95. Zoals vermeld door mevrouw Chombart de Lauwe blijkt het bestaan van
internationale contacten tussen extremistische groeperingen uit publikaties als
Notre Europe" (Ons Europa), het blad van de FANE, dat geregeld melding
maakt van activiteiten van buitenlandse neo-nazistische groeperingen. (De
FANE heeft destijds de onlangs veroordeelde neo-nazi Michael Khnen opgeno-
men ("").) Het zou echter onjuist zijn te beweren dat Frankrijk het centrum van
een of andere zwarte internationale" is. Uit de recente arrestatie wegens inbraak
van Michel Faci, voormalig algemeen secretaris van de FANE en vermoedelijk
een van de sleutelfiguren in de internationale contacten tussen neo-nazistische
groeperingen, blijkt vooral het ambachtelijke" karakter ervan ("'
2
).
96. In de ogen van de meeste uitgenodigde deskundigen en commissieleden is
de mogelijke toename van de vreemdelingenhaat in Frankrijk veel belangrijker.
Allereerst moet worden opgemerkt dat de Franse politiek door de jaren heen tal-
loze nationalistische bewegingen, in de meest beperkte zin van het woord, heeft
gekend; dit nationalisme is overigens een traditie die dwars door de partijen
heenloopt ("").
40
97. De vreemdelingenhaat heeft echter hoogtepunten en dieptepunten te zien
gegeven, hetgeen niet uit het politieke klimaat alleen kan worden verklaard. Ver-
scheidene deskundigen, onder wie mevrouw Chombart de Lauwe, spraken van
cycli". Over korte periodes lijken deze cycli in elk geval van geringe omvang.
Het percentage van de Fransen die het eens waren met de uitspraak Er zijn te
veel buitenlandse werknemers" bedroeg 54,6% in 1977, 56, 9% in 1978, 58, 5%
in 1981, 60% in 1982, 50,6% in 1983 en 57, 9% in 1984 ("
,4
). Hoezeer de resul-
taten van een onderzoek met directe vragen over een dergelijk onderwerp ook
van het toeval afhankelijk mogen zijn, de tendens duidt toch op een lichte toena-
me van xenofobe gevoelens.
98. Het beeld van de vreemdelingenhaat is inderdaad schrijnender dan vroe-
ger, met name bij de slachtoffers: volgens een enqute van de MRAP in maart
1984 is 45% van de buitenlanders van mening dat het racisme momenteel ster-
ker wordt; een even groot percentage vindt dat de Fransen over het algemeen
nogal racistisch" zijn; 30% verklaart in het openbaar wel eens onheus te zijn
bejegend, 6% verklaart wel eens te zijn omvergelopen, 7% verklaart wel eens te
zijn aangevallen. Uitingen van vreemdelingenhaat nemen echter een onderge-
schikte plaats in onder de problemen waarmee buitenlanders naar hun zeggen
wotstelen: de woonsituatie (53%) en de werksituatie (44%) zijn verreweg het
belangrijkste. Van de ondervraagden verklaarde ten slotte 66% tamelijk of zeer
tevreden te zijn met hun verblijf in Frankrijk en 52% wil er ook blijven (""). Nog
afgezien van de voorzichtigheid die altijd geboden is bij enqutes, moeten wij ons
afvragen of het beeld niet is veranderd in de loop van de afgelopen anderhalf
jaar, waarin het aantal gewelddadige incidenten naar het schijnt is toegenomen.
Nu zijn dit soort incidenten altijd al betrekkelijk vaak voorgekomen. De moord
op een jonge Arabier, Abdemmbi Guemiah, in oktober 1982 in een doorstroom-
wijk in Nanterre door een buurtbewoner maakte grote indruk op de publieke
opinie. De werkelijk zinloze moord op twee Turken door een 22-jarige werkloze
jongere in Chateaubriant (Loire Atlantique) in november 1984 wekte hevige
beroering. De toename van dergelijke gebeurtenissen heeft aanleiding gegeven
tot acties als de Marche des Beurs" (demonstratie van tweede generatie immi-
granten), Convergences" en SOS-Racisme" met de beroemde leuze Touche
pas mon pote" (Blijf van mijn makker af). De incidenten gaan helaas echter
gewoon door: alleen al in maart en april 1985 hebben er verscheidene plaatsge-
vonden. Op 6 maart werden twee jonge Noordafrikanen in Neuville-sur-Sane
op 15 kilometer van Lyon aangevallen door drie middelbare scholieren van wie
er n een met hagel geladen revolver had ("
l6
). Op diezelfde dag kwam de mid-
delbare scholier Bardek Barka op 20 kilometer daar vandaan, in Vaux-en-Velin,
onder onopgehelderde omstandigheden om het leven. In Menton werd op 23
maart een 28-jarige Marokkaan gedood en een uit Martinique afkomstige jonge-
re verwond door twee Fransen die verklaarden Arabieren niet te mogen". Ook
wordt melding gemaakt van racistisch getint vandalisme, dat nu eens de kop
opsteekt en dan weer wegebt. Het meest recente incident vond plaats op 28 sep-
tember toen in Lyon een 23-jarige Algerijn werd vermoord door leden van een
particuliere bewakingsdienst, die openlijk hun racistische motieven verkondig-
den O
07
).
99. Het ziet ernaar uit dat er een taboe is doorbroken; de heer T. Klein, voor-
zitter van de CRIF (Conseil reprsentatif des institutions juives de France, Raad
41
van Franse Joodse instellingen), zegt hierover: ik geloof niet dat mensen die geen
antisemieten waren, antisemiet zijn geworden, maar bepaalde gevoelens worden
tegenwoordig gemakkelijker geuit. Wanneer discriminatie, minachting of zelfs
haat jegens een bepaalde bevolkingsgroep worden geuit, zijn ook andere groepen
in gevaar. Daarom zijn wij Joden solidair met de Arabische immigranten" (
108
).
Wij zullen verderop ingaan op de oorzaken van het doorbreken van taboes";
wij willen echter hier al wijzen op het generatie-aspect (40 jaar na de nederlaag
van het fascisme) en op een maatschappelijke herwaardering van het geweld.
Zelfs de parlementaire politiek is soms niet geheel ongevoelig voor de aantrek-
kingskracht van over-gesimplificeerde redeneringen ("").
100. De ware aard van het verschijnsel zou niet voldoende duidelijk worden
als voorbij zou worden gegaan aan het feit dat de vreemdelingenhaat in de eerste
plaats de Noordafrikanen treft. Dit is te meer verontrustend daar het percentage
buitenlanders van Arabische afkomst voortdurend toeneemt, zowel ten opzichte
van het totale aantal buitenlanders als ten opzichte van de totale bevolking van
Frankrijk(
ll
):
Buitenlanders uit
Azi
Afrika
Europa
t.o.v. de totale bevolking
1954
%
2.5
13.5
84,0
4,1
1982
%
8,(1
43.5
48,5
6,8
101. Bij de anderhalf miljoen buitenlanders afkomstig uit Noord-Afrika, moe-
ten volgens de grote massa nog worden opgeteld de Algerijnen die bij de akkoor-
den van Evian het Franse staatsburgerschap hebben gekregen ('") en de Noorda-
frikanen van de tweede generatie, die door hun geboorte Fransen zijn geworden.
Het totale aantal mensen van Noordafrikaanse origine bedraagt naar schatting
bijna 3 miljoen. Deze mensen zijn het voornaamste doelwit van vreemdelingen-
haat en racisme, en wel ten gevolge van een combinatie van factoren: de jonge
Noordafrikanen verschenen op de arbeidsmarkt toen de arbeidsplaatsen schaars
begonnen te worden, terwijl de vroegere immigratiegolven van een economisch
gunstig klimaat konden profiteren; de culturele integratie vond plaats terwijl het
onderwijsstelsel zich juist in een crisis bevond; tijdens de Algerijnse oorlog is er
heel wat onbegrip ontstaan; ten slotte is het beeld van de Islam, die al geen goede
naam had, nog verder verslechterd. De problemen van de Noordafrikaanse
gemeenschap kunnen niet louter in algemene en abstracte termen worden gefor-
muleerd; zij maken telkens deel uit van de specifieke moeilijkheden van de
betrokken stadssamenleving, die een bepaalde traditie op immigratiegebied
heeft, een eigen industriestructuur, machtsstelsel en verenigingsleven, stede-
bouwkundige structuur en eigen sociale, godsdienstige en politieke eigenaardig-
heden. De burgemeester van Roubaix, A. Diligent, voormalig lid van het Euro-
pese Parlement, heeft de commissie een nota doen toekomen waarin op de pro-
blemen in Roubaix wordt ingegaan.
42
102. Een migrantengolf heeft zijn doel bereikt wanneer daarbinnen een elite
en middenklasse zijn ontstaan, kortom wanneer de nakomelingen ervan hun weg
vinden in de gehele samenlevingsstructuur van de stad. ( . . . ) Het stempel dat
iedere nieuwe immigrant draagt, is niet erg gunstig. (. . .) Dit geldt voor de Bel-
gen, die Pot Beurre" (boterpotten") werden genoemd en als armoedzaaiers
werden beschouwd omdat zij blijkens een bepaald liedje hun geld niet in Fran-
krijk uitgaven en alles zelf van huis meenamen, zelfs hun boter, omdat zij vuil
waren en stonken enz. Dit geldt ook voor de macaronis", de pollak", allemaal
vuilakken en dronkaards, de pingouins" (Spanjolen"), de bougnoules"
(scheldwoord voor Arabieren), enz. Is deze vorm van vreemdelingenhaat die tel-
kens de integratie inluidt, ook een vorm van racisme? Dit negeren en verwerpen
van de identiteit van de ander komt stellig voort uit een scherp maar verdrongen
inzicht in de eigen afwijkende afkomst." ("
2
). Dit geldt waarschijnlijk niet alleen
voor Roubaix maar voor geheel Frankrijk, gezien het feit dat thans een op de
drie Fransen afstamt van in de afgelopen eeuw gemmigreerden. Zo beschouwd
is er dus slechts sprake van een assimilatieprobleem, dat een hoogtepunt moet
bereiken alvorens te verdwijnen. Het succes van de initiatieven van SOS-Racis-
me, de saamhorigheid die is ontstaan rond nieuwe thema's (muziek, avontuur),
de opkomst van filmmakers en schrijvers uit de tweede generatie vormen volgens
deze gedachtengang reeds overtuigende tekenen van een nieuwe culturele synthe-
se. Blijft over het vraagstuk van het specifieke religieuze karakter (islam) van de
nieuwe immigranten, dat aan de orde is gesteld door verscheidene commissiele-
den en uitgenodigde deskundigen, maar ook door uiteenlopende auteurs als Ber-
nard Stasi, Alain Griotteray en Eric Roussel, die echter niet tot dezelfde conclu-
sies komen (' ").
103. De discussie over het specifiek islamitische karakter" is in Frankrijk bij-
zonder fel en verdient een nadere beschouwing. Wie zich ongerust maakt over de
vermeende radicale breuk" tussen de Islam en onze samenleving, zou het vol-
gende citaat van de vooraanstaande deskundige Michael Barry ter harte moeten
nemen: De islamitische cultuur lijkt exotisch maar is het niet en behoort zelfs
niet tot het echte Oosten, te weten India en China. De islam put uit dezelfde twee
bronnen als het middeleeuwse christendom: de semitische Schrift en de Griekse
filosofie. De islam is gegroeid in de voormalige zuidelijke provincies van het
Romeinse rijk. De islamitische theologie is opgebouwd volgens de aristotelische
logica. De mystiek bouwt voort op de byzantijnse neoplatoonse beschouwingen
(. . .). De Griekse filosofie is zelfs niet een ontleningsbron, maar veeleer een
voorloper van het mohammedaanse denken: reeds ten tijde van Alexander de
Grote werden Antiochi en Alexandrie de belangrijkste Griekse filosofische cen-
tra; enkele eeuwen later bekeerde de bevolking van deze twee steden zich tot de
islam en ging zich niet langer in het Grieks maar in het Arabisch uiten. (. . .) In
het Westen kan tegenwoordig niet voldoende de nadruk worden gelegd op het
Griekse bestanddeel van de islam, waarmee ook de verwantschap tussen de
mohammedaanse en onze eigen cultuur wordt onderstreept. Dit is geen ontken-
ning van de onbetwistbare originaliteit van de islam, maar juist een erkenning
van depositie en de betekenis ervan." (
m
)
Het zou een niet geringe verdienste van een ontmoeting tussen onze cultuur en de
mohammedaanse zijn, wanneer beide culturen daardoor hun eigen bronnen
terugvinden!
43
104. Dezelfde auteur zegt echter ook het volgende: Wanneer wij de nadruk
leggen op de Griekse oorsprong van het islamitische denken oefenen wij tevens
kritiek uit op het steriele en pathetische karakter van de strijd van het Islamitisch
fundamentalisme om zich los te rukken van het Westen, waarvan het wil ontken-
nen dat het er op tragische wijze deel van uitmaakt." ("' ). Hij voegt daaraan toe
dat de strijd van Khomeini, gelet op de gelijkenis tussen de culturen van de van
Abraham afkomstige godsdiensten, doet denken aan de strijd van Savonarola
('"'). Het is daarom evenzeer van belangte luisteren naar hetgeen de leerkrachten
uit de landen van herkomst te zeggen hebben. De heer Zwick van de Ligue des
Families in Brussel wees op het belang van samenwerking tussen bepaalde reli-
gieuze leiders en de moeilijkheden die worden veroorzaakt door de weigering
van sommige van deze leiders ("' ) Maar dit kan nooit een excuus vormen, inte-
gendeel, voor het instandhouden van onwetendheid en onbegrip. Miskenning
van eikaars cultuur leidt onherroepelijk tot vijandschap.
2.2.5 Griekenland
105. Het ligt voor de hand dat de jongste geschiedenis van Griekenland met
twee perioden van dictatuur (die van 4 augustus 1936 tot 1941, en het militaire
bewind van 21 april 1967 tot 1974), een burgeroorlog (1947-1949) en de lang-
durige pijnlijke nawerkingen daarvan aanleiding geven tot uiteenlopende en
vaak tegenstrijdige politieke analyses. Er zijn echter gegronde redenen om te stel-
len dat het rechtse extremisme, laat staan het fascisme en nazisme, nooit vaste
voet in de Griekse politiek hebben kunnen krijgen. Het is in dit verband teke-
nend dat Griekenland in 1940 en 1941, toen er een nationalistische dictatuur
met een enigszins fascistode symboliek aan de macht was, als enig land op het
Europese vasteland de aanvallen van het fascistische Itali en nazi-Duitsland
heeft kunnen trotseren. Door de oorlog en het verzet zijn de democratische en
liberale tradities van het Griekse volk versterkt en is het gestaafd in zijn door en
door vijandige houding tegenover de totalitaire doctrines en systemen in het
Europa van het interbellum ("*).
106. Dit neemt niet weg dat Griekenland geen uitzondering maakt op de voor
het gehele democratische Europa geldende regel dat een kleine minderheid ont-
vankelijk is voor extremistische politieke denkbeelden. Zoals overal bestaan ook
in Griekenland een aantal extreem rechtse groeperingen van uiteenlopend belang
(' "). Dit zijn voornamelijk groeperingen met een zeer klein ledental die een
onbuigzaam nationalisme verkondigen dat tegelijk anti-communistisch, anti-
kapitalistisch en anti-liberaal is en bovendien een zeker heimwee naar de vroege-
re dictaturen aan de dag legt. Hun uitlatingen zijn niet altijd ontbloot van open-
lijke verwijzingen naar nazisme en fascisme en evenmin van racistische trekken,
die vooral tot uiting komen in de verheerlijking van het superieure Helleense
ras"; soms is ook een agressief antisemitisme te beluisteren. Voor deze stroming
zijn met name de volgende twee organisaties representatief:
a) De K4A (Partij van de 4de augustus), waarvan de naam verwijst naar de dic-
tatuur van 4 augustus 1936. Deze partij werd in 1965 opgericht en in 1974
heropgericht. Haar programma gaat uit van beginselen die aan de nationaal-
socialistische leer zijn ontleend ('
2
"). De politieke betekenis van deze partij was
van ondergeschikt belang en de activiteiten lijken thans te zijn gestaakt. Som-
44
mige jonge leden hebben zich verenigd in de FEP (Fititiki Ethniki Protoporeia,
Nationale studentenvoorhoede), een sinds 1984 in de universitaire wereld
actieve organisatie.
b) De ENEK (Verenigde nationalistische beweging), opgericht in 1979. Deze
organisatie pleit in haar beginselprogramma voor het primaat van de natie,
vorming van een beschaving op basis van het rasbegrip, de waarde van de
kracht en een herosche" levensopvatting en zij beschuldigt de gevestigde
politiek van corruptie. Bij de Europese verkiezingen van 1984 behaalde de
ENEK in geheel Griekenland 0,09% van de stemmen. Zij nam niet deel aan
de parlementsverkiezingen van 1985.
107. De belangrijkste nationalistische groepering is momenteel de EPEN
(Nationale politieke unie), die een zetel in het Europese Parlement heeft, die
wordt ingenomen door de heer Ch. Dimitriadis van de Europese Rechtse Fractie.
Deze partij werd begin 1984 opgericht en streeft blijkens haar programma naar
een sanering van het parlementaire stelsel, een economie op basis van het parti-
culier initiatief en een evenwichtig sociaal beleid; zij heeft zich tegenstander van
het totalitarisme verklaard. Tegelijkertijd maakt zij geen geheim van haar ideo-
logisch-politieke banden met de militaire dictatuur van 1967-1974. Haar
belangrijkste doelstellingen zijn rehabilitatie van dit bewind en vrijlating van de
leiders ervan, die momenteel zware vrijheidsstraffen moeten uitzitten. De leiders
van de EPEN laten zich voorstaan op hun goede betrekkingen met ex-dictator
Papadopoulos, van wie een heimelijk opgenomen boodschap tijdens de oprich-
tingsvergadering ten gehore werd gebracht (
,21
). Bij de Europese verkiezingen
van 1984 behaalde de EPEN 2,29% van de stemmen. Door haar zetel in het
Europese Parlement heeft zij sindsdien een zekere publiciteit gekregen, maar zij
heeft hierdoor haar kiezers niet kunnen vasthouden: bij de parlementsverkiezin-
gen van 1985 behaalde zij slechts 0,59% van de uitgebrachte stemmen, hetgeen
niet voldoende was voor een zetel in het nationale parlement.
108. Extreem rechts is momenteel voornamelijk actief op het gebied van het
uitgeven van boeken en tijdschriften. Over de oplage van deze publikaties zijn
geen gegevens beschikbaar, maar deze moet wel zeer beperkt zijn. Sommige
extreem-rechtse groeperingen en personen die duidelijk actief zijn binnen extreem
rechts, zijn betrokken geweest bij gewelddaden, bij voorbeeld bomaanslagen op
boekhandels die voornamelijk publikaties van linkse signatuur verkopen. De
overgrote meerderheid van de terreurdaden die sinds 1975 in Griekenland zijn
begaan, met inbegrip van een reeks moordaanslagen, zijn echter opgeist door of
toegeschreven aan linkse terroristische organisaties.
109. Er bestaan waarschijnlijk geen permanente samenwerkingsbanden tussen
Griekse extreem-rechtse groeperingen en buitenlandse organisaties. Direct na de
val van de militaire dictatuur van 1967-1974 zijn er enkele contacten geweest
tussen Griekse activisten en het Italiaanse Ordine nuovo (
122
). Er zijn echter geen
aanwijzingen om te veronderstellen dat deze betrekkingen zijn gecontinueerd.
110. Het aantal immigranten is te laag om de houding tegenover mensen van
een ander ras op individueel en sociaal vlak te kunnen toetsen. De talrijke Afri-
kaanse studenten die sinds jaren aan de Griekse instellingen voor hoger onder-
wijs studeren, hebben zonder problemen hun plaats gevonden in de universitaire
45
wereld en in de samenleving als geheel. De houding van de autochtone bevolking
tegenover etnische of religieuze minderheden wordt gekenmerkt door tolerantie
en sympathie voor vreemdeligen; rasvooroordelen zijn in het algemeen afwezig.
Ook de talrijke Joden die sinds zeer lang in het land gevestigd zijn (waarvan het
merendeel echter in de concentratiekampen van de nazi's is uitgeroeid ('
2
') heb-
ben in het algemeen niet met antisemitisme te maken gekregen (
12
').
2.2.6 Ierland
111. Het bestaan van rechts-extremistische bewegingen in Ierland is niet aan
de orde geweest ('
2
'). Aangezien Ierland van oudsher een emigratieland is, kan de
houding tegenover buitenlanders niet worden vergeleken met die in andere
Noordeuropese landen. Bovendien waren van de 232.400 buitenlanders die in
1981 in Ierland woonden, er 187.000 afkomstig uit Groot-Britanni. (Er woon-
den in 1981 470.000 mensen met de Ierse nationaliteit op Brits grondge-
bied.) C
26
).
112. Niettemin bleek in februari 1981 uit een opiniepeiling dat 24% van de
Ieren van mening was dat mensen van een ander ras en met een andere huids-
kleur in aparte wijken zouden moeten wonen en dat 12% van de Ieren toegaf
rasvooroordelen te koesteren (tegen 30% van de Britten, blijkens een drie jaar
eerder gehouden opiniepeiling) (
127
).
113. Tot slot dient te worden vermeld dat Ierland de enige lid-staat van de
Gemeenschap is die het Verdrag ter uitbanning van elke vorm van rassendiscri-
minatie niet heeft geratificeerd ( '
2S
).
2.2.7 Itali
114. Het Italiaanse rechtse extremisme draagt nog steeds het stempel van de
herinnering aan het Mussolini-bewind en diens ideologie, met andere woorden
van de archetypische uitingsvorm van het fascisme. Wet nr. 645 van 20 juni
1952 houdende voorschriften ter uitvoering van de voorlopige en definitieve
bepaling VII, lid 1, van de Grondwet verbiedt heroprichting van de ontbonden
fascistische partij in welke vorm dan ook. De lijn van het toenmalige fascistische
bewind wordt doorgetrokken door de MSI (Movimento Soziale Italiano, Ita-
liaanse sociale beweging), die in 1946 werd opgericht. De heer G. Almirante, die
sinds de stichting de MSI heeft geleid, was tijdens de Republiek van Sal chef van
het kabinet van de minister van Propaganda. Volgens professor Revelli, die als
deskundige door de commissie was uitgenodigd, is de MSI een tegen het systeem
gerichte partij die zich heftig afzet tegen het gelijkheidsideaal, hirarchisch en eli-
tairvan aard is en principieel gekant is tegen het Italiaanse constitutionele systeem.
De MSI is vertegenwoordigd in het Italiaanse parlement alsook in het Euro-
pese Parlement; bij de Europese verkiezingen in 1984 behaalde zij 6,5% van de
stemmen (tegen 5,4% in 1979) en 5 zetels. De jeugdorganisatie van de partij is
het Fronte della Giovent" (Jeugdfront). Tal van fascistische en extremistische
groepjes zijn gevormd door activisten die zich van de MSI hebben afgescheiden.
115. Zowel de heer Aniasi, ondervoorzitter van de Italiaanse Kamer van Afge-
vaardigden, als professor Revelli wezen op het bestaan van een permanente
staatsgreeptraditie in bepaalde delen van de samenleving in het naoorlogse Itali:
46
er werden pogingen tot een staatsgreep ondernomen in 1964, waarbij generaal
G. de Lorenzo was betrokken, in 1970 onder leiding van Valerio Borghese,
alsook in januari 1974; in oktober 1974 werden beschuldigingen geuit aan het
adres van generaal Miceli, hoofd van de SID (geheime diensten) ('
2
''). Een en
ander geeft een beter inzicht in de aard van het verschijnsel P2", dat meermalen
aan de orde is geweest. De Italiaanse parlementaire enqutecommissie onder
voorzitterschap van het christen-democratische parlementslid mevrouw T.
Anselmi heeft vastgesteld dat Licio Gelli, de grootmeester van de gewraakte
loge, sinds 1970 bij bovengenoemde staatsgreeppogingen betrokken was. Al
wordt algemeen aangenomen dat er verband bestaat tussen Propaganda Due"
(P2) en rechtse subversieve acties, in elke rechtsstaat, aldus minister Scalfaro
voor de commissie, moet de gang van zaken vanaf het moment waarop serieuze
verdenkingen ontstaan tot aan de afsluiting van de rechtszaak met alle mogelijke
garanties worden omgeven.
116. Het feit dat moeilijk juridische conclusies kunnen worden getrokken, was
overigens in de ogen van alle uitgenodigde deskundigen een verontrustende
zaak; in dit verband riepen zij de vijf zwaarste aanslagen in herinnering die alge-
meen worden toegeschreven aan rechts-extremistische terroristen: de aanslag op
de Piazza Fontana in Milaan op 12 december 1969 (17 doden, 88 gewonden), de
aanslag op de Piazza della Loggia in Brescia op 28 mei 1974 (8 doden, 94
gewonden), de aanslag op de trein Italicus" Bologna-Florence op 2 augustus
1974 (12 doden, 105 gewonden), de aanslag op het station van Bologna op 2
augustus 1980 (85 doden, 200 gewonden) en de aanslag op de sneltrein Napels-
Milaan op 23 december 1984 (15 doden en 100 gewonden). Waarschuwde pro-
fessor Reveli de commissie voor onjuiste beschuldigingen (onder verwijzing naar
de aanslagen in de rue des Rosiers en de rue Copernic in Parijs, alsmede naar de
wapendiefstal in Foix in november 1981), wat Itali betreft is het uiterst waar-
schijnlijk dat bovengenoemde en talrijke andere aanslagen het werk waren van
het rechtse terrorisme, zoals de commissie-Anselmi voor de tragedie met de trein
Italicus" ook heeft vastgesteld. De wedijver die werd opgeroepen door de acties
van de Rode Brigades, en de op het kweken van een gespannen klimaat gerichte
strategie die zo ongeveer sinds 1974 werd gevolgd (""), vormden de oorsprong
van een blind en buitengewoon moordzuchtig terrorisme. Daar komt nog bij dat
de moorden op de rechters Occorsio en Amato, de politiefunctionarissen Ranco
Straullu en Ciriaco di Roma en de activisten Ermanno Buzzi en Luca Perucci,
van wie werd gevreesd dat zij zouden doorslaan", het zoeken naar de waarheid
nog hebben gecompliceerd. De resultaten van het gerechtelijk onderzoek staan
dan ook niet in verhouding tot de ernst van de verdenkingen. De gerechtelijke
procedure in verband met de aanslag op de Piazza Fontane in Milaan, die uit-
mondde in een proces voor het Hof van Beroep van Bari, heeft niet geleid tot de
ontmaskering van de daders. Professor Revelli toonde zich verontrust over het
falen van het staatsveiligheidsapparaat en de mogelijkheid dat dit vuile handen
zou maken. Minister Scalfaro wees in dit verband op de samenhang met de
moeilijke uitleveringsprocedure, de garanties die bij elke gerechtelijke procedure
moeten gelden, en de verstrengeling tussen de verschillende terroristische groepe-
ringen. Hij gaf niettemin als burger uiting aan zijn verontrusting over het feit dat
twee chefs van de veiligheidsdienst lid van de P2-loge waren.
47
117. Verscheidene bewegingen zijn speciaal genoemd tijdens de verschillende
hoorzittingen en in de documenten die de commissie heeft ontvangen: Ordine
Nuovo (Nieuwe orde), dat in 1956 werd opgericht door een afsplitsing van de
MSI en zich baseert op de theorien van Julius Evola, een verplichte bron voor
het Italiaanse rechtse extremisme. Er werd melding gemaakt van contacten met
bewegingen in Frankrijk, Duitsland en Belgi, alsmede in Griekenland, Spanje
en Portugal voor het herstel van de democratie. Ordine Nuovo werd in 1974
door de Romeinse rechtbank ontbonden ('") en is toen ondergronds gegaan.
Ordine Nero (Zwarte orde), een dochterorganisatie van Ordine Nuovo, wordt
ervan beschuldigd de aanslagen op de trein Italicus" en in Brescia te hebben
gepleegd. Avanguardia Nazionale (Nationale voorhoede) werd in 1960 opge-
richt door Stefano Della Chiaie en in 1976 ontbonden; deze beweging was
betrokken bij de moord op Vittorio Occorsio op 10 juli 1976. Della Chiaie zou
gezien zijn in Spanje (waar hij het restaurant El Apuntamiento" een ontmoe-
tingsplaats voor zijn geestverwanten, zou hebben gedreven), Portugal, Argenti-
ni, Chili, Paraguay en Bolivia. Hij wordt voorts genoemd in verband met hero-
nehandel en met Klaus Barbie's activiteiten in Bolivia. Door zijn internationale
contacten, onder meer met Gurin-Serac, een voormalig lid van de OAS (de
Franse Geheime legerorganisatie"), en de rechtse propaganda-organisatie Agin-
terpress kregen zij de bijnaam het zwarte orkest" (
1!2
). Terza Posizione (Derde
richting) en de NAR (Nuclei Armati Rivoluzionari, Revolutionaire gewapende
cellen), die rond 1976 en 1977 opdoken, hebben de ideologische en strategische
ontwikkeling van het terrorisme gevolgd en zijn zowel anti-Amerikaans als anti-
zionistisch. De NAR waren betrokken bij de aanslag in Bologna in augustus
1980 en de meeste leden ervan, waaronder de leider, (Giusva), Fioravanti, zitten
thans gevangen ("' ).
118. Professor Revelli wees op de dynamiek van nieuw rechts" met als over-
heersend thema het verzet tegen de koopmansmaatschappij", dat zich beroept
op de sociobiologie, genetica en ethnologie om het gelijkheidsideaal radicaal van
de hand te kunnen wijzen. De wederopbloei van het wetenschappelijke racisme
sluit hier aan bij de Italiaanse traditie van een vorm van Europees nationalis-
me", dat het Romeinse Europa beschouwt als per definitie superieur aan alle
andere staatsverbanden die de geschiedenis heeft gekend. In dit licht verdient
volgens minister Scalfaro vooral de verharding van alle soorten geweld onze aan-
dacht, waarachter dit geweld zich ook maar verschuilt. Dit geweld bedreigt de
rechten van de mens die door de Italiaanse grondwet worden gewaarborgd en in
al onze landen gelden. Bijzondere aandacht verdienen de omvang en de gemak-
kelijke totstandkoming van samenwerking tussen rechts terrorisme, links terror-
isme, georganisserde misdaad, drughandel en gewone criminaliteit. Het gemak
waarmee deze samenwerking tot stand komt blijkt uit de verscheidenheid aan
internationale contacten van extreem rechts in Itali. De Griekse kolonels, de
Latijns-Amerikaanse dictaturen en de netwerken van drughandelaars zijn reeds
genoemd. Daaraan moeten nog worden toegevoegd de controverses naar aanlei-
ding van de mislukte aanslag op de paus, het vermoeden dat Italiaanse terroris-
ten zich in Madrid en Barcelona bevinden, zoals geuit door de heer Aniasi (
1M
),
alsmede de door minister Scalfaro aan de orde gestelde kwestie van de positie
van Itali in het centrum van het Middellandse-Zeegebied en de rol van de Libi-
sche Regering ("' ).
48
119. De publieke opinie werd in juli 1985 geschokt door de racistische moord
op een middelbare scholier wiens moeder een Somalische was. De daders waren
twee van zijn medeleerlingen. Deze recente moord is evenwel een gesoleerd
geval en Itali is ongetwijfeld een van de Europese landen waar zeer weinig inci-
denten met een raciale achtergrond plaatsvinden ("").
2.2.8 Luxemburg
120. Over Luxemburg is in de commissie nooit gesproken. Niettemin werden
in november 1984 brieven met hakenkruisen gestuurd naar kranteredacties en
politici, onder wie de voorzitter van de Luxemburgse communistische partij
R. Urbany, waarin met moordaanslagen werd gedreigd ("' ) Onlangs heeft de
sekte Nouvelle Acropole" (Nieuwe Acropolis) in Luxemburg van zich laten
horen door enkele bijeenkomsten te organiseren. (Voor de ideologie van deze
beweging, zie par. 162 en de bijbehorende voetnoot) (
118
). In april 1985 werd in
het Luxemburgse parlement een motie aangenomen met het oog op een effectie-
ve bestrijding van elke vorm van racisme en vreemdelingenhaat, alsmede op een
gemakkelijker integratie in de Luxemburgse samenleving van de immigranten,
die in Luxemburg relatief talrijker zijn dan in de andere EG-landen.
2.2.9 Nederland
121. In Nederland zijn na de oorlog achtereenvolgens een aantal meer of min-
der openlijk nazigezinde en racistische organisaties opgericht. In het onderstaan-
de overzicht, dat beknopt moest worden gehouden en ongetwijfeld hiaten bevat,
wordt melding gemaakt van de belangrijkste ontwikkelingen in dit gedeelte van
het Nederlandse politieke spectrum ("'').
122. Een van de eerste pogingen tot politieke organisatie van de nazigezinde
stromingen die de oorlog en de bezetting van Nederland hadden overleefd, was
de oprichting in 1953 van de NESB (Nationaal-Europese Sociale Beweging), die
in 1955 werd verboden, nadat zij bekend had gemaakt aan de parlementsverkie-
zingen te willen deelnemen. Het belangrijkste strijdpunt van deze groepering
was actie tegen de immigratie van uit Indonesi afkomstige mensen, die over het
algemeen tot het Nederlandse leger hadden behoord, met als argument dat deze
mensen een bedreiging vormden voor de Europese nationale gemeen-
schap" (
H
").
123. Oud-leden van de NESB sloten zich in 1956 aan bij de NOU (Nederland-
se Oppositie Unie), die deelnam aan de parlementsverkiezingen van 1956 onder
het motto van een raszuiver" Europa. Met de onthulling dat de leider van de
NOU, Paul van Tienen, een voormalige SS-er was, was het lot van deze organi-
satie bezegeld: zij behaalde slechts ongeveer 20.000 stemmen, hetgeen onvoldo-
ende is voor een kamerzetel, en verdween ten slotte van het politieke toneel (' ").
124. In 1958 richtten voormalige kaderleden van de NOU de Boerenpartij op,
die zich vooral uitsprak tegen de immigratie en het belastingstelsel (vergelijkbaar
met het Franse poujadisme); deze partij verkreeg aldus een zekere populariteit en
behaalde 7 van de 150 Tweede-Kamerzetels (
H2
). In de loop van de jaren zeven-
tig verloor de Boerenpartij geleidelijk haar kiezersaanhang en verdween ten slot-
te geheel.
49
125. In 1975 werd de NVU (Nederlandse Volksunie) opgericht, die openlijk
nazistische denkbeelden verkondigde. De NVU werd in ideologisch opzicht
beheerst door bewonderaars van het Hitlerbewind; de NVU sprak lovend over
Hitlers ideen en politieke oplossingen en betwistte dat miljoenen Joden in de
concentratiekampen zijn uitgeroeid. Het aantal leden bleef uiterst beperkt: het
bedroeg naar schatting niet meer dan 150. Ook het aantal sympathisanten was
waarschijnlijk niet erg groot C
4
').
126. De laatste omstandigheid is volgens mevrouw Kniesmeyer (
H
'') een moge
lijke verklaring voor de oprichting door onder meer enkele oudleden van de
NVU van een nieuwe partij, de Centrumpartij, die het immigratieprobleem in
haar programma in nieuwe bewoordingen centraal heeft gesteld. Volgens dit
programma hoort Nederland geen immigratieland te zijn en moet vertrek van de
immigranten op basis van vrijwilligheid worden bevorderd. Ter ondersteuning
van deze doelstellingen worden een aantal argumenten aangevoerd die in het hui
dige klimaat een zekere populariteit genieten; de aanwezigheid van een half mil
joen buitenlanders zou bij voorbeeld de oplossing van het werkloosheidsprobleem
in de weg staan; bovendien zou daardoor de criminaliteit worden bevorderd,
zou het nationale ecosysteem" worden bedreigd en zou de Nederlandse samen
leving het gevaar lopen te libaniseren". Ofschoon de Centrumpartij nauwelijks
1.000 leden telt, heeft zij een zeker gehoor gevonden bij de kiezers, vooral onder
de arbeiders in de steden, en is zij erin geslaagd een zetel in de Tweede Kamer te
bemachtingen (

).
127. Het is volgens mevrouw Kniesmeyer echter onjuist de invloed van de Cen
trumpartij alleen maar toe te schrijven aan de aantrekkingskracht van haar
denkbeelden en leuzen over immigratie op bepaalde delen van het kiezerskorps.
Een belangrijk deel van de aanhangers en sympathisanten bestaat uit kiezers die
een proteststem hebben willen laten horen, zij het dat zij daarbij weinig gericht te
werk zijn gegaan. Tot slot dient vermeld dat een aantal kaderleden en gewone
leden in 1984 de Centrumpartij hebben verlaten en een nieuwe organisatie heb
ben opgericht, de Centrumdemocraten, die zich over de immigratie in dezelfde
bewoordingen uitlaat (
Hf
').
128. Ofschoon de partijen die in hun programma van nazistische of racistische
opvattingen blijk geven, bij verkiezingen steeds een marginale positie blijken in
te nemen, kan de invloed van hun opvattingen op de Nederlandse publieke opi
nie naar verhouding groter zijn. Van Donselaar, Smeets en Van Weezel (''')
maken melding van een enqute onder leerlingen in het voortgezet onderwijs in
19811982, waarvan de resultaten tot nadenken stemmen: 1,5% van de onder
vraagde scholieren verklaarde bereid te zijn op een racistische partij te stemmen,
8% verklaarde extreemrechtse Sympathien te hebben en 35% stak zijn sympa
thie voor ronduit autoritaire denkbeelden niet onder stoelen of banken.
129. Zoals te verwachten, ontbrak en ontbreekt het niet aan contacten tussen
Nederlandse rechtse extremisten en buitenlandse rechtsextremistische groepe
ringen.Het ligt voor de hand dat er in de eerste plaats banden bestaan met Duitse
en Vlaamse organisaties. Het ziet er echter niet naar uit dat deze contacten tot
een vorm van georganiseerde politieke samenwerking zijn uitgegroeid (
H8
). Zo
werd voor de commissie melding gemaakt van een ontmoeting tussen de Neder
50
landse Volksunie en de Italiaanse MSI tien jaar geleden, die uitmondde in one-
nigheid over de van Nederlandse zijde aangeroerde kwestie van repatriring van
immigranten van Italiaanse afkomst (
Ha
).
130. Vreemdelingenhaat kan indirect worden waargenomen door te kijken
naar de weerklank die uitlatingen van racistische politieke organisaties in de
Nederlandse samenleving vinden. Op die manier zou echter voorbij worden
gegaan aan het feit dat grotere sectoren van de samenleving, die zich niet open-
lijk willen aansluiten bij dergelijke, over het algemeen tevens extremistische en
autoritaire opvattingen, in de dagelijkse omgang blijk geven van intolerantie of
soms zelfs vijandigheid tegenover etnische minderheden, met name tegenover
zwarten. Het alledaagse racisme", de door mevrouw Essed ("") bedachte sugges-
tieve term, is kennelijk een veel algemener verschijnsel, waarin een bepaalde
sociale krachtsverhouding (die overigens moeilijk aantoonbaar is wegens het
latente en minder aggressieve karakter) in vrijwel alle intermenselijke en sociale
contacten tot uiting komt. Bestrijding van deze vorm van actieve vreemdelingen-
haat vereist een strategie die zowel op structureel als op ideologisch gebied werk-
zaam is (
l sl
).
2.2.10 Verenigd Koninkrijk
131. De uitingen van fascisme en racisme in het Verenigd Koninkrijk worden
bepaald door een aantal voor dat land kenmerkende factoren: door de koloniale
banden werd de immigratie in het Verenigd Koninkrijk sterk gestimuleerd en
deze hield aan na de overgang van imperium naar Gemenebest. Deze banden
waren van invloed op de beeldvorming over de etnische minderheden. Door het
Britse kiesstelsel hebben leden van extremistische groeperingen nauwelijks kans
tot volksvertegenwoordiger te worden gekozen, waardoor zij nog verder radica-
liseren, en dat terwijl hun opvattingen al zeer extreem zijn wegens hun zwakke
positie naast de van kracht en continuteit blijk gevende Britse democratie. De
vroege industrile revolutie en de tradities die daarmee in verscheidene delen van
het land gepaard gingen, droegen ertoe bij dat er een stedelijke samenleving is
ontstaan die soms, met name in crisistijd, ontvankelijk is voor de verspreiding
van gewelddadig gedrag dat door kleine minderheden in deze gebieden op gang
wordt gebracht.
132. Ofschoon de situatie in Noord-Ierland bepaalde aspecten heeft die voor
dit verslag van belang kunnen zijn, wordt daarop hier niet verder ingegaan, en
wel om twee redenen: ten eerste heeft een groot aantal facetten van het conflict
niets met ons onderwerp van doen; ten tweede is het Noordierse probleem zeer
uitvoerig besproken in het verslag-Haagerup (doe. 1-1526/83) dat op 19 maart
1984 met overweldigende meerderheid door het vorige Parlement werd goedge-
keurd (
152
).
133. De omvang van en verscheidenheid aan etnische minderheden in het Vere-
nigd Koninkrijk vinden hun oorzaak niet alleen in de banden met de voormalige
kolonin, maar ook in het naar Europese begrippen betrekkelijk soepele immi-
gratiebeleid dat door de opeenvolgende conservatieve en socialistische regerin-
gen is gevoerd, alsmede in de aanvankelijk vrij ruime definitie van het Britse
staatsburgerschap. Deze factoren hebben het Britse beleid inzake de interraciale
51
betrekkingen bepaald dat vooral zijn neerslag vindt in een aantal Race Relations
Acts (
m
) . Er zijn vele methoden om toezicht te houden op de interraciale betrek
kingen en deze kunnen aan openbare controle worden onderworpen; de demo
cratische instellingen staan meer open voor discussie over deze zaken dan in vele
andere Europese landen. Bovendien bestont in het Verenigd Koninkrijk een tra
ditie van soepelheid bij het verlenen van asiel aan politieke vluchtelingen als uitv
loeisel van de gangbare praktijk in de jaren dertig.
Extremistische groeperingen
134. In het verleden is het rechts extremisme meer in verband gebracht met
immigratie dan met sociaaleconomische veranderingen zoals werkloosheid.
Volgens Taylor gaat het ontstaan van extreem rechts in GrootBrittanni terug
tot 1902 toen de British Brothers League (BBL) werd opgericht (' "). In de begin
jaren trad de BBL op als een pressiegroep die ijverde voor het verminderen of
stopzetten van de immigratie uit OostEuropa. Haar aanhang was geconcen
treerd in OostLonden. De Aliens Act (Vreemdelingenwet) van 1904 (' "), die de
toegang van politieke vluchtelingen tot GrootBrittanni enigszins aan banden
legde, ontnam de BBL ten dele haar bestaansrecht, waarop de organisatie een
meer marginaal, nationalistisch, antisemitisch en samenzweerderig karakter
kreeg om ten slotte de vorm aan te nemen van een paramilitaire racistischnatio
nalistische beweging die de Eerste Wereldoorlog niet heeft overleefd ('"').
135. Sindsdien wordt extreem rechts in GrootBritanni vooral gekenmerkt
door grote verscheidenheid, onderlinge machtsstrijd, geringe aanhang en gebrek
aan steun van de kiezers of het volk. De British Union of Fascists (BUF) telde in
haar gloriedagen ten tijde van het charismatische leiderschap van Sir Oswald
Mosley in de jaren '30 waarschijnlijk niet meer dan 40.000 leden (
1
~) en na de
aanmening van de Public Order Act (Wet op de openbare orde) van 1936 kreeg
zij bij plaatselijke verkiezingen nooit meer dan 20% van de stemmen in delen van
haar Oostlondense bolwerk en veel minder elders (
L>8
). Voor de Tweede Wereld
oorlog werden nog andere fascistische organisaties opgericht, maar hun activi
teiten werden met de internering van hun leiders in 1940 sterk beknot. Verras
senderwijs werden kort na de oorlog opnieuw extreemrechtse groeperingen
opgericht. Onafhandelijk van elkaar ontstonden veel organisaties met slechts
weinig leden en geringe steun, die samenwerkingsverbanden met elkaar aangin
gen of opnieuw in splintergroeperingen uiteenvielen.
136. En van de kwesties die de activiteiten van deze organisaties in de jaren
vijftig inspireerden en ze in staat stelden in te spelen op de eilandermentaliteit"
van de Britten, was de toenemende immigratie van met name Aziaten en Westin
dirs uit het Nieuwe Gemenebest". Deze ontwikkeling ontaardde in de rassen
rellen" van Nottingham en Notting Hill in augustus en september 1958. De
Mosleyite Union Movement, de National Labour Party van John Bean en
Andrew Fountaine, en de White Defence League (Blanke verdedigingsbond),
opgericht door gedesillusioneerde oudleden van de league of Empire Loyalists,
herbergden in die tijd de extreemrechtse activisten. In 1967 onstond het Natio
nal Front (NF) uit genoemde bewegingen, afsplitsingen daarvan en soortgelijke
organisaties zoals de Racial Preservation Society (Genootschap voor rasbehoud),
de British National Party (met het paramilitaire elitekorps Spearhead (Speer
52
punt)), de in 1968 opgerichte Greater Britain Movement onder leiding van John
Tyndall (publikatie: Spearhead) en de National Socialist Movement, die in 1968
werd omgedoopt in British Movement omdat de term national socialist" wette-
lijk verboden werd. Tijdens de hoorzittingen en in de schriftelijke bijdragen
werd het National Front het vaakst genoemd als de toonaangevende extreem-
rechtse organisatie van de jaren zeventig en het begin van de jaren tachtig. Het
ledental groeide van rond 2.000 in 1967 tot 20.000 in de bloeitijd 1975-1977
('-
,
'). Bij de plaatselijke verkiezingen van 1977 behaalde het National Front
230.000 stemmen, nadat het in 1976 reeds een resultaat van 16,2% had geboekt
bij tussentijdse verkiezingen in West Bromwich en 18% bij plaatselijke verkie-
zingen in Leicester; in datzelfde jaar behaalden voormalige leden van het Natio-
nal Front twee zetels in Blackburn. Interne verdeeldheid en strijd om het leider-
schap leidden tot scheurigen en de aanhang slonk tot 0,6% in 1979 en 0, 1% bij
de algemene verkiezingen van 1983, waarbij minder kandidaten waren gesteld.
Het ledental bedroeg in 1983 nog maar ongeveer 2.000. De minst slechte resul-
taten werden in 1983 geboekt in centraal Oost-Londen: 3,7% van de stemmen
in Newham South ("""). Het National Front geeft een aantal bulletins en pamflet-
ten uit, zoals Bulldog, dat in 1981 werd veroordeeld voor aanzetting tot rasse-
haat, The New Nation, National Front News en Rising. De door deskundigen
en met name de heer Martin Svitt verstrekte publikaties en documenten geven
een beeld van het felle racisme en de verheerlijking van geweld (b. v. het gebruik
van de term rassenoorlog") en wekken de indruk dat de jonge activisten vooral
worden geronseld in de binnensteden. De ideologie" van het National Front is
veel verschuldigd aan de Terza Posizione van de Nuclei Armati Rivoluzionari uit
Itali, die eveneens wordt aangeduid met strasserisme" (
m
) .
137. De British Movement, opgericht door Colin Jordan en sinds 1975 onder
leiding van Michael McLaughlin, wordt door sommigen beschouwd als de
grootste extreem-rechtse beweging op het National Front na. Deze organisatie
heeft een paramilitaire vleugel, genaamd Leaderguard, en geeft het antisemiti-
sche British Patriot en British Tidings uit. Andere door de deskundigen of in
schriftelijke bijdragen genoemde extreem-rechtse groeperingen zijn: de British
Democratie Party, een afsplitsing van het National Front onder leiding van
Anthony Read Herbert, Column 88, opgericht in 1970 door de laatst overgeble-
ven aanhangers van de National Socialist Movement en betrokken bij de
oprichting van een gewapend kader van extreem-rechts, bij wapenhandel en de
aanleg van een wapenarsenaal" ("'
2
); de League of St. George, opgericht in 1974
door voormalige leden van de Sir Oswald Mosley Union Movement, telt onder
haar leden aanhangers van andere Britse extreem-rechtse groeperingen, vormt
een schakel tussen Britse, andere Europese en Amerikaanse extreem-rechtse
groeperingen en geeft de League Review (thans: National Review) uit; de Natio-
nal Party, geleid door John Kingsley Read en bestaande uit voormalige NF-leden
die ijveren voor humane repatriring of hervestiging in het buitenland van alle
kleurlingen en immigranten van een ander ras ("''); het New National Front met
weer andere voormalige NF-leden, waaronder John Tyndall; de Constitutional
Movement, een afsplitsing van het National Front, die wordt gedentificeerd met
Paul Kavanagh en Andrew Fountaine en een meer populistische lijn volgt om
electoraal aantrekkelijker te zijn; de National Action Party geleid door Eddy
Morrison en vervolgens Kevin Randall, die weliswaar weinig leden telt maar
53
nogal actief is in Londen en daarbij geweld niet uit de weg gaat; SS Wotan, een
rechtse terreurorganisatie; ten slotte de British League of Rights, die gelieerd is
aan de World Anti-Communist League ("'') en onder leiding staat van lucht-
machtgeneraal b.d. Donald Bennett, die bij de Europese verkiezingen van 1979
in het district Cotswolds als verenigde anti-EG-kandidaat 6% van de stemmen
behaalde.
138. Al deze groeperingen zijn antisemitisch, racistisch en aanhangers van de
samenzweringstheorie. Hoewel zij slechts een gering ledental hebben en niet in
staat zijn enige steun van betekenis onder de kiezers te verwerven (en dat soms
niet eens proberen), waarschuwden de deskundigen voor de groeiende neiging
tot geweldpleging en racistische pesterij, die over het algemeen door extremisti-
sche groeperingen worden aangemoedigd en soms ook worden uitgelokt. Het
door de grote politieke partijen geschapen algemene politieke klimaat kan de
opkomst of ondergang van deze extremistische groeperingen benvloeden, in die
zin dat bepaalde door de grote partijen aangehangen ideen weerklank vinden
bij de extremisten en omgekeerd. Een van de eerste voorbeelden van deze invloed
was de toespraak van Enoch Powell in april 1968 over de betrekkingen tussen de
rassen en over immigratie, waarin onderwerpen als de algemeen verbreide wre-
vel over immigratie enerzijds en rapatriring anderzijds welwillend werden tege-
moetgetreden in het zicht van wat hij beschouwde als een betreurenswaardige
maar voorspelbare rassenoorlog als de immigratie van kleurlingen zou door-
gaan. Ontheffing van zijn schaduwministerspost kon een wederopbloei van de
electorale steun voor het NF niet voorkomen C"). In tegenovergestelde richting
is sprake van infiltratie een fenomeen dat verschillende deskundigen aan de
orde hebben gesteld. In het programma BBC World Tonight van 5 augustus
1982 werd een vertrouwelijk rapport besproken van de jonge conservatieven van
Groot Londen over de infiltratie van extreem rechts in de Conservatieve Partij.
Het rapport werd in januari 1984 aan de voorzitter van de Conservatieve Partij
aangeboden en vermeldde dat extreem-rechtse groeperingen zoals Tory Action,
WISE, de Swinton Circle en de Focus Policy Group van David Irving de partij
hadden genfiltreerd. De opkomst van nieuw rechts in Groot-Brittani en elders
ontlokte een aantal deskundigen commentaar. De Salisbury Review en de Peter-
house (Cambridge)-groep werden afwisselend omschreven als anti-egalitair,
autoritair en soms als intellectueel nationalistisch met extreem rechtse sympa-
thien. Infiltratie door trotskistische groeperingen in de Labour Party werd aan-
gesneden door de heren Svitt en May, voorzover een aantal van deze groeperin-
gen specifiek antisemitische denkbeelden hadden ontwikkeld. De heer Kohier
merkte op dat het NF in de periode 1976-79 in de eerste plaats succes boekte in
kiesdistricten die een bolwerk waren van de Labourpartij, hetgeen hij eerder
toeschrijft aan stemmen uit protest dan uit racistische motieven. Ook de Social
Democratie Party (SDP) heeft haar critici in dit opzicht (
166
).
Internationale contacten
139. De deskundigen belichtten de internationale contacten van twee kanten:
enerzijds de dubieuze rol van bepaalde Arabische ambassades en Palestijnse
groeperingen met betrekking tot extreem rechtse groeperingen en anderzijds de
geheime contacten tussen de NAR uit Itali en het NF, de League of St. George
en andere groeperingen (
167
), alsmede tussen Duitse en Belgische neo-nazigroepen
54
en de British Democratic Party ("'
8
) en Column 88 ("'*). David Irving van de
Focus Policy Group geeft toe dat hij vergaderingen bijwoont van de nazistische
Deutsche Volksunion en onderhoudt via zijn priv-secretaris betrekkingen met
de gezochte Italiaanse NAR-terrorist Roberto Fiore (' "), een contact dat ook
werd genoemd door professor Revelli, de heer Aniasi en de heer Scalfaro, die
tevens op de problemen rond uitlevering wees.
Antisemitisme en rassendiscriminatie
140. Het antisemitisme is in Europa een beperkt verschijnsel dat bij een min-
derheid leeft. De heer Svitt beweerde dat er in Groot-Brittanni elke maand
gemiddeld 15 antisemitische incidenten plaatsvinden. Behalve telefonische
bedreigingen en geweldpleging tegen scholieren of studenten zijn synagogen en
begraafplaatsen in het bijzonder het doelwit van dergelijke antisemitische uitin-
gen. De heer May verwees naar een overzicht van de antisemitische incidenten in
een aantal Europese landen (
l71
).
141. Revisionistische publikaties, zoals The Hoax of the Twentieth Century
(Het bedrog van de twintigste eeuw) (Arthur Butz) of Did Six Million Really
Die? (Stierven er werkelijk zes miljoen?) (Richard Harwood, een pseudoniem
voor Richard Verrall), zijn eveneens reden tot zorg ('
2
). Maar wellicht verontru-
stender nog dan het bestaan van marginale groeperingen is dat zij stelselmatig
gebruik proberen te maken van sociale ongelijkheid, wantrouwen, vreemdelin-
genhaat en soms geweld. In het verslag van de Commission for Racial Equality
(Commissie rassengelijkheid) van 1984 wordt de meest recente studie van het
Policy Studies Institute (PSI) geciteerd, waarin wordt aangetoond dat er ondanks
enige verbetering in de situatie ernstige ongelijkheid, een ongelijkheid waaraan
discriminatie op raciale gronden heeft bijgedragen, op de arbeidsmarkt, bij huis-
vesting, in het onderwijs en in andere dienstverlenende sectoren blijft bestaan."
Deze bevindingen worden bevestigd in het verslag van de Swann-commissie,
getiteld Education For All. In een bespreking van een onlangs verschenen rap-
port van het PSI beschreef the Economist de huidige situatie in de betrekkingen
tussen de rassen in Groot-Britanni als zwart" (
m
) .
Raciaal geweld
142. Dr. Layton-Henry stelt in zijn schriftelijke bijdrage over raciaal geweld
allereerst dat geweld tegen personen en woonhuizen algemeen als een van de ern-
stigste misdrijven wordt beschouwd. Geweld, pesterij en intimidatie zonder eni-
ge aanleiding en louter op grond van rasverschil moeten volgens dr. Layton-
Henry worden gezien als de ernstigste uitingen van racisme en rasvooroordeel.
Deze woorden kregen in oktober 1985 speciale betekenis door de rellen en de
doden in Birmingham (Handsworth), Londen (Brixton, Peckham en Totten-
ham) en Liverpool (Toxteth) en door de afzonderlijke incidenten, soms met
dodelijke afloop, in Oost-Londen en elders. Voordat het Ministerie van Binnen-
landse Zaken in 1981 een onderzoek instelde naar de omvang van raciaal
geweld, hadden verscheidene organisaties reeds rapporten uitgebracht, waarvan
de voornaamste waren: Blood on the Streets" uit 1978 van de Bethnal Green
and Stepney Trades Council, het rapport uit 1981 over meer dan duizend raciale
incidenten in het gehele Verenigd Koninkrijk van de gezamenlijke commissie
55
tegen racisme, waarin alle partijen waren vertegenwoordigd, en het rapport van
dr. Kahn in zijn functie van algemeen secretaris van de Unie van Pakistaanse
organisaties, eveneens uit 1981. In het rapport van het Ministerie van Binnen
landse Zaken stond het volgende (' '): De mening van vertegenwoordigers van
etnische minderheidsgroeperingen over raciale geweldpleging weerspiegelde een
algemeen gevoel van angst en bezorgdheid voor de toekomst ( . . . ) Overal waar
wij kwamen werd ons een relaas gedaan over racistisch geweld, racistische bele
digingen en pesterijen. ( . . . ) Naar ons op veel plaatsen werd verteld zouden
Aziatische families te bang zijn om hun huizen's avonds te verlaten of om in het
weekend, wanneer benden jonge skinheads regelmatig samenscholen, het groot
ste winkelcentrum in de stad te bezoeken (. . .). Het absolute aantal raciale
geweldplegingen lijkt te zijn toegenomen."
143. Dr. LaytonHenry concludeert dat raciaalt geweld en getreiter overal in
Engeland voorkomen waar Aziaten en zwarten wonen. De situatie is het ern
stigst in Londen en vooral in East End. Volgens Dr. LaytonHenry is het werke
lijke aantal incidenten aanmerkelijk groter dan het geregistreerde aantal en zijn
vele slachtoffers van mening dat de politie niet erg ontvankelijk is voor klachten
over raciaal geweld. De rol van de politie om raciaal geweld het hoofd te bieden
is van essentieel belang, aldus dr. LaytonHenry.
144. Uitbarstingen van geweld met een raciale ondertoon komen vrij vaak
voor en ofschoon dit beperkt is tot bepaalde gebieden, onstaat daardoor toch
een onaangenaam klimaat. Een en ander vormt een ondersteuning voor een sub
cultuur van machogedrag en vandalisme, stimuleert de agressiviteit van groepen
skinheads en hooligans en maakt het mogelijk dat bovengenoemde groeperingen
van de situatie misbruik maken (
7
). De moeilijkheden die de politie ondervindt
bij de beheersing van dergelijke verschijnselen, het wantrouwen van etnische
minderheden tegenover de politie en de vooroordelen bij een aantal politiemen
sen zelf (
176
) zijn geweldbevorderende factoren. Kleine incidenten die niet op de
juiste wijze worden aangepakt, kunnen tot grote botsingen leiden. De recente
ongeregeldheden in BirminghamHandworth, Brixton, Peckham en Tottenham
(in september en oktober 1985) vormen hiervan de tragische bevestiging. In het
scherpzinnige rapport van Lord Scarman over de Brixton Disorders in 1981
wordt op deze problematiek ingegaan (' "). Verscheidene commentatoren zijn
van mening dat de afgelopen jaren een toename van raciaal geweld, inclusief
moord, te zien hebben gegeven in bepaalde delen van het land, met name in het
East End van Londen. Minister van Binnenlandse Zaken Hurd verklaarde na
een bespreking met de regeringsvertegenwoordigers van India en Bangladesh en
de ambassadeur van Pakistan op 25 september 1985 dat de beteugeling van het
raciale geweld n van de eerste prioriteiten van de Londense politie was.
145. Zonder dergelijk geweld ook maar enigszins te willen goedpraten schrijft
dr. LaytonHenry het toe aan het bijzonder sterke chauvinisme in de gebieden
waar van oudsher arbeiders gevestigd zijn en waar thans gevoelens van frustratie
en ongenoegen bijzonder sterk zijn door de werkloosheid en de ontwrichting van
de economie. Bij de etnische minderheden, die zwaar te lijden hebben onder de
werkloosheid en bovendien te kampen hebben met dit chauvinisme, loopt de
druk soms zo hoog op dat het tot een uitbarsting kan komen.
56
146. Van de rellen in Handsworth, Brixton en Tottenham kan worden gezegd
dat zij in soortgelijke omstandigheden zijn begonnen (een incident waarbij de
politie betrokken was); naast de politie werden sommige belangen doelwit van
het geweld. Het is misschien niet toevallig dat de eigendommen van bepaalde
autoriteiten en organisaties naar verhouding weinig schade hebben opgelopen.
Het onlangs verschenen rapport van de Economie and Social Research Council
over de binnensteden had weliswaar niet ten doel deze situatie gedetailleerd te
analyseren of aanbevelingen voor oplossingen te doen, maar het biedt wel aan-
knopingspunten om een halt toe te roepen aan de verloedering van de binnenste-
den. Ofschoon de politie de aanbevelingen van Lord Scarman heeft opgevolgd, is
de kloof van achterdocht en wantrouwen tussen sommige minderheden en de
politie nog steeds niet overbrugd.
147. Het sportgeweld, met name het voetbalgeweld, is een van de verontrus-
tende verschijnselen waaraan onze commissie uit hoofde van haar opdracht aan-
dacht heeft besteed. Op de hoorzitting in februari 1985 had Simon Wiesenthal
reeds op dit probleem gewezen. De tragische gebeurtenissen op 29 mei 1985 in
het Brusselse Heizelstadion leidden tot de versnelde indiening van het interim-
verslag van mevrouw Larive-Groenendaal in juli 1985 en tot de aanneming van
twee spoedresoluties in juni 1985 ('
8
). De voorzitter en de rapporteur van de
onderzoekcommissie van het Europese Parlement die in de gelegenheid werden
gesteld contact op te nemen met de Belgische enqutecommissie onder voorzit-
terschap van de heer R. Collignon, hebben een onderzoek naar de tragedie inge-
steld. De voorzitter van de onderzoekcommissie van het Europese Parlement
kreeg van de voetbalclub Liverpool, van Searchlight en uit andere bronnen
bewijzen dat aanhangers van de British Movement en de Italiaanse extremisti-
sche organisatie Ordine Nuovo bij de wedstrijd aanwezig waren geweest en niet
stil hadden gezeten.
148. Het geweld tijdens of naar aanleiding van voetbalwedstrijden, waarvan
de oorzaken een ingewikkeld geheel vormen, dreigt een onlosmakelijk met top-
voetbal verbonden verschijnsel te worden en daardoor ontstaat een situatie die
gunstig is voor het optreden van groepen of groepjes extremisten en andere rand-
figuren zoals hooligans en skinheads. Deze groeperingen proberen aanhangers te
recruteren onder de jonge toeschouwers en tegelijkertijd een geweldcultuur in
stand te houden door hun greep op militante voetballiefhebbers". Door een
politiek omhulsel, dat in principe beperkt blijft tot het gebruik van nazistische of
fascistische symbolen, kunnen de plegers van gewelddaden psychisch een soort
hoogtepunt bereiken en zich profileren in een politieke amorfe maar potentieel
explosieve massa (
179
).
149. De commissie van het Belgische parlement gewaagt in de conclusies van
haar rapport niet van een eventuele betrokkenheid van extremistische groeperin-
gen, ofschoon sommige deelnemers aan de hoorzittingen dit wel aan de orde
hebben gesteld (
18
). In het interimverslag van rechter Popplewell, die belast is
met het onderzoek naar de gebeurtenissen in Bradford en Birmingham (11 mei
1985), wordt daarentegen wel gewag gemaakt van getuigenverklaringen die wij-
zen op betrokkenheid van politieke activisten" (door het National Front ver-
spreide pamfletten, toeschouwers met nazi-insignes). De heer Popplewell is van
oordeel dat verscheidene jonge voetballiefhebbers" die zich tijdens wedstrijden
57
racistisch gedragen, zeer weinig afweten van de politieke opvattingen van groe-
peringen als het National Front en de British Movement. Hij is voornemens bij
zijn verdere onderzoek dieper op dit aspect in te gaan (
m
) .
150. Het probleem bestaat al langer. In februari 1981 besloot de Britse voet-
balbond een onderzoek in te stellen naar het toenemende aantal beschuldigingen
dat racistische groeperingen leden wierven onder jeugdige voetbalsupporters. In
1978 was het NF begonnen met het uitdelen van pamfletten buiten de voetbal-
stadions en sinds 1980 verscheen in het bald Bulldog een rubriek met de titel
Aan het voetbalfront". In Holligans Abroad (
182
) geven Williams e. a. een over-
zicht van de activiteiten van de aanhangers van het NF, de British Movement en
de British National Party tijdens de strijd om het wereldkampioenschap in Span-
je en tijdens wedstrijden in Denemarken en elders.
Rassendiscriminatie
151. Sommige deskundigen beweerden dat er in Groot-Brittanni staatsracis-
me" of genstitutionaliseerd racisme bestaat, hetgeen leidde tot een discussie in
de commissie, met name tijdens het onderhoud met professor Parekh en de heer
Kohier. De eerste noemde vijf onderwerpen die onze aandacht verdienen: 1.
definities van het staatsburgerschap van een land; 2. migrerende vrouwen die
hun echtgenoten of verloofden niet uit hun land van herkomst mogen laten over-
komen; 3. personen die afhankelijk zijn van in Groot-Brittanni gevestigde bur-
gers en die het land niet op normale wijze kunnen binnenkomen; 4. de aanzienlij-
ke toename van uitzettingen uit Groot-Brittanni; 5. de handhaving van repa-
triring als een open beleidsalternatief in Groot-Brittanni. Al deze verschijnse-
len zijn in de ogen van professor Parekh te wijten aan het optreden van de staat
of de regering en, zo voegde hij daaraan toe, als de staat de maatschappij een
racistisch profiel voorhoudt, draagt hij ertoe bij racistisch geweld te rechtvaardi-
gen". Repatriring als beleidsalternatief wordt door geen enkele grote politieke
partij in het Verenigd Koninkrijk voorgestaan, maar is wel door marginale
extremistische groeperingen geopperd. Na de recente incidenten in Brixton heeft
Enoch Powell repatriring weer aan de orde gesteld. Minister-president That-
cher wees dit voorstel vervolgens formeel van de hand als beleidsalternatief ("").
Verschillende deskundigen zijn van mening dat bepaalde wetten of administra-
tieve praktijken qua opzet discriminerend zijn, maar dat ook de interpretatie van
op zich niet discriminerende wetten of praktijken discriminerend kunnen wer-
ken. Onze aandacht werd in dit verband gevestigd op het nagenoeg ontbreken
van zwarte magistraten C
84
), het geringe aantal zwarte politieagenten (
185
) en het
geringe aantal zwarte vakbondsleiders. Volgens S. Rose hebben migranten in
heel Europa onder hetzelfde soort discriminatie te lijden: De etnische minderhe-
den in Europa worden weggestopt in de slechtste scholen, de slechtste woningen,
de sociaal meest achtergebleven gebieden en fundamentele burgerrechten wor-
den hun onthouden" (
186
). M. Svitt noemde het geval van pesterij en niet-erken-
ning van een joodse studentenvereniging door de weigering van de Sunderland
Polytechnic Students Union om de statuten ervan goed te keuren met als argu-
ment dat deze in strijd waren met het beleid van de studentenbond, aangezien
deze naar het voorbeeld van de omstreden resolutie van de Algemene Vergade-
ring van de VN een resolutie had aangenomen waarin zionisme gelijk werd
gesteld aan racisme. Volgens de heer Svitt is dit een voorbeeld van de kansen die
58
zowel fascistisch rechts als fascistisch links aangrijpen om joodse gemeenschap-
pen in diskrediet te brengen. De deskundigen waren het niet eens over de snel-
heid waarmee de situatie verbetert, aangezien het publiek de sinds 1965 aange-
nomen anti-discriminatiewetten nooit heeft opgevat als een pleidooi van de rege-
ring tegen ongelijkheid omdat de afwijzende houding tegenover de immigrant in
de immigratiewetgeving veel sterker is blijven hangen. De objectieve waarnemer
moet in elk geval wel toegeven dat de verschillende regeringen zich vasthoudend
en constructief hebben ingezet voor de totstandbrenging van een institutioneel
kader voor rasgelijkheid. De meeste deskundigen waren het er dan ook over eens
dat de instellingen en structuren op het gebied van de betrekkingen tussen de ras-
sen in het Verenigd Koninkrijk niet radicaal hoeven te worden gewijzigd, zij het
dat verbetering mogelijk is ('"')
152. De houding van het publiek ten opzichte van etnische minderheden en
immigratie is in Europa niet zo regelmatig gepeild, maar in Groot-Brittanni is
meer onderzoek verricht dan in menig ander land. M. Billig heeft de vreemdelin-
genhaat onderzocht van 15 tot 16-jarigen in de West Midlands en constateert
dat de sympathie voor het National Front tussen 1980 en 1984 is verdubbeld,
een sympathie die duidelijk is gerelateerd aan dreigende werkloosheid (
lss
). In
een studie van de Social and Community Planning Research over 1984 is sprake
van een wijdverbreid geloof onder de bevolking dat Groot-Brittanni nog ver
verwijderd is van een maatschappij van gelijke kansen. Vooringenomenheid op
grond van ras of maatschappelijke klasse en discriminatie komen in de ogen van
de ondervraagden op ruime schaal voor en worden beschouwd als belangrijke
obstakels voor positieverbetering. Circa 90% van de bevolking is van mening
dat er vooroordelen bestaan tegen Aziaten en zwarten (. . .). Ongeveer een derde
van het totale aantal ondervraagden omschrijft zichzelf als bevooroordeeld tegen
mensen vaneen ander ras (. . .). Ruim 40% van de bevolking gelooft dat de voor-
oordelen op grond van ras gedurende de jaren '80 sterker zullen worden en een
derde gelooft dat deze even sterk zullen blijven (. . .)(
l s>
).
153. Het racisme lijkt op het eerste gezicht sterker te zijn in het Verenigd
Koninkrijk dan in menig ander land van West-Europa. Door de bereidheid op
alle politieke en sociale niveaus om in het openbaar over de verhouding tussen de
rassen te discussiren kan soms een verkeerde indruk ontstaan over de toename
van de problemen op dit gebied. Daar staat tegenover dat het algemene rege-
ringsbeleid waarmee op deze problemen wordt ingespeeld in het Verenigd
Koninkrijk wellicht verstrekkender en samenhangender is dan in andere landen.
2.2.11 Spanje
154. Het betrekkelijke gemak waarmee Spanje het corporatistische en autori-
taire Franco-regime achter zich heeft gelaten heeft menig waarnemer verbaasd.
De herinnering aan de door de burgeroorlog teweeggebrachte verscheurdheid
heeft ons het belangrijkste feit uit het oog doen verliezen, namelijk dat Spanje
sociaal en politiek gezien dezelfde kenmerken bezit als de naburige democratie-
en.
155. Uit alle in de periode 1974-1975 gehouden enqutes bleek dat men over
het algemeen streefde naar een vreedzame overgang en dat men niet alleen de
59
instellingen van het oude bewind maar ook extremistische bewegingen in het
algemeen verwierp ('
9
").
156. Van even groot belang was de duidelijk uitgesproken wens de democratie
te verdedigen, een belangrijk verschil in vergelijking met de situatie ten tijde van
de Tweede Republiek toen, ondanks het feit dat de meeste burgers deze aan-
vaardden slechts weinigen van hen bereid waren zich hiervoor in te zetten, al-
thans in de eerste helft van de jaren dertig (''").
157. Een en ander is wel gepaard gegaan met stuiptrekkingen in de vorm van
enkele pogingen tot een staatsgreep, waarvan de meest bekende die van 23
februari 1981 van luitenant-kolonel Tejero is. In oktober 1982 is een andere
samenzwering verijdeld. Ondanks zekere alarmerende berichten C'
2
) lijkt een
militaire coup in de toekomst uitgesloten.
158. Bij de verkiezingen van 1982 zijn de Franco-partijen van het toneel ver-
dwenen. In 1979 waren de Fuerza Nueva, opgericht in 1976 door Blas Pinar,
toentertijd lid van de Cortes onder Franco, en de Falange onder de naam Natio-
nale Unie" gezamenlijk de verkiezingen ingegaan. Zij behaalden samen 2% van
de stemmen. Opmerkelijk is dat de Nationale Unie de minst slechte resultaten
boekte in de provincies Castili, Santanderen Valladolid die in 1936 de bolwer-
ken" vormden van de Falange (die destijds minder dan 1% van de stemmen had
gekregen) ("' ). Niettemin beschikt extreem rechts nog altijd over jonge activisten
en weet het bij bepaalde gelegenheden nog altijd duizenden mensen op de been te
brengen. Overigens worden op gezette tijden strafprocessen gevoerd in verband
met de aanleg van geheime wapendepots of brandstichting in hoofdkantoren van
politieke partijen en vakbonden C'
H
).
159. Onlangs is de oprichting gesignaleerd van een nieuwe extreem-rechtse
partij, Juntas Espaolas, die wordt voorgezeten door Antonio Izquierdo, direc-
teur van het dagblad El Alcazar.
160. Alvorens verder te gaan lijkt het zinvol enige woorden te wijden aan de
deelneming aan het huidige politieke leven van talrijke oud-ministers en andere
hooggeplaatste personen uit het Franco-tijdperk.
Dit geldt bij voorbeeld voor Fraga Iribarne, voorzitter van de conservatieve par-
tij Alianza Popular, en Suarez, ex-premier en voorzitter van het Centro Demo-
cratico y Social of de nieuwe minister van Buitenlandse Zaken, Francisco Fer-
nando Ordonez. Hoewel in de rest van Europa hier soms vraagtekens bij worden
gezet, wordt de politieke activiteit van deze personen in Spanje zelf in het geheel
niet in strijd met de democratie geacht. Het lijkt dan ook niet gerechtvaardigd
om de democratische ontwikkeling van Spanje te beoordelen aan de hand van de
ontwikkeling van de populariteit van genoemde personen ('"').
161. Op het punt van de internationale contacten van extreem rechts in Spanje
heeft mevrouw Chombert de Lauwe de nadruk gelegd op de rol van de CEDA-
DE (Circulo Espaol de Amigos de Europa). Na de oprichting in de BRD in
augustus 1965, onder de dekmantel van een Wagner-genootschap, door vel-
schillende, ten tijde van het bewind van Hitler en Mussolini vooraanstaande
figuren uit leger en beroepsleven, heeft deze organisatie een hoge vlucht genomen
60
in Spanje met Madrid als hoofdzetel en belangrijkste afdeling. Zij zou dienen als
dekmantel voor andere openlijk nazistische organisaties, in drie afzonderlijke
niveaus zijn georganiseerd en circa 2.500 aanhangers tellen. De organisatie die
het pan-Europeanisme" en het antisemitisme verheerlijkt (''"') zou vertegen-
woordigingen hebben in Latijns-Amerika en betrekkingen onderhouden met
harde" extremistische groeperingen in heel Europa ('
l
' ).
162. Voorts dient gewag te worden gemaakt van de activiteit van de sekte
Nieuwe Acropolis, die in 27 Spaanse provincies actief zou zijn en circa 1.000
leden zou tellen. Het dagblad Tiempo heeft aan het licht gebracht dat Nieuwe
Acropolis via verschillende onderafdelingen geldelijke steun ontvangt uit Ma-
drid C
98
). De sekte is opgericht in Peru, wordt geleid in Spanje door een Argen-
tijnse, heeft haar internationale hoofdkantoor in Brussel en zou actief zijn in 17
Europese en 17 Latijns-Amerikaanse landen. Onder het mom van filosofische
bespiegelingen ontwikkelt zij een neo-nazistische ideologie (
199
).
163. Het Baskische probleem vormt een hoofdstuk apart. Zoals bekend is het
terrorisme van de militaire vleugel van de ETA, maar ook in mindere mate het
contra-terrissme van de GAL (Grupos Antiterroristas de Liberacin"), onge-
twijfeld de grootste bedreiging voor de Spaanse democratie. De rechtse terreur
van de GAL tegen naar Frans grondgebied gevluchte activisten van de ETA of de
GRAPO heeft tussen juli 1978 en maart 1985 de dood van 27 personen ten
gevolge gehad (
2
""). Bij een aanslag eind september in Bayonne kwamen nog eens
vier Baskische vluchtelingen om het leven. Ook deze aanslag werd aan de GAL
toegeschreven. Onlangs verrichte arrestaties wekken de indruk dat de GAL veel
van zijn aanhangers rekruteert uit het milieu van de kleine criminaliteit (
2I
").
164. Volgens verscheidene deskundigen is het door de ETA aangewakkerde
terrorisme een historisch uitvloeisel van het carlistische conservatisme (
2
"
2
), aan-
gevuld met een theorie over raszuiverheid" ontleend aan de denkbeelden van
Gobineau (Caro Baroja spreekt van democratisch racisme") (
2I
"). In dit geval
zijn racisme en geweld onlosmakelijk met elkaar verbonden en de verwerping
van dit racisme is zonder enige twijfel het beste tegengif tegen dit geweld.
165. Ten slotte schijnen er nog altijd enige sporen van racisme te bestaan
jegens de zigeunergemeenschappen. Zo heeft de toelating van zigeunerkinderen
tot de middelbare school Severo Ochoa in Madrid onder politiebegeleiding moe-
ten plaatsvinden (
21W
).
2.2.12 Portugal
166. De huidige situatie in Portugal is nauwelijks ter sprake gebracht, noch ten
overstaan van de commissie, noch in de haar toegezonden documenten. Een
analyse van de democratische ontwikkeling in Portugal na de dictatuur van Sala-
zar (1933-1974) zou al te ver buten het bestek van de opdracht van deze com-
missie vallen. Het aantal kiezers dat op extreem rechts stemt is volstrekt te ver-
waarlozen. De minst onbetekenende groepering is Ordem Nova, opgericht in
1980 door Gilbert Santos e Castro, ex-commandoaanvoerder in Angola. Deze
groepering beroept zich op een revolutionair fascisme en een extreem nationalis-
me en zou nauwe banden onderhouden met Fuerza Nueva in Spanje. Inmiddels
ontbonden leeft deze groepering niettemin ondergronds voort en verzorgt de ver-
l
talingen van de publikaties van de CEDADE die voor Brazili zijn bestemd.
Voorts is het ontstaan gerapporteerd van een neo-nazistische splintergroep,
Mocidades Patritica (Patriottische Jeugd), die op een aantal internationale
bijeenkomsten is gesignaleerd.
2.3. Andere europese landen
2.3.1 Oostenrijk
167. Volgens B. Galanda is het Oostenrijkse rechts extremisme gebouwd op
een ongekend historisch-politiek fundament: het denkbeeld van de Duitse
natie" (Deutsches Volk). Dit denkbeeld, waaruit de ontkenning van het bestaan
van een onafhankelijke Oostenrijkse natie voortvloeit, komt onder andere tot
uiting in de rechtvaardiging van de annexatie in 1938 van Oostenrijk door
Duitsland (Anschluss") en in de aanwezigheid en de activiteiten van nazi-Duits-
land in Oostenrijk van 1938 tot 1945 (
2I15
).
168. In Oostenrijk bestaan momenteel minstens vijftig extreem rechtse groepe-
ringen waarvan de betekenis van geval tot geval verschilt (
2
'"'). Voorbeeld van
een radicale beweging met neo-nazistische inslag is de AUS (Auslnder - Halt -
Bewegung, een anti-buitenlandersbeweging), waarvan de militante kern vooral
bestaat uit leden van een organisatie die in 1980 door de overheid is ontbonden
op grond van tegen de staat gericht neo-nazistische propaganda (Kameradschaft
Babenberg). Met behulp van hun agressief racistisch taalgebruik, vaak gepaard
gaand met verboden nationaal-socialistische liederen, probeert de AUS vooral
aanhangers te werven onder jongeren op de scholen of in de voetbalstadions,
waarbij de economische en sociale moeilijkheden worden toegeschreven aan de
aanwezigheid van bepaalde categorien immigranten. De weerklank van deze
beweging in de publieke opinie en vooral bij de kiezers schijnt evenwel ereg
beperkt te zijn. Tijdens de verkiezingen van 1981 voor de Eerste Kamer (Natio-
nalrat) deed deze organisatie mee in het kiesdistrict van Wenen, maar kreeg zij
slechts 0,4% van de stemmen (
20
).
169. Twee andere groeperingen van een zeker gewicht schijnen nauwe banden
te onderhouden met de AUS. In eerste instantie gaat het om de NDP (National-
demokratische Partei), opgericht in 1966 na een scheuring in de Freiheitliche
Partei sterreichs (
2I)8
).
170. De NDP heeft meermalen meegedaan met gemeente- of regionale verkie-
zingen, maar is er nooit in geslaagd voldoende stemmen voor een zetel te beha-
len. Maar in 1980 heeft de leider van deze partij, N. Burger, kandidaat gestaan
voor het bondspresidentschap en heeft hij 140.000 stemmen (3,2%) gekre-
gen, een resultaat dat de democratische publieke opinie van het land heeft
geschokt (
209
).
171. De tweede groepering is de ANR (Aktion Neue Rechte), sinds 1974 actief
in de Oostenrijkse instellingen voor hoger onderwijs, die tijdens de laatste ver-
kiezingen voor de nationale vertegenwoordigers van de studenten erin is ge-
slaagd een zetel te veroveren. Er is evenwel een beroep tegen deze groepering
ingesteld voor het Oostenrijkse Constitutionele Hof door twee studentenorgani-
62
saties die de grondwettigheid betwisten van de deelneming aan deze verkiezingen
door bewegingen met een neonazistische inslag (
21
).
172. In de Oostenrijkse samenleving verkeert het georganiseerde rechts extre
misme evenwel in een isolement. De rechtsextremistische groeperingen die zich
officieel hebben laten inschrijven als politieke partij vinden nauwelijks weer
klank bij de kiezers (
2
").
173. De twee grote partijen van het land, de socialistische partij (Sozialistische
Partei) en de volkspartij (Volkspartei), nemen duidelijk antifascistische stand
punten in (
2I2
). Tot op zekere hoogte gaat dit niet op voor de Oostenrijkse libera
le partij (Freiheitliche Partei sterreichs), waarin naast een liberale vleugel die
momenteel de belangrijkste lijkt te zijn, uitgesproken nationalistische stromin
gen voorkomen die zijn doordrongen van de ideologie van een pangermaanse
nationale en culturele gemeenschap (
2
"). Tegen deze achtergrond moet wellicht
het recente incident worden gezien naar aanleiding van de ontvangst door de
Oostenrijkse minister van Defensie, de heer F. Frischenschlger, lid van deze
partij, van de oorlogsmisdadiger Walter Reder die zojuist na een lange gevangen
schap gratie had gekregen van de Italiaanse overheid. Zoals bekend heeft deze
zaak heftige protesten in Oostenrijk en ook elders in Europa uitgelokt en is de
geste van de Oostenrijkse minister door vrijwel de gehele publieke opinie in zijn
land bekritiseerd (
214
). In een brief die op voorstel van de heer D. Ducarme, lid
van het Europees Parlement en lid van de commissie, naar de Oostenrijkse rege
ring is gestuurd, hebben leden van het Europese Parlement zich in dezelfde zin
uitgelaten (
2|
).
174. De Oostenrijkse extreemrechtse groeperingen onderhouden min of meer
traditionele contacten met aanverwante organisaties in de Bondsrepubliek Duits
land (
2
"'). Tevens valt waar te nemen dat de verschijnselen die zich in dat deel
van het Duitse politieke spectrum voordoen, hun weerslag vinden op het
Oostenrijkse politieke toneel, zij het enige tijd later. Uit de Bondsrepubliek
afkomstig neonazistisch propagandamateriaal wordt in Oostenrijk verspreid.
175. Er bestaan bovendien samenwerkingscontacten tussen Oostenrijkse
extreemrechtse groeperingen en gelijkgezinde organisaties die vooral in Spanje
en de Verenigde Staten opereren. Daarnaast is Oostenrijk het toneel geweest van
internationale neonazistische manifestaties in de vorm van samenkomsten van
oudSSers of studiebijeenkomsten met de deelneming van aanhangers van bui
tenlandse organisaties. De Britse revisionistische historicus David Irving, die
eind vorig jaar door rechtse extremisten werd uitgenodigd voor het houden van
een aantal lezingen, werd echter onmiddellijk door de Oostenrijkse overheid het
land uitgewezen (
2,?
).
176. Hoewel het georganiseerde rechts extremisme in Oostenrijk een periode
van teruggang doormaakt, valt er daarentegen wel een algemeen verbreide ten
dens tot vreemdelingenhaat waar te nemen. Deze niet officieel beleden tendens is
gericht tegen de migrerende werknemers, hoewel hun aantal steeds geringer
wordt. De overigens in Oostenrijk niet zo grote werkloosheid en de economische
en sociale moeilijkheden in het algemeen worden aan hun aanwezigheid toege
schreven. De racistische groeperingen proberen met hun activiteiten op dit onbe
stemde gevoel in te spelen (
218
).
63
177. Evenals in het verleden komt in Oostenrijk een zeker antisemitisme voor,
hoewel de joden in het land slechts 0, 1% van de bevolking uitmaken. In ieder
geval is dit antisemitisme zonder joden" niet meer dan een latente intellectuele
en psychologische houding die onder invloed van een opvoeding tot democra-
tisch burger en een verhelderende politieke en historische dialoog steeds meer
aan betekenis lijkt in te boeten, vooral onder de jongere generaties en in de socia-
le klassen met de meeste opleiding (
219
).
2.3.2 Noorwegen
178. In 1981 brengt de moord op twee neo-nazistische sympathisanten het
bestaan van twee rivaliserende groeperingen aan het licht, waarvan n banden
zou hebben met de Hoffmann-groep uit de BRD (
22u
). In mei 1984 bood de poli-
tie naar aanleiding van bedreigingen aan het adres van een twintigtal scholen in
de Noorse hoofdstad verhoogde bescherming aan kinderen van immigranten tij-
dens de viering van de nationale feestdag. En van de andere sporadische activi-
teiten behelst het bekladden van de synagoge van Oslo met nazi-symbolen in juni
1985.
2.3.3 Zweden
179. De rechts-extremistische groeperingen in Zweden vinden slechts weer-
klank bij een onbetekenend deel van de bevolking. En van de grootste proble-
men is ongetwijfeld de publikatie geweest van kwetsende antisemitische docu-
menten die in heel Europa en in Noord-Amerika zijn verspreid (Jewish Infor-
mation", Arab News", Bible Research"). De verantwoordelijke man hiervoor,
Dietlieb Clwer-Felderer, aanhanger van het Institute for Historical Review"
(VS) (zie noot 53), is op 20 december 1982 tot 10 maanden gevangenisstraf
veroordeeld. Zijn veroordeling werd gevolgd door georganiseerde vandalistische
activiteiten (
221
). Voorts kent Zweden een nationaal-socialistische partij (Nordi-
ska Rikspartiet of Nasjonalt Rikspartiet), opgericht in 1956 en geleid door
Grun Assar Oredsson (deze partij heeft voorafgaand aan de laatste verkiezin-
gen twee manifestaties georganiseerd), en een nationaal-democratische" partij
waaraan een kleine in 1979 opgerichte anti-immigratiebeweging (BSS) nauw ver-
want zou zijn.
180. Ten slotte dient vermeld te worden dat de Zweedse regering naar aanlei-
ding van een uitbarsting van raciaal geweld in augustus 1982 te Stockholm, een
botsing waarbij talrijke skinheads waren betrokken, een speciaal tegen vreemde-
lingenhaat gericht educatief programma heeft opgezet.
2.3.4 Zwitserland
181. De aanwezigheid van grote aantallen buitenlanders in Zwitserland
(14,5% van de bevolking) heeft vanaf 1970 aanleiding gegeven tot talrijke refe-
renda. In 1970, 1974, 1977 en 1981 verwierpen de kiezers voorstellen om het
aantal in Zwitserland woonachtige vreemdelingen te verminderen of de speciale
status van seizoenarbeiders nog verder aan banden te leggen. In juni 1982 ver-
wierp het Zwitserse electoraat met een krappe meerderheid een voorstel om de
regelingen voor buitenlandse werknermers in Zwitserland te versoepelen. Daar-
mee gingen de kiezers voorbij aan de aanbevelingen van alle grote politieke partij-
64
en en overstemden zij een door het Zwitserse parlement in 1981 goedgekeurde
wet. In veel gevallen was het initiatief tot deze volksstemmingen afkomstig van
twee politieke partijen, de Nationale Aktion gegen berfremdung von Volk und
Heimat-een in 1961 opgerichte nationalistische protestbeweging - en de in 1970
opgerichte Republikanische Bewegung, die onder aanvoering van de voormalige
leider van de Nationale Aktion, dr. James Schwarzenbach, teruggrijpt op de
oude Zwitserse republikeinse" traditie en zich dus verzet tegen buitenlandse
invloed en buitenlandse inmenging in Zwitserse aangelegenheden. Beide partijen
zijn sinds 1969 in het Zwitserse parlement vertegenwoordigd en kregen bij de
verkiezingen van 1983 tezamen 3,4% van de stemmen, goed voor 5 van de 200
zetels in de Nationalrat (Kamer van Afgevaardigden). Deze uitslag betekende
een verbetering ten opzichte van 1979, toen hun aanhang gering was en zij
slechts 2,0% van de stemmen en 3 zetels in de wacht sleepten (
22:
).
182. Overigens heeft de Nouvel Ordre Europen" (NOE: Nieuwe Europese
Orde; soms Nouvel Ordre Social), n van de internationale neo-nazistische
organisaties, haar hoofdzetel in Lausanne (
22!
). Voorts ontving de commissie uit-
voerige documentatie over de activiteiten van de Grijze Wolven in Zwitserland
(zie hoofdstuk 2.3.5).
183. Interessant in 1980-1981 verricht onderzoek heeft aangetoond dat er in
Zwitserland evenals in verschillende andere Europese landen nog altijd een
latent antisemitisme bestaat (uitgesproken vooroordelen bij 5 6% van de
bevolking, kenmerkende vooroordelen bij 21 22%) (
221
). In het verslag van de
heer Krieps aan de Raad van Europa wordt gewezen op de discussies naar aan-
leiding van de uitzending van Holocaust" en de daaropvolgende dreigementen
en aanvallen gericht tegen verschillende joodse doelwitten (
22s
).
2.3.5 Turkije
184. Het Turkse rechts extremisme werd door de deskundigen hoofdzakelijk
genoemd in verband met de activiteiten van de Grijze Wolven in met name
Duitsland, Zwitserland en Itali. Maar deze groep is slechts een van de ten min-
ste 8 extreem rechtse bewegingen in Turkije, de meer dan 25 extreem linkse
bewegingen en de ruim 20 fundamenteel islamitische, Armeense nationalistische
of Koerdische nationalistische groeperingen (
221
'). En van de meest aangevoerde
redenen door aanhangers van het huidige regime in Turkije voor de militaire
machtsovername in dat land op 12 september 1980 en voor het huidige tempo
van terugkeer naar een parlementaire meerpartijendemocratie is het afglijden
naat anarchie door de activiteiten van zowel linkse als rechtse terroristische
groeperingen. Onder het militaire bewind werd het parlement ontbonden, wer-
den politieke partijen verboden en de fundamentele rechten opgeschort. In deze
periode werden vele duizenden mensen in Turkije gearresteerd en werden er ver-
volgingen ingesteld, die niet zelden tot terdoodveroordelingen en executies leid-
den, op grond van krachtens de staat van beleg geldende bepalingen over vergrij-
pen tegen de staat die rechtstreeks waren overgenomen uit het Wetboek van
Strafrecht van het Italiaanse fascistische regime tijdens het interbellum. En hoe-
wel de parlementaire verkiezingen in november 1983 en de lokale verkiezingen
in maart 1984 een zekere versoepeling van de beperkingen op de activiteiten van
politieke partijen te zien hebben gegeven (
22
~), leeft Turkije nog altijd onder een
65
autoritair bewind dat er het tastbare bewijs van is dat in het huidige Europa nog
altijd levensvatbare extreem rechtse tendensen bestaan.
185. De Nationale Actie Partij (MHP: Milliyetci Hareket Partisi), die inmid-
dels geen officile status meer heeft, beriep zich op 300.000 leden en bezette voor
de machtsovername door de militairen 16 zetels in het parlement. Een aantal van
haar leden was betrokken bij gewelddadige acties, maar eveneens zelf het doel-
wit van geweld. Verschillende organisaties komen uit deze partij voort, waaron-
der de Federatie van Turkse democratische idealistische verenigingen, de Grote
Ideale Maatschappij en de Grijze Wolven. Volgens Wilkinson vormt deze laatste
organisatie een veel grotere dreiging van geweld en door haat ingegeven botsin-
gen tussen de verschillende bevolkingsgroepen dan de splintergroeperingen die in
Diksmuide bijeenkomen (
22K
), omdat juist deze organisatie afdelingen heeft opge-
zet in verschillende landen van West-Europa en met name West-Duitsland. Een
aantal daarvan heeft nauwe betrekkingen met de Duitse neo-nazi's. De Grijze
Wolven hebben een in relatie tot hun omvang wellicht onevenredig grote
bekendheid gekregen door de moordaanslag op Paus Johannes Paulus II door Ali
Agca; maar volgens een tenlastelegging van de militaire aanklager in het proces
tegen kolonel Turkes (leider van de MHP) in 1981 waren de Grijze Wolven"
verantwoordelijk voor de beraming en uitvoering van 694 moorden in de jaren
1974-1980. Hun bekendheid is toegenomen door de vermeende banden met de
Bulgaarse geheime dienst en misschien met nog andere Oosteuropese inlichtin-
gendiensten bij de moordaanslag op de paus. De Bulgaarse connectie wordt be-
twist en het proces is nog gaande. De onderzoekscommissie ontving uitvoerige
documentatie over de activiteiten van de Grijze-Wolven in Duitsland (via IG
Metall, de bond van metaalarbeiders van de BRD) en Zwitserland. Blijkens
berichten in Info-Trk van juni 1985 zou de organisatie ook actief zijn in Belgi
via de in Frankfurt gevestigde Trk-Federasyon die op haar laatste vergadering
in West-Duitsland op 18 mei 1985 in Castrup-Rauxel een resolutie heeft aange-
nomen ter ondersteuning van hun voormalige voorzitter Serdar Celebi (die
momenteel in Rome terechtstaat voor betrokkenheid bij de moordaanslag op de
paus).
186. Als grote emigrantengemeenschap zijn de Turken vaker het slachtoffer
van rassendiscriminatie dan de aanstichter ervan. Maar de zaak van de Arme-
nirs en de Koerden, evenals de vervolging en deportatie van een omvangrijke en
welvarende Griekse bevolkingsgroep in Turkije, tonen aan dat deze minderhe-
den heel wat te verduren hebben gehad in deze eeuw, zelfs tot en met de beweer-
de volkerenmoord op de Armenirs in 1915 - een beschuldiging die ondanks
bestaand bewijsmateriaal nooit door een Turkse regering is aanvaard (
229
). In
vele landen van West-Europa hebben Armeense groeperingen activiteiten ont-
plooid en de verantwoordelijkheid opgeist voor gewelddadige aanslagen op
Turkse diplomaten, burgers en organisaties die de Turkse regering steunen.
2.3.6 Oost-Europa
187. Voor de landen in Oost-Europa zal de rapporteur een andere werkwijze
volgen dan die voor de overige Europese landen, aangezien wij hier te maken
hebben met een fundamenteel andere situatie; terwijl het er tot nu toe om ging
een aantal bedreigingen van de orde en de waarden van pluralistische democra-
66
tien aan het licht te brengen, betreft het nu maatschappijen waar deze orde en
waarden niet eens worden aanvaard. Met de heer Glucksman is de rapporteur
van mening dat hier sprake is van totalitaire systemen. Evenals Prof. Voslensky
is de rapporteur van mening dat het totalitarisme niet binnen het democratische
spectrum rechts/links valt. Uit de opdracht van de commissie is niet duidelijk op
te maken welke situaties in dit geval zouden moeten worden beschreven en be-
oordeeld.
188. Aangezien hier zowel in de discussies in de commissie als in de schriftelij-
ke bijdragen vaak naar is verwezen, willen wij wel de aandacht vestigen op de
bijzondere situatie van de joden in de Sovjetunie die met name door de heer
Wiesenthal aan de orde is gesteld. De 1,18 miljoen joden in de Sovjetunie wordt
elk recht op een eigen geschiedenis, een eigen godsdienst en een eigen taal ontno-
men. In 1984 en in de eerste 2 maanden van 1985 heeft de Russische politie op
grond van verschillende beschuldigingen meerdere personen gearresteerd die pri-
v-lessen Hebreeuws gaven. Deze docenten zijn veroordeeld tot gevangenisstraf-
fen van 18 maanden tot 4 jaar waarbij voor een aantal van hen (Jakov Mesj,
Josif Berensjtejn, Mark Niepomniasjtsjij) nog ernstig geestelijk en lichamelijk lij-
den is bijgekomen (
2,
). Het Europese Parlement heeft deze praktijken meerma-
len aan de kaak gesteld (
2
").
189. In een op 26 september 1985 door de Parlementaire Vergadering van de
Raad van Europa goedgekeurd verslag van de heer Hugosson staat te lezen: De
situatie van de joden in de Sovjetunie is er sinds 1982 niet op vooruitgegaan; een
aantal tekenen wijzen juist op het tegendeel: vorig jaar hebben slechts 896 joden
de Sovjetunie mogen verlaten; de onderdrukking van joodse activisten is vooral
sinds juli 1984 toegenomen; de joodse cultuur - in de meest brede zin des woords
- is in gevaar; in de media wordt onder het mom van de strijd tegen het zionisme
een antisemitische campagne gevoerd ( . . . ). In vergelijking met 1967 waren er
in 1983 ruim de helft minder joden actiefin de lokale sovjets ( . . . ) . Sommige
Russische journalisten hebben de zionisten" er zelfs van beschuldigd dat zij
Hitler hebben geholpen om aan de macht te komen en dat zij tijdens de
Tweede Wereldoorlog hebben meegewerkt aan de uitroeiing van de joden door
de nazi's (
2
'
2
).
190. De joodse gemeenschap is niet de enige gemeenschap in de Sovjetunie die
het slachtoffer is van discriminerende praktijken. Het russificatiebeleid" heeft
verschillende andere nationaliteiten getroffen en heeft dikwijls aanleiding gege-
ven tot protest van de kant van meerdere dissidenten. In december 1973 bij
voorbeeld heeft Vladimir Boekovski vanuit de gevangenis een brief geschreven
naar Alexej Kosygin, destijds voorzitter van de ministerraad, om te protesteren
tegen de russificatie" die had geleid tot de internering van talrijke Armenirs,
Litouwers, Oekraners, joden, Tartaren en anderen in concentratiekampen en
gevangenissen (
2,!
). In 1982 heeft het Europese Parlement zich in het bijzonder
beziggehouden met de situatie in de Baltische republieken (
2!4
).
191. Een tekst die Adam Michnik daags voor zijn recente veroordeling
schreef (
2
") geeft ons een beeld van de situatie in Polen en doordringt ons van de
realiteit van de woorden van onze deskundigen en van de omvang van de uiteen-
lopende verschijnselen die er in dit overzicht onvermijdelijkerwijze enigszins
67
bekaaid" vanaf komen: De werkelijke helden (van dit proces) zijn de regisseurs
van de SB (politieke politie) en hun trouwe medewerker, onze rechter Krzysztof
Zieniuk, overigens president van de rechtbank te Gdansk.
Krzysztof Zieniuk is een fascist. Ik gebruik deze kwalificatie slechts met tegenzin
omdat ik mij ervan bewust ben wat dit woord kan oproepen. Maar zijn metho-
den zijn zo klassiek en bekend in de geschiedenis van de jurisdictie onder Hitler
(en Stalin) dat dit de meest aangewezen term is. Hiermee wordt verwezen naar
een tijdperk waarin de vonnissen werden geveld door in toga's gehulde schurken
( . . . ). In een aan mij gewijd en aan de dossiers toegevoegd politierapport is een
functionaris van de binnenlandse veiligheidsdienst uit Warschau, sergeant
Andrzej Solecki, zo vriendelijk geweest mij de joodse" nationaliteit toe te ken-
nen. Voor deze definitie kan slechts n criterium hebben gegolden: de rassen-
wetten van de nazi's. Door de mensen volgens dit criterium in te delen hebben de
nazi's de familie van mijn vader uitgeroeid ( . . . ) . Het communistische antise-
mitisme is geen nieuw verschijnsel in het Poolse leven. Overgewaaid uit het stali-
nistische Rusland heeft het altijd een dubbele functie gehad. Het is altijd de
natuurlijke ideologie geweest van de onnozelen met fascistische denkbeelden die
bij de politieke politie en het partij-apparaat werden aangesteld. Tevens heeft het
gediend als instrument om Polen in de wereld in een kwaad daglicht te stellen.
Een vervloekt instrument . . ,"(
2
"' ).
192. Voorts wijdde het weekblad van Solidariteit eind 1981 een opmerkelijk
artikel aan de problemen van de Witrussen. Er wonen circa 450.000 Oekra-
iners, Witrussen, Litouwers, joden, Tsjechen en Slowaken in Polen. Ook de
situatie van de Duitse minderheid in Polen staat voortdurend in de belangstel-
ling(
2r
).
193. De situatie van de Hongaarse minderheid in Roemeni is dikwijls aan de
orde gesteld. In september 1984 heeft de Raad van Europa een resolutie aange-
nomen over de situatie van de minderheidsgroeperingen in dat land.
Carol Kiraly, een in ongenade gevallen politiek leider, heeft in een open brief aan
de Roemeense premier het volgende geschreven. Nadat we ons hebben ontdaan
van de joden, zijn we op de meest voortvarende weg bezig de Saksen en Zwaben
kwijt te raken. Het enige probleem dat nog overblijft zijn de Hongaren" (
218
).
Kiraly maakte met name gewag van de sluiting van de Hongaarse afdeling van de
universiteit van Cluj in Transsylvani in 1977, de afschaffing van het Hongaars
en de benoeming van Roemenen op bijna alle sleutelposities in steden met een
Hongaarse meerderheid (
2
"). Eendere geluiden zijn vernomen van prof. Lajos
Takacs, die met name gevraagd heeft om de oprichting van een permanente
commissie voor minderheden in het Roemeense parlement en om de herziening
van hun status (
2,(l
). In 1984 bevonden de betrekkingen tussen Roemeni en
Hongarije zich op het diepste punt sinds 1945 als gevolg van de chauvinistische
manifestaties in Roemeni ter gelegenheid van de herdenking van de annexatie,
65 jaar geleden, van Transsylvani.
194. Onlangs is in de pers enige aandacht besteed aan maatregelen van de Bul-
gaarse overheid met het oog op de bulgarisatie" van de Turkse minderheid. De
gedwongen naamsverandering heeft aanleiding gegeven tot onlusten die volgens
de bronnen veertig tot ruim vijfhonderd Turken het leven hebben gekost (
241
).
Turkse taalcursussen zijn verboden en de uitoefening van de islamitische gods-
68
dienst wordt met alle middelen verhinderd (
242
). Deze maatregelen zijn veroor
deeld in het Europese Parlement en in september 1985 in een verslag aan de
Raad van Europa (
241
).
195. Over het lot van de Griekse minderheid in Albani zijn dezelfde bange
vermoedens uitgesproken (
244
).
196. De etnische situatie in Joegoslavi is de meest ingewikkelde van allemaal.
De gebeurtenissen in verband met de activiteiten van de Albanese bevolking in de
regio Kosovo zijn algemeen bekend. Tweederde van de 1.600.000 Albanezen in
Joegoslavi wonen in deze regio, waar zij 80% van de bevolking uitmaken. Het
inkomen per hoofd van de bevolking in de regio Kosovo bedraagt eenderde van
dat in de republiek Servi ('"). Het internalisme leeft eveneens sterk in Kroati,
waar onlangs talrijke processen hebben plaatsgevonden. In 19751976 werd de
aandacht van de nationalisme publieke opinie gevestigd op het lot van de Servi
sche nationalisten. Meer in het algemeen bracht het proces in augustus 1983
tegen dertien contrarevolutionaire moslims" te Sarajevo het bestaan van een
islamitisch probleem" aan het licht.
197. Ook Tsjechoslowakije telt talrijke (Duitse, Oekranse, Poolse, Boheemse)
minderheden, die volgens sommige berichten het slachtoffer worden van uiteen
lopende discriminerende praktijken (
24
").
198. Hetzelfde geldt voor Hongarije, waar circa 220.000 Duitsers, 110.000
Slowaken, 100.000 Zuidslavirs en 25.000 Roemenen wonen (
21
).
2.4. Internationale contacten
199. In de overzichten per land hebben wij waar mogelijk reeds melding
gemaakt van contacten tussen gelijkgezinde groeperingen. Het lijdt geen twijfel
dat er een voortdurende stroom van informatie bestaat tussen met elkaar ver
trouwde organisaties. Dank zij bepaalde gelegenheden, zoals de jaarlijkse bijeen
komst te Diksmuide in Belgi op de laatste zondag in juni of de tegenherden
king" van 8 mei, worden deze contacten duidelijk bevorderd (
218
).
200. In de rest van de wereld vormt NoordAmerika een praktische basis voor
elders verboden publikaties (''''). Van LatijnsAmerika is bekend dat het een
schuilplaats heeft geboden aan talrijke exnazi's. De gevolgen in Europa van de
situatie in het MiddenOosten zijn meermalen in de commissie aan de orde
gesteld: het minst dat men kan zeggen is dat een aantal betrokkenen het als
gevolg van de intensiteit van de strijd duidelijk niet al te nauw neemt bij de keuze
van contacten of de aard van de gebruikte propaganda (
2l
"). Aan de andere kant
zijn factoren als de op z'n minst potentile verschillen tussen de uiteindelijk met
elkaar wedijverende nationalistische bewegingen", de voortdurende strijd tus
sen de vermeende leiders" die stuk voor stuk uit zijn op alleenheerschappij, de
val van de laatste dictaturen in Europa en de vermoedelijk onzekere bronnen van
inkomsten allemaal in strijd met de veronderstelling dat er een georganiseerde en
machtige zwarte internationale" bestaat met een onveranderlijke en duidelijk
omschreven strategie: van een dergelijke internationale hebben wij geen spoor
kunnen ontdekken (
2M
). Deze constatering neemt niet weg dat er wel degelijk
sprake is van een zeker syncretisme" tussen de door de verschillende organisa
69
ties ontwikkelde denkbeelden (men denke slechts aan de verspreiding van de idee-
en van Terza Posizione") en dat een aantal beroepsactivisten wel degelijk schade
kan berokkenen, hoe vaag of zelfs tegenstrijdig hun strategische doeleinden ook
mogen zijn. Samenvattend lijken de contacten eerder te duiden op een inciden-
teel pragmatisme" (ideologische benvloeding, verspreiding van publikaties, tij-
delijke uitwijkplaats, gerichte bevoorrading met wapens) dan op een systemati-
sche strategie.
2.5. Balans van de situatie
a) Fascisme
201. Uit het onderzoek is komen vast te staan dat in de Europese democrati-
sche landen kringen bestaan die ontvankelijk zijn voor extreem-rechtse ideen.
De ideologische positie ervan verschilt van land tot land, al naar gelang de poli-
tieke, culturele en sociale geschiedenis van het betrokken land. Ook de weer-
klank die deze ideen vinden, is sterk aan historische en geografische schomme-
lingen onderhevig.
202. Sommige militante organisaties geven op radicale wijze uiting aan de ver-
langens van genoemde kringen: zij propageren een autoritaire, anti-democrati-
sche en tegen het gelijkheidsideaal gerichte ideologie, waarbij op dit laatste punt
het rasbegrip een centrale plaats als criterium inneemt. Vaak maken zij gebruik
van geweld, en wel in de vorm van beleidigingen, bedreigingen en soms moord-
aanslagen door paramilitaire groeperingen. Deze organisaties worden bovendien
gekenmerkt door veelvuldig optredende wijzigingen in de naam en de structuur,
alsmede door tal van scheuringen en fusies. De leden zijn van velerlei pluimage:
ex-nationaal-socialisten of leden van historische" fascistische partijen onder de
oudsten, onbuigzame nationalisten, soms met het koloniaal syndroom" behept,
en ook randgroepjongeren die persoonlijke bevestiging zoeken. Een van de
opvallendste functies van al deze organisaties is het verschaffen van een politieke
dekmantel voor individuele of groepsneigingen tot agressiviteit en geweld.
203. In de overgrote meerderheid van de gevallen hebben deze organisaties
slechts een geringe of onbetekenende kiezersaanhang. Hoewel hun soms succes-
volle deelname aan de verkiezingen over het algemeen slechts een beperkt en
onzeker resultaat oplevert, oefenen zij wel degelijk een zekere invloed uit op de
houding en strategie van andere politieke partijen. Overigens is moeilijk vast te
stellen welke omstandigheden gunstig zijn voor het rechtse extremisme: opinie-
peilingen en andere aanwijzingen zijn daarvoor te moeilijk te interpreteren. Wel
kan worden gesteld dat de electorale mogelijkheden van extreem rechts beperkt
zijn.
204. De mogelijke overschakeling van militante groeperingen op een vorm van
terroristisch extremisme is een bijkomend probleem: in de afgelopen tien jaar is
gebleken dat het rechtse terrorisme zeer vaak de terreurdaden van andersgerichte
extremisten imiteert. Met name de soms verontrustende toename van het links
terrorisme dat zijn acties steeds beter organiseert, heeft bijgedragen tot het
onstaan van een klimaat waarin het gebruik van geweld door terroristische groe-
70
peringen steeds algemener is geworden. Het door elkaar lopen van de terroristi-
sche stromingen hetgeen aan het huidige terrorisme inherent is leidt via de
ontwikkeling van links georinteerde en islamitische vormen van terrorisme tot
het gevaar van verspreiding, dat nog eens wordt versterkt door bepaalde techno-
logische ontwikkelingen van deze tijd (b.v. het computernetwerk voor de ver-
spreiding van haatdragende informatie in de Verenigde Staten (zie noot 249)).
205. Deze groeperingen onderhouden over het algemeen geen systematische
banden met het buitenland. Wel zijn er allerlei incidentele samenwerkingsver-
banden; vooral het plegen van terreurdaden noopt hiertoe. Sommige Duitse
organisaties werken echter op meer permanente basis samen met buitenlandse
zusterorganisaties. Een importterrorisme" komt vooral in de Bondsrepubliek
Duitsland en Frankrijk tot ontwikkeling.
b) Racisme
206. Extreem-rechtse militante groeperingen hebben meestal een racistische
component. Antisemitisme en een vijandige houding ten opzichte van andere
etnische groepen blijven de kenmerken van deze groeperingen. Deze component
berust op verschillende theorien" over de superioriteit van een ras op etnische,
nationale of Europese gronden. De vorm die dit militante racisme aanneemt,
hangt grotendeels af van de omvang en de aard van de immigratie in het betrok-
ken land, althans wanneer er een aanzienlijk percentage buitenlanders is. Het
aansporen tot een rassenoorlog" kan dan een middel vormen om meer mensen
te mobiliseren en meer bekendheid te krijgen.
207. Ook op een ander niveau zijn in de Europese landen elementen van ras-
sendiscriminatie aanwezig en wel in de wetgeving, de rechtspraak en misschien
vooral in de bestuurspraktijk. Soms is de situatie dusdanig dat van genstitutio-
naliseerde rassendiscriminatie kan worden gesproken. Maar het zou sterk over-
trokken zijn om het democratische Europa van staatsracisme" te betichten. De
enige vorm van staatsracisme die thans in Europa in de praktijk wordt gebracht,
is ongetwijfeld het antisemitisme in de Sovjetunie.
208. Ook bestaat er een vorm van discriminatie die tot het dagelijks leven
behoort, in de priv-sfeer of de publieke sfeer; deze vorm van discriminatie is bij-
zonder duidelijk in gebieden met veel immigranten. Een en ander gaat gepaard
met een stijging van xenofobe gevoelens, die soms een zeer verontrustende vorm
aanneemt, zoals blijkt uit opiniepeilingen. Mede door de economische en sociale
crisis wordt vreemdelingenhaat een onderwerp dat politiek kan worden uitge-
buit. Het probleem is niet gemakkelijk op te lossen: de hedendaagse politieke
realiteit, gebaseerd op de legitimiteit van de nationale staat en de eigen cultuur, is
aan veranderingen onderhevig. Vreemdelingenhaat, een moeilijk af te bakenen
mentaliteit en houding van wantrouwen en onverdraagzaamheid ten opzichte
van buitenlandse gemeenschappen en hun leden, mag evenwel niet worden
gelijkgesteld aan racisme, dat gekenmerkt wordt door een agressieve en welbe-
wuste vijandige houding tegenover dezelfde buitenlandse gemeenschappen.
Evenmin mogen vreemdelingenhaat en rechts extremisme worden vereenzelvigd.
209. Wij hebben ten slotte aanwijzingen gevonden voor de verspreiding van
racistische of pseudo-wetenschappelijk onderbouwde, sterk elitaire opvattingen
71
(zie par. 41). De relatieve opleving van deze opvattingen houd ons inziens niet
zozeer verband met een mogelijke wederopleving van het thema zelf als wel met
de toename van xenofobe gevoelens, waardoor een gunstig verspreidingsterrein
en behoefte aan wetenschappelijke legitimering onstaat.
2.6. Aanpak van de oorzaken
210. Het bovenstaande overzicht van de feitelijke situatie moest wel vooraf-
gaan aan het onderzoek naar de oorzaken. Dit onderzoek moet overigens wel
algemeen van aard blijven. Bij een wetenschappelijk gefundeerde benadering
wordt gezocht naar de oorzaken van een complex van strikt afgebakende feiten,
gebeurtenissen en verschijnselen, terwijl ons onderzoek juist wort gekenmerkt
door de omvang, de dubbelzinnigheid en de samenhang van de hier beschreven
feiten. Daar staat tegenover dat ons onderzoek een overzicht geeft waarin case-
studies en gerichte verklaringen hopelijk gemakkelijker kunnen worden inge-
past.
211.
(a) Het rechtse extremisme
De verderfelijke aantrekkingskracht van het verleden, het voortbestaan van
staatsindoctrinatie en de aanwezigheid van personen die iets met de toenmali-
ge regimes te maken hadden, zijn allemaal consequenties van het verleden die
ertoe kunnen bijdragen dat het rechtse extremisme blijft voortbestaan. Daar
komt nog bij dat tot voor kort enkele dictaturen hebben geheerst.
Sommige van de uitgenodigde deskundigen, zoals de heren Scheuch en Wie-
senthal, beschouwen de voortdurende aanwezigheid van rechts extremisme
als een normale afwijking" van democratische samenlevingen, waarbij wij
ons zeker niet moeten neerleggen, maar die wij evenmin volledig moeten
trachten uit te roeien.
Een toevallige" oorzaak kan voorts worden gezocht in het feit dat andere
politieke krachten de permanente aanwezigheid van extreem-rechtse kernen
en de wisselende omvang daarvan uitbuiten. Door de indeling van het politie-
ke spectrum worden partijen er soms toe gebracht bepaalde manoeuvres uit
electorale overwegingen te maken. Het bestaan van extreem rechts doet de
herinnering aan het verleden herleven en daardoor onstaat de neiging een ver-
bond te vormen, dat verscheidene krachten ten eigen bate trachten uit te bui-
ten. Hierdoor komt het extremisme weer meer in de belangstelling, hetgeen
bijdraagt tot het voortbestaan ervan.
Dit uitbuiten is tegenwoordig des te gevaarlijker daar de neiging tot ver-
bondvorming" veel minder sterk is dan in het verleden en dus geen tegenwicht
kan bieden aan het publiciteitseffcct. In de commissie is veelvuldig sprake
geweest van een belangrijk generatie-effect: 40 jaar na afloop van de Tweede
Wereldoorlog zijn de taboes op het uiten van bepaalde opvattingen wellicht
aan het verdwijnen. De consequenties van het verleden werken misschien lan-
ger door dan de herinnering aan het verleden. Deze veronderstelling is niet
bedoeld als bezweringsformule, maar als aanzet tot echte vernieuwing van de
democratische traditie.
72
De steun ten slotte die extremisten (en vooral rechtse terroristen) uit het bui-
tenland kunnen ontvangen, is geen verwaarloosbare factor; hetzelfde geldt
voor incidentele steunverlening en contacten tussen de verschillende groepe-
ringen.
212.
(b) Racisme
De oorzaken van het racisme zijn moeilijk te achterhalen en te beoordelen,
aangezien sommige oorzaken zeer algemeen van aard zijn en andere verband
houden met de situatie in een bepaald gebied of een bepaalde periode. Boven-
dien moet onderscheid worden gemaakt tussen zeer sterk uiteenlopende vor-
men en gradaties van racisme, hetgeen wij ook hebben trachten te doen bij de
definiring en in het overzicht van de feitelijke situatie.
Welke kant het uitgaat met het wilde racisme", dat deel uitmaakt van de
extremistische ideologien, is sterk afhankelijk van de ontwikkeling van deze
ideologien, is sterk afhankelijk van de ontwikkeling van deze ideologien
zelf. Hetzelfde zou kunnen worden gezegd over het antisemitisme, ware het
niet dat er nog altijd een rele, zij het niet te overschatten ondergrond van
vooroordelen en bovendien een genstitutionaliseerd antisemitisme (in de
Sovjetunie) bestaan. Het antisemitisme valt bovendien al gauw samen met
wat wij in deel I het functionele racisme hebben genoemd (
2
'
2
).
Ook moet worden stilgestaan bij het feit dat het racisme ten dele voortvloeit
uit de onwillekeurige vrees voor de onbekende vreemdeling, uit onwillekeuri-
ge afweerreactie van een gemeenschap of een individu. Volgens verscheidene
van de uitgenodigde deskundigen onttrekken het wantrouwen en de afwijzen-
de houding tegenover alles wat anders is, zich aan de vraag naar het waarom,
aangezien deze gevoelens bij iedereen leven. De wezenlijke vraag is dus hoe
dit wantrouwen en deze afwijzende houding moeten worden overwonnen.
De urgentie van deze vraag wordt nog versterkt door de omvang van de inter-
nationale mobiliteit, die weer het gevolg is van politieke factoren (vervolgin-
gen, annexatie van gebieden, wisseling van regimes), economische factoren
(verschil in economische ontwikkeling, internationale arbeidsverdeling) en
historische factoren (met name het koloniale verleden van Europa).
De verbreiding van racistische ideen en vreemdelingenhaat vindt bovendien
een verklaring in de algemene sociale context waarin het grootste deel van de
toevloed van migranten heeft plaatsgevonden. Bepaalde klachten zijn zo alge-
meen dat zij niet zozeer voortkomen uit de problemen waartoe een bepaalde
gemeenschap aanleiding heeft gegeven, als wel uit een onbehagen dat in alle
Europese landen heerst die in het verleden een groot aantal buitenlandse werk-
nemers hebben moeten aantrekken; het argument dat bij het door de jaren
zestig heen gevoerde immigratiebeleid niet echt met de toekomst rekening is
gehouden, biedt geen afdoende verklaring. Wij moeten ook in aanmerking
nemen dat de immigratie plaatsvond terwijl de gastlanden door vier verschil-
lende crises werden getroffen:
73
Een crisis in de stedebouw ten gevolge van de sterke natuurlijke aanwas en
de moeilijkheden die eigen zijn aan versnelde economische groei. De im-
portbevolking heeft als eerste te lijden onder de onaangepaste en uncom-
fortable omstandigheden in leefklimaat, verkeer en huisvesting alsmede
onder de verslechtering van het stedelijk leefmilieu.
Een onderwijscrisis: de democratisering van het onderwijs, de snelle toe-
name van het aantal leerlingen en het verval van de waarden waarop het
onderwijsstelsel voorheen berustte, hebben ertoe geleid dat de culturele
integratie van de nieuwelingen moeilijker verloopt dan in het verleden,
toen de bakens en voorbeelden betrouwbaarder waren.
Een culturele crisis: de voorgaande opmerking geldt niet alleen voor het
onderwijs maar ook voor de maatschappij als geheel. Het wantrouwen en
de vijandigheid tegenover de immigranten getuigen niet bepaald van een
overdaad aan vertrouwen van onze samenleving in haar voorbeelden en
eigen mogelijkheden, maar veeleer van een in meer of mindere mate ver-
kapte besluiteloosheid of zelfs angst.
Een economische crisis: deze heeft ongetwijfeld als katalysator gewerkt,
maar de gevolgen ervan voor de vreemdelingenhaat waren zonder de basis
van de drie bovengenoemde factoren niet zo groot geweest als zij nu blij-
kens het hiervoor gegeven overzicht zijn. Bovendien gaan economisch en
sociaal moeilijke omstandigheden gewoonlijk ten koste van de saamhorig-
heid en solidariteit en dan komen er randgroepen tot ontwikkeling met
alle nadelige gevolgen van dien.
213. Bovendien dragen historische en internationale factoren bij tot de vorm
die de reacties van zowel de eigen staatsburgers als de buitenlanders in elk land
aannemen; het belang van deze factoren blijkt overduidelijk uit de situatie rond
de Noordafrikanen in Frankrijk.
214. Om het voorgaande samenvattend af te sluiten citeren wij hier op onze
eigen verantwoording een conclusie van Vronique de Rudder: Het in de Ver-
enigde Staten veel onderzochte racisme van de kleine blanke man" wordt niet
zozeer bepaald door het aantal buitenlanders als wel door de verandering in het
beeld dat de autochtonen van zichzelf hebben en van zichzelf zouden willen heb-
ben. ( . . . ) . Hun afwijzende houding is een reactie op hun verminderde gevoel
van eigenwaarden". (
2S3
).
215. Blijft over de vraag hoe de specifieke vormen die deze afwijzende houding
aanneemt, en vooral het daarmee gepaard gaande geweld moeten worden begre-
pen. Wij kunnen in dit verband alleen maar zeggen dat het geweld tegen de
immigranten niet losstaat van de gehele culturele achtergrond van maatschappe-
lijke lagen, generaties en regio's. Uit een onderzoek onder de Engelse hooli-
gans" bleek bij voorbeeld dat er een bepaalde levensstijl is ontstaan waarin waar-
de wordt gehecht aan een hoog alcoholgebruik, macho-gedrag en solidariteit
tussen de bewoners van eenzelfde wijk of de supporters van dezelfde club, en
waarin geweldpleging samengaat met een genotsbeleving die bijna seksueel van
aard is (
254
).
74
216. Het is duidelijk dat dit gedrag ook de houding tegenover buitenlanders
zal gaan bepalen. Vreemdelingenhaat ontwikkelt zich niet als een parasiet in de
samenleving, maar versterkt en illustreert de reeds langer bestaande kwalen.
217. Het complex van verschijnselen dat in dit verslag wordt behandeld, moet
dan ook op verschillende, elkaar aanvullende niveaus worden begrepen: als een
bedreiging (samenhang met de per generatie fluctuerende herinneringen aan het
verleden) van de traditionele vormen van tolerantie, zoals reeds in 1670 door
Spinoza omschreven: Aan de mensen moet oordeelsvrijheid worden toegekend
en zij moeten zodanig worden geregeerd dat zij openlijk verschillende en tegenge
stelde meningen kunnen uiten en toch in eendracht met elkaar leven" (
2
"); als een
reactie op een gevoel van onveiligheid, op een indruk van economisch, demogra
fisch en cultureel verval (sociale achteruitgang waardoor de reeds aangestipte
marginalisatie nog meer dreigt toe te nemen); als een reactie op de crisis in haar
moeilijkste fase; als een probleem dat typerend is voor gesoleerde groepen in de
samenleving en de subculturen die hieruit voortkomen. Het gewicht van elk van
deze factoren hangt af van de precieze vorm waarin de hier besproken situaties
zich voordoen.
2.6.1 Economische situatie en opkomst van extremistische bewegingen
218. Hierna volgen nog enkele omperkingen over het verband tussen fascisme
en racisme enerzijds en de economische situatie anderzijds; dit verband is in de
commissie verscheidene malen aan de orde geweest. Al is een verslechtering van
de economische situatie niet altijd de belangrijkste oorzaak van de opkomst van
antidemocratische krachten in een samenleving, het staat wel vast dat werkloos
heid of inflatie boven een bepaalde drempelwaarde onder meer leiden tot een
vertrouwenscrisis, die snel kan overslaan van de sociaaleconomische sfeer naar
de politiek, aangezien deze twee sectoren sterk met elkaar verweven zijn. Het
verband tussen het werkloosheidspercentage en het aantal stemmen op de
NSDAP was indrukwekkend (
2
):
1
J
\
VlVc
^ v
\J,
'U
XJ
/J
V^
/
{ l
A/
\ ;
/
/
\
\
8
7
Cu
[
'i
4 g"

3 c
o
2 S .
'li
1923 1924 1925 1926 1927 1928 1929 1930 1931 1932 1933
75
219. Vergelijking met andere landen leert echter dat het verband dat hierdoor
wordt gesuggereerd, pas kan optreden als de verslechtering van de economische
situatie een kritische drempel heeft overschreden en als andere factoren (georga-
niseerde groeperingen, internationaal klimaat, politieke cultuur, politieke
geschiedenis, culturele crisis, crisis van het staatsbestel) daaraan meewer-
ken (
257
).
Werkloosheid 1928 -1 933
(jaargemiddelden uitgedrukt als percentage van de beroepsbevolking)
Duitsland
Verenigde Staten
Verenigd Koninkrijk
Frankrijk
Zweden
1928
8,6
4,4
10,8
4,0
10.8
1929
13,3
3,2
10.4
1,0
10.2
1930
22,7
8,9
16,1
2,0
11,9
1931
34,3
15,9
21,3
6,5
16.8
1932
43,8
23,6
22,1
15,4
22,4
1933
36,2
24,9
19,9
14,1
23,3
Bestudering van het recente verleden doet vermoeden dat een mogelijke uithol-
ling van de democratische gezindheid niet zozeer toe te schrijven is aan de effec-
ten van de huidige economische moeilijkheden als wel aan de vrees voor werk-
loosheid en een langdurige recessie (
258
).
220. Radicalisering kan dus optreden als bij bepaalde groepen van de bevol-
king en met name jongeren het gevoel onstaat dat hun het uitzicht op een vaste
baan en daardoor elke kans op werkelijke integratie in de maatschappij wordt
ontnomen. Dit is slechts n van de mogelijke oorzaken van de radicalisering in
woord en gedrag en is niet de enige factor die bepaalt hoe deze radicalisering cul-
tureel en politiek gezien tot uiting komt. Een van deze uitingsvormen is het aan-
wijzen van een zondebok" die verantwoordelijk wordt gesteld voor de algehele
verslechtering van de situatie, en deze rol wordt door sommigen al snel toebe-
deeld aan de migrerende werknemers en hun gezinnen, of aan elke groep die als
marginaal, als een Fremdkrper" wordt beschouwd. De spanningen als gevolg
van de economische situatie vormen een voedingsbodem voor vooroordelen en
moeilijkheden die reeds latent aanwezig waren. Belangrijker dan de economische
situatie is missschien de maatschappelijke reactie op de economische uitdaging.
Is de samenleving al dan niet in staat nieuwe energie, inventiviteit en solidariteit
op te brengen? Soms zijn er in tijden van expansie extremistische bewegingen
onstaan als gevolg van onenigheid over de manier waarop de groei moest plaats-
vinden en moest worden verdeeld. Het extremisme richt zijn aanvallen nooit op
n enkel aspect van de samenleving, maar op het sociale ethos in zijn geheel. De
economische crisis is ongetwijfeld een van de belangrijkste factoren voor het
onstaan van extremisme, maar ook een factor die nauw verweven is met andere
aspecten en derhalve niet zomaar uit de maatschappelijke context te lichten.
2.7 Is er sprake van opkomst van fascisme en racisme?
221. De onderzoekopdracht van de commissie is aanleiding voor de vraag of er
sprake is van opkomst van fascisme en racisme.
76
Wij kunnen niet spreken van een opkomst van het georganiseerde fascisme. Deze
vorm van fascisme kent veeleer onregelmatige golfbewegingen, waarin groepe-
ringen die zich als nieuw voordoen, reeds lang bekende tactieken gebruiken. Uit
de ons beschikbare cijfers blijkt dat het aantal actieve leden van rechts-extremis-
tische organisaties in het grootste deel van de jaren zeventig sterk is afgenomen
en nu stabiel is en in bepaalde gevallen enigszins toeneemt. In alle gevallen vormt
het aantal leden een miniem percentage van de bevolking.
222. Tegelijkertijd is in bepaalde landen sprake van een radicalisering van
sommige extremistische bewegingen; dit komt zowel in hun uitlatingen als in
hun daden tot uiting en leidt soms tot terrorisme. Deze radicalisering moet wor-
den gezien tegen de achtergrond van een algemene herwaardering van het verba-
le en soms van het fysieke geweld, alsmede van de meer of minder onverbloemde
tolerantie tegenover alle vormen van extremisme. Deze stroming is thans duide-
lijk op de terugtocht in het gehele politieke krachtenveld, maar heeft destijds een
proces op gang gebracht waarvan de gevolgen tot op de dag van vandaag door-
werken en nog altijd, zij het sporadisch, plotselinge oplevingen te zien kunnen
geven. Uit de radicalisering van bepaalde groepen, die zich daarmee van hun
moederbeweging hebben verwijderd, blijkt dat het rechtse extremisme een
karakteristieke golfbeweging vertoont en heen en weer wordt geslingerd tussen
legaal optreden en gewelddadige actie. De keuze die zowel individueel als collec-
tief uiteindelijk wordt gemaakt, kan niet stelselmatig worden verklaard uit een-
voudige strategische overwegingen, maar heeft ook te maken met de interne ethi-
sche en politieke opvattingen (
2
'
1
').
223. De kiezersaanhang blijft zeer beperkt en is voor de meest extremistische
groeperingen zelfs onbeduidend. De doorbraak van bepaalde groeperingen, die
tot dusver nauwelijks enige electorale weerklank vonden, houdt voornamelijk
verband met het feit dat zij bepaalde vage politieke thema's, met name de vreem-
delingenhaat, uitbuiten; het is daarbij momenteel niet mogelijk een oordeel te
vormen over de draagwijdte van de veranderingen die deze electorale verschui-
vingen met zich mee kunnen brengen.
224. Een en ander heeft kennelijk niet tot gevolg dat er meer vraagtekens wor-
den geplaatst bij het democratische systeem: in april 1985 was 51% van de
inwoners van de Gemeenschap van mening dat de democratie in hun land bevre-
digend functioneerde, tegen 48% in september 1973 (het percentage ontevrede-
nen bedroeg in 1973 46% en in 1985 45%) (
2
"").
225. De vreemdelingenhaat, althans de toenemende onverdraagzaamheid ten
opzichte van bepaalde gemeenschappen van immigranten van buiten de
Gemeenschap, neemt daarentegen toe. De mate van intolerantie verschilt even-
wel per immigrantengemeenschap. Maar men kan niet zonder meer stellen dat
een immigrant uit een lid-staat van de Gemeenschap minder en een immigrant
van buiten de Gemeenschap mr geconfronteerd wordt met vreemdelingenhaat.
De in het communautaire recht verankerde rechtsongelijkheid tussen beide cate-
gorien immigranten lijkt het sociale gedrag ten opzichte van immigranten nog
niet belangrijk te benvloeden.
77
226. Door de opkomende vreemdelingenhaat is stellig een voedingsbodem ont-
staan voor het rechtse extremisme en alle groeperingen die zich openlijk tegen
vreemdelingen keren. Wij mogen daarbij echter niet vergeten dat de andere poli-
tieke krachten zich door een kortzichtige beoordeling van het altijd onzekere ver-
loop van de kiezersgunst vaak een beetje te gemakkelijk hebben aangepast aan de
nieuwe politieke situatie die het gevolg is van de uitingen van niet goed in toom
gehouden xenofobe gevoelens in de Europese landen. Er waart thans een nieuw
soort spook door Europa: de xenofobofiel" (iemand die vreemdelingenhaters
gunstig gezind is). Dit predikaat is niet alleen van toepassing op degenen die de
vreemdelingenhaat helpen aanwakkeren om er politiek misbruik van te maken,
maar ook op diegenen die xenofobe tendensen afkeuren maar ondertussen wel
proberen er politieke munt uit te slaan.
78
3. MAATREGELEN TEGEN FASCISME EN RACISME
3. 1. Inleiding
227. Fascisme en racisme hebben bepaalde ideologische overeenkomsten en
zijn in de loop van de geschiedenis vaak gezamenlijk tot uiting gekomen, maar
blijven twee verschillende soorten van politiek en sociaal gedrag. Theoretische
kritiek en praktische bestrijding nopen tot verschillende vormen van intellectuele
inspanning en verschillende bestrijdingsmethoden, zij het dat daarbij op dezelfde
inspiratiebron en dezelfde rechtvaardigingsgrond wordt terruggegrepen, te
weten de democratie en de eerbiediging van de rechten van de mens. Voor het
ontwerpen van maatregelen tegen fascisme en racisme in het huidige Europa en
daarbuiten moeten dan ook in principe beide verschijnselen in het oog worden
gehouden.
228. De maatregelen tegen fascisme en racisme moeten voorts worden geno-
men op elk niveau waarop de Europese politiek zich tegenwoordig beweegt: op
internationaal, Europees, communautair en nationaal niveau. Deze niveaus
staan uiteraard niet los van elkaar, maar zijn steeds meer met elkaar verweven en
van elkaar afhankelijk, waardoor de betrekkingen tussen de Europese staten
steeds meer en steeds diepgaander worden genstitutionaliseerd en waardoor er
een steeds sterkere uitwisseling tussen deze landen plaatsvindt van ideen, poli-
tieke en sociale modellen en informatie. Deze onderlinge verwevenheid en onder-
linge afhankelijkheid leiden uiteindelijk tot meer actiemiddelen en een grotere
effectiviteit. De bestrijding van fascisme en racisme wordt echter altijd en op elk
niveau opgezet en uitgevoerd aan de hand van de karakteristieke eigenschappen
ervan. Dit geldt qualitate qua vooral voor het nationale niveau, waarop alle
staatsbemoeienis op dit gebied zich afspeelt. De hiernavolgende analyse en eva-
luatie hebben dientengevolge betrekking op alle genoemde niveaus.
3.2. Internationaal niveau
229. De maatregelen op internationaal niveau behoren voornamelijk tot het
terrein van mundiale organisaties als de Verenigde Naties en gespecialiseerde
organisaties.
3.2.1 Racisme en rassendiscriminatie
230. De VN heeft bijzonder energieke activiteiten ontplooid om de rassenge-
lijkheid tot stand te brengen en te bevorderen. De uitgangspunten hiervoor zijn
reeds te vinden in het Handvest van de Verenigde Naties: in de preambule ver-
klaren de ondertekenaars te hechten aan de grondrechten, de waardigheid en de
waarde van de mens (
2f
''). Vooral sinds 1948 zijn door de VN een aantal zeer
belangrijke internationale teksten aangenomen: Universele Verklaring van de
rechten van de mens (10 december 1948); Verdrag van 9 december 1948 ter
voorkoming en bestraffing van genocide (
2,
'
:
); VN-Verklaring inzake de uitban-
ning van elke vorm van rassendiscriminatie (
2M
); Internationaal Verdrag inzake
de uitbanning van elke vorm van rassendiscriminatie (21 december 1965) (
2
''
4
);
Internationale Overeenkomst betreffende economische, sociale en culturele rech-
ten (16 december 1966) (
2<
") Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en
79
politieke rechten (16 december 1966) (
2,
'
(
') en het facultatieve protocol bij dit
Verdrag (
2I
' ); Internationaal Verdrag inzake de uitbanning en bestraffing van
apartheid (30 november 1973) (
2
'
,!i
).
231. In dit verband moeten nog vier andere verdragen worden genoemd, die-
zijn gesloten onder de hoede van gespecialiseerde organisaties. Verdragen in het
kader van de Internationale Arbeidsorganisatie: Verdrag nr. 111 betreffende dis-
criminatie in beroep en beroepsuitoefening (
2
''
9
); Verdrag nr. 97 betreffende
migrerende werknemers (herzien in 1949) (
2
"); Verdrag nr. 143 betreffende
migratie onder ongerechtvaardigde omstandigheden en bevordering van gelijke
kansen en gelijke behandeling van migrerende werknemers (
2
' ); ten slotte het
door de Algemene Conferentie van de UNESCO aangenomen Verdrag nopens
de bestrijding van discriminatie in het onderwijs (
2 2
).
232. Deze instrumenten vormen de essentie van hetgeen VN, IAO en UNES-
CO op het gebied van de normstelling doen, maar het zijn niet de enige teksten
op dit gebied die deze organisaties hebben voortgebracht. De strijd tegen de ver-
schillende uitingen van racisme en rassendiscriminatie en voor de totstandbren-
ging van gelijkheid tussen de rassen op wereldschaal heeft aanleiding gegeven tot
een schier eindeloze reeks documenten van deze organisaties op verschillende
niveaus (
27,
J.
233. Het belangrijkste instrument op internationaal vlak in de strijd tegen
racisme en rassendiscriminatie is nog steeds het Internationale Verdrag van 29
december 1985 inzake de uitbanning van elke vorm van rassendiscriminatie. Dit
verdrag werd op 29 december 1965 goedgekeurd door de Algemene Vergadering
van de Verenigde Naties en kon vanaf 7 maart 1966 worden ondertekend en
geratificeerd. Het werd van kracht op 4 januari 1969. In augustus 1984 waren in
totaal 124 landen tot dit verdrag toegetreden (
2
'). Tot deze landen behoren de
lid-staten van de Gemeenschap met uitzondering van Ierland, alsmede Spanje en
Portugal.
234. Het verdrag bestaat uit een preambule en drie delen: deel I (art. 1 t / m 7)
bevat de definitie van rassendiscriminatie en de fundamentele verplichtingen
waaraan de verdragsluitende partijen zich moeten houden; deel II (art. 8 t / m
16) betreft de tenuitvoerlegging van het verdrag; deel III (art. 17 t / m 25) bevat
de gebruikelijke slotbepalingen.
235. Onder rassendiscriminatie wordt in het verdrag verstaan elke vorm van
onderscheid, uitsluiting, beperking of voorkeur op grond van ras, huidskleur,
afkomst of nationale of etnische afstamming die ten doel heeft de erkenning, het
genot of de uitoefening, op voet van gelijkheid, van de rechten van de mens en de
fundamentele vrijheden op politiek, economisch, sociaal of cultureel gebied of
op andere terreinen van het openbare leven teniet te doen of aan te tasten, dan
wel de tenietdoening of aantasting daarvan ten gevolge heeft (art. 1, lid 1). Het
verdrag is echter niet van toepassing op vormen van onderscheid, uitsluiting,
beperking of voorkeur die door een staat die partij is bij dit verdrag in acht wor-
den genomen tussen onderdanen en niet-onderdanen (art. 1, lid 2).
236. De verdragspartners zijn verplicht alle vormen van rassendiscriminatie"
uit te bannen en een goede verstandhouding tussen alle rassen te bevorderen"
80
(art. 2, lid 1); op onder hun rechtsmacht vallende grondgebieden apartheid te
voorkomen, te verbieden en uit te bannen" (art. 3); alle propaganda en alle
organisaties te veroordelen die berusten op denkbeelden of theorien die uit
gaan van de superioriteit van een bepaald ras, of een groep personen van een
bepaalde huidskleur of etnische afstamming, of die trachten rassenhaat en ras
sendiscriminatie in enige vorm te rechtvaardigen of te bevorderen" en met het
oog daarop aanzetting tot rassenhaat en rassendiscriminatie, alsmede alle daden
die gericht zijn tegen een ras of een groep personen van een andere huidskleur of
etnische afstamming strafbaar bij de wet te verklaren en organisaties en activitei
ten de rassendiscriminatie in de hand werken onwettig te verklaren en te verbie
den (art. 4) (
2
'); gelijkheid tussen de rassen te waarborgen wat betreft het genot
van een reeks grondrechten (art. 5); te zorgen voor doeltreffende bescherming en
rechtsmiddelen tegen rassendiscriminatie (art. 6); onverwijld doelmatige maat
regelen" te nemen op het gebied van onderwijs, opvoeding, cultuur en voorlich
ting ten einde de doelstellingen van het verdrag en de eerbiediging van de grond
rechten uit te dragen (art. 7) (
2
'').
237. Met het oog op de tenuitvoerlegging van het verdrag zijn de verdragspart
ners verplicht periodiek, in beginsel elke twee jaar, verslag uit te brengen over de
wijze waarop zij aan hun verdragsverplichtingen hebben voldaan (art. 9, lid 1).
Deze verslagen worden bestudeerd door de commissie voor de uitbanning van
rassendiscriminatie, die bestaat uit 18 deskundigen van hoog zedelijk aanzien
en erkende onpartijdigheid"; deze deskundigen worden gekozen uit de onderda
nen van de verdragsluitende staten en treden op in hun persoonlijke hoedanig
heid (art. 8, leden 1 en 2). De commissie brengt jaarlijks aan de Algemene Ver
gadering van de Verenigde Naties verslag uit over haar werkzaamheden (art. 9,
lid2)(
2
H
238. Iedere verdragspartner kan de aandacht van de commissie vestigen op
gevallen van nietnaleving van het verdrag door een andere verdragspartner. Na
deze kennisgeving wordt een conciliatiecommissie benoemd om tot een minnelij
ke schikking van de zaak te komen (art. 11 t / m 13). Maar volgens artikel 14,
lid 1, kan elke verdragspartner verklaren dat hij de bevoegdheid van de commis
sie erkent om mededelingen te ontvangen en te bestuderen die afkomstig zijn van
onder zijn rechtsmacht staande personen of groepen personen die beweren het
slachtoffer te zijn van een schending door genoemde verdragspartner van n of
meer van de in het verdrag genoemde rechten. De commissie is slechts bevoegd
individuele" klachten in ontvangst te nemen indien tenminste tien verdragspart
ners de verklaring hebben afgelegd als bedoeld in artikel 14, lid l . Op 16 augus
tus 1982 legde Frankrijk als tiende land een dergelijke verklaring af, zodat arti
kel 14 van het verdrag op die datum van kracht werd (
2 8
).
239. Dank zij de periodiek door de verdragspartners uitgebrachte verslagen en
de bestudering daarvan door de commissie is er een zeker toezicht op de naleving
van het verdrag. De effectiviteit daarvan mag echter niet worden overschat. De
verslagen worden geschreven door nationale ambtenaren en de volledigheid en
juistheid ervan kunnen aanmerkelijk uiteenlopen. Ook de bestudering van de
verslagen door de commissie heeft haar beperkingen, niet alleen door ongemak
ken van procedurele en technische aard, maar ook door de geografische her
komst, en daarmee tot op zekere hoogte ook door de politieke herkomst van de
leden van de commissie (
2
''').
240. Ook mag niet uit het oog worden verloren dat de effectiviteit van het Ver-
drag in elke lid-staat afhangt van de aldaar geldende verhouding tussen interna-
tionale verdragen en nationaal recht. In sommige landen worden verdragen een
integrerend deel van het nationale recht. Op de zichzelf bekrachtigende bepalin-
gen van het verdrag kunnen particulieren zich dan beroepen bij de rechterlijke
macht of de overheid van het betrokken land. Voor landen die internationale
verdragen niet in hun nationale rechtsstelsel integreren, vormt het verdrag een
geheel van internationale verplichtingen; particulieren kunnen zich daarop ech-
ter niet rechtstreeks beroepen.
241. Andere organen van de Verenigde Naties en gespecialiseerde organisaties
houden zich eveneens bezig met vraagstukken betreffende rassendiscriminatie.
Naast de Algemene Vergadering, de Veiligheidsraad en de Economische en
Sociale Raad zijn dat vooral de Commissie voor de mensenrechten, het Comit
voor de mensenrechten, de Subcommissie voor de bestrijding van discrimineren-
de maatregelen en de bescherming van minderheden, het Bijzondere comit
tegen de apartheid en organen van gespecialiseerde organisaties als IAO en
UNESCO.
3.2.2 Rechts extremisme en autoritaire regimes
242. De activiteiten van de Verenigde Naties en de gespecialiseerde organisa-
ties ter bestrijding van rassendiscriminatie zijn zeker niet te veronachtzamen, zij
het dat het bij de overvloed aan initiatieven wel eens aan cordinatie ontbreekt
en dat deze soms worden ingegeven door politieke deelbelangen; dit geldt echter
niet voor de houding van de VN tegenover autoritaire ideologien en regimes,
met name die van fascistische signatuur (
28
). Dit is principieel onjuist, maar wel
te verklaren: de VN zijn een wereldorganisatie waartoe ook de meest verstokte
dictatoriale en totalitaire regimes van alle politieke richtingen behoren. De actie
die wordt ondernomen tegen politiek extremisme en de schending van de demo-
cratische vrijheden beperkt zich dan ook tot verklaringen van de Algemene Ver-
gadering of andere organen van de Verenigde Naties, waarin een veroordeling
wordt uitgesproken over nazisme, fascisme en de nieuwe verschijningsvormen
daarvan, alsmede over alle totalitaire ideologien en praktijken" en vooral de
racistische aspecten ervan. Maar het bestaan op het politieke wereldtoneel van
totalitaire regimes lijkt binnen de Verenigde Naties geen actie op te roepen. Hier
is sprake van een fundamentele tegenstrijdigheid in de houding van de VN: ener-
zijds wordt in tal van teksten plechtig verklaard dat de VN hecht aan de funda-
mentele vrijheden, met inbegrip van die welke eigen zijn aan de democratie (
2!il
),
anderzijds ziet de VN werkeloos toe hoe vele lid-staten voortdurend en op grove
wijze deze vrijheden schenden. Deze constatering leert ons weliswaar niets
nieuws, maar de politieke eerlijkheid gebiedt ons erop te blijven hameren wan-
neer deze zaken in het kader van het Europese Parlement worden geanalyseerd.
82
3.3 Europees niveau
243. Met de bestrijding van fascisme en racisme op Europees niveau bedoelen
wij hetgeen in het kader van de Raad van Europa wordt gedaan. De activiteiten
van de Europese Gemeenschap worden apart behandeld (
2S2
).
De Raad van Europa, die thans 21 Europese lid-staten telt, waaronder de tien
lid-staten van de Gemeenschap, alsmede Spanje en Portugal (
2si
), is bijzonder
actief in de strijd tegen autoritaire ideologien en regimes, alsmede tegen racisme
en rassendiscriminatie. Er vinden op vijf niveaus activiteiten plaats: Parlementai-
re Vergadering, Comit van Ministers, bescherming van de rechten van de mens,
opstelling van verdragen en initiatieven gericht op bezinning en discussie.
244. De Parlementaire Vergadering en het Comit van Ministers van de Raad
van Europa hebben van 1966 tot 1984 een aantal aanbevelingen, resoluties en
verklaringen goedgekeurd die betrekking hadden op het onderwerp van de
onderzoekopdracht (
284
). Vermelding verdienen met name resolutie nr.
743/1980 van de Parlementaire Vergadering betreffende de noodzaak van
bestrijding van de herleving van de fascistische propaganda en de racistische
aspecten daarvan, alsmede de omvangrijke toelichting daarbij van de hand van
de heer R. Krieps (
28>
), alsook aanbeveling 968/1983 van de Parlementaire Ver-
gadering, inzake xenofobisch gedrag en stromingen die aanzetten tot dit gedrag
jegens migrerende werknemers (
28<
'), welke is gebaseerd op het verslag van
R. Mller (
287
).
245. Er kan niet genoeg worden gewezen op het belang voor het thema van
ons onderzoek van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de
mens en de fundamentele vrijheden en de bijbehorende controle- en sanctiemo-
gelijkheden (
28S
). In zijn geheel is dit verdrag ongetwijfeld het meest doeltreffende
internationale instrument voor de bescherming van de grondrechten en ter
bestrijding van autoritaire politieke stromingen en rassendiscriminatie. Het
bevat bovendien enkele meer gerichte bepalingen: het begrip democratische
maatschappij" geldt als een van de fundamentele normen (
289
); het verdrag ver-
biedt elke vorm van discriminatie op grond van onder meer ras, huidskleur, taal,
godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale afkomst en het behoren
tot een nationale minderheid (artikel 14); voorts worden in een aantal verdrags-
bepalingen de vrijheden die eigen zijn aan de democratie (
29
"), alsmede het pri-
maat van het recht (
291
) bekrachtigd; in het verdrag wordt ten slotte het beginsel
van de parlementaire democratie gehuldigd (
292
).
246. De effectiviteit van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten
van de mens komt ongetwijfeld tot uiting in de controle- en sanctiemogelijkhe-
den, die voornamelijk in handen zijn van de Europese Commissie voor de rech-
ten van de mens en het Europese Hof voor de rechten van de mens. Er zijn twee
mogelijkheden om een zaak voor de commissie en eventueel voor het hofte bren-
gen: een statenklacht ingediend door een verdragspartner tegen een andere ver-
dragspartner, en een individueel" verzoekschrift, de principile stap om de pro-
cedure op gang de brengen. Langs deze weg kan elke persoon, elke particuliere
organisatie en elke groep personen die menen het slachtoffer te zijn van schen-
ding van een van de in het verdrag erkende rechten, een klacht indienen tegen een
verdragsluitende staat wegens schending van dat recht. Zo kunnen ook particu-
83
lieren gebruik maken van de procedures ter bescherming van de rechten van de
mens. Het zwakke punt is echter dat slechts klachten kunnen worden ingediend
tegen de verdragsluitende staten die uitdrukkelijk verklaard hebben dat de Euro-
pese Commissie voor de rechten van de mens bevoegd is individuele" verzoek-
schriften te ontvangen (
2Qi
). Met uitzondering van Griekenland hebben alle lid-
staten van de Gemeenschap en ook Spanje en Portugal deze verklaring afgelegd.
247. Van de bij de organen van de Raad van Europa aanhangig gemaakte
zaken met betrekking tot de democratische vrijheden verdienen de volgende ver-
melding: de Griekse zaak", de door Denemarken, Noorwegen, Zweden en
Nederland bij de Commissie voor de rechten van de mens ingediende klacht
tegen het Griekse militaire bewind (
294
); de klacht van Denemarken, Frankrijk,
Noorwegen, Nederland en Zweden tegen het Turkse militaire bewind (
2
"'); de
klacht van de communistische partij van Duitsland over de ontbinding van deze
partij bij arrest van het Duitse Constitutionele Gerechtshof (""'); de zaak X tegen
de Italiaanse overheid betreffende een poging tot wederoprichting van de fascis-
tische partij (
29
); de zaak Glimmerveen en Hagenbeek tegen de Nederlandse
overheid betreffende politieke activiteiten van de Nederlandse Volksunie (
29!i
).
Interessant is dat de Commissie voor de rechten van de mens in de drie laatst-
genoemde zaken oordeel was dat de overheden in kwestie volgens het verdrag
het recht hadden om de vrije uitoefening van bepaalde rechten aan banden te leg-
gen omdat deze gericht was op de vernietiging van de in het verdrag vermelde
rechten of vrijheden (art. 17 van het verdrag). Doel van artikel 17, aldus de com-
missie, is te voorkomen dat totalitaire groeperingen misbruik maken van de in
het verdrag neergelegde beginselen (
299
).
De hierboven genoemde zaak Glimmerveen en Hagenbeek tegen de Nederlandse
overheid heeft tevens betrekking op discriminatie op grond van ras. Ook de zaak
van de Aziaten uit Oost-Afrika (burgers van het Verenigd Koninkrijk en de kolo-
nin ('"") tegen de Britse overheid en van Abdulaziz, Cabales en Balka Dali tegen
de Britse overheid ("") (
!
"
2
) hebben betrekking op rassendiscriminatie.
248. Zoals bekend heeft de Raad van Europa zeer veel tot stand gebracht door
verdragen op allerlei terrein op te stellen. Veel daarvan hebben direct of indi-
rect met het onderzoeksthema te maken. Bijzondere vermelding in dit verband
verdient het Europese verdrag inzake de rechtspositie van migrerende werkne-
mers C"').
249. De Raad van Europa heeft het initiatief genomen tot tal van debatten en
onderzoeken die direct of indirect met het onderzoeksthema verband houden,
zoals de Conferentie over de verdediging van de democratie in Europa tegen het
terrorisme taken en problemen (12 - 14 november 1980) f
1
"
4
), de Conferentie
over de intolerantie in Europa (9-11 december 1980) (""), het Colloqium over de
mensenrechten van buitenlanders in Europa (17-19 October 1983) (""') en de
Confrontatie over buitenlanders in Europa: bedreiging of winstpunt? (20-21
maart 1984) C"
7
).
3.4 Communautair niveau
250. Alvorens een overzicht kan worden gegeven van de activiteiten van de
Europese Gemeenschap op het gebied van het onderzoeksthema, moet eerst aan-
84
dacht worden geschonken aan het vraagstuk van de afbakening van de bevoegd-
heden van de Gemeenschap: het kader van de werkzaamheden van de Gemeen-
schap, zoals omschreven door de verdragen, houdt op het eerste gezicht geen
verband, althans niet direct, met onderwerpen als de bestrijding van het rechtse
extremisme of het racisme. Voormalig EG-commissaris Richard heeft voor de
commissie langdurig aandacht besteed aan dit aspect van de problematiek (
ius
).
251. Ten aanzien van de communautaire activiteiten op het gebied van het
onderzoeksthema kunnen twee vragen worden gesteld: Heeft de Gemeenschap
dergelijke activiteiten ontplooid? Is de Gemeenschap bevoegd en, zo ja, in hoe-
verre, om activiteiten te ontplooien om de problemen aan te pakken die voort-
vloeien uit het bestaan van rechts-extremistische en racistische stromingen in de
lid-staten? Wij zullen in dit deel van het verslag trachten de eerste vraag te beant-
woorden. De tweede vraag, die betrekking heeft op activiteiten van de Gemeen-
schap in de toekomst, wordt behandeld in deel IV van het verslag ( "").
3.4.1 Rechtsextremisme
252. De Europese Gemeenschap is een organisatie die berust op de democrati-
sche beginselen, de beginselen van de rechtsstaat en de eerbiediging van de men-
senrechten en de fundamentele vrijheden. Deze eigenschappen, die slechts in zeer
algemene termen in de preambule van het EEG-verdrag worden aangestipt, zijn
meermalen door de verschillende communautaire instellingen bekrachrigd ("").
253. Voorts is het zo dat het lidmaatschap van de Gemeenschap een democra-
tische staatsinrichting veronderstelt. Dit kan op twee manieren worden aange-
toond: ten eerste aan de hand van de houding van de Gemeenschap ten opzichte
van twee landen, Griekenland (
!
") en Turkije (
il2
), toen er in deze landen een
autoritair bewind aan de macht kwam terwijl er een associatieovereenkomst met
het oog op toetreding van kracht was; ten tweede aan de hand van het door de
EG-Commissie uitgebrachte advies betreffende de toetreding van Griekenland,
waarin de democratische staatsinrichting van het kandidaatland tot fundamente-
le voorwaarde voor het lidmaatschap van de Gemeenschap werd verheven ("""').
254. Uit tal van stukken van de Europese Raad, het Europese Parlement, de
EG-Raad en de EG-Commissie ("' ), alsmede uit de omvangrijke jurisprudentie
van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen ("') blijkt dat de
Gemeenschap hecht aan de beginselen van de pluralistische democratie, de
beginselen van de rechtsstaat en de grondrechten. Hierbij moet het volgende
onderscheid worden gemaakt: in de eerste plaats moet de Gemeenschap zich in
haar optreden aan de democratische beginselen houden en moet zij de grond-
rechten eerbiedigen. De democratische beginselen en de grondrechten maken een
integrerend deel uit van de communautaire rechtsorde en een communautaire
rechtshandeling die daarmee in strijd is, is onwettig. In de tweede plaats moeten
ook de lid-staten zich aan de democratische beginselen houden en moeten zij de
grondrechten garanderen. Dit is tegelijkertijd een voorwaarde voor en een conse-
quentie van hun lidmaatschap van de Gemeenschap. Een en ander wettigt de
conclusie dat de Gemeenschap als internationale organisatie en als verband van
staten per definitie vijandig staat tegenover elke extremistische en autoritaire
politieke stroming.
85
3.4.2 Racisme en rassendiscriminatie
255. De gehechtheid van de Gemeenschap aan de democratische beginselen en
de eerbiediging van de grondrechten heeft doorslaggevende consequenties voor
de standpuntbepaling ten aanzien van de verhouding tussen de rassen. Aange-
zien de Gemeenschap juridisch verplicht is de beginselen van het Europees ver-
drag tot bescherming van de rechten van de mens en de grondwettelijke tradities
van de lid-staten te eerbiedigen ('"'), moet zij zich strikt onthouden van elke
vorm van rassendiscriminatie ("' ). Maar dat is niet het enige waartoe de
Gemeenschap verplicht is. Zij moet ook een actieve bijdrage leveren in de vorm
van beleidsmaatregelen die ten doel hebben de gelijkheid tussen de rassen op de
door de verdragen afgebakende gebieden steeds vollediger en effectiever te
maken ("
8
). In zijn streven naar ruimere bevoegdheden heeft het Europese Parle-
ment zich herhaaldelijk langs de hem ten dienste staande wegen uitgesproken
tegen uitingen van racisme binnen en buiten de Gemeenschap en voor een
gedragscode en maatregelen om te bevorderen dat de rassen harmonieus met
elkaar kunnen samenleven.
256. De activiteiten van de Raad en de Commissie spitsten zich vooral toe op
het probleem van de immigranten. De Gemeenschap heeft in het verleden reeds
maatregelen ten behoeve van migrerende werknemers genomen ("''), maar is
thans bereid een ruimer en systematischer beleid terzake te voeren. In haar mede-
deling aan de Raad onder de titel Richtsnoeren voor een communautair migra-
tiebeleid" C
2
") heeft de Commissie de grote lijnen van een actieprogramma ten
behoeve van migrerende werknemers geschetst, waarin het accent valt op de
immigranten uit andere lid-staten, maar waarin ook maatregelen worden voor-
gesteld die de migratie als geheel betreffen. Er is in het Europese Parlement een
lang debat gevoerd over dit belangrijke document en het daaraan gewijde vers-
lag-Marinaro; de ontwerp-resolutie van dat verslag werd met ruime meerderheid
aangenomen (
,21
). Op 16 juni 1985 nam de Raad een resolutie aan waarin het
beleid op dit gebied werd vastgesteld (
,22
). Vervolgens heeft de Commissie, op
grond van artikel 118 van het EEG-Verdrag, op 8 juli 1985 het besluit genomen
derde landen van te voren op de hoogte te stellen van het migratiebeleid en over-
leg met hen te plegen (
,21
). Dit initiatief van de Commissie is door sommige lid-
staten voor het Hof van Justitie aangevochten omdat het niet in overeenstem-
ming zou zijn met het Gemeenschapsrecht.
257. Hoe dit ook zij, de Gemeenschap is op het gebied van het onderzoeksthe-
ma nog niet tot de grenzen van haar bevoegdheden gegaan. Het Europese Parle-
ment en de belangrijke buiten de verdragen vallende structuren zoals de Europe-
se Raad en de EPS zijn ongetwijfeld gerechtigd het terrein van hun activiteiten op
dit gebied uit te breiden. Maar zelfs de voornaamste besluitvormingsorganen, de
Raad en de Commissie, kunnen grote speelruimte verwerven door een doelge-
richte interpretatie van de formulering van hun bevoegdheden, desnoods door
impliciete bevoegdheden te construeren, alvorens verdragswijziging te overwe-
gen. Wij komen hier nog op terug f'
24
).
86
3.5 Nationaal niveau
3.5.1 Inleiding
258. Het is in dit bestek uiteraard onmogelijk een volledig overzicht te geven
van de maatregelen en institutionele instrumenten die in Europa op het gebied
van het onderzoeksthema van kracht zijn. Deze maatregelen en instrumenten
zijn talrijk en gevarieerd. Zij bestrijken tal van rechtsterreinen en zijn ingebed in
de verschillende nationale rechtsstelsels, die elk hun eigen uiterlijk en structuur
hebben. Een vergelijkende juridische studie van een dergelijke omvang past niet
in het kader van dit parlementaire verslag, dat overigens een veel ruimer terrein
bestrijkt en op uiterst korte termijn moest worden opgesteld. Het is naar het
oordeel van de rapporteur beter om selectief te werk te gaan, de situatie kort te
schetsen en enkele algemene beoordelingen te geven, gevolgd door aanbevelin
gen (').
3.5.2 Rechts extremisme
259. De rechtsstelsels van de Europese landen geven een grote verscheidenheid
aan maatregelen tegen extremistische politieke stromingen te zien. Er zijn ten
minste vier groepen oorzaken voor deze verschillen: ten eerste historische oorza
ken, ten aanzien van de landen waar het nazisme en het fascisme in het verleden
niet alleen de overheersende ideologie waren maar ook aan de macht zijn
geweest; ten tweede juridische oorzaken, zoals die tot uiting komen in opvattin
gen en tradities op wetgevingsgebied, alsmede in de basisstructuur van het natio
nale rechtsstelsel; ten derde oorzaken die samenhangen met de omvang van de te
bestrijden verschijnselen in het betrokken land; ten slotte politieke oorzaken;
met andere woorden de overwegingen die bepalend zijn voor keuzes en priori
teitsstelling ten aanzien van de middelen.
260. Inhoudelijk kunnen de institutionele instrumenten op verschillende
manieren worden onderscheiden: sommige landen gaan door met preventie en
bestraffing met als specifiek doel de bestrijding van de hedendaagse vormen van
fascisme en nazisme. In andere landen daarentegen zijn voorzieningen getroffen
die zonder onderscheid gericht zijn tegen elke vorm van politiek extremisme die
niet strookt met of een bedreiging vormt voor de democratie. Vanuit een ander
gezichtspunt kan onderscheid worden gemaakt tussen landen waar in meer of
minder ruime mate gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden van het straf
recht, en landen waar wordt volstaan met zuiver bestuursrechtelijke of civiel
rechtelijke sancties. En derde onderscheid betreft de controle en sanctiemetho
den: deze kunnen zowel op juridisch als op bestuurlijk vlak liggen, maar de wet
gever geeft er in de meeste landen de voorkeur aan op beide niveaus tegelijk te
opereren, zowel om politieke redenen als wegens de door de grondwet opgelegde
beperkingen.
261. Een eerste categorie rechtsregels ten aanzien van het rechtse extremisme
betreft het democratische karakter van politieke groeperingen en in het bijzonder
politieke partijen. Voorbeelden hiervan zijn artikel 21 van de grondwet van
1949 van de Bondsrepubliek Duitsland (interne organisatie van partijen volgens
democratische beginselen, overeenstemming met de freiheitliche und demokra
tische Grundordnung"), de voorlopige en definitieve bepaling XII van de grond
87
wet van de Italiaanse Republiek (verbod van de fascistische partij), alsmede arti-
kel 49 van de Italiaanse grondwet (oprichting van partijen om op democratische
wijze bij te dragen tot de vaststelling van het nationale beleid), artikel 29, lid 1,
van de grondwet van 1975 van Griekenland (organisatie en activiteiten van poli-
tieke partijen dienen bij te dragen tot het vrij functioneren van het democratische
stelsel) en artikel 6 van de Spaanse grondwet (de politieke partijen moeten een
afspiegeling zijn van het politieke pluralisme; een ieder is vrij een partij op te
richten en de partijen kunnen vrijelijk functioneren mits de grondwet en de ande-
re wetten worden geerbiedigd; interne structuur en procedures moeten demo-
cratisch zijn). Sommige bepalingen betreffende het democratische karakter van
politieke partijen gaan niet vergezeld van uitvoeringsbepalingen en blijven dus
een soort onvolledige wetten". Bij andere bepalingen is daarentegen wel in sanc-
tiemogelijkheden voorzien. Krachtens artikel 21, lid 2, van de Duitse grondwet
kan het Constitutionele Gerechtshof politieke partijen ontbinden wegens
ongrondwettigheid. In Itali (wet nr. 645 van 20 juni 1952) kunnen gerechtelijke
stappen worden ondernomen tegen kennelijke pogingen om de fascistische partij
opnieuw op te richten (
!2
").
262. De nationale rechtsregels ten aanzien van allerlei soorten verenigingen
zijn in dit verband eveneens van toepassing. Krachtens deze regels kunnen ver-
enigingen die onwettige of met de grondwettelijke democratische beginselen
strijdige doeleinden nastreven, alsmede paramilitaire organisaties door de rech-
terlijke macht of de overheid onwettig worden verklaard. Voorbeelden hiervan
zijn: de Belgische wet van 29 juli 1934 (verbod op de privmilities); de Franse
wet van 30 januari 1936 (ontbinding van gevechtsgroepen en weerkorpsen); de
artikelen 18 en 19 van de Ierse wet van 1939 betreffende misdrijven tegen de
staat; artikel 9, lid 2, van de Duitse grondwet (
i2
); artikel 46 van de Portugese
grondwet (verbod op verenigingen met een militair of paramilitair karakter, als-
mede op verenigingen die zich op de fascistische ideologie beroepen) en tot slot
artikel 22, lid 2, van de Spaanse grondwet (verbod op geheime en paramilitaire
verenigingen).
263. Het strafrecht is een machtig middel in de strijd tegen het rechtse extre-
misme. In de rechtsstelsels van de meeste Europese landen wordt volstaan met
toepassing van de relevante bepalingen van het gewone strafrecht, bij voorbeeld
de bepalingen betreffende verstoring van de openbare orde of die betreffende
deelname aan activiteiten van verboden verenigingen. Ook de anti-terrorisme-
wetgeving biedt mogelijkheden tot vervolging en bestraffing. In sommige landen
zijn in het strafrecht echter bepalingen opgenomen die toegespitst zijn op bijzon-
dere eigenschappen van de te bestrijden verschijnselen. Het meest frappante
voorbeeld daarvan vinden wij in de Bondsrepubliek Duitsland. Het Duitse Wet-
boek van Strafrecht bevat een aantal bepalingen (in het bijzonder artikel 84 e. v.)
waarin bepaalde gedragingen die typerend zijn voor extremistische groeperin-
gen, strafbaar worden gesteld: onder meer deelname aan activiteiten van verbo-
den organisaties, produktie en verspreiding van extremistisch propagandamate-
riaal en het gebruik van nazistische en fascistische insignes (
2S
).
264. Wettelijke, bestuurlijke en juridische instrumenten vormen voor de
democratische regeringen een belangrijk verdedigingsmiddel tegen de gevaren
van het politieke extremisme. De nationale en Europese instellingen moeten daar-
aan systematisch onderzoek wijden, zowel per land, als ter vergelijking op
Europees vlak. In de aanbevelingen (
i2
'') pleiten wij voor een rol van het Europe
se Parlement hierin.
3.5.3 Racisme en rassendiscriminatie
265. Vrijwel alle lidstaten van de Europese Gemeenschap kennen juridische,
in beginsel grondwettelijke, verbodsbepalingen tegen discriminatie op grond van
ras. Bovendien zijn zij als ondertekenaars van het Europees verdrag tot bescher
ming van de rechten van de mens, en wellicht andere internationale verdragen
over de grondrechten, op een of andere manier verplicht hun rechtsregels in
overeenstemming te brengen met de beginselen die in deze overeenkomsten op
het gebied van rassengelijkheid gehuldigd worden.
266. Niettemin zijn nog niet zo lang geleden in de rechtsstelsels van de verschil
lende Europese landen speciale wetten of bepalingen opgenomen ter bestraffing
van de verschillende vormen van rassendiscriminatie en aanzetting tot rassehaat
en ter bevordering van volledige, daadwerkelijke rassengelijkheid. De voor
naamste aanleiding hiertoe was het door deze landen ondertekende Internatio
naal verdrag inzake de uitbanning van elke vorm van rassendiscriminatie. Zoals
hierboven reeds vermeld (""), zijn de verdragspartners verplicht twee soorten
maatregelen te nemen: ten eerste het invoeren van strafrechtbepalingen tegen een
aantal gedragingen die berusten op racisme of rassendiscriminatie, en ten tweede
het scheppen van omstandigheden waarin de rassen harmonieus en op voet van
gelijkheid met elkaar kunnen samenleven.
267. Wij zullen hier niet opnieuw stilstaan bij de internationale verplichtingen
van de Europese landen ten aanzien van de bestrijding van rassendiscriminatie
('") en de voor ieder land C'
2
) wel degelijk verschillende consequenties daarvan
voor de nationale wetgeving. In dit deel van het verslag zullen wij uitsluitend
ingaan op de nationale wettelijke bepalingen en de overheidsinstrumenten terza
ke.
268. Het voorkomen van rassendiscriminatie en aanzetting tot rassehaat kan
worden onderbouwd met grondwettelijke, civielrechtelijke, bestuursrechtelijke
en strafrechtelijke bepalingen. Zo kunnen bij voorbeeld grondwettelijke of
civielrechtelijke bepalingen betreffende eerbied voor de persoon en de persoon
lijkheidsrechten, alsmede strafrechtelijke bepalingen ter bescherming van de eer
van levende of overleden personen eventueel worden toegepast in geval van ras
sendiscriminatie. Dat neemt niet weg dat er steeds meer behoefte bestaat aan
speciale bepalingen die toegespitst zijn op de problematiek van de verhouding
tussen de rassen. Om in deze behoefte te voorzien en tegelijkertijd te voldoen aan
de verplichtingen die voortvloeien uit het Internationaal Verdrag inzake de uit
banning van elke vorm van rassendiscriminatie zijn in de Europese landen de
volgende wetten tot stand gekomen: de wet van 18 februari 1971 tot wijziging
van sommige strafrechtelijke bepalingen (Nederland); wet nr. 72546 van 1 juli
1972 inzake de bestrijding van het racisme (Frankrijk); artikel 266 b) van het
Wetboek van Strafrecht, gewijzigd in 1971 (Denemarken); wet nr. 654 van 13
oktober 1975 (Itali); de Race Relations Act (Verenigd Koninkrijk, 1976) (
! i i
);
wet nr. 927/1979 met als aanvulling wet nr. 1419/1984 (Griekenland); de wet
89
van 9 augustus 1980 waarbij de nieuwe artikelen 454 en 455 in het Wetboek van
Strafrecht werden opgenomen (Luxemburg); de wet van 30 juli 1981 tot bestraf-
fing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden (Belgi); de artike-
len 130 en 131 van het Wetboek van Strafrecht (Bondsrepubliek Duitsland).
269. Krachtens deze speciale wetten tegen racisme en rassendiscriminatie zijn
voorschriften ingevoerd die verschillende terreinen bestrijken. Het voornaamste
doel ervan was echter het strafbaar stellen van uitingen van racisme, aanzetting
tot rassehaat en gevallen van rassendiscriminatie. Bij sommige van genoemde
wetten kan pas een strafvervolging worden ingesteld wanneer de benadeelde per-
soon of groep van personen een klacht heeft ingediend. Bij andere kan het Open-
baar Ministerie op eigen initiatief tot vervolging overgaan. De Franse wet (art. 5
- II) staat onder bepaalde voorwaarden toe dat aan een vereniging die bestrijding
van het racisme in haar statuut heeft opgenomen, bij bepaalde in de wet genoemde
strafbare feiten de rechten van civiele partij worden verleend. De Belgische wet
(art. 5) kent dezelfde mogelijkheid voor verenigingen die verdediging van de
rechten van de mens in hun statuut hebben opgenomen. Deze wetten dienen
overigens in overeenstemming te zijn met het Internationaal Verdrag inzake de
uitbanning van elke vorm van rassendiscriminatie en het is de taak van het bij dit
verdrag in het leven geroepen comit om dit na te gaan.
270. Alleen het bestaan van wettelijke voorschriften betekent uiteraard nog
niet dat de daarin gegeven oplossingen ook in praktijk worden gebracht. Of de
doelstellingen van de wetgever worden verwezenlijkt, hangt grotendeels af van
de houding van de bestuursorganen die de bepalingen moeten uitvoeren, maar
ook van de interpretatie die daaraan door de rechter wordt gegeven. Verscheide-
ne uitgenodigde deskundigen hebben erop gewezen dat de rassendiscriminatie
het dagelijks leven tot op zekere hoogte blijft binnendringen, ondanks het op
zich doeltreffende optreden van de wetgever ("
4
).
271. Naast de wetgeving en de bestuurlijke en juridische instrumenten voor de
tenuitvoerlegging daarvan zijn er gespecialiseerde nationale organen in het leven
geroepen om de problemen die uit de verhouding tussen de rassen voortvloeien,
rechtstreeks aan te pakken. Het meest sprekende voorbeeld hiervan is de Britse
Commission on Racial Equality (Commissie Rassengelijkheid) die in 1976 uit
hoofde van de Race Relations Act van 1976 werd ingesteld. Deze commissie
heeft tot taak te bevorderen dat discriminatie wordt uitgebannen, dat er gelijke
kansen komen en dat er een goede verstandhouding onstaat tussen personen die
tot verschillende etnische groeperingen behoren; zij heeft voorts tot taak toe te
zien op de tenuitvoerlegging van de Race Relations Act en zonodig wijzigingen
op deze wet voor te stellen. De commissie is actief op verscheidene terreinen van
de maatschappij en zij mag een onderzoek instellen in geval van een vermoeden
van rassendiscriminatie ("' ).
3.5.4 Algemene opmerkingen
272. Het nationale optreden op institutioneel gebied wordt gekenmerkt door
een toenemend ingrijpen van de wetgever. Ook al vertoont de juridische orde in
bepaalde landen nog tekortkomingen of lacunes op het gebied van rassengelijk-
heid of sluit zij alle gevallen van openlijke of latente discriminatie op grond van
90
ras nog niet uit, de institutionele verbeteringen die de lid-staten van de Gemeen-
schap op dit gebied hebben aangebracht zijn over het algemeen toch bevredigend
te noemen. Maar dat neemt niet weg dat men zich voor een betere situatie moet
blijven inspannen door voortdurend gebruik te maken van steeds weer nieuwe
ervaringsfeiten en door alle betrokkenen vanuit de basis inspraak te ver-
lenen ("").
273. Men moet er echter voor waken de rol van de wet en de desbetreffende
juridische instrumenten te overschatten of te onderschatten. In de eerste plaats
mag niet vergeten worden dat aan elke - hetzij negatief, hetzij positief uitvallende
- maatregel met het oog op de opheffing van rassendiscriminatie in een democra-
tisch bestel uiteindelijk een rechtsregel ten grondslag dient te liggen. Vanuit dit
oogpunt is de wet een onmisbaar en alomtegenwoordig instrument. Maar de wet
dient op dit terrein een andere functie te vervullen, namelijk die van werktuig ter
voorkoming en bestraffing van extremistisch, racistisch of discriminerend
gedrag. Hierbij dient rekening te worden gehouden met twee overwegingen: ten
eerste mag de onderdrukking van politiek extremisme en racisme niet de vrijheid
aantasten die een democratisch bestel de personen die onder zijn jurisdictie val-
len dient te waarborgen (" ). De onderdrukking van de krachten die de democra-
tie bedreigen mag niet leiden tot een uitholling van de democratische grondves-
ten, de politieke belichaming van Europa. Wij moeten waken voor maatregelen
die mikken op een homeopatische" preventie en genezing van de kwaal met als
uiteindelijk gevolg dat de democratie wordt beroofd van een politieke zindelijk-
heid die wij nu juist willen beschermen. In de tweede plaats mag in deze strijd
tegen het politiek extremisme en het racisme, een bij uitstek politieke taak voor
onze democratische samenleving en bijgevolg een intellectuele confrontatie tus-
sen democratische en anti-democratische krachten, een beroep op de repressieve
functie van het recht slechts een ultima ratio" zijn (
,1S
). Maar tegelijkertijd zal
dit middel in deze context een belangrijke rol spelen ("''). Welke rol dit precies is
hangt af van het zoeken naar een wankel evenwicht tussen de handhaving van de
fundamentele vrijheden en de keuze van maatregelen ter bestrijding van gedrag
dat deze vrijheden uitbuit om actie te voeren met het doel diezelfde vrijheden te
vernietigen ("").
3.6. Onderwijs - maatschappijleer/burgerschapskunde
274. De Franse minister van Onderwijs, de heer J.-P. Chevnement, haalde in
een onlangs uitgesproken rede de volgende uitspraak van Montesquieu aan: De
republikeinse regering heeft de kracht van het onderwijs meer dan nodig ( . . . ).
Politieke deugd staat gelijk aan zelfverloochening en dat is geen geringe opgave
( . . . ) . Alleen in democratien is het landsbestuur aan elke burger toever-
trouwd. Maar met het landsbestuur is het niet anders dan met alle andere din-
gen: slechts liefde waarborgt voortbestaan ( . . . ) . Het is dan ook zaak ervoor te
zorgen dat deze liefde voor de republiek er komt: het is aan het onderwijs om tot
deze liefde aan te sporen" (
!41
). In feite is iedereen het erover eens dat het onder-
wijs waarschijnlijk het meest geschikte domein is om racisme en intolerantie in
de maatschappij in de kiem te smoren en om de burgers de intellectuele en morele
middelen te verschaffen voor het nemen van vrije en overwogen besluiten. Ook
91
het aankweken van een nationaal democratisch bewustzijn en het vermogen
weerstand te bieden aan de verleidingen van het fascisme, en bij uitbreiding het
totalitarisme, hangen af van de kwaliteit van het onderwijsstelsel. Het onder-
wijssysteem van een hedendaagse democratische samenleving dient te stoelen op
waarden die voortvloeien uit de eerbiediging van de menselijke waardigheid, de
mensenrechten en de fundamentele vrijheden. Flet onderwijs dient zowel door
zijn opzet en organisatie als door de inhoud van de programma's en de pedagogi-
sche methoden ervoor te zorgen dat deze waarden ook in praktijk worden ge-
bracht C
42
).
275. De problemen in verband met de rol van het onderwijs bij het terugdrin-
gen van fascistische en racistische verschijnselen liggen op de volgende, tijdens de
werkzaamheden van de commissie genoemde niveaus:
a) Het streven van de school naar anti-discriminatie en gelijke kansen vormen
een volwaardig aspect van het Europese democratische erfgoed. Ook al schiet
de school al te vaak aan haar doelen voorbij, door deze doelstellingen steeds
opnieuw te onderschrijven en te blijven streven naar totale verwerkelijking
ervan draagt zij in grote mate bij tot het scheppen van een vertrouwenskli-
maat in sociale instellingen.
b) De strijd tegen de verleidingen van het fascisme en racisme vindt ook plaats
op het niveau van de inhoud van het onderwijs, dat met name de huidige
historische en culturele werkelijkheid van buitenlanders niet mag vertekenen
en evenmin een discriminerend beeld van hen mag geven (net zo min als van
de vrouw, zoals in schoolboeken gebruikelijk was en soms nog is), maar dat
de leerlingen en studenten de historische, wetenschappelijke, literaire en
filosofische basiskennis dient bij te brengen met behulp waarvan zij zich een
persoonlijk oordeel kunnen vormen en zich de levenswaarden van een demo-
cratische samenleving eigen kunnen maken.
c) Het vraagstuk van speciaal onderwijs gericht op democratische en menselijke
waarden van zowel individu als groep, voorwaarden voor een vrije, open en
niet-discriminerende samenleving, valt binnen het hierboven gedefinieerde
bestek. Deze vorming heeft zich in Europa onder verschillende noemers een
plaats verworven in het onderwijs, maar is geleidelijk gedegradeerd tot een
vak achter de streep, zo dat niet reeds van meet af aan het geval was. Er is
echter een hernieuwde belangstelling waarneembaar voor wat het vak maat-
schappijleer (burgerschapskunde) in ruime zin zou moeten inhouden, dat wil
zeggen het bijbrengen van de grondregels van het maatschappelijk leven, ken-
nismaking met de politieke en sociale macro-structuren, kweken van belang-
stelling voor mensenrechten en, voor de lid-staten van de Gemeenschap, ver-
werving van kennis omtrent de geschiedenis en de beginselen van de opbouw
van Europa en de werking van de Gemeenschap (' ").
276. Al deze educatieve aspecten zijn verwoord in geschriften van internatio-
nale organisaties. Artikel 26, lid b) van de Universele Verklaring van de Rechten
van de Mens luidt als volgt: Het onderwijs zal gericht zijn op volle ontwikkeling
van de persoonlijkheid en op versterking van de eerbied voor de rechten van de
mens en de fundamentele vrijheden. Het zal begrip, verdraagzaamheid en
vriendschap onder alle landen, rassen of godsdienstige groepen bevorderen en
het zal de werkzaamheden van de Verenigde Naties voor de handhaving van de
92
vrede steunen". In het Internationale Verdrag inzake de economische, sociale en
culturele rechten van 16 december 1966 staat in artikel 13, lid 1, dat de Ver-
dragsluitende landen het recht op onderwijs van elk persoon erkennen" en wor-
den de desbetreffende beginselen uit de Universele Verklaring van de Rechten
van de mens overgenomen. In de Verklaring van de Verenigde Naties over de
uitbanning van elke vorm van rassendiscriminatie wordt het onderwijs genoemd
als een van de gebieden waarop n het bijzonder zal worden gestreefd naar de
voorkoming van discriminatie op grond van ras, huidskleur of etnische afstam-
ming (art. 3, lid 1). Artikel 8 van dezelfde verklaring luidt:
Op het gebied van onderwijs, vorming en voorlichting zullen onmiddellijk doel-
treffende maatregelen worden getroffen ten einde discriminatie en vooroordelen
op grond van ras uit te bannen en begrip, verdraagzaamheid en vriendschap tus-
sen de landen en rassen te bevorderen". Dezelfde beginselen worden genoemd in
artikel 7 van het op 21 december 1965 aangenomen en op 4 januari 1969 in wer-
king getreden Internationale Verdrag inzake de uitbanning van elke vorm van
rassendiscriminatie (
i44
). De UNESCO is nog altijd de internationale instelling
die het meest betrokken is bij educatieve vraagstukken. In artikel 1, lid 2, alinea
b) van de Oprichtingsakte wordt de organisatie aangemaand tot de geleidelijke
verwerkelijking van het ideaal van gelijke kansen op onderwijs voor allen, zon-
der onderscheid naar ras of geslacht en zonder enige economische of sociale
voorwaarde". De bemoeienis van de UNESCO op dit gebied is met name uitge-
mond in het Verdrag van 14 december 1960 inzake de bestrijding van discrimi-
natie in het onderwijs, alsmede in de aanbeveling van 1974 over een op begrip,
samenwerking en internationale vrede gericht onderwijs en over vorming met
betrekking tot de mensenrechten en de fundamentele vrijheden (''"). De UNES-
CO organiseert tevens belangrijke studiebijeenkomsten en ronde-tafelconferen-
ties, waarvan de conferentie van Genve van 5 t / m 9 november 1979 over
onderwijs en rassendiscriminatie met name dient te worden vermeld. Volgens de
meeste deelnemers aan deze conferentie zou het onderwijs over racisme meer
moeten inhaken op de sociale onderwijssituatie zelf, zou het de overheerste groe-
pen moeten helpen weerstand te bieden tegen de schending van hun rechten en
bovendien gekoppeld moeten worden aan onderwijs over de mensenrechten.
277. Na de goedkeuring van de richtlijn van de Raad van de Europese
Gemeenschappen van 25 juli 1977 (77/486) inzake het onderwijs aan de kinde-
ren van migrerende werknemers die onder de leerplicht vallen (
i4r
') en na de slui-
ting van verschillende internationale akkoorden over de migratie van werkne-
mers is in verschillende Europese landen met een groot aantal immigranten
onderwijs in de taal en de cultuur van het land van herkomst ingevoerd, ofwel
binnen het normale lesrooster, ofwel buiten schooltijd". In de Gemeenschap is
dit onderwijs van bijzonder belang. Zo volgt momenteel in Frankrijk bij voor-
beeld 50% van de kinderen van Italiaanse nationaliteit of Italiaanse ouders dit
onderwijs (
M
).
278. Uit de gedachtenwisselingen in de commissie, met name met de vertegen-
woordigster van de Dienst voor Onthaal van Gastarbeiders van de Belgische pro-
vincie Limburg, alsmede uit de schriftelijke bijdragen, is naar voren gekomen dat
zich momenteel de volgende problemen voordoen bij het uitstippelen van een
multicultureel onderwijsbeleid in het licht van de noodzaak de leerlingen een
democratisch en niet-discriminerend gedrag bij te brengen:
93
a) Een algemeen onderwijsbeleid: de vertegenwoordigster van de Limburgse
dienst onderstreepte dat het onderwijs over minderheidsculturen ven het aan-
leren van een democratische houding ten opzichte van andere bevolkingsgroe-
pen niet beperkt mag blijven tot maatschappelijke klassen en regio's met een
groot aantal tot een culturele minderheid behorende kinderen, maar overal
dient plaats te vinden. Dit onderwijs is er immers op gericht het sociale ver-
keer tussen alle bevolkingsgroepen te vergemakkelijken. Het staat evenwel
lang niet vast of bij het onderwijsbeleid in de verschillende Europese landen
volledig rekening wordt gehouden met dit aspect.
b) Taalonderwijs: beheersing van de taal is een essentieel hulpmiddel bij com-
municatie en gelijkschakeling van kansen. Er is nog steeds een discussie gaan-
de over de voors en tegens van de verschillende methoden: basisonderricht in
de moedertaal, onmiddellijke onderdompeling in de taal van het gastland, bij-
lessen in de moedertaal of in de taal van het gastland. Nu de stroom immi-
granten begint op te drogen, raakt de discussie in feite enigszins in het slop,
maar dat neemt niet weg dat er nog altijd een groot gebrek aan talenkennis
bestaat, hetgeen een potentile factor van moeilijkheden en spanningen
ts('
48
).
c) Ten slotte is er het probleem van de toenemende uitingen van vreemdelingen-
haat en racisme in het schoolleven ('
4
''). Veel voorkomend zijn verschijnselen
die duiden op minachting, angst en soms ook vijandigheid die het gevolg zijn
van een als oneerlijk bestempelde concurrentiestrijd in een wereld waar de
adolescent reeds zwaar gebukt gaat onder de vrees voor werkloosheid. In dit
verband is het van kapitaal belang dat docenten oog hebben voor de dagelijk-
se symptomen van vijandigheid en discriminatie.
279. In alle lid-staten van de Gemeenschap worden deze drie niveaus onder-
scheiden en vindt men de beginselen daarvan terug in het onderwijsbeleid.
Afhankelijk van de omvang en de diversiteit van de in een land geconcentreerde
culturele of etnische minderheidsgroepen en de eventuele daaruit voortvloeiende
spanningen worden deze beginselen meer of minder noodgedwongen en moei-
zaam toegepast. De omvangrijke literatuur over multicultureel onderwijs doet de
talrijke meningsverschillen over grondslagen en methoden duidelijk uitko-
men (
,5
).
280. Op nationaal vlak worden verschillende programma's uitgevoerd. In
Engeland heeft men na de verschijning van het rapport-Swann de volgende maat-
regelen getroffen: aandacht voor de etnische variteit in het land in de opleiding
van leerkrachten, steun voor onderzoekprojecten op onderwijsgebied en voor
lokale initiatieven, compilatie van statistische gegevens over de problemen en
successen van verschillende etnische gemeenschappen ("' ). In Frankrijk heeft
men in september 1981 besloten om in maatschappelijke sectoren waar de lcer-
lingenuitval bijzonder groot is onderwijsaandachtsgebieden (ZEP: zone d'duca-
tion prioritaire) te creren. Met de ZEP's wordt beoogd de discriminatie te
bestrijden door enerzijds meer lesmateriaal beschikbaar te stellen en anderzijds
de leerkrachten de gelegenheid te bieden een onderwijsproject op te zetten dat
inspeelt op de bestaande situatie (' "). Op de Ecole Nationale de la Magistrature
in Frankrijk wordt tijdens de opleiding aandacht besteed aan de onderdrukking
van het racisme" en aan mensenrechten. In de BRD probeert men het onstaan
94
van rassehaat en totalitaire ideologien te voorkomen via centra voor politieke
vorming die door de Bondsregering en de deelstaten worden gefinancierd en
gecontroleerd (' ' ' ). Op de scholen in Nederland worden lessen in wereldgeschie-
denis gegeven, brochures uitgegeven en verschillende initiatieven ten behoeve
van etnische minderheden ontplooid ("' ). In Itali vormt maatschappijleer (bur-
gerschapskunde) onderdeel van de opleiding van leerkrachten en stimuleert het
Ministerie van Onderwijs onderzoekprogramma's op het gebied van mensen-
rechten en rassendiscriminatie. Verschillende verenigingen, waaronder het Ita-
liaanse genootschap voor internationale organisaties (SIOI) dragen bij tot de
bewustmaking van het Italiaanse publiek (' "). In Belgi wordt vooral aandacht
besteed aan het taalonderwijs aan kinderen van migrerende werknemers ('"').
Ook in de andere lid-staten van de Gemeenschap zijn speciale programma's ont-
wikkeld C
57
).
281. Nu scholing van het allergrootste belang blijkt te zijn bij het aankweken
van een democratische gezindheid, lijkt het onderwijs in Europa voor een gigan-
tische uitdaging te staan. Men moet bedenken dat, afgezien van de hierboven
aangehaalde specifieke problemen, het welslagen van het onderwijsstelsel in zijn
geheel van grote invloed is op de eventuele wederprobloei van gevoelens van
extremisme en vreemdelingenhaat. Een maatschappij waarvan het onderwijs-
stelsel in een ernstige crisis verkeert, dreigt snel een maatschappij te worden van
radicale oplossingen of van de filosofie ieder voor zich". In een dergelijke con-
text zou een grotere nadruk op maatschappijleer (burgerschapskunde) gefor-
ceerd aandoen als niet tegelijkertijd het onderwijs in het algemeen en de door dat
onderwijs geboden vooruitzichten op succes zouden worden verbeterd.
3.7. De media
282. Over de morele verantwoordelijkheid van de media bij het voorkomen
van fascistische en racistische verschijnselen is dikwijls en lang gesproken. Over
het algemeen worden zowel de pers als de audiovisuele media gunstig beoor-
deeld op de volgende punten: de mogelijkheid die zij bieden om kennis te nemen
van wat er in de wereld gebeurt en de nieuwsgierigheid naar en het respect voor
vreemde culturen die zij opwekken; de rol van historisch geheugen die zij vervul-
len, waarvan de uitzending van Holocaust en de daardoor teweeggebrachte dis-
cussies een duidelijk voorbeeld zijn geweest, aldus de heer Krieps ("
8
); de gele-
genheid die deze middelen bieden om via forumdiscussies en debatten tussen
voor- en tegenstanders de democratische dialoog volledig tot zijn recht te laten
komen.
283. Niettemin wordt de media ook ernstige verwijten gemaakt: de wijze waar-
op de wereld wordt gepresenteerd is dikwijls in het voordeel van de heersende
sociale klassen en hun cultuur. De veelvuldige dramatisering van de informatie
vertekent de werkelijkheid en kan leiden tot minachting, onbegrip en vijandig-
heid. De berichtgeving over minderheidsgroepen zou helemaal sterk gekleurd
zijn: vergrijpen waar leden van een minderheidsgroep bij betrokken zijn, worden
uitgebreid onder de aandacht gebracht, maar over de problemen waar deze
gemeenschappen mee kampen wordt slechts mondjesmaat bericht en aan wat zij
in eigen kring hieraan doen, wordt vrijwel volledig voorbijgegaan. Het probleem
95
wordt nog erger waneer in nieuwsuitzendingen het beeld van het land van her-
komst wordt verdraaid (dit wordt bij voorbeeld sterk ondervonden door Iraanse
vluchtelingen). Ten slotte zouden de media en de onstpanningsindustrie door
de door geweldpleging opgeroepen opwinding, de heldenverering van geweld-
plegers en door de aard van sommige fantasieprodukties een geweldscultus
bevorderen die een soort ongezonde fascinatie in stand zou houden.
284. Y. Michaud schrijft hierover het volgende: Het verband tussen geweld
en de vertoning van geweld is natuurlijk niet nieuw: geweld dient niet alleen tot
het uitschakelen van tegenstanders door het aanbrengen van schade, geweld
dient tevens als waarschuwing en dreigement, als teken aan de wand voor hen
die er goed van af komen. ( . . . ) Maar welke moeite men zich ook getroostte,
in het verleden bleef deze beeldvorming vaag, hachelijk en ondoorzichtig: speel-
bal van de verhalen van reizigers, of van de verhalen over hun verhalen, van
volksverhuizingen en van de frequentie van jaarmarkten en massabijeenkom-
sten. Door de uitbreiding van de communicatiemiddelen en de macht die met het
gebruik ervan kan worden bereikt, is de situatie ingrijpend gewijzigd ("''). Het
staat als een paal boven water dat de weerklank in de media een van de grootste
stimulansen is geweest voor de uitbreiding van het aantal terroristische acties.
Soms wordt aangedrongen op een beroepscode waarin de voorwaarden voor
verslaggeving van gewelddadige acties worden vastgelegd. Over de beheersing
van de gevolgen van bepaalde soorten informatie is het laatste woord ongetwij-
feld nog niet gesproken. In een hiermee verband houdende resolutie van 1 okto-
ber 1980 over de noodzaak tot bestrijding van de wederopbloei van fascistische
propaganda en de racistische elementen daarin, heeft de Parlementaire Vergade-
ring van de Raad van Europa journalisten en topfunctionarissen van de massa-
media gewezen op hun verantwoordelijkheid voor de verspreiding onder het
publiek van berichten die het ontstaan van racistisch en elitair getinte reacties
bevorderen" (par. 7) ('*"). Volgens ons wordt hiermee niet zozeer de verspreiding
van informatie als zodanig bedoeld, als wel de keuze en de bewerking van berich-
ten waarmee kan worden aangezet tot onverdraagzaamheid en rassehaat.
285. Het blijft hoe dan ook moeilijk om de invloed van de media op ons terrein
van onderzoek in zijn totaliteit te beoordelen en een beeld te geven van de wijze
waarop zij de democratische gezindheid van een land blijvend benvloeden. Als
gevolg van het wisselvallige karakter van de berichtgeving en de manier waarop
deze wordt aangepast, alsmede door de variteit in ontvangers en ontvangstmo-
gelijkheden, kunnen de activiteiten van de media niet anders dan ambivalent
zijn.
3.8 Georganiseerde maatschappelijke reactie
286. Het meest opvallend na de oorlog is de flauwe reactie vanuit de maat-
schappij op de opkomst van het fascisme en antisemitische en racistische tenden-
sen. In die tijd ontstonden in talrijke Europese landen ad hoc groepen die elke
wederopbloei van gewraakte ideologien en bewegingen wilden voorkomen en
zonodig bestrijden. Wij onderscheiden het optreden van deze groepen van de
rechtstreekse politieke reactie van de democratische partijen en van de reactie
van de staat, d.w.z. van zowel de wetgever als de overheidsinstellingen.
96
287. De activiteiten van georganiseerde groepen in de strijd tegen onverdraag
zaamheid en discriminatie dateren evenwel niet uitsluitend van vlak na de oor
log: de verdediging van de democratische rechten en beginselen tegen nationalis
tische vooroordelen n willekeur vindt haar oorsprong in de Dreyfusaffaire die
tot ver over Frankrijks grenzen opschudding zou veroorzaken. De Ligue des
Droits de l'Homme en de Ligue Internationale Contre l'Antismitisme (LICRA)
zijn hier een uitvloeisel van. De aard en de invloed van de reacties uit politiek,
overheid en maatschappij verschillen sterk van land tot land al naar gelang van
de historische achtergronden en de eventueel nog altijd bestaande bedreiging van
het democratische stelsel. In dat opzicht verdienen de verzetsgroepen tegen de
Europese dictaturen van na de oorlog, te weten Griekenland, Spanje, Portugal
en Turkije, speciale vermelding.
288. Tijdens haar werkzaamheden heeft de commissie direct of indirect con
tact gehad met verschillende organisaties die lering blijven trekken uit de gebeur
tenissen van voor en na de oorlog. Zonder volledigheid te pretenderen, willen
wij met name de volgende noemen: de Mouvement contre le Racisme et pour
l'Amiti entre les Peuples (MRAP, Frankrijk), de Mouvement contre le Racisme,
l'Antismitisme et la Xnophobie (MRAX, Belgi), stichtingen en documentatie
centra zoals de Anne Frank Stichting (Nederland), het Documentationsarchiv
des Oesterreichischen Widerstandes (Oostenrijk), de Fdration Internationale
des Rsistants, alsmede verschillende verenigingen van verzetsstrijders en oud
strijders. De taak van een groot aantal van deze bewegingen is in de loop der tij
den uitgebreid en gewijzigd, vooral tijdens het dekolonisatieproces en vervolgens
toen de stroom migrerende werknemers in bepaalde lidstaten van de Gemeen
schap goed op gang kwam. In dezelfde periode en ook nadien zijn zeer veel ver
enigingen opgericht ten behoeve van de steunverlening aan immigranten en ter
bestrijding van vreemdelingenhaat. Zo heeft de commissie documenten en getui
genissen in ontvangst genomen van de Runnymede Trust (GrootBrittanni), de
Minority Rights Group, verschillende Belgische verenigingen, zowel ambtelijke
(Vlaams Overlegcomit over Migratie VOCOM) als particuliere (Lique des
Families, Caritas Catholica), alsmede van talrijke verenigingen met een heel spe
cifieke taakstelling of van plaatselijk belang, die soms samenwerken in een over
koepelend orgaan (zoals in Frankrijk in de Fdration des Associations de Sou
tien aux Travailleurs Immigrs FASTI). Het netwerk van steunorganisaties,
monitoring" en Action Committees schijnt bijzonder dicht te zijn in GrootBrit
tanni, waar overigens ook een tijdschrift verschijnt (Searchlight) dat uitsluitend
is gewijd aan het rechts extremisme. Ook de kerken in de betrokken landen spe
len een belangrijke rol, omdat zij de immigrantengemeenschappen steun verle
nen en voortdurend hameren op de beginselen van de fundamentele rechten en
de waardigheid van de mens ('*').
289. De politieke gekleurdheid van organisaties als de hierboven genoemde is
sinds hun ontstaan een twistpunt geweest. Veel van deze organisaties onderhou
den immers min of meer nauwe banden met partijen of politieke bewegingen.
Ook al doet dit niets af aan hun activiteiten, zij blijven met het volgende dilemma
zitten: een op consensus berustende maar nauwelijks politiek onderbouwde stra
tegie brengt het risico van slecht gefundeerde en aan verandering onderhevige
grondbeginselen met zich mee; een meer politiek getinte boodschap is misschien
samenhangender, maar spreekt minder mensen aan en lokt meer kritiek uit.
97
Overigens hebben er in de afgelopen periode twee nieuwe ontwikkelingen plaats
gevonden. De eerste is het ontstaan van groeperingen die maatschappelijk actief
zijn op het gebied van de mensenrechten. Zij opereren onder verschillende noe
mers (Amnesty International, Internationale Juristencommissie, comits die toe
zien op de naleving van de akkoorden van Helsinki, Action des Chrtiens pour
l'Abolition de la Torture, Internationale Gesellschaft der Menschenrechte),
maar dragen allemaal bij tot een grotere ontvankelijkheid en een duidelijk merk
bare en onmiddelijke bezorgdheid voor de mensenrechten en dientengevolge de
democratie. De tweede nieuwe ontwikkeling behelst de geleideljke afschaffing
van het in de afgelopen decennia gehanteerde impliciete onderscheid tussen
beschermde gemeenschappen" en bescherming biedende" organisaties: het ver
schijnsel dat Franoise Gaspard en Claude ServanSchreiber met recht het uit
sterven der immigranten" noemen, d.w.. de daadwerkelijke integratie van de
immigrantengemeenschappen in het maatschappelijke en culturele leven van het
gastland, heeft hier veel toe bijgedragen. Dank zij deze ontwikkeling is de maat
schappelijke reactie gevarieerder en veelzijdiger dan voorheen.
290. Het streven naar verzoening van de volgende twee uitgangspunten een
op de tastbare werkelijkheid gente consensus enerzijds en een massale boven de
politieke scheidslijnen uitgaande betrokkenheid anderzijds is waarschijnlijk de
verklaring voor de verschijningsvorm van een organisatie als SOSRacisme,
waarvan de snel toenemende aanhang in veel Europese landen in de richting van
een veranderende publieke opinie wijst. Uit een gedachtenwisseling tussen de
leden van de commissie en de Franse en Belgische vertegenwoordigers van deze
organisatie is gebleken dat er soms verschil van mening bestaat over de vorm
waarin maatschappelijke actie vandaag de dag zou moeten worden gegoten en
vooral over de betrekkingen tussen actiegroepen en politieke bewegingen. Maar
in ieder geval toont het huidige succes van de initiatieven in de stijl van SOS
Racisme eens te meer aan dat de vorm van de maatschappelijke reactie op extre
mistische opvattingen en bewegingen altijd sterk bepaald is door het algemeen
heersende culturele klimaat.
3.9. Activiteiten op cultureel gebied
291. In feite is de discussie over racisme en fascisme nooit van enkel politieke
aard geweest, maar van meet af aan ook cultureel en zelfs literair. Gezien de aard
van de onderwerpen van discussie wordt veelvuldig een beroep gedaan op harts
tochten, geschiedenis, retoriek en symboliek. Weliswaar is dit een constant gege
ven van alle politieke debatten, maar het treedt vaker op de voorgrond in discus
sies over bewegingen en ideologien die van irrationaliteit een deugd maken.
292. De culturele strijd tegen fascistische verleidingen wordt bijna altijd geor
ganiseerd rondom de figuur van de intellectueel, wiens beeld is gevormd door de
aan de wieg van de moderne Europese cultuur staande filosofische genootschap
pen uit de Verlichting, door politiek romantisme, de nalatenschap van de Drey
fusaffaire en neoKantiaanse stromingen. In de traditionele optiek, zoals wij die
aantreffen bij Charles Pguy of Julien Benda, beweegt de intellectueel zich niet
op het sociale en politieke vlak op grond van een of andere vakbekwaamheid,
98
maar omdat hij zich geroepen voelt om te getuigen van bepaalde tijdloze waar-
den. Terwijl de culturele uitdrukkingsvormen van het fascisme het recht onder-
geschikt maken aan macht, en universalisme aan historisch particularisme, komt
de intellectueel in verzet", gedreven door een overtuiging die reeds door Pascal
als volgt onder woorden is gebracht:
De strijd van het geweld dat de waarheid probeert te onderdrukken is een merk-
waardige en langdurige strijd. Al het geweld van de wereld kan de waarheid niet
verzwakken, doch doet haar slechts beter oplichten. Al het licht van de waarheid
is onmachtig het geweld te stoppen en maakt het alleen maar erger. Wanneer
macht met macht bestreden wordt, wordt de zwakste door de sterkste vernie-
tigd; wanneer woorden met woorden bestreden worden, worden ijdelheid en
leugenachtigheid ontmaskerd en onschadelijk gemaakt door waarachtigheid en
overtuigingskracht" ("'
2
).
293. Deze humanistische" traditie gaf voor de oorlog voedsel aan anti-fascis-
tische protesten van zulke onderscheiden persoonlijkheden als Thomas Mann,
Robert Musil, Stefan Zweig, Andr Gide, Georges Bernanos, Miguel de Unamu-
no en zovele anderen. Na de Tweede Wereldoorlog verweven de voormannen
van het anti-fascisme de ideen van hun voorgangers met hun eigen uit de marxis-
tische denktrant, het christelijk personalisme, de dekolonisatiebewegingen en
een nieuwe Europese kijk op de democratie voortgesproten opvattingen. Deze
invloeden vindt men in zeer uiteenlopende gedaanten terug in de Rflexions sur
la Question Juive van Jean-Paul Sartre, in de werken van Heinrich Boll en Albert
Camus en in tijdschriften zoals het Franse Esprit of het Spaanse Cuadernos para
el dialogo. Maar tegelijkertijd onstaat er een zeker ongeduld over hetgeen met
een zekere vanzelfsprekendheid onder het mom van het antifascisme naar voren
wordt gebracht; men herinnere zich de kritiek die Plato toeschrijft aan Socrates
die over zijn ontmoetingen met dichters en ambachtslieden vertelt: Omdat zij
allen hun vak tot in de puntjes beheersten, verkeerde elk van hen in de overtui-
ging ook ten aanzien van al het overige de wijsheid in pacht te hebben, tot en met
de meest gewichtige vraagstukken." Men ziet dan ook dat de anti-racistische
beweging op dit moment wordt ondersteund door vaklieden" zoals in het kader
van de UNESCO werkende wetenschappers, met name biologen en antropolo-
gen. Ook de theorien over politieke actie en democratie winnen aan realiteit
dank zij de grote bijdrage van het Amerikaanse politicologische onderzoek
(Robert Dahl, Charles Lindblom, Sidney Verba, enz.) (
1,!
) en gaan steeds meer
in de richting van de bestudering van de (gebrekkige) werking van de democrati-
sche orde.
294. Ten slotte wordt de anti-fascistische intellectueel als gevolg van de schok
van de anti-stalinistische reactie en de daaropvolgende ontdekking van de uit de
puinhopen opklinkende stemmen" (de dissidenten uit Oost-Europa en in de eer-
ste plaats Solzjenitsyn) geleidelijk aan een anti-totalitaire intellectueel. Ongetwij-
feld is dit het meest positieve resultaat van het na-oorlogse intellectuele avontuur:
de strijd voor de menselijke waardigheid is ondeelbaar en trekt zich niets aan van
politieke, religieuze, sociale of nationale etiketten; hij wordt op alle fronten
gevoerd, zowel in de voorste linies als in de achterhoede; hij brengt eenieders
persoonlijke verantwoordelijkheid als het ware open en bloot" in het geding,
zonder de mogelijkheid zich achter iets anders te verschuilen, uitvluchten te zoe-
99
ken of verzachtende omstandigheden aan te voeren. Het is beslist de moeite
waard deze boodschap overal in het politieke en maatschappelijke leven uit te
dragen.
100
4. ALGEMENE OVERWEGINGEN AANBEVELINGEN
4. 1. Algemene overwegingen
295. Op grond van haar onderzoekopdracht heeft de commissie tot taak een
onderzoek in te stellen naar mogelijke middelen ter bestrijding" van fascistische
en racistische groeperingen. De werkzaamheden van de commissie en de vooraf-
gaande analyses brengen ons ertoe dit aspect van het mandaat in ruime zin op te
vatten en te onderzoeken met welke middelen de strijd kan worden aangebonden
tegen de verschillende aspecten van de fascistische en racistische verschijnselen
en de factoren die ten grondslag liggen aan het voortbestaan en de eventuele
groei ervan.
296. Zoals wij reeds gezien hebben, zijn deze middelen verschillend van aard
en moeten zij dat ook zijn. Fascistische en racistische groeperingen bergen, zowel
door hun daden als door hun denkbeelden, specifieke gevaren in zich, die wij
hierboven hebben gevalueerd. De strijd tegen deze gevaren, waarvan wij in gro-
te lijnen reeds een schets hebben gegeven in het hoofdstuk over de juridische
instrumenten, moet nog worden uitgebreid en toegespitst. Hiertoe dienen de
hiernavolgende aanbevelingen.
297. Dat neemt niet weg dat tijdens het onderzoek gebleken is dat deze groepe-
ringen niet zozeer de oorzaken zijn van een of ander sociaal onbehagen, als wel
een symptoom ervan. Dit blijkt op twee niveaus: enerzijds vervullen deze groepe-
ringen een protestfunctie, of dit protest nu tot uitdrukking komt in militant
gedrag of in het stemgedrag, en hoe weinig vast omlijnd het vaak ook lijkt;
anderzijds spelen deze zelfde groeperingen in op xenofobe, racistische en autori-
taire neigingen, die zij kunnen uitlokken en aanwakkeren, maar die niettemin
reeds tevoren aanwezig waren. Deze sluimerende tendensen zelf dienen weer
anders te worden aangepakt: racisme en rassendiscriminatie zijn vormen van
sociaal gedrag, die gerechtelijk kunnen worden vervolgd en bestraft. Dat is niet
het geval voor vreemdelingenhaat. Dit is een latent gevoel of ressentiment", een
houding die voorafgaat aan fascisme en racisme en die daarvoor de weg kan
bereiden, maar op zich ongrijpbaar is voor gerechtelijke vervolging en bestraf-
fing. Vanwege het uiteenlopende karakter van verschijnselen, factoren en tegen-
maatregelen is vanzelfsprekend een meer gecordineerde aanpak vereist, om
ervoor te zorgen dat de aanbevelingen meer zijn dan een eenvoudige opsomming
van losstaande maatregelen en beantwoorden aan een consistente en duidelijke
politieke wil.
298. Ook al zijn de door ons gesignaleerde verschijnselen - het voortbestaan
van extremistische groeperingen, het door enkele van deze groeperingen uitgeoe-
fende geweld, het ontstaan en toenemen van vreemdelingenhaat, zwakte en
tweeslachtigheid in het optreden van de overheid en van de traditionele politieke
en maatschappelijke krachten - nog te beteugelen, zij zijn niettemin symptoma-
tisch voor een probleem waarmee de Europese democratien nog niet eerder zijn
geconfronteerd: mobiliteit en contacten tussen mensen en culturen nemen
gestaag toe in een juridisch en sociaal kader dat vaak achter de feiten aanloopt.
Met andere woorden, zowel de analyse van de feiten en oorzaken als van de reac-
tie daarop wijzen in de richting van een bepaalde crisis: die van de geleidelijke
101
overgang van een gesloten samenleving naar een samenleving die wordt geken
merkt door toenemende contacten tussen mensen en culturen.
299. Deze overgang valt in de eerste plaats in communautaire verband waar te
nemen. Maar de veranderingen die teweeg werden gebracht door een steeds ster
kere politieke, culturele, sociale en economische onderlinge afhankelijkheid, vin
den hier plaats in de context van een juridisch en politiek bestel dat ondanks zijn
zwakke kanten voor de nodige stimulansen en regulering zorgt.
300. Dat is niet het geval voor veranderingen die buiten het communautaire
kader vallen of dit kader doorkruisen. In de eerste plaats moet hiertoe worden
gerekend het moeizame proces van de integratie van de migrerende werknemers
en hun gezinnen in de samenleving van een Europa dat door de communautaire
eenwording reeds feitelijk maar ook rechtens een smeltkroes van volkeren en cul
turen is geworden. Volgens commissaris Sutherland verblijven er momenteel
12,5 miljoen immigranten (werknemers met hun gezinsleden) in de lidstaten
van de Gemeenschap, tegen 12 miljoen in 1974 (
!
''
4
). Daarvan zijn 9 miljoen
afkomstig uit derde landen, voornamelijk Turkije, Joegoslavi, Algerije, Marok
ko en Tunesi. Er verblijven momenteel 1,5 miljoen Spaanse en Portugese immi
granten in de Gemeenschap, waardoor het aantal immigranten dat ingezetene
van de Gemeenschap is na de uitbreiding op 5 miljoen zal uitkomen. Uit deze cij
fers kunnen twee conclusies worden getrokken. Enerzijds is er de laatste tien jaar
sprake van een zekere stabilisering van het totale aantal immigranten. Ander
zijds zal het aantal immigranten dat afkomstig is uit de Gemeenschap ten opzich
te van het totale aantal immigranten (uit de Gemeenschap en elders) na de
komende uitbreiding met een derde toenemen. De Gemeenschap zal bij het uit
stippelen van haar beleid voor de toekomst dan ook rekening moeten houden
met de aanwezigheid van verschillende bevolkingsgroepen op haar grondgebied
en met haar plicht te ijveren voor de integratie van deze groepen in de Europese
samenleving ("'
5
).
301. Wanneer men hier de nationale onderdanen bij telt die beschouwd wor
den of zichzelf nog altijd beschouwen als leden van vreemde" minderheden (met
name in GrootBrittanni en Frankrijk) en indien men rekening houdt met de
omvang van de veranderingen die zich de afgelopen tientallen jaren hebben vol
trokken, met name de intensivering van de betrekkingen met en de toegenomen
informatie over andere delen van de wereld, dan wordt duidelijk hoe krachtig de
culturele schok is geweest die Europa heeft ondergaan sedert het tijdstip waarop
het zich in het eenwordingsavontuur heeft gestort. Het ligt voor de hand te ver
onderstellen dat hierin de oorzaak is gelegen van een het hier en daar gebrekkig
functioneren van onze nationale systemen en van vele uitingen van het heden
daagse politieke extremisme.
302. Deze veranderingen voltrekken zich in omstandigheden die stellig uniek
zijn in de geschiedenis: over het algemeen hebben migraties en verplaatsingen
zich voltrokken in een context waarin de rechten en vrijheden van de Europese
democratie onbekend waren, of in een kader van kolonisatie en nationale
opbouw zoals tijdens de vorming van de Verenigde Staten, hoewel migratie in de
VS thans meer overeenkomsten vertoont met die in Europa dan in het verle
den ("").
102
303. Het unieke karakter van de omstandigheden waarin de hier gesignaleerde
veranderingen plaatshebben, strekt Europa tot eer. Ieder individu, of hij nu
onderdaan van de Gemeenschap is of niet, die zich op het grondgebied van de
Gemeenschap ophoudt, is automatisch in het bezit van de grondrechten. Dit is
bepaald niet het geval voor de onderdanen van de Gemeenschap die zich op het
grondgebied van niet-democratische samenlevingen bevinden, want zij lopen al-
leen al om deze reden altijd het gevaar dat hun rechten met voeten worden getre-
den. Het ideaal van een wereld zonder scheidslijnen, waarin de rechten van de
mens overal worden geerbiedigd, ligt nog in een ver verschiet.
304. Niettemin schieten onze intellectuele en institutionele instrumenten ern-
stig tekort om de hiervoor beschreven veranderingen in goede banen te leiden.
En van de huidige drijfveren voor fascisme en racisme bestaat uit de wens zich
afte zetten tegen het democratische erfgoed, het democratisch bestel waarbin-
nen, ondanks alle gesignaliseerde tekortkomingen, deze migratie en veranderin-
gen zich tot nog toe hebben voltrokken. Aan de andere kant bestaat evenwel het
gevaar dat veronachtzaming van de problemen en weerstanden die deze verande-
ringen oproepen, een averechts effect heeft en langs een andere weg, evenzeer
wordt ondermijnd.
305. De institutionele en maatschappelijke reacties op deze veranderingen en
op de wijze waarop de daarmee gepaard gaande problemen politiek worden uit-
gebuit, lopen sterk uiteen. Het arsenaal van preventieve en repressieve maatrege-
len dat de naleving van de democratische spelregels moet garanderen, is aange-
vuld met ad hoc maatregelen die gericht zijn op bepaalde segmenten van de
bevolking of op enkele specifieke doeleinden. Bij de bezinning op de grondslagen
en gevolgen van het communautaire eenwordingsproces heeft men nagelaten
zich rekenschap te geven van de nieuwe visie op de wereld die wel moest volgen
uit dit eenwordingsproces zelf en uit de internationale contacten tussen mensen
en culturen die het communautaire bestel doorkruisen.
306. De rapporteur wil hier pleiten voor een integrale aanpak van bepaalde
verschijnselen die tot dusverre slechts ten dele door de communautaire instellin-
gen aan de orde zijn gesteld en is van mening dat dit niet alleen een recht van deze
instellingen is, maar bovenal een absolute noodzaak. Deze nieuwe aanpak zou
kunnen worden aangeduid als Europees beleid inzake de intercommunautaire
betrekkingen. Onder intercommunautaire betrekkingen" wordt verstaan de
betrekkingen tussen gemeenschappen met verschillende etnische, culturele, reli-
gieuze en historische achtergronden en die zich zelf ook als zodanig beschouwen.
Doel hiervan is om het zogenaamde communautaire migratiebeleid", het beleid
inzake de naleving van de fundamentele rechten en vrijheden, bepaalde aspecten
van de politieke samenwerking (betrekkingen met de emigratielanden), en het
beleid op educatief, sociaal en cultureel gebied onder n noemer te brengen.
307. De beweegredenen voor de invoering van dit concept blijken duidelijk uit
het voorafgaande, maar het kan geen kwaad de belangrijkste ervan nog eens te
recapituleren. De fascistische en racistische bewegingen en meer in het alge-
meen alle anti-democratische bewegingen spruiten voort uit het gebrekkige
functioneren van de nationale systemen en het communautaire systeem. Het
meest verontrustende probleem ligt thans in de moeilijke overgang van de ene
samenleving naar de andere, waarbij verschillende sociale en culturele modellen,
103
die alle bestaansrecht hebben, met elkaar in botsing komen. Deze modellen vor-
men niet alleen de scheidslijnen tussen groeperingen, maar leiden dikwijls ook
tot een identiteitscrisis bij individuen en bevolkingsgroepen. De onderlinge
samenhang en de verschillen tussen deze modellen komen op nationaal en in ver-
sterkte mate op communautair vlak tot uiting. De geleidelijke en min of meer in
het oog springende vestiging van bevolkingsgroepen, die aanvankelijk in een
migratiesituatie" verkeerden en thans in de situatie van minderheid" zijn geko-
men, is n van de redenen van de cultureel bepaalde identiteitscrisis die brede
lagen van de samenleving thans doormaken. De ontwikkeling van een beleid ter
regulering van de verhouding tussen de bevolkingsgroepen houdt tegelijkertijd
een versterking van de rechtsnormen van het democratisch verkeer in dezelfde
normen die door fascistische en racistische bewegingen bestreden worden als-
mede het creren van de nodige instrumenten om het hoofd te bieden aan de ver-
schillende implicaties van de contacten tussen de bevolkingsgroepen. Onder-
staande aanbevelingen van de rapporteur dienen dan ook tegen deze achtergrond
te worden geplaatst.
308. Men mag dus, tot slot, met enig recht ervan uitgaan dat de uitdaging die
in het onderwerp van ons onderzoek besloten lag, slechts beantwoord kan wor-
den met een beroep op de rechten en de fundamentele vrijheden van de mens. Uit
dit rijke bezit, dat is voortgekomen uit de universele dimensie van de politieke en
filosofische traditie van Europa kunnen en moeten de politieke gedragsregels
worden geput, alsmede het model voor een samenleving waarnaar de democrati-
sche mens, ongeacht zijn historische achtergrond en aspiraties, altijd zal streven.
4.2 Aanbevelingen van de rapporteur
309. De hieronder geformuleerde aanbevelingen vormen slechts een onderdeel
van een vrijwel onbeperkt scala. De politieke verbeelding kan deze reeks altijd
verder verrijken en de politieke ratio kan hieruit de gewenste keuzen en prioritei-
ten vaststellen.
4.2.1 Op institutioneel vlak
a) Ratificatie van de internationale overeenkomsten met betrekking tot het
onderwerp van dit onderzoek (VN, UNESCO, 1AO, Raad van Europa)
door de landen die dit nog niet hebben gedaan.
b) Het afleggen van verklaringen en verrichten van ratificaties met betrekking
tot individuele" klachten (art. 25 van het Europees Verdrag tot bescherming
van de rechten van de mens, art. 14 van het Internationaal Verdrag inzake de
uitbanning van elke vorm van rassendiscriminatie, het facultatief protocol bij
het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten), door
de landen die dit nog niet hebben gedaan ("'
7
).
c) Volledige vervulling van de bij internationale verdragen aangegane verplich-
tingen betreffende het nationale recht.
d) Voortdurende herziening en aanpassing van de nationale wetgeving op het
gebied van de bestrijding van politiek extremisme, racisme en rassendiscrimi-
natie C
68
) en controle op de daadwerkelijke naleving ervan.
104
e) Instelling van daadwerkelijke beroepsmogelijkheden in geschillen waarbij
rassendiscriminatie een rol speelt.
f) Controle, analyse en evaluatie van de toepassing van de onder punt d) ge-
noemde wetgeving door de nationale bestuurlijke en rechterlijke autoriteiten.
g) Uitbreiding van de mogelijkheden tot effectieve gratis rechtsbijstand en gratis
rechtsadvies bij geschillen waarbij rassendiscriminatie een rol speelt.
h) Ontwikkeling van een institutioneel beleid met het oog op de oprichting van
gespecialiseerde nationale instanties op het gebied van de interraciale verhou-
dingen (onderzoeks- en bemiddelingsinstanties, ombudsmannen, onder-
zoeks- en initiatiefcommissies).
i) Opbouw van een Europees rechtsgebied, overeenkomstig de resoluties van
het Europese Parlement terzake, om te voorkomen dat extremistische organi-
saties al dan niet samen met terroristen actie voeren en bij de wet verboden
propagandamateriaal verspreiden, en om de fundamentele beginselen van de
democratie met alle aan de rechtsstaat ten dienste staande middelen te verde-
digen.
j) Streven naar ruimere bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de
Gemeenschap op het gebied van de interraciale verhoudingen door middel
van een doelgerichte interpretatie van de Verdragen ten einde de daarvoor in
aanmerking komende bepalingen en de impliciete bevoegdheden van de Eu-
ropese Gemeenschap ten nutte te maken, alsmede via de procedure van arti-
kel 235 van het EEG-Verdrag en zonodig door een herziening van de Verdra-
gen.
k) Aanmoediging van initiatieven van de Commissie met betrekking tot de
vraagstukken die in het onderzoek naar voren zijn gebracht.
1) Verwijzing van de in het onderzoek gesignaleerde vraagstukken naar de bui-
ten de Verdragen vallende organen, zoals de Europese Raad en de Europese
politieke samenwerking.
m) Bijdragen tot de opstelling en goedkeuring van een gemeenschappelijke ver-
klaring van de politieke instellingen van de Gemeenschap tegen racisme, ras-
sendiscriminatie en vreemdelingenhaat en voor harmonieuze betrekkingen
tussen de bevolkingsgroepen in Europa, overeenkomstig de strekking van het
voorstel van de Commissie en van de resolutie van de Raad.
n) Bevordering van de rol van het Europese Parlement als instantie voor politie-
ke bezinning, discussie en initiatieven in kwesties betreffende de naleving en
versterking van de democratische orde, de bestrijding van het racisme en de
harmonieuze betrekkingen tussen alle bevolkingsgroepen in Europa.
4.2.2 Op voorlichtingsgebied
a) Het laten uitvoeren van een vergelijkend onderzoek naar de verschillende
rechtsinstrumenten in de landen van de Gemeenschap tegen racisme en fas-
cisme, alsmede naar de effectiviteit van deze instrumenten. Het Europese
Parlement dient de uitvoering van dit plan aan te moedigen.
b) Oprichting in alle lid-staten van bureaus ten behoeve van de voorlichting over
de rechtsmiddelen ter bestrijding van rassendiscriminatie, racisme en aanzet-
105
ting tot haat en raciaal geweld. Bredere voorlichting over de internationale,
Europese, communautaire en nationale beroepsmogelijkheden, door gebruik
te maken van alle voorlichtings- en communicatiemiddelen en met name van
de nieuwe technologische mogelijkheden zoals telecommunicatie en informa-
tica.
c) Het uitvoeren van een of meer opiniepeilingen in het kader van de Eurobaro-
meter over de betrekkingen tussen de verschillende bevolkingsgroepen in
Europa. De enqute zou vragen moeten bevatten over de wijze waarop de
ondervraagde contacten met andere bevolkingsgroepen ervaart en waarop de
democratische waarden bij hem overkomen. Zorgen dat daarvoor de nodige
middelen op de begroting van de Gemeenschap worden opgenomen.
d) Verrichting van case-studies over enkele stedelijke centra in de Gemeenschap
waar minderheden sterk vertegenwoordigd zijn, ten einde een vergelijkende
analyse te maken van de problemen en de strategien waarmee men deze
tracht op te lossen.
e) De aanzet geven tot een bezinning over de ethiek van de berichtgeving over
geweld en in het bijzonder raciaal geweld. Het Europese Parlement zou het
initiatief kunnen nemen hierover een conferentie te organiseren.
f) Bewustmaking van de leidinggevende personen in alle geledingen van de mas-
samedia van de belangrijke rol van de media bij de uitbanning van rassen-
vooroordelen en de bevordering van harmonieuze betrekkingen tussen de in
Europa wonende bevolkingsgroepen. Zorgen dat de minderheidsgroeperin-
gen bij de informatievoorziening voldoende aan bod komen.
4.2.3 Op onderwijsgebied
a) Uitbanning van discriminatie op alle niveaus van het onderwijsbestel en
onderwijsbeleid.
b) Aanzienlijke versterking van de rol van het vak maatschappijleer (burger-
schapskunde) gedurende de gehele schoolperiode, ten einde de gehechtheid
aan de democratische en pluralistische waarden en de naleving van deze
waarden alsmede de onderlinge verdraagzaamheid, het wederzijdse respect
en de gemeenschapszin te bevorderen.
c) Verwerking in een Europees handboek voor maatschappijleer (burgerschaps-
kunde) van de met dit onderzoek verkregen inzichten.
d) Bijzondere aandacht voor de vorming van leerkrachten op het punt van bur-
gerzin. Zij moeten de beginselen en de strekking kennen van de wetsteksten
die op ons onderwerp betrekking hebben. Zij moeten bewust worden
gemaakt van de problematiek van de omgang tussen kinderen en jongeren uit
verschillende bevolkingsgroepen en moeten in de juiste pedagogische metho-
den worden geschoold.
e) Bevordering van het onderwijs in de taal en cultuur van de minderheidsgroe-
peringen, ten einde een onbevooroordeelde houding tegenover zowel de min-
derheidsgroepen als de wereld buiten de eigen groep aan te kweken.
f) Onderwijs in de moderne geschiedenis op nog jeugdiger leeftijd, om een juist
beeld te geven van de misdaden van het Europese fascisme en totalitarisme en
106
met name van de door de totalitaire regimes gepleegde volkerenmoorden.
Bevordering van een communautair initiatief tot een Europees handboek
moderne geschiedenis, op basis van de reeds door de Raad van Europa en de
UNESCO uitgevoerde werkzaamheden.
4.2.4 Op maatschappelijk gebied
a) Oprichting van een intercommunautair forum bij de Europese Gemeenschap-
pen, naar het voorbeeld van het Jeugdforum.
b) Bevordering van de dialoog en de contacten tussen personen en Europese
instellingen en organisaties die actief zijn in de strijd tegen het racisme en
voor de rechten van de mens, en de vakbonden, beroepsorganisaties en ande-
re belanghebbende instellingen bij deze dialoog betrekken.
c) Bevordering van uitwisseling en dialoog tussen de verschillende religies en
levensovertuigingen om religieuze tolerantie te bevorderen en een gemeen-
schappelijke bezinning op de plaats van de diverse geloofsrichtingen in de
hedendaagse Europese samenleving. Het Europese Parlement zou het initia-
tief kunnen nemen tot een conferentie over dit onderwerp.
d) Een diepgaander bezinning op de verantwoordelijkheid van de democratische
politieke partijen ten aanzien van de in dit onderzoek opgeworpen proble-
men; poging tot formulering van de ethiek van de discussie over dit onder-
werp. Het Europese Parlement kan hierbij een essentile rol spelen.
4.2.5 Richtsnoeren voor een algemene discussie
a) Behandeling van de aan de orde gestelde problemen en de daarvoor voorge-
stelde oplossingen als een constant gegeven, waarmee bij voorrang rekening
moet worden gehouden bij de vaststelling van het nationale en communau-
taire beleid op institutioneel, economisch en sociaal vlak, alsmede op het
gebied van onderwijs, cultuur en voorlichting.
b) Bezinning en discussie in het Europese Parlement over de in het onderzoek
aan de orde gestelde problemen en vaststelling van de internationale, natio-
nale en communautaire politieke verantwoordelijkheden op dit gebied.
c) Poging tot afbakening van de spanningsvelden in het uit vele bevolkingsgroe-
pen samengestelde Europa, inventarisatie van de aldaar heersende proble-
men en, op grond daarvan, bepaling van het noodzakelijke politieke en socia-
le evenwicht.
d) Verbreding van de discussie door middel van een dialoog met de bevoegde
internationale instanties en het streven naar gelijke behandeling van de bur-
gers in de lid-staten van de Gemeenschap en in derde landen.
De onderzoekscommissie verzoekt de terzake bevoegde commissies van het Eu-
ropese Parlement dieper op deze problematiek in te gaan en de ter tafel liggende
voorstellen verder uit te werken. Dit verslag, en met name bovenstaande aanbe-
velingen, kunnen ongetwijfeld als inspiratiebron dienen voor eventuele gezamen-
lijke initiatieven van verschillende parlementaire fracties in de vorm van ont-
werp-resoluties of mondelinge vragen met debat, waardoor zou worden onder-
streept dat er op dit punt een consensus bestaat over de politieke scheidslijnen
heen. Voorts verzoekt de commissie de Raad, de EG-Commissie, de regeringen
107
en parlementen van de lid-staten en alle democratische krachten in Europa deze
voorstellen te bestuderen en hieruit de nodige praktische conclusies te trekken
zonder darbij uit het oog te verliezen dat de Europese Gemeenschap thans ook
op dit gebied voor een grote en tot snel handelen dwingende uitdaging staat,
over de democratie dient te waken en haar politieke verantwoordelijkheden
moet dragen.
108
5. CONCLUSIES
5.1 Veertig jaar na de overwinning op de nationaal-socialistische en fascisti-
sche regimes zijn er in de lid-staten van de Europese Gemeenschap en in de ande-
re landen van West-Europa groeperingen en individuen die zich nog steeds op de
ideologien van deze regimes beroepen, of althans op enkele aspecten daarvan,
met name de racistische en anti-democratische elementen.
5.1 Deze groeperingen zijn doorgaans van geringe omvang. Het grote aantal
ervan een gevolg van onderlinge ideologische twisten, voortdurende persoon-
lijke rivaliteit en eventuele verbodsbepalingen kan moeilijk verhullen hoe
gering hun aanhang is en hoe bescheiden hun logistieke middelen. Over het alge-
meen geldt: hoe radicaler de ideologie en de activiteiten, hoe marginaler de groe-
pering.
5.3 Enkele van deze bewegingen, waarvan de leerstellingen geheel of gedeelte-
lijk aan de benaming rechts-extremistisch" beantwoorden, slagen er weliswaar
in om op lokaal of nationaal vlak enkele zetels in een vertegenwoordigend
lichaam te behalen, maar dit doet niets af aan het feit dat de aanhang van ex-
treem rechts over het algemeen zeer beperkt is en geen ernstige bedreiging vormt
voor de Europese democratien.
5.4. Bovendien is het rechts extremisme een zware klap toegebracht door de
val van de dictaturen in Griekenland, Spanje en Portugal. De houding van de
Gemeenschap heeft bijgedragen tot de terugkeer naar democratie in deze landen.
Met de laatste uitbreiding van de Gemeenschap zal het lot van de rechts-autori-
taire regimes uit de jhren '30 in Europa definitief bezegeld worden. Over de
situatie in Turkije, een land dat met de EEG geassocieerd is en naar toetreding
streeft, heeft het Europese Parlement herhaaldelijk zijn verontrusting uitgespro-
ken, waarbij het de schendingen van de rechten van de mens in dit land heeft
veroordeeld.
5.5. Extreem rechts georinteerde personen en bewegingen zijn de afgelopen
jaren overgegaan tot gewelddadige actie en soms tot moord, met name in Itali
en Duitsland. Dit valt in verband te brengen met het ontstaan van wijdverbreide,
irrationele tolerantie tegenover geweld en extremisme en de uitholling van het
constitutionele bestel.
5.6. Voorts worden een aantal denkbeelden van het rechts extremisme de laat-
ste tijd openlijker en misschien krachtiger gepropageerd dan voorheen. Het gaat
hier met name om het zogenaamde wetenschappelijke" racisme, dat berust op
een vermenging van allerhande theorien, onjuiste generalisaties, en soms
gewoon op mythes of verzinsels. Op basis hiervan worden de verschillen tussen
individuen en groepen als een onveranderlijke zwart-wit-tegenstelling afgeschil-
derd, waarbij deze theorien als rechtvaardiging voor rassenscheiding moeten
dienen.
5.7. Een aantal andere denkbeelden heeft de afgelopen jaren de kop (weer)
opgestoken, zoals: de ontkenning van de door de nazi's op de joden gepleegde
genocide, de onafwendbaarheid van de rassenoorlog", de wederopleving van
nationaal-revolutionaire" opvattingen, ook wel derde richting" of strasseris-
109
me" genoemd, een mengsel van een verbasterd neutralisme en nationaal-socialis-
me, een fel antisemitisme, dikwijls gecamoufleerd als anti-zionisme" en een ver-
heerlijking van louterend" en bevrijdend" geweld. Enkele van deze elementen
dragen bij tot het ontstaan van terroristische bewegingen die ontsnappen aan de
traditionele indeling langs politieke scheidslijnen, die overigens nauwelijks bruik-
baar zijn buiten het spectrum van de democratische bewegingen.
5.8. Om de omvang van het verschijnsel tot de juiste proporties terug te bren-
gen, mag niet vergeten worden dat de verschillende extremistische stromingen
elkaar dikwijls overtroeven door verschillen en tegenstellingen op de spits te drij-
ven. Bovendien draagt de internationale context, en met name de verwijzingen
naar totalitaire en dictatoriale regimes, bij tot een overtrokken voorstelling van
de interne confrontaties met het democratische Europa.
5.9. Er bestaan contacten tussen verschillende Europese rechts-extremistische
groeperingen en tussen enkele van deze groeperingen en geestverwanten in Ame-
rika en het Nabije Oosten, alsmede tussen extreem-linkse organisaties en over-
heidsdiensten van communistische of andere dictaturen. Deze contacten verge-
makkelijken gerichte logistieke steun en bevorderen een zeker syncretisme in het
politieke vocabularium van de verschillende groeperingen. Door logheid, rivali-
teit en te grote onderlinge verschillen worden echter grenzen gesteld aan de
omvang van deze contacten. De hypothese van een internationale strategie waar-
binnen de verschillende bewegingen gecordineerd opereren, wordt niet door
bewijzen gestaafd en lijkt op grond van de hierboven aangehaalde feiten moeilijk
hard te maken.
5.10. Verontrustender zijn de opkomst van min of meer onbestemde gevoelens
van vreemdelingenhaat en de toename van de spanningen tussen de verschillende
bevolkingsgroepen. De immigrantengemeenschappen zijn hier zwaar de dupe
van: dagelijkse blijken van wantrouwen, vijandigheid en voortdurende discrimi-
natie de inspanningen op wetgevend gebied ten spijt bij het zoeken naar
woonruimte en werk, alsmede bij de dienstverlening; voorts in vele gevallen racis-
tisch geweld, dat zelfs in moord kan ontaarden. Het effect hiervan wordt nog
versterkt door het feit dat de getroffen minderheden, al dan niet terecht, slechts
een beperkt vertrouwen hebben in de instanties waartoe zij zich moeten wenden
om hun rechten te doen gelden of bescherming te krijgen.
5.11. Deze ontwikkeling is terug te voeren op een algemeen gevoel van onbe-
hagen in de maatschappij, waarvan de diverse elementen moeilijk van elkaar zijn
te onderscheiden en op waarde te schatten en waarvan de samenstelling van
geval tot geval uiteen kan lopen. De traditionele gevoelens van wantrouwen tegen-
over de buitenlander, worden nog versterkt door vrees voor de toekomst en
afweerreflex en die vaak leiden tot de neiging zich van de maatschappij afte zon-
deren, door de mogelijke schade als gevolg van de bewerking van de nationale en
internationale berichtgeving en soms door een geweldspiraal waarbij agressie en
afweer op bijna onafwendbare wijze in elkaar grijpen. Al deze componenten te
zamen vindt men voornamelijk terug in stedelijke centra die in een crisis verkeren
en waar de stedebouwkundige, economische en sociale omstandigheden ernstig
afbreuk doen aan de mogelijkheden tot dialoog en verdraagzaamheid.
110
5.12. Bepaalde bewegingen proberen een radicale uitdrukking te geven aan de
ressentimenten en verwachtingen die zijn opgewekt door de sociale en culturele
veranderingen. De kans van slagen hierop wordt vergroot als de democratische
partijen zo kortzichtig zouden zijn de perspectieve van iedere wijziging van het
electorale evenwicht te willen uitbuiten en als zij de voorkeur zouden geven aan
holle frasen boven het zoeken naar realistische oplossingen vanuit de optiek van
een vreedzame samenleving en een democratische dialoog.
5.13. Het af en toe waargenomen klimaat van wantrouwen en vreemdelingen-
haat heeft tot nog toe niet geleid tot een algemene verzwakking van het vertrou-
wen in de democratische instellingen. Dit vertrouwen zou eventueel kunnen
worden aangetast, waarschijnlijk niet zozeer door de activiteiten van deze con-
sequenties van het verleden" want als iets anders kan men groeperingen die
geobsedeerd worden door de totalitaire regimes en ideologien van het verleden
moeilijk beschouwen als wel door de generatiewisseling, waardoor de kennis
van het door deze regimes aangerichte onheil en van het kwalijke karakter van
hun ideologien langzamerhand verloren dreigt te gaan. De generatiewisseling
vormt, evenals de aantrekkingskracht van protestbewegingen in het algemeen,
ongetwijfeld een verklaring voor het grote aantal jongeren onder de militante
aanhang van rechts-extremistische groeperingen. Overigens wordt de gehecht-
heid aan de democratische waarden ook op de proef gesteld door extremistische
groeperingen en totalitaire stromingen die niet langs de traditionele politieke
scheidslijnen opereren.
5.14. Op internationaal, Europees, communautair en nationaal vlak is sinds
de oorlog veel gedaan om de nodige rechtsinstrumenten te creren ter uitbanning
van iedere vorm van racisme en discriminatie en ter verdediging van de grond-
rechten. Hoewel het hiermee bereikte succes nogal pover is en er bij de vaststel-
ling van een migratiebeleid soms en met name in de afgelopen jaren sprake was
van aarzelingen en vergissingen, blijven de staten van West-Europa en de Eu-
ropese Gemeenschap actief streven naar het voorkomen en bestraffen van fasci-
stische en racistische activiteiten en de uitbanning van de nog bestaande vormen
van discriminatie.
5.15. Niettemin blijft het voor particulieren moeilijk gebruik te maken van de
ter beschikking staande rechtsmiddelen. Niet alleen bestaan er procedurele
moeilijkheden, de feitelijke gang van zaken leidt vaak tot een kloof tussen theorie
en praktijk. De potentile slachtoffers van racisme zijn hier als eerste de dupe
van.
5.16. In Oost-Europa is de situatie nog steeds wezenlijk anders: niet alleen
worden de grondrechten en democratische waarden daar stelselmatig ontkend
hetgeen inherent is aan het systeem zelf ook worden er talloze gevallen
gesignaleerd van discriminatie en zelfs vervolging van etnische minderheden in
een gebied dat altijd al veel botsingen tussen culturen heeft gekend. Het meest in
het oog springende geval blijft dat van de joodse gemeenschap in de Sovjetunie,
waarbij het gedrag van de autoriteiten tegenover deze gemeenschap met recht als
staatsracisme kan worden bestempeld.
5.17. Het succes dat via het onderwijsbeleid kan worden bereikt bij de uitroei-
ing van iedere vorm van discriminatie en het aankweken van verdraagzaamheid
111
en respect voor de democratische waarden, is sterk afhankelijk van de opzet en
kwaliteit van het onderwijsstelsel als geheel en het vertrouwen waartoe het in dit
verband weet te inspireren. Over het algemeen krijgt het vak maatschappijleer
(burgerschapskunde), dat met name gericht zou moeten zijn op voorkoming van
racistische vooroordelen en voorlichting over de rechten van de mens en de
democratische waarden, bij lange na niet de plaats die het toekomt.
5.18. De media, die een essentile taak hebben bij het functioneren van ieder
democratisch systeem, spelen door de wijze waarop zij zich al dan niet van hun
taak kwijten, een belangrijke rol bij de vertegenwoordiging van de minderheden
en, meer in het algemeen, met betrekking tot het beeld dat de diverse lagen van
de bevolking zich van elkaar vormen. De wijze waarop uitingen van geweld bij
het publiek overkomen, hangt in grote mate af van de behandeling daarvan in de
media. Op dit punt is een nadere bezinning op de ethiek van de berichtgeving
gewenst.
5.19. Voor de groeperingen en instellingen die zich de preventie van fascisme
en racisme, alsmede de verdediging van minderheden ten doel stellen, is een
uiterst belangrijke voorlichtingstaak weggelegd. Deze taak kan ten volle worden
vervuld wanneer de dialoog, het pluralisme en de verwachtingen en aspiraties
van de publieke opinie in het oog worden gehouden. Nieuwe culturele vormen
van verzet tegen onverdraagzaamheid en discriminatie dienen te worden erkend
en aangemoedigd.
5.20. Niemand, en zeker de opinion leaders niet, mag zich aan zijn verant-
woordelijkheid onttrekken wanneer de rechten van de mens en de democratische
waarden op het spel staan. Politiek-tactische overwegingen mogen hierbij nim-
mer een rol spelen.
5.21. De omvang van de migratie in de afgelopen decennia en het feit dat
voortdurend nieuwe bevolkingsgroepen in de samenleving van de diverse Eu-
ropese landen moesten worden opgenomen, de huidige culturele veranderingen
en met name de steeds sterkere aandacht voor het internationale gebeuren, al
deze factoren nopen tot de ontwikkeling van een nieuw alomvattend beleid,
gericht op de integratie van de minderheden, een harmonieuze ontwikkeling van
de Europese samenlevingen en op eerbiediging en versteviging van de democrati-
sche waarden. Een Europees beleid inzake de verhouding tussen de bevolkings-
groepen moet worden gentegreerd in een beleid dat op werkelijke Europese een-
wording is gericht.
112
6. AANBEVELINGEN VAN DE COMMISSIE VAN ONDERZOEK
Met het oog op het bovenstaande doet de commissie de volgende aanbevelingen:
6.1. Op institutioneel vlak
a) Ratificatie van de internationale overeenkomsten met betrekking tot het
onderwerp van dit onderzoek (VN, UNESCO, IAO, Raad van Europa) door
de landen die dit nog niet hebben gedaan.
b) Het afleggen van verklaringen en verrichten van ratificaties met betrekking
tot individuele" klachten (art. 25 van het Europees Verdrag tot bescherming
van de rechten van de mens, art. 14 van het Internationaal Verdrag inzake de
uitbanning van elke vorm van rassendiscriminatie, het facultatief protocol bij
het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten), door
de landen die dit nog niet hebben gedaan.
c) Volledige vervulling van de bij internationale verdragen aangegane verplich-
tingen betreffende het nationale recht.
d) Voortdurende herziening en aanpassing van de nationale wetgeving op het
gebied van de bestrijding van politiek extremisme, racisme en rassendiscrimi-
natie en controle op de daadwerkelijke naleving ervan. Opsporing en uitban-
ning op Europees niveau van vormen van rassendiscriminatie in de nationale
wetgevingen.
e) Instelling van daadwerkelijke beroepsmogelijkheden in geschillen waarbij ras-
sendiscriminatie een rol speelt; verlening van het recht om als civiele partij op
te treden aan de betrokken organisaties.
f) Controle, analyse, evaluatie en inventarisatie van de toepassing van de onder
punt d) genoemde wetgeving door de nationale bestuurlijke en rechterlijke
autoriteiten.
g) Uitbreiding van de mogelijkheden tot effectieve gratis rechtsbijstand en gratis
rechtsadvies bij geschillen waarbij rassendiscriminatie een rol speelt.
h) Ontwikkeling van een institutioneel beleid op nationaal niveau met het oog
op de oprichting van gespecialiseerde nationale instanties op het gebied van
de interraciale verhoudingen, waar dergelijke instanties niet bestaan, ten ein-
de de slachtoffers te beschermen en uitingen van rassendiscriminatie te verhin-
deren.
i) Opbouw van een Europees rechtsgebied, overeenkomstig de resoluties van
het Europese Parlement terzake, om te voorkomen dat extremistische organi-
saties al dan niet samen met terroristen actie voeren en bij de wet verboden
propagandamateriaal verspreiden, en om de fundamentele beginselen van de
democratie met alle aan de rechtsstaat ten dienste staande middelen te verde-
digen.
j) Streven naar ruimere bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de
Gemeenschap op het gebied van de interraciale verhoudingen door middel
van een doelgerichte interpretatie van de Verdragen ten einde de daarvoor in
aanmerking komende bepalingen en de impliciete bevoegdheden van de Eu-
ropese Gemeenschap ten nutte te maken, alsmede via de procedure van arti-
kel 235 van het EEG-Verdrag en zonodig door een herziening van de Verdra-
113
gen. Uitvoering van de voorstellen in de mededeling van de Commissie aan de
Raad inzake een communautair migratiebeleid waarover het Parlement reeds
advies heeft uitgebracht, alsmede van de resoluties van het Parlement over
datzelfde onderwerp.
k) Aanmoediging van initiatieven van de Commissie met betrekking tot de pro-
blemen die in het onderzoek naar voren zijn gebracht.
1) Verwijzing van de in het onderzoek gesignaleerde vraagstukken.naar de bui-
ten de Verdragen vallende organen, zoals de Europese Raad en de Europese
politieke samenwerking.
m)Bijdragen tot de opstelling en goedkeuring van een gemeenschappelijke ver-
klaring van de politieke instellingen van de Gemeenschap tegen racisme, ras-
sendiscriminatie en vreemdelingenhaat en voor harmonieuze betrekkingen
tussen de bevolkingsgroepen in Europa, overeenkomstig de strekking van het
voorstel van de Commissie en van de resolutie van de Raad. Organiseren van
een Europees jaar gewijd aan het streven naar harmonieuze relaties tussen de
bevolkingsgroepen, in het kader waarvan communautaire middelen beschik-
baar worden gesteld voor het organiseren van conferenties en andere manifes-
taties ter bestrijding van racisme, rassendiscriminatie en vreemdelingenhaat,
alsmede ter bevordering van tolerantie en wederzijds respect tussen de ver-
schillende bevolkingsgroepen in Europa.
n) Grotere participatie van het Europese Parlement als instantie voor politieke
bezinning, discussie en initiatieven in aangelegenheden betreffende de nale-
ving en versterking van de democratische orde, de bestrijding van het racisme
en de harmonieuze betrekkingen tussen alle bevolkingsgroepen in Europa.
o) Op gang brengen van verstrekkende integratie tussen de activiteiten van de
Raad van Europa en die van de Europese Gemeenschap op het terrein van het
onderzoek.
p) Samenstellen van een gids voor etnische minderheden met informatie over de
mogelijkheden om EG-steun te verkrijgen.
q) Toepassing van de beginselen van respectering van het gezinsleven op gezins-
hereniging bij immigranten. Verzoek aan de lid-staten om geen plannen voor
gedwongen repatriring van immigranten te ontwikkelen.
6.2. Op voorlichtingsgebied
a) Het laten uitvoeren van een vergelijkend onderzoek naar de verschillende
rechtsinstrumenten en rechtspraktijken in de landen van de Gemeenschap
tegen racisme en fascisme, alsmede naar de effectiviteit van deze instrumen-
ten. Het Europese Parlement dient de uitvoering van dit plan aan te moedi-
gen.
b) Oprichting in alle lid-staten van bureaus ten behoeve van de voorlichting over
de rechtsmiddelen die een bescherming vormen tegen rassendiscriminatie,
racisme en aanzetting tot rassehaat en raciaal geweld. Cordinatie op Eu-
ropees niveau tussen deze bureaus. Bredere voorlichting over de internationa-
le, Europese, communautaire en nationale beroepsmogelijkheden, door
gebruik te maken van alle voorlichtings- en communicatiemiddelen en met
name van de nieuwe technologische mogelijkheden zoals telecommunicatie en
114
informatica. Beschikbaarstelling op alle aankomstplaatsen in de lid-staten
van de EG van in alle relevante talen gestelde lijsten met de namen, adressen
en telefoonnummers van advies- en rechtsbijstandsbureaus voor migranten,
immigranten, vluchtelingen en asielzoekers.
c) Het uitvoeren van een of meer opiniepeilingen in het kader van de Eurobaro-
meter over de betrekkingen tussen de verschillende bevolkingsgroepen in
Europa. De enqute zou vragen moeten bevatten over de wijze waarop de
ondervraagde contacten met andere bevolkingsgroepen ervaart en waarop de
democratische waarden bij hem overkomen. Zorgen dat daarvoor de nodige
middelen op de begroting van de Gemeenschap worden opgenomen.
d) Verrichting van case-studies over enkele stedelijke centra in de Gemeenschap
waar minderheden sterk vertegenwoordigd zijn, of waar blijkens onderzoek
veel racisme voorkomt, ten einde een vergelijkende analyse te maken van de
problemen en de strategien waarmee men deze tracht op te lossen.
e) De aanzet geven tot een bezinning over de ethiek van de berichtgeving over
geweld en in het bijzonder raciaal geweld. Het Europese Parlement zou het
initiatief kunnen nemen hierover een conferentie te organiseren.
f) Bewustmaking van de leidinggevende personen in alle geledingen van de mas-
samedia van de belangrijke rol die de media kunnen spelen bij de uitbanning
van rassenvooroordelen en de bevordering van harmonieuze betrekkingen
tussen de in Europa wonende bevolkingsgroepen. Zorgen dat de minder-
heidsgroeperingen behoorlijk vertegenwoordigd zijn in de overheidsmedia.
6.3. Op onderwijsgebied
a) Uitbanning van discriminatie op alle niveaus van het onderwijsbestel en
onderwijsbeleid.
b) Aanzienlijke versterking van de rol van het vak maatschappijleer (burger-
schapskunde) gedurende de gehele schoolperiode, ten einde de gehechtheid
aan de democratische en pluralistische waarden en de naleving van deze waar-
den, alsmede een kritische instelling, onderlinge verdraagzaamheid, weder-
zijds respect en gemeenschapszin te bevorderen. Opzetten van speciale oplei-
dingsprogramma's met deze beginselen als uitgangspunt, bestemd voor amb-
tenaren die werkzaam zijn in buurten waar raciale spanningen kunnen optre-
den of zich bezighouden met de problemen en behoeften van personen die tot
een minderheidsgroepering behoren.
c) Verwerking in een Europees handboek voor maatschappijleer (burgerschaps-
kunde) van de met dit onderzoek verkregen inzichten.
d) Bijzondere aandacht voor de vorming van leerkrachten op het punt van bur-
gerzin. Zij moeten de beginselen en de strekking kennen van de wetsteksten
die op ons onderwerp betrekking hebben. Zij moeten bewust worden
gemaakt van de problematiek van de omgang tussen kinderen en jongeren die
tot verschillende bevolkingsgroepen behoren; zij moeten in de juiste pedago-
gische methoden worden geschoold en zij moeten waakzaam worden ge-
maakt ten aanzien van het uitdragen van racistische ideen via subtiele mani-
pulaties met taal.
115
e) Bevordering van het onderwijs in de taal en cultuur van de minderheidsgroe-
peringen, ten einde een onbevooroordeelde houding tegenover zowel de min-
derheidsgroepen als de wereld buiten de eigen groep aan te kweken. Toezicht
op de volledige naleving door alle lid-staten van de EG-richtlijn betreffende
onderricht in de taal en cultuur van het land van herkomst in schooltijd.
f) Onderwijs in de moderne geschiedenis op nog jeugdiger leeftijd, om een juist
beeld te geven van de misdaden van het Europese fascisme en totalitarisme en
met name van de door de totalitaire regimes gepleegde volkerenmoorden.
Bevordering van een communautair initiatief tot een Europees handboek
moderne geschiedenis, op basis van de reeds door de Raad van Europa en de
UNESCO uitgevoerde werkzaamheden.
g) Uitbreiding van de programma's voor internationale jongerenuitwisseling als
instrument voor de bevordering van tolerantie en begrip.
h) Beschikbaarstelling aan scholen in buurten met een hoog percentage immi-
granten van speciaal opgeleid personeel en lesmateriaal van goede kwaliteit
ten einde onderwijsproblemen te voorkomen die tot raciale en sociale proble-
men kunnen leiden.
6.4. Op economisch en maatschappelijk gebied
a) Ervoor zorgen dat de Europese landen een beleid voeren dat gericht is op
werk voor iedereen en op arbeidsrust; zodanige opzet van dit beleid dat het
een eind kan maken aan de economische en sociale crisis, die een gevaar voor
de democratie kan betekenen.
b) De instellingen en verenigingen tegen racisme, de immigrantenorganisaties,
vakbonden, beroepsorganisaties en de andere betrokken instanties verzoeken
te bevorderen dat een forum voor de betrekkingen tussen de bevolkingsgroe-
pen wordt opgericht naar het voorbeeld van het Jeugdforum. Dit forum zou
met name tot taak moeten krijgen te zorgen voor uitwisseling van informatie
en verbetering van de cordinatie en taakverdeling bij acties en onderzoek. De
financiering zou in het kader van de begroting van de Gemeenschap moeten
plaatsvinden.
c) Bevordering van de dialoog en de contacten tussen personen en Europese
instellingen en organisaties die actief zijn in de strijd tegen het racisme en voor
de rechten van de mens, en de vakbonden, beroepsorganisaties en andere
belanghebbende instellingen bij deze dialoog betrekken. Bevordering van
bezinning en discussie binnen het Europese Parlement ten einde het publiek
meer bewust te maken van de problematiek en meer bekendheid te geven aan
de conclusies van de commissie van onderzoek en met name aan haar sugges-
ties voor de bestrijding van het terrorisme door politie en justitie.
d) Bevordering van uitwisseling en dialoog tussen de verschillende religies en
levensovertuigingen om tolerantie op het gebied van godsdienst en levensbe-
schouwing te bevorderen en een gemeenschappelijke bezinning op de rol van
de diverse overtuigingen in de hedendaagse Europese samenleving.
e) Een diepgaander bezinning op de verantwoordelijkheid van de democratische
politieke partijen, volksvertegenwoordigers en partijbestuurders ten aanzien
van de in dit onderzoek opgeworpen problemen; poging tot formulering van
116
de ethiek van de discussie over dit onderwerp. Het Europese Parlement kan
hierbij een essentile rol spelen.
6.5. Richtsnoeren voor een algemene discussie
a) Behandeling van de aan de orde gestelde actuele problemen en de daarvoor
voorgestelde oplossingen als een constant gegeven, waarmee bij voorrang
rekening moet worden gehouden bij de vaststelling van het nationale en com-
munautaire beleid op institutioneel economisch en sociaal vlak, alsmede op
het gebied van onderwijs, cultuur en voorlichting.
b) Bezinning en discussie in het Europese Parlement over de in het onderzoek
aan de orde gestelde problemen en vaststelling van de internationale, nationa-
le en communautaire politieke verantwoordelijkheden op dit gebied. Binnen
twee jaar en vervolgens periodiek een vervolgonderzoek uitvoeren naar de
stand van zaken ten aanzien van de problematiek en de mate waarin gehoor is
gegeven aan de aanbevelingen in dit verslag.
c) Poging tot afbakening van de spanningsvelden in het uit vele bevolkingsgroe-
pen samengestelde Europa, inventarisatie van de aldaar heersende problemen
en, op grond daarvan, bepaling van het noodzakelijke politieke en sociale
evenwicht en de vereiste actiestrategie.
d) Verbreding van de discussie door middel van een dialoog met de bevoegde
internationale instanties en het streven naar gelijke behandeling van de bur-
gers in de lid-staten van de Gemeenschap en in derde landen.
6.6. De onderzoekscommissie verzoekt de terzake bevoegde commissies van
het Europese Parlement dieper op deze problematiek in te gaan en de ter tafel lig-
gende voorstellen verder uit te werken. Dit verslag, en met name bovenstaande
aanbevelingen, kunnen ongetwijfeld als inspiratiebron dienen voor eventuele
gezamenlijke initiatieven van verschillende parlementaire fracties in de vorm van
ontwerp-resoluties of mondelinge vragen met debat, waardoor zou worden
onderstreept dat er op dit punt een consensus bestaat over de politieke scheidslij-
nen heen. Voorts verzoekt de commissie de Raad, de EG-Commissie, de regerin-
gen en parlementen van de lid-staten en alle democratische krachten in Europa
deze voorstellen te bestuderen en hieruit de nodige praktische conclusies te trek-
ken zonder daarbij uit het oog te verliezen dat de Europese Gemeenschap thans
ook op dit gebied voor een grote en tot snel handelen dwingende uitdaging staat,
over de democratie dient te waken en haar politieke verantwoordelijkheden
moet dragen.
117
BIJLAGEN
I. NOTEN
(1) Het Bureau in uitgebreide samenstelling besloot op 22 mei en 10 juli 1985 het
mandaat van de commissie van onderzoek te verlengen om haar in staat te stellen
het verslag te voltooien; de fase van materiaalvergaring werd eind juni 1985 afgeslo-
ten.
(2) PB. nr. C 315 van 26. 11. 1984, blz. 35.
(3) 2/ BUR/ AX/ 0257.
(4) PE 93 492/rev. over de mogelijkheden in de lid-staten van de EG om extremistische
partijen en groeperingen te verbieden;
PE 94 425 over de wettelijke en grondwettelijke bepalingen in de lid-staten tegen
rassehaat;
PE 93 493: een bundeling van schriftelijke en mondelinge vragen van het EP en de
antwoorden daarop;
PE 94 443: door de Parlementaire Vergadering en het Comit van Ministers van de
Raad van Europa aangenomen documenten.
(5) Zie de drie resoluties die het EP op 14. 2. 1985 heeft aangenomen (PB. nr. C 72 van
18. 3. 1985, blz. 65 e.V.).
Definities fascisme
(6) J. LINZ, Some notes toward a Comparative Study of Fascism in Sociological
Historical Perspective" in Fascism: a Reader's Guide, W. LAQUEUR (red.), Lon-
den, Wildwoodhouse, 1976, blz. 3-21.
(7) S.G. PAYNE, The Concept of Fascism" in S.U. LARSEN et al. Who Were the
Fascists Bergen, Universitetsforlaget, 1980, blz. 14-25.
(8) Verslag over de positie van homoseksuele mannen en vrouwen in verband met de
opkomst van fascisme en racisme", 18. 3. 1985.
(9) Hoorzitting van 18 - 20. 3. 1985, zie bijlage 4.
(10) M. CLEMENZ, Gesellschaftliche Ursprnge des Faschismus, Frankfurt, 1972. D.
EICHOLTZ, Geschichte der deutschen Kriegswirtschaft, Berlijn, 1969.
(11) In 1935 beschreef de Derde Internationale het fascisme als het eindstadium van het
imperialisme van het monopoliekapitaal. Deze stelling werd uitgewerkt door D.
GUERIN in Sur Ie fascisme (1936). Zie ook A.S. MILWARD, Fascism and the
Economy" in W. LAQUER (red.), Fascism: a reader's Guide, blz. 413-414.
(12) E. WEBER en vele anderen zien het fascisme veeleer als een beweging van verzet
tegen de ontwikkeling van het kapitalisme en de daarmee gepaard gaande sociale
veranderingen (Varieties of Fascism, New York, 1964). A. SCHWEITZER heeft
geprobeerd te verklaren waarom het nationaal-socialisme veel meer steun kreeg van
het midden- en kleinbedrijf dan van de grote bedrijven (Big Business in the Third
World, Bloomington, Ind., 1964). De stelling dat de grote bedrijven met Hitler
onder n hoedje zouden hebben gespeeld, wordt krachtig en gedetailleerd bestre-
den door H.A. TURNER in Big Business and the rise of Hitler, Oxford University
Press, 1985. De resultaten van sociologisch verkiezingsonderzoek worden als volgt
samengevat door S. LIPSET: Het ideaaltype van de NSDAP-kiezer in 1932 was een
protestantse kleine zelfstandige die ofwel op een boerderij ofwel in een klein dorp
woonde en voordien had gestemd op partijen uit het politieke midden of regionalis-
tische partijen die zich sterk verzetten tegen de macht en invloed van de grote bedrij-
ven en de grote vakbonden" (Political Man, Berkeley, 1963, blz. 149).
(13) A.S. MILWARD, op. cit., blz. 411. Wie beweert dat het Italiaanse fascisme ten doel
of tot taak had de opkomst van het industrile kapitalisme te versnellen, moet nog
118
zien te verklaren waarom de begroting van het Ministerie van Landbouw tot aan
eind 1939 alleen werd overschreden door de begrotingen van de Ministeries van
Oorlog, Luchtvaart, Binnenlandse Zaken en Justitie (ibid., blz. 428).
(14) Er wordt onderscheid gemaakt tussen nationaal-socialistische en fascistische organi-
saties in artikel 9 van het Staatsverdrag van 15. 5. 1955 waarbij opnieuw een onaf-
hankelijk en democratisch Oostenrijk werd ingesteld, en dat is ondertekend door
Oostenrijk en de geallieerden. Het onderscheid gaat verder dan een zuiver histori-
sche afbakening van beide verschijnselen en houdt verband met de politiek inhoude-
lijke verschillen. Soortgelijke bepalingen zijn te vinden in de vredesverdragen met de
Oosteuropese landen. Historici als Poliakov en Zeev Sternhell zien het nazisme als
onderdeel van een permanente ideologische traditie in Europa. Anderen (Shulamit
Volkov, Raoul Hilberg) leggen de nadruk op het eigen karakter van het nazisme dat
tot uiting komt in de afschuwelijke Endlsung". Luc Rosenzweig (Liberation, 25.
4. 1985) kent terecht een plaats in deze geschiedkundige discussie toe aan de film
Shoah" van Claude Lanzmann. Eveneens interessant in dit verband is de analyse
van R. SCHMIDT, Nationalsozialismus ein deutscher Faschismus?" in Politik
und Zeitgeschichte, Beilage zur Wochenzeitung Das Parlament", 30. 3. 1985, blz.
13 e.v.
(15) Vooral de Engelse en Italiaanse bewegingen beroepen zich nog al eens op de gebroe-
ders Strasser. Wat Duitsland betreft wordt in het Verfassungsschutzbericht over
1984 het volgende opgemerkt: Sinds enkele jaren is Adolf Hitler niet meer automa-
tisch de leidende figuur voor alle nationaal-socialisten. Een socialisme naar het
voorbeeld van de nationaal-revolutionaire beginfase van het nationaal-socialisme
wordt steeds aantrekkelijker. Een aantal neo-nazistische ideologen ontlenen het idee
van een Duits socialisme" aan de gebroeders Otto en Gregor Strasser en andere
nationaal-socialisten van het eerste uur; dit Duitse socialisme" werd in 1984
opnieuw aan de anti-imperialistische strijd gekoppeld".
(16) Dit blijkt vooral uit de jurisprudentie van het Westduitse Bundesgerichtshof ten aan-
zien van het rechtse extremisme. Zie DUDEK en JASCHKE, Rechtsextremismus, I,
blz. 23 e.v. Zie ook de Italiaanse jurisprudentie, par. 261. Bij de vaststelling van
haar werkmethode was de commissie het erover eens dat niet naar een al te theoreti-
sche definitie van fascisme moest worden gezocht, maar dat een pragmatische bena-
dering de voorkeur verdiende, zodat ook de verschijnselen nationaal-socialisme en
neo-nazisme erbij konden worden betrokken (zie PE 94 269).
Definities racisme
(17) UNESCO, Four Statements on the Race question, Parijs, UNESCO, 1969 derde
statement".
In dit verband is ook de volgende opmerking van belang: Classificeren maakt deel
uit van wetenschapsbeoefening. Het ligt voor de hand het zo complexe geheel van de
miljarden mensen die ons omringen, te proberen in te delen in groepen, in afzonder-
lijke rassen". Wanneer wij die indeling willen baseren op de erfelijke eigenschappen
van individuen of populaties, blijkt dat er slechts een wazig beeld ontstaat met
onduidelijke scheidslijnen. (...) De geneticus heeft hierop een duidelijk antwoord:
het begrip ras" is voor hem vrijwel zinloos."
Jacquart Albert A la recherche d'un contenu pour le mot race": la rponse du
gnticien" lender M. (Ed), Pour Lon Poliakov, le racisme, mythes et sciences,
Brussel, ed. Complexe, 1981, blz. 31-40. Een voortreffelijk overzicht van de mis-
stappen die zijn begaan op zoek naar een genetische superioriteit" geeft S.J.
GOULD in The Mismeasure of Man New York, Norton, 1981.
(18) UNESCO, ibid., vierde statement".
(19) Zie de verwijzingen in noot 17. Zie ook S. ROSE e.a., Not in our Genes, 1984, Pen-
guin Books en het tijdschrift Le Genre Humain (Brussel, ed. Complexe).
119
(20) Ibid.
(21) Penses, Brunschwig 93.
(22) Le Genre Humain, nr. 12, blz. 127.
(23) Claude Lvi-Strauss, wiens artikel Race et histoire" wellicht het belangrijkste is van
de artikelen die de UNESCO in 1950 over het racisme heeft gepubliceerd, merkt in
het voorwoord van een van zijn laatste boeken op dat culturen die door hun trouw
aan bepaalde waarden gedeeltelijk of geheel ongevoelig zijn voor andere waarden",
niet van racisme mogen worden beschuldigd (...)." Dit betrekkelijke gebrek aan
communicatievermogen betekent uiteraard niet dat de waarden die van de hand
worden gewezen of degenen die deze waarden vertegenwoordigen, mogen worden
onderdrukt of vernietigd, maar verder is daar niets schandelijks aan. Een en ander
kan zelfs de prijs zijn die moet worden betaald, willen de waardensystemen van elke
stroming behouden blijven en willen deze systemen voldoende ondergrond hebben
om zichzelf te vernieuwen (...). Culturen negeren elkaar niet en ontlenen soms iets
aan elkaar, maar om niet ten onder te gaan moeten zij in andere opzichten in zekere
zin ondoorlaatbaar voor elkaar zijn." (Le Regard Eloign, Parijs, Pion, 1984, blz.
15). Vervolgens verzoekt Lvi-Strauss zijn lezers met wijsheid en desgewenst met
melancholie terug te schrikken voor een wereld waarin de culturen, door harts-
tocht voor elkaar gegrepen, er alleen nog naar zouden streven elkaar te roemen, een
wereld waarin de vermenging zodanig zou zijn dat elke cultuur haar aantrekkings-
kracht en daarmee haar bestaansreden verliest" (ibid., blz. 16).
(24) Evenals het fascisme wordt ook het racisme in de nationale en internationale politiek
als strijdbegrip" gebruikt. Wellicht moet dit in het achterhoofd worden gehouden
bij de beoordeling van resolutie 3379 van de Algemene Vergadering van de VN
(aangenomen op 10. 11. 1975), waarin het zionisme als een vorm van racisme"
wordt gekenschetst. Zie over deze resolutie I. MEYER, The UN Resolution equa-
ting Zionism with Racism: Genesis and Repercussions, INSTITUTE OF JEWISH
AFFAIRS, Research Report nr. 1, april 1985. Deze resolutie is sterk bekritiseerd
(zie de opmerkingen van de heren May en Svitt tijdens de hoorzittingen, PE
97 446/Bijl., blz. 2; PE 97 448/BijL, blz. 16 e.V.), en heeft ertoe geleid dat antise-
mitische gevoelens gemakkelijker tot uiting konden worden gebracht, en wel via kri-
tiek op de staat Isral, hetgeen ertoe heeft bijgedragen dat antizionisme en antise-
mitisme door elkaar zijn gaan lopen. Interessant in dit verband is het volgende com-
mentaar op de resolutie: Politiek gezien is het volstrekt duidelijk dat het zionisme
een nationalistische beweging is van het type dat in de negentiende eeuw in bepaalde
gebieden van Europa gangbaar was en zich in de twintigste eeuw over grote delen
van Azi en Afrika heeft verspreid. Het zionisme heeft geen sterker raciaal of discri-
minerend karakter dan andere bewegingen van dit type; het tegendeel is het geval,
aangezien het meer op een religieuze dan op een etnische grondslag berust. Volgens
de rabbijnse wet is een jood iemand die uit een joodse moeder is geboren, ongeacht
de godsdienstige of raciale afkomst van de vader, dan wel iemand die tot de joodse
godsdienst is overgegaan. Dit is geen raciale definitie; voor een racist is de vader
minstens zo belangrijk als de moeder en kan iemand zijn identiteit niet naar believen
wijzigen. Het zionisme heeft deze definitie altijd aanvaard en de wet van de huidige
staat Isral beschouwt iemand die zich tot de joodse godsdienst heeft bekeerd, als
jood en iemand die van de joodse godsdienst is afgevallen, als niet-jood. Het zionis-
me is stellig een vorm van nationalisme en het is dus mogelijk dat de staat Isral
bepaalde vormen van discriminatie toepast, maar dat is dan geen rassendiscrimina-
tie, voor zover dit woord in onze tijd nog een duidelijk afgebakende betekenis heeft.
De omgekeerde beschuldiging, namelijk dat het antizionisme een vorm van anti-
judaisme is, is eveneens onjuist. Het zionisme is een politieke ideologie, die eenieder,
jood of niet-jood, kan aanvaarden of verwerpen. Er zijn goede, gelovige joden die
geen zionist of zelfs antizionist zijn. Wie antizionist is, is niet noodzakelijkerwijs
ook antisemiet". (Le letour de l'Islam, Parijs, Gallimard, 1985, blz. 121; dit citaat is
120
oorspronkelijk afkomstig uit The AntiZionist Resolution", Foreign Affairs, okt.
1976, blz. 5464).
DE BAND TUSSEN FASCISME EN RACISME
(25) LINZ J. Political Space and Fascism as a latecomer" in LARSEN S.U. (ed.), Who
were the Fascists, Bergen, Universitetsforlaget, 1980.
(26) Zie de resoluties van het EP over de situatie in zuidelijk Afrika (PB. nr. C 68 van 14.
3. 1983, blz. 42; PB. nr. C 46 van 20. 2. 1984, blz. 79; PB. nr. C 72 van 18. 3.
1985, blz. 8283; PB. nr. C 122 van 20. 5. 1985, blz. 115119) en het debat over de
situatie in zuidelijk Afrika en de ontwerpresoluties die werden verworpen (B2
819/ 85, B2820/85, B2821/85, B2824/85, B2836/85, B2838/85, B2856/85
(PV 27, PE 99 573 van 11. 9. 85)).
FEITEN EN OORZAKEN: WOORD VOORAF
(27) Zie bij voorbeeld het Verjassungsschutzbencht over 1983, blz. 11184.
(28) Zie verslagPRUVOT (PE 89 163/def., par. 2).
Europese Gemeenschap
BONDSREPUBLIEK DUITSLAND
(29) Zie de door P. Dudek en H.G. Jaschke aangehaalde literatuur in Entstehung und
Entwicklung des Rechtsextremismus in der Bundesrepublik, delen 1 en 2, 1984,
deel 1, blz. 488 e.v.
(30) Bijdragen van de deskundigen SCHEUCH, GRESS, von KIELMANSEGG, MAY,
MLLER, VOSLENSKY, WIESENTHAL, HORCHEM, STRAUSS, LUMMER,
HENNIG en KHNL. Zie ook de nota's van de commissieleden SchwalbaHoth en
Stauffenberg (PE 95 459 en PE 98 111).
(31) De Verfassungsschutzberichte (in het vervolg VSBerichte genoemd) zijn jaarlijkse
rapporten over het linkse en rechtse extremisme alsmede over de contraspionage,
die worden opgesteld door het Verfassungsschutzamt en sinds 1961 door het
Bondsministerie van Binnenlandse Zaken worden gepubliceerd. De rapporteur
bedankt staatssecretaris Spranger voor het ter beschikking stellen van het rapport
over 1983 en de drukproeven van het rapport over 1984. Voor een juridische en
politieke beoordeling van de VSBericht, zie GRESS en JASCHKE in de hieronder
geciteerde publikatie (noot 20), blz. 61 e.v. Zie ook LICHTENSTEIN, The Extre
me Right, blz. 8081.
(32) F. GRESS en H.G. JASCHKE, Rechtsextremismus in der Bundesrepublik nach
1960 Dokumentation und Analyse von Verfassungsschutzberichten, met een
voorwoord van E. Lutz, Bondsdaglid, Pressedienst Demokratische Initiative, Nr.
18, 1982.
(33) Deze publikatie (zie noot 29) is een voortreffelijke monografie, die een schat aan
informatie en analyses van hoge kwaliteit bevat.
(34) Zie noot 30.
(35) VSBericht 1983, blz. 113 e.v.; VSBericht 1984, blz. 130 e.v.
(36) Voor een gedetailleerd overzicht van deze bladen en de oplagecijfers ervan, zie VS
Bericht 1984, blz. 133 e.v.
(37) Besluit van 7. 12. 1983 van de Bondsminister van Binnenlandse Zaken; reden: Ver
fassungswidrigkeit (ongrondwettige activiteiten). Zie ook de nota's van de leden
SCHWALBAHOTH en STAUFFENBERG (zie noot 30). Het ANS/ is bij het
Bundesverfassungsgericht tegen dit besluit in beroep gegaan.
121
(38) VS-Bericht 1984, blz. 141 e.v.
(39) VS-Bericht 1984, blz. 143.
(40) VS-Bericht 1984, blz. 143; VS-Bericht 1983, blz. 127.
(41) In dit verband worden genoemd: COBRA (Comit objectif d'entraide et solidarit
avec les victimes de la rpression antinationaliste, Onpartijdig hulp- en solidariteits-
comit voor de slachtoffers van de anti-nationalistische repressie, Frankrijk), HNP
(Hulpcomit voor nationalistische politieke gevangenen, Belgi) en COFPAC (Com-
mittee to free patriots and anticommunist political prisoners, Comit voor de bevrij-
ding van vaderlandslievende en anti-communistische politieke gevangenen, Verenig-
de Staten); LICHTENSTEIN, The Extreme Right, blz. 87, VS-Bericht 1984, blz.
143.
(42) VS-Bericht 1984, blz. 144, VS-Bericht 1983, blz. 128.
(43) VS-Bericht 1984, blz. 145 e.v.
(44) De oprichting van de DRP was de eerste serieuze poging tot hergroepering van extreem
rechts in de Bondsrepubliek. Na de oprichting in 1950 nam deze partij met redelijk
succes deel aan Bondsdag- en deelstaatverkiezingen in de jaren '50. Zij verloor ech-
ter geleidelijk haar kiezersaanhang, onder meer ten gevolge van haar betrokkenheid
bij grafschennis met een antisemitisch karakter in 1959, Zie Dudek en Jaschke, deel
1, blz. 281 e.v.
Ofschoon in de VS-Bericht geregeld aandacht wordt besteed aan de activiteiten van
de NPD, opereert deze partij nog steeds legaal. Er is meermalen overwogen haar
wegens ongrondwettigheid bij het Bundesverfassungsgericht aan te klagen, maar
daar is het nooit van gekomen. Zie DUDEK en JASCHKE, deel 1, blz. 244 e.v. Op
blz. 349 maken deze auteurs melding van een uitspraak in 1978 van de ambtenaren-
rechter in Baden-Wrttemberg dat de NPD geen ongrondwettige doeleinden (Ver-
fassungsfeindliche Ziele) nastreeft. De federale ambtenarenrechter heeft onlangs in
een Fonds in een militaire tuchtzaak uitgesproken dat de NPD wel degelijk doelein-
den nastreeft die onverenigbaar zijn met de freiheitliche demokratische Grundord-
nung". Zie VS-Bericht 1983, blz. 135.
(45) Voor een selectie van tegen de Gemeenschap gericht propagandamateriaal, zie VS-
Bencht 1983, blz. 132.
(46) De NPD ontving hiervoor 1,8 miljoen DM, waarmee haar moeilijke financile situa-
tie althans voor korte duur kon worden gesaneerd, VS-Bericht, 1984, blz. 130 en
149.
(47) DUDEK en JASCHKE, deel 1, blz. 285.
(48) Die NPD Aufstieg und Niedergang", DUDEK en JASCHKE (noot 29), deel 1,
blz. 281.
(49) Volgens de veiligheidsdiensten bedroeg het aantal leden van de DVU in 1983 meer
dan 11 000 (10 000 in 1982); zie VS-Bericht 1983, blz. 137.
(50) VS-Bericht 1983, blz. 137 en 138.
(51) VS-Bericht 1984, blz. 154.
(52) VS-Bericht 1984, blz. 154; verslag-KRIEPS aan de Parlementaire Vergadering van
de Raad van Europa, doe. 4590, en resolutie 743 (1980), blz. 11; DUDEK en
JASCHKE (noot 29), deel 1, blz. 52. LICHTENSTEIN maakt in The Extreme
Right, blz. 82, melding van een oplage van 130 000 per week en een lezerskring van
bijna een half miljoen.
(53) Een jargonterm waarmee wordt gedoeld op het herschrijven van de geschiedenis met
het oog op rehabilitatie van het nazisme. Zie INSTITUTE OF JEWISH AFFAIRS,
Research Report nr. 1, maart 1982, blz. 1 en nr. 4, mei 1982, blz. 1 e.v.
122
(54
(55
(56,
(57
(58
(59
(60
(61
(62
(63
(64
(65.
(66
(67
(68
(69
(70
(71
(72
(73
(74
(75
(76
(77
(78
(79
VS-Bericht 1983, blz. 137 en 138.
Hij verkoopt alle mogelijke soorten materiaal: boeken, kranten, fotoverzamelingen,
biografien, grammofoonplaten, cassettes; zie DUDEK en JASCHKE (noot 29),
deel 1, blz. 35; VS-Bericht 1983, blz. 139.
VS-Bericht 1983, blz. 139; VS-Bericht 1984, blz. 154.
VS-Bericht 1983, blz. 139 en 140; VS-Bericht 1984, blz. 155.
VS-Bericht 1983, blz. 141.
VS-Bericht 1983, blz. 141; VS-Bericht 1984, blz. 157.
VS-Bericht 1983, blz. 141 en 142; VS-Bericht 1984, blz. 157.
VS-Bericht 1984, blz. 40
VS-Bericht 1983, blz. 143 e.v.; VS-Bericht 1984, blz. 159 e.v.
VS-Bericht 1984, blz. 160.
VS-Bericht 1983, blz. 146 e.v.; VS-Bericht 1984, blz. 162 e.v.
VS-Bericht 1984, blz. 162 en 163.
SCHEUCH, Hoorzitting, blz. 1; VS-Bericht 1983, blz. 158; VS-Bericht 1984, blz.
170.
VS-Bericht 1983, blz. 171 e.V.; VS-Bericht 1984, blz. 168.
VS-Bericht 1984, blz. 167 en 168.
Zie Fdration Internationale des Rsistants (FIR), 40 ans aprs, blz. 61. Zie ook
Jewish Chronicle News Service, 30. 4. 1985. Deze ontmoetingen geven aanleiding
tot politieke onenigheid.
Zie onder meer de ontwerp-resolutie B2-772/85, B2-1460/84 en B2-1336/84.
GRESS en JASCHKE, (noot 32), blz. 9 en 68.
GRESS en JASCHKE (noot 32), blz. 68 en 69.
GRESS en JASCHKE (noot 32), blz. 69.
VS-Bericht 1984, blz. 128 en 148.
E. HENNIG, schriftelijke bijdrage, blz. 1; GRESS, Hoorzitting blz. 10 en 11.
R. KHNL, schriftelijke bijdrage, blz. 1, 2, 8; zie ook nota SCHWALBA-HOTH
(zie noot 30), blz. 5.
SCHEUCH, Hoorzitting, passim; zie ook de conclusie van Prof. GRESS, Hoorzit-
ting, blz. 16.
SOZIALWISSENSCHAFTLICHES INSTITUT NOWAK UND SRGEL. Het on-
derzoek werd op verzoek van het Bondsministerie van Binnenlandse Zaken in 1981
verricht.
LICHTENSTEIN, in: The Extreme Right, blz. 79.
Nota-STAUFFENBERG, (zie noot 30), blz. 5. Zie ook SCHEUCH, Hoorzitting,
blz. 6 en 7. Zie ook How popular is neo-Nazism in Germany?", INSTITUTE OF
JEWISH AFFAIRS, Research Report nr. 6, mei 1981, blz. 1 e.v.
DUDEK en JASCHKE (zie noot 29), blz. 482 en 483, alsmede omslag blz. 4.
Voor statistische gegevens over de immigranten, zie VS-Bericht 1983, blz. 162.
SCHEUCH, Hoorzitting, blz. 7 e.v.
(80
(81
(82
BELGI
(83) De WNP is beschreven door R. HAQUIN in Des Taupes dan l'Extrme-Droite, la
Sret de l'Etat et Ie WNP, Brussel, EPO, 1985.
123
(84) Het heimwee naar de tijd van de collaboratie blijkt eveneens uit het volgende bericht
in Rsistance Unie, het orgaan van de voorlichtingsdienst van de Fdration Inter
nationale des Rsistants (nummer van 1. 2. 1985):
In 1984 vonden in Belgi de volgende SSbijeenkomsten plaats: Sturmgcschtzab
teilung Langenmarck" (26. 2. 1984, Gent); Nordwesttreffen" (31. 3. 1984, Krach
ten); Kameradenbijeenkomst WaffenSS" van de derde compagnie van het Langen
marcklegioen; dodenherdenking in het Ehrenpark" in Stekene (27. 5. 1984), met
het doel de Vlaamse SSeenheden die aan het oostfront hebben gestreden, te rehabi
literen." (blz. 5). Zie M. BENJAMIN en J M. DETHY, L'Ordre Noir, les No
Nazis et l'extrme droite en Belgique, ParijsBrussel, Pierre de Meyere, 1977. Zie
ook: ANNE FRANK STICHTING, op. cit., blz. 41 e.v.; zie voorts de nota van
mevrouw VAN HEMELDONCK aan de rapporteur, waarin een overzicht wordt
gegeven van 31 incidenten en aanslagen die tussen 1979 en 1984 werden gepleegd
en aan VMOOdal zijn toegeschreven.
(85) NotaVAN FIEMELDONCK.
(86) Vreemdelingenhaat wordt met name ervaren bij het al dan niet toelaten tot disco's,
aldus B. Angelo, medewerker van de dienst Buitenlandse werknemers en migratie
van de Belgische provincie Limburg; zie ook Le Soir van I en 2. 6. 1985, pagina 4.
Over discriminatie bij het toelaten tot disco's heeft onlangs in Mechelen een rechts
zaak plaatsgevonden, die aanleiding is geweest voor acties van 150 Marokkaanse
jongeren enerzijds en activisten van het Vlaams Blok anderzijds (De Morden, 27. 9.
1985).
(87) 27% van de buitenlanders in Belgi woont in Brussel. De heer Zwick wees erop dat
de bevolking van Brussel voor 25% uit immigranten bestaat (45% kinderen van
gemigreerde ouders). Uit een enqute waarvan de resultaten in Le Soir van 25. 3.
1985 werden gepubliceerd, blijkt dat 87, 5% van de Brusselaars van mening is dat er
ten aanzien van de buitenlanders sprake is van een moeilijke situatie. 54% is van
mening dat het sociaal beleid voor de buitenlanders te mild is, 22% vindt dat het
racisme moet worden bestreden en 66% vindt dat de kinderen van immigranten in
de Belgische samenleving moeten worden gentegreerd.
(88) Over dit punt is al drie jaar een proces gaande. De heer Van Miert heeft hierover op
22. 11. 1984 een schriftelijke vraag (nr. 1187/84) aan de Commissie gesteld. (Lord
Cockfield antwoordde namens de Commissie op 18. 2. 1985).
DENEMARKEN
(89) Zie Information van 22. 4. 1985 voorde discussie naar aanleiding van de uitlatingen
van Mogens Glistrup over met name de islamieten.
FRANKRIJK
(90) R. REMOND, Les Drottes en France, Parijs, AubierMontaigne, 1982, blz. 206
207; een andere kijk wordt gegeven door P. BURRIN, La France dans le Champ
Magntique des fascismes" Le Dbat, november 1984, blz. 5272.
(91) Zie . STERNHELL, Ni Droite, Ni Gauche, l'Idologie Fasciste en France, Parijs,
Seuil, 1983; R.J. SOUCYThe Nature of Fascism in France" Journal of Contem
porary History januari 1966.
(92) Het aantal splintergroeperingen is groot. Een goed overzicht is te vinden in The
Extreme Right in Europe and the United States, Anne Frank Stichting, Amsterdam,
1985, blz. 5161; uitvoeriger informatie is te vinden in:
J. ALGAZY La Tentation NoFasciste en France Parijs, Fayard, 1984.
A. ROLLAT Les Hommes de l'Extrme Droite Parijs, CalmanLvy, 1985.
J.M. THEOLLEYRE Les NoNazis Parijs, Messidor, 1982.
124
(93) Rapport van de Senaat over het terrorisme, Imprimerie du Snat, voorjaar 1984. Het
jaarboek Political Dissent noemt de volgende gewelddadige extreem-rechtse groepe-
ringen: Groupe Action Jeunesse, Club Charles Martel, Delta, Faisceaux Nationali-
stes Europens (opgericht in september 1980 na de ontbinding van de FANE), Hon-
neur de la Police, La Mangouste, Nouveau Front Nazi, Odessa, Organisation pour
la libration de la France, Mouvement Nationaliste Rvolutionnaire. De meeste van
deze groeperingen zijn slechts bekend doordat zij n gewelddadige actie hebben
opgeist.
(94) Debatten in de Franse Senaat van 4 oktober en 15. 11. 1980. Zie ook het verslag-
KRIEPS aan de Raad van Europa, blz. 9-10.
(95) Zie P. THUILLIER, Les Biologistes vont-ils prendre le pouvoir!
1
en Darwin et Co,
Brussel, Complexe, 1982. Prof. Girardet wees erop dat nieuw-rechts de Amerikaan-
se samenleving voornamelijk veroordeelt omdat het elke samenleving afwijst die
berust op het begrip melting-pot".
(96) P. Bousquet is oud-lid van de Waffen-SS. Op een vraag hierover verklaarde J.-M. Le
Pen op 13. 2. 1984 voor de Franse televisie (Antenne 2): De heer Bousquet is mis-
schien lid van de SS geweest, maar ik ben een van de mensen die voorstander zijn
van een verzoening van de Fransen en die twintig, dertig, veertig jaar na de oorlog
maar een ding voor ogen hebben, en dat is het land dienen." Mevrouw Chombart de
Lauwe wees erop dat de groep Militant in 1982 uit het Front National is getreden en
een nieuwe partij heeft opgericht, de Parti nationaliste francais", waartoe verschei-
dene oud-leden van de Parti populaire francais van Doriot zijn toegetreden.
(97) ROMAIN MARIE, die in werkelijkheid Bernard Antony heet, heeft ook het
volgende geschreven: De wereld van vandaag wordt gekenmerkt door een nieuwe
binnendringing van het jodendom. De joden staan centraal in de discussies van onze
tijd. Marx en Rotschild zijn zo'n beetje de twee zijden van dezelfde medaille. (...)
Een ander aspect van het jodenvraagstuk is dat de joden de neiging hebben alle sleu-
telposities in de westerse naties te bezetten." (Prsent, nr. 35, december 1979).
(98) Face la Frois, FR 3, 6. 7. 1985.
(99) L'Heure de Vrit, A 2, 13. 2. 1984 en Face la trois, FR 3, 6. 7. 1985. Er kan niet
worden gesproken van een ware verering van de leider", hoe populair J.-M. Le Pen
bij de aanhangers van het Front National ook is. Zie de enquteresultaten in l'Ex-
press van 1. 3. 1985 onder de titel Le Pen et les siens".
(100) Radio Monte-Carlo, 17. 2. 1985.
Interessant zijn de antwoorden van enkele Franse politici op de vraag van de vereni-
ging SOS-racisme of het Front National volgens hen een racistische politieke partij is
(Le Monde van 15. 3. 1985). J. Chaban-Delmas: Zo niet racistisch als geheel, dan
toch in ieder geval een partij met onaanvaardbare racistische redeneringen." J.P.
Chevnement: Ja". F. Doubin: Het is een superracist, die intolerant is tegenover
iedereen die niet volgens hetzelfde plan gebouwd is als hij en zijn vrienden." L.
Jospin: Het is een partij tegen de buitenlanders, vaak zelfs xenofoob van aard, en
vele van de leidinggevende figuren verbergen voorzichtigheidshalve hun racistische
en antisemitische ideen." C. Labb: Het Front National besteedt aandacht aan
thema's waarvoor ik gevoelig ben en die met een aantal nationale waarden te maken
hebben. Tegelijkertijd geeft het bij monde van sommige van zijn vertegenwoordigers
helaas uiting aan een primitief racisme, dat te meer verwerpelijk is daar het deel uit-
maakt van een vorm van politieke demagogie en de minst ontwikkelde klassen kan
aantasten." J. Lang: Ja". J. Lecanuet: Ik aarzel een categorisch oordeel uit te spre-
ken, omdat het Front National geen racistische dogma's verkondigt zoals wij die
kennen uit de negentiende en de twintigste eeuw en de Hitler-ideologie. Maar door
alle werkloosheidsproblemen en de onveiligheid in de schoenen van de buitenlan-
ders te schuiven, worden de problemen benaderd op een manier die inderdaad naar
racisme zweemt." G. Marchais: Maar natuurlijk. Het Front National is uiterst
125
gevaarlijk. Het is duidelijk dat de huidige crisis de basis vormt voor de opkomst van
Le Pen. En de verscherping van de crisis in de afgelopen periode, de werkloosheid,
de moeilijkheden om de eindjes aan elkaar te knopen enz., dat brengt Lc Pen en de
zijnen ertoe zondebokken te zoeken. Ze zijn begonnen bij de buitenlanders en daar
gaan zij natuurlijk mee door. Maar ook de jongeren, de werklozen, de communisten
en waarom de republiek niet?". M. Rocard: Aangezien hij er voortdurend op
hamert dat al onze problemen van buiten komen, ja." P. Seguin: Ja." O. Stirn:
Absoluut, een partij die Simone Veil beledigt en haar voor jodin uitmaakt, die mij
zwart tracht te maken door mij in verband te brengen met mijn oudoom, kapitein
Dreyfus, dat is een racistische politieke partij." J. Toubon: Ik geloof dat veel lei-
dende figuren en veel beweringen van het Front National inderdaad racistisch zijn.
Maar het is moeilijk een partij te beoordelen die zich slechts uit in de vorm van inter-
pellaties en veroordelingen." S. Veil: De racistische en xenofobe beweringen van
het Front National dragen ertoe bij dat het denkbeeld ingang vindt dat bepaalde
groepen mensen door het feit dat zij niet tot de nationale gemeenschap behoren",
bijdragen tot de verscherping van de problemen van het land: de onveiligheid, de
kosten van het sociale-zekerheidsstelsel, de werkloosheid en het verval van de more-
le waarden. Door op die manier zondebokken aan te wijzen voor de vervuiling van
het land leiden deze beweringen tot discriminatie en zelfs tot haatgevoelens." De
heer Le Pen zelf heeft hierover tal van verklaringen afgelegd. In het televisiepro-
gramma L'heure de vrit" (Antenne 2, 13. 2. 1984) vroeg J.-L. Servan Schreiber
hem of zijn uitlatingen tijdens de verkiezingscampagne in de Morbihan geen racisti-
sche strekking" hadden, waarop hij antwoordde: Nee, volgens mij niet. ik heb juist
zo vaak expliciet verklaard alle Fransen, ongeacht hun huidskleur, ras of gods-
dienst, als broeders in onze natie te beschouwen dat er volgens mij geen twijfel over
kan bestaan. Ik wil er hier bovendien op wijzen dat ik geen vreemdelingenhater ben
en dat het feit dat ik meer op de Fransen en op Frankrijk gesteld ben, nog niet wil
zeggen dat ik buitenlanders of andere landen verafschuw".
(101) In Parijs werd in april 1985 ook de militante neo-nazi Godfried Hepp van de Hoff-
mann-groep gearresteerd. Het Palestijnse bevrijdingsfront heeft via de Franse
ambassade in Tunis officieel om zijn vrijlating verzocht. Zie Liberation van 16 april
en van 1. 7. 1985.
(102) In een artikel in Libration van 16. 11. 1984, waarin de gangen van Michel Faci
werden nagegaan, stond: Waar leeft hij van? Door zijn arrestatie wordt deze vraag
althans ten dele beantwoord: van alle mogelijke soorten diefstal. Onlangs probeerde
hij via een van zijn vrienden zijn unieke" fotoverzameling van bijeenkomsten van
geniformeerde neo-nazi's te verkopen."
(103) Zie hiervoor: Le Nationalisme francais, 1871-1914 textes choisis et prsents par
Raoul GIRARDET, Parijs, Colin, 1966.
E. WEBER, The Nationalist Revival in France 1905-1914, Berkeley, University of
California Press, 1968.
Jean-Paul SARTRE heeft de denkwereld die aan een bepaald soort nationalisme ten
grondslag ligt goed beschreven: Alleen een Fransman, wiens ouders Fransen waren
en die zoon of kleinzoon van boeren is, is in staat werkelijk te bezitten. Om een mie-
zerig huisje in een dorp te kunnen bezitten is het niet voldoende ervoor betaald te
hebben; het is nodig de buren, hun ouders en grootouders te kennen, te weten wat
er in de omgeving wordt verbouwd, te kunnen ploegen, vissen en jagen ( . . . )
Fransman zijn is niet alleen maar geboren zijn in Frankrijk, aan verkiezingen deelne-
men en belasting betalen, het is vooral gebruik maken van inzicht in deze waarden.
J.-P. SARTRE, Rflexions sur la Question Juive, Parijs, Gallimard, 1954, blz. 100-
101 en 98. Deze denkwereld, wijdverbreid, gesystematiseerd en verhard, gaf en
geeft nog steeds voedsel aan antisemitisme en vreemdelingenhaat, en dat in alle krin-
gen. Een onlangs verschenen boek herinnert ons nog eens aan de stereotypen waar-
van het Front Populaire bij zijn beeldvorming gebruik maakt: de karikaturale Engel-
126
sen en de joden die uiteraard bankiers zijn, vinden we zelfs in de Grande Illusion van
Renoir".
F. GARON, De Blum Ptam, Parijs, Cerf, 7me Art", 1985.
(104) Opiniepeilingen van het AESOPInstituut, door G. MERMET gebundeld in Fran
coscopie, Parijs, Larousse, 1985, blz. 166.
(105) Opiniepeiling van MRAPSOFRES, maart 1984, overgenomen door G. MERMET
(zie noot hierboven), blz. 170.
(106) Libration van 20. 3. 1985.
(107) Bij voorbeeld de vernieling van de ruimte van een sportclub onder leiding van drie
Fransen met Algerijnse ouders, vergezeld van bekladding met racistische leuzen,
nazisymbolen en de naam van de beweging Occident, in april 1985 in Le Havre.
Zie Liberation van 26. 4. 1985 en van 30. 9. 1985.
(108) Le Monde van 4. 4. 1984.
(109) Van december 1980 tot februari 1981 werd Frankrijk geschokt door een reeks inci
denten waarbij communistische burgemeesters in opspraak raakten wegens hun
houding jegens immigranten: De burgemeester van Vitry liet gebruik maken van een
bulldozer" (in werkelijkheid een laadmachine) tegen een centrum voor buitenlan
ders dat hij naar een naburige gemeente wilde laten verhuizen. Vervolgens eisten de
communistische burgemeesters van SeineSaintDenis dat de buitenlanders zouden
worden opgenomen door gemeenten die hen op schandalige wijze afwezen (te weten
de gemeenten onder rechts bestuur), maar zij verzochten tevens om een andere ver
deling van de sociale steun, zodat ook de Franse arbeiders daarvan zouden kunnen
profiteren (Le Monde van 1. 1. 1981). De afdeling IlleetVilaine van de Communi
stische Partij verzette zich tegen de bouw van een islamitisch centrum in Rennes (Le
Monde van 12. 1. 1981). Het Centraal Comit verklaarde: Het alarmpeil is
bereikt. De werkgevers en de Giscardoverheid (met name minister Stolru en de
prefecten) houden zich niet aan hun woord en gaan door met het bevorderen van de
komst van buitenlandse werknemers naar Frankrijk, onder zeer slechte omstandig
heden, en met het concentreren van deze mensen in getto's. Door dit beleid nemen
de problemen met de menselijke betrekkingen, de sociale lasten, het onderwijs en de
werkloosheid steeds ernstiger vormen aan." (Le Monde van 15. 1. 1981). In Libra
tion van 16. 1. 1981 stond dat de diensten voor de toewijzing van woningen in de
sociale sector van Nanterre en SaintDenis de huisvesting van uit de overzeese
gebiedsdelen afkomstige mensen wilde beperken. De gemeente IvrysurSeine be
sloot een maximumaantal te hanteren bij de toelating tot vakantiekolonies om het
aandeel van de immigranten te beperken en terug te dringen", aldus een wethouder
(Le Monde van 30. 1. 1981). De burgemeester van MontignylesCorneilles
beschuldigde een Marokkaans gezin openlijk van drughandel. De burgemeester van
DammarielsLys verzocht om sluiting van een centrum voor buitenlanders. Zie B.
STASI, L'immigration, une chance pour la France, Parijs, Laffont, 1984, blz. 25
30. Over de gemeenteraadsverkiezingen van maart 1983 schrijft . ROLLAT in Les
hommes de l'extrme droite (Parijs, CalmanLvy, 1985): De angst heeft gewerkt
(...): de burgemeester van Toulon, M. Arreck (UDF), heeft verklaard dat zijn stad
moest weigeren de vuilnisbak van Europa te zijn"; de toekomstige burgemeester
van SaintEtienne, F. Dubanchet (UDF), zei dat het afgelopen moest zijn met de
gebruinde criminaliteit" (blz. 91). (De MRAP heeft die burgemeester van Toulon
voor'de rechter gedaagd wegens racistische uitlatingen, maar de eis werd op 19. 11.
1984 door het gerechtshof van Montpellier afgewezen).
(110) G. MERMET, op. cit., blz. 166.
(111) In een nota aan de staatssecretaris voor de gerepatrieerden, getiteld Sept mois de
rflexion et d'action" van begin 1982 staat het volgende: Het aantal islamieten plus
hun kinderen bedraagt naar schatting 300 000, van wie er 127 000 zeer ernstige
127
materile problemen hebben. (...) Meer dan 40% (120 000 mensen) is jonger dan
16 jaar en 22% (66 000 mensen) heeft een leeftijd tussen 16 en 25 jaar (gemiddeld
over alle Fransen: 23% en 14%). (...) Uit onderzoek in gebieden met een hoge con-
centratie blijkt dat 65% van de jongeren tussen 18 en 25 jaar momenteel werk-
loos zijn. Dit percentage bedraagt bijna 80% als ook de groep tussen 16 en 18 jaar
in aanmerking wordt genomen. (Voor heel Frankrijk geldt dat 13% van de jongeren
tussen 18 en 25 jaar werkloos is.)" (Geciteerd op blz. 103 van S. ABDELLAT1F,
Etre Franais-Musulman en Picardie" CRISPA, La France au Pluriel? Parijs, ed.
l'Harmattan, 1984, blz. 100-109).
(112) GEMEENTE ROUBAIX, L'immigration Roubaix, Constat et Perspectives,
getypt rapport, blz. 21-23. De hier geschetste situatie komt sterk overeen met die in
tal van steden in de Gemeenschap: Roubaix is rijk aan verschillen", aldus A. Dili-
gent. Roubaix is altijd al een immigratiestad geweest. Aanvankelijk kwamen er Bel-
gen, Polen, Italianen en Portugezen, maar sinds het midden van de jaren '60 voorna-
melijk Algerijnen. Er zijn naar schatting 9 500 mensen met de Algerijnse nationali-
teit en daar komen nog bij 2 500 islamitische Fransen, 1 500 tot Fransman gena-
turaliseerde Algerijnen en ongeveer 6 500 kinderen die na 1. 1. 1963 uit Algerijnse
ouders zijn geboren; dit brengt het totale aantal mensen van Algerijnse afkomst op
20 000, hetgeen bijna 20% van het totale inwonertal van de stad is. En dat in een
stad die zeer hard met de crisis wordt geconfronteerd en die een laag opleidingsniveau
heeft: de werkloosheid bedraagt 18%; 40% van de huishoudens hoeft geen inkom-
stenbelasting te betalen; 72% van de bevolking heeft niet meer dan een lagere-
schoolopleiding; 76% van de beroepsbevolking doet ongeschoold werk: het misluk-
ken op school is een chronisch probleem.
(113) Terwijl de inwijding van een pagode in Vincennes geen enkele beroering wekt,
geeft de bouw van een moskee, waar ook in Frankrijk, aanleiding tot eindeloze en
bedroevende discussies. Het lijkt erop dat diep in het onbewuste van de Fransen iets
zich verzet tegen de geringste bevestiging van de aanwezigheid van de islam in ons
land, die door veel van onze landgenoten als een vorm van agressie wordt ervaren.
Het vraagstuk van de immigranten zal met spanningen omgeven blijven zolang het
land er niet in slaagt deze intolerantie te overwinnen." (B. STASI, op. cit., blz. 147-
148) Frankrijk was nog nooit met een dergelijk probleem geconfronteerd
geweest, te weten het opnemen van miljoenen mensen met een andere godsdienst en
gehecht aan hun eigen wortels (...). Het ontwaken van de islam (opbloei en verhar-
ding) is onbetwistbaar, zowel in Frankrijk als daarbuiten." (A. GRIOTTERAY, Les
Immigrs, le Choc, Parijs, Pion, 1984, blz. 105-106). Het is niet onmogelijk dat
de godsdienst van Mohammed op den duur van uiterlijk verandert en dan, wanneer
honderdduizenden immigranten in Frankrijk dat geloof overnemen, staan wij tegen-
over een ernstige situatie." (E. ROUSSEL, Le Cas le Pen, Parijs, Lattes, blz. 139).
(114) M. BARRY, Le Royaume de l'Insolence, Parijs, Flammarion, blz. 61-63.
(115) Ibid., blz. 63.
(116) Ibid., blz. 65-66; hij voegt daaraan toe: Het khomeinisme komt dicht in de buurt
van een groen fascisme" (blz. 83).
(117) Zie ook Esprit van juni 1985, waarin andere voorbeelden van dit verschijnsel wor-
den gegeven.
GRIEKENLAND
(118) A. LENTAKIS, Organisations paratatiques et (dictature du) 21 avril, Athene,
1975; J. Katris, 1960-1970, het ontstaan van het neo-fascisme in Griekenland (in
het Grieks), herziene uitgave, Athene, 1974; B. VACALOPOULOU-G1ULIANO,
Het neo-fascisme in Griekenland (toegevoegd hoofdstuk bij de Grieske vertaling van
Neofascismo in Europa van G. GODI), Athene, 1975, blz. 275 e.v.; tijdschrift
Anti, nr. 17/1975, Grieks fascisme, met artikelen van G. SEFERTZIS, A. LENTA-
128
KIS, M. PATRINOS, P. SERVAS, blz. 9 e.v., A. KOSSONAS, Anti nr. 258/ 13. 4.
1984, blz. 19 e.v.; D. KYRATOS, Dekapenthimeros Politis van 5. 10. 1984, blz.
24 e.V.; P. BOUCALAS en N. XYDAK1S, Dekapenthimeros Politis van 14. 12.
1984, blz. 12 e.v. Er zijn zeer weinig toegankelijke informatiebronnen over de hui-
dige stand van zaken. Bovengenoemde geschiedkundige beschouwingen en tijd-
schriftartikelen geven juiste informatie, maar bevatten politiek gekleurde analyses.
Zie LENTAKIS, Organisations paratatiques, blz. 386. Dit boek is in ieder geval
veruit het meest volledige en meest systematische op dit gebied wat betreft de perio-
de voor de militaire dictatuur van 1967 tot 1974. Zie ook de interessante analvse
van C. PANAGOPOULOS in het tijdschrift Epikentra nr. 44/ 1985, blz. 70 en 71.
(119) Volgens BOUCALAS en XYDAKIS (zie noot 118), blz. 19, waren er tussen 1967 en
1984 ongeveer 150 fascistische, royalistische of met de militaire dictatuur sympathi-
serende organisaties, die niet langer dan enkele maanden bestonden en bij gebrek
aan aanhang weer verdwenen.
(120) De organisatie Chrisi Avgi (Gouden Dageraad) spreekt onverbloemd vol lof over het
nazi-regime, hetgeen blijkt uit haar publikaties Nieuwe Europese orde (in het
Grieks), G. METAXAS. De keerzijde van Europa (in het Grieks).
(121) FIR, 40 Ans aprs, blz. 23. Le Pen was in december 1984 aanwezig bij een vergade-
ring te Athene van de Europese Rechtse Fractie, die aanleiding was voor hevige pro-
testen. Tijdens de persconferentie na afloop van de vergadering eiste fractievoorzit-
ter Le Pen de vrijlating van de leiders van de militaire junta, die hij politieke gevan-
genen" noemde. (The Guardian van 7. 12. 1984, The Times van 7. 12. 1984; zie
ook de Neue Zrcher Zeitung van 12. 2. 1984 en Dekapenthimeros Politis, nr. 29,
van 14. 12. 1984, blz. 12 e.v.).
(122) Zie Anti, nr. 17/ 1975, blz. 14-15.
(123) Bij wet 846/1946 werd ten aanzien van erfenissen van joden met de Griekse natio-
naliteit die tijdens de oorlog waren omgekomen door de rassenvervolging door de
vijand" ongedaan gemaakt dat de erfenis ab intestato en bij gebrek aan erfgenamen
aan de staat toeviel. Deze erfenissen werden toegewezen aan een bij koninklijk bes-
luit van 28. / 29. 3. 1949 in het leven geroepen instelling ter ondersteuning van de
joodse gemeenschappen in Griekenland. Over de grote joodse gemeenschap in Salo-
niki, zie NAR, De synagogen van Saloniki onze gezangen (voorwoord van G.
lOANNOU), Saloniki, 1983 (in het Grieks), blz. 13: Gedurende meer dan vier
eeuwen was Saloniki het toevluchtsoord voor vervolgde Europese joden", alsmede
het aangrijpende relaas van G. IOANNOU, De vluchtelingenhoofdstad, 3de druk,
Saloniki, 1984 (in het Grieks), blz. 58 e.v.
(124) Niettemin komen sporadisch uitingen van antisemitisme voor. Zie het overzicht dat
de heer MAY op de hoorzitting gaf, noot 171, alsmede de briefin de Nouvel Obser-
vateur van 13. / 19. 9. 1985, blz. 18. Bij een brand in Saloniki in 1983 werd een
aantal aan joden toebehorende winkels verwoest, waarvoor de verantwoordelijk-
heid werd opgeist door de onbekende organisatie Griekse nationaal-socialistische
strijd". Sommige uitgevers van nationalistische bladen geven ook antisemitische
boeken uit. De inval van het Isralische leger in Libanon in 1982 was aanleiding
voor een golf van kritiek en protestmanifestaties tegen Isral, waarbij soms antise-
mitisme doorklonk. De toen door de regering gegeven garanties hebben de veront-
rusting onder de joden kennelijk weggenomen. In 1984 werd door het parlement
een wet aangenomen waarbij discriminatie en aanzetting tot haat op grond van
godsdienst als misdrijf werden bestempeld.
IERLAND
(125) Er bestaat niettemin een National Socialist Irish Workers Party, die het blad Phoe-
nix en propagandamateriaal uitgeeft.
129
(126) Zie INFORMATION ON IRELAND, Nothing but the same old story, the roots of
anti-Irish racism (Londen, 1985), voor informatie over de vooroordelen tegen leren
in het Verenigd Koninkrijk.
(127) Lansdowne market research, omnibus survey, februari 1981, steekproef van 1 400
personen. Zie ook de Sunday Independent van 12. 6. 1 983.
(128) Zie par. 233.
ITALI
(129) Zie La destra radicale (onder redactie van F. FERRARESI), Milaan, Feltrinelli, blz.
101.
(130) Ibid., blz. 71 e.v.; voor cijfermateriaal over het politieke terrorisme in Itali, zie
Quaderni dell'Annpia, nr. 4, Atti del Convegno Regionale sul Terrorismo a Roma
e nel Lazio, Roma, 23-24. 10. 1981", blz. 84 e.v.; zie ook R. CHIARINI, P. COR-
SINI, Da Salo a Piazza della Loggia, Milaan, F. Angeli, 1983.
(131) In haar vonnis van 9. 2. 1974 zegt de Romeinse rechtbank zeer nauwkeurig wat
Ordine Nuovo en soortgelijke bewegingen te verwijten valt: De politieke beweging
Ordine Nuovo heeft zich schuldig gemaakt aan heroprichting van de facistische par-
tij door middel van een organisatie, perspublikaties en propaganda. De denkbeelden
die Ordine Nuovo verkondigt, zijn te herleiden tot de fascistische ideologie, hetgeen
blijkt bij vergelijking van de doctrine van Ordine Nuovo met die van het fascisme:
koppeling met de fascistische traditie, het fascistische totalitarisme, het racisme,
anti-democratische en tegen de politieke partijen gerichte opvattingen, het geweld,
de verheerlijking van de beginselen, symbolen en methoden van de ontboden fascis-
tische partij."
(132) M. LINKLATER, 1. HILTON en N. ASCHERSON, The Fourth Reich: Klaus Bar-
bie and the Neo-Fascist connection (Londen: Hodder & Staughton) 1984, blz. 203
e.v.
(133) In dit verband kan ook worden verwezen naar de Ludwig-groep (laatste erfgena-
men van het nazisme" en strevend naar de dood van degenen die de ware God ver-
raden"), die door de heer Aniasi ter sprake werd gebracht; sinds 1979 heeft de Lud-
wig-groep de verantwoordelijkheid opgeist voor de dood van 28 priesters, rabbij-
nen, homoseksuelen en prostitues. In het verslag-KRIEPS aan de Raad van Europa
staat over Itali: In sommige opzichten, te weten het geweld en het antisemitisme,
kan moeilijk onderscheid worden gemaakt tussen extreem links en extreem rechts.
Het resultaat is hetzelfde: honderden onschuldige slachtoffers werden gedood of
voor het leven verminkt; het laatste voorbeeld hiervan is de waanzinnige bomaan-
slag op het station van Bologna. Ook het doel op korte termijn, de omverwerping
van het democratische staatsbestel, is hetzelfde." (blz. 13).
(134) Zie ook Tiempo van 13. 5. 1985.
(135) Claudio Mutti, die in 1973 uit de MSI werd gezet, was de oprichter van het blad
Lotta di Popolo, dat geen geheim maakt van zijn sympathie met het Libische bewind
en een vertaling heeft gepubliceerd van het Groene boekje" dat een van de inspira-
tiebronnen van Terza Posizione" is.
(136) Zie het overzicht van de heer MAY (noot 171) voor de antisemitische incidenten in
Itali.
LUXEMBURG
(137) FIR, Rsistance Unie van 1. 2. 1985, blz. 30. Zie ook de Rpublicain Lorrain van
28. 11. 1984.
(138) Zie noot 199.
130
NEDERLAND
(139) Voor een uitvoerige beschrijving van de Nederlandse extreem rechtse groeperingen,
zie J. VAN DONSELAAR, H. SMEETS en M. VAN WEEZEL in The Extreme
Right, blz. 29 e.V.; zie ook J. KNIESMEYER, Hoorzitting, blz. 3 e.v.; FIR, 40 Ans
aprs, blz. 3031 en G. CADDI, Neofascismo in Europa (Griekse vertaling van .
VacalopoulouGiuliano), Athene, 1975, blz. 208209.
(140) VAN DONSELAAR, SMEETS, VAN WEEZEL, The Extreme Right, blz. 29.
(141) VAN DONSELAAR, SMEETS, VAN WEEZEL, The Extreme Righi, blz. 29.
(142) VAN DONSELAAR, SMEETS, VAN WEEZEL, The Extreme Right, blz. 29.
(143) VAN DONSELAAR, SMEETS, VAN WEEZEL, The Extreme Right, blz. 2930;
J. KNIESMEYER, Hoorzitting, blz. 3.
(144) J. KNIESMEYER, Hoorzitting, blz. 34; VAN DONSELAAR, SMEETS, VAN
WEEZEL, The Extreme Right, blz. 33.
(145) J. KNIESMEYER, Hoorzitting, blz. 45.
(146) J. KNIESMEYER, Hoorzitting, blz. 7.
(147) VAN DONSELAAR, SMEETS, VAN WEEZEL, The Extreme Right; blz. 37.
(148) The Extreme Right, blz. 33.
(149) J. KNIESMEYER, Hoorzitting, blz. 9.
(150) Ph. ESSED, Alledaags Racisme, Amsterdam, 1984.
(151) Ph. ESSED, Hoorzitting, blz. 1 e.v., 8.
VERENIGD KONINKRIJK
(152) PB. nr. C 117 van 15.7.1985, blz. 211 e.v., verslagHAAGERUP (doc. 1
1526/83).
(153) Race Relations Acts van 1965, 1968 en 1976, alsmede de nationaliteitswetten,
waarbij het Britse staatsburgerschap de jure werd toegekend aan bepaalde gemeen
schappen, zoals de British Nationality Act van 1981.
(154) S. TAYLOR, The National Front in English Politics, Londen, Macmillan, 1982.
(155) Volgens Ann Dummett was de Vreemdelingenwet van 1904 de eerste maatregel van
het Verenigd Koninkrijk in vredestijd met het oog op een systematische controle van
de immigratie en was zij speciaal gericht tegen de immigratie van joden uit Rusland,
Polen en Roemeni het zoveelste voorbeeld van het al duizend jaar oude antise
mitisme in Europa". Zie Hoorzitting, bijlage 4.
(156) Een afsplitsing van dissidente conservatieve leden richtte in 1917 de National Party
op met een op het xenofobe imperialisme" gebaseerd programma. De meeste leden
gingen bij de verkiezingen van 1918 over naar de Conservatieve Partij en in 1921
werd de partij ontbonden. Zie D. BUTLER en J. FREEMAN, British Political Facts
19001967, MacMillan, Londen, 1968.
(157) R. BENEWICK, The Fascist Movement in Britain, Allen Lane, Londen, 1972, geci
teerd in S. TAYLOR, op. cit., blz. 6. Sir Oswald MOSLEY (van 1918 tot 1924 con
servatief en vervolgens onafhankelijk parlementslid, van 1926 tot 1931 parlements
lid voor Labour) richtte samen met zes andere uit de Labourfractie getreden parle
mentsleden de New Party op nadat het kabinet zijn nota over de werkloosheidsbe
strijding had verworpen. Vlak na de oprichting traden drie van de oprichters weer
uit de partij en traden een conservatief en een liberaal toe. Bij de algemene verkiezin
gen van 1931 stelde de New Party kandidaten voor 24 zetels, waarvan er n werd
gekozen. In 1932 werd de partij omgedoopt in British Union of Fascists, die niet
131
deelnam aan de algemene verkiezingen van 1935, maar wel aan tussentijdse verkie-
zingen in 1939 en 1940. De partij werd in 1940 verboden.
Sir Oswald Mosley richtte in 1948 de Union Movement op. Deze nam in 1959 voor
de eerste keer aan algemene verkiezingen deel, maar behaalde geen zetels. Tot 1966
werden geen electorale successen geboekt. Zie O CROSS, The Fascists in Britain,
D. BUTLER en J. FREEMAN, British Political Facts 1960-1967, 2de druk, Mac-
Millan, Londen,' l968 en R. McKENZIE, British Political Parties, Mercury Books,
Londen, blz. 438-439.
(158) Een van de in het VK na de Italiaanse fascistische revolutie van 1922 opgerichte fas-
cistische groeperingen, de Stamford Fascists (basis: Oost-Londen), slaagde erin drie
plaatselijke verkiezingen te winnen, twee in 1924 en n in 1927. De andere groepe-
ringen, de British Fascisti, de National Fascisti en de Imperial Fascist League, bleven
klein en van marginale betekenis.
(159) S. TAYLOR, op. cit., blz. 18; P. WILKINSON, The New Fascists, Pan Books,
Londen, 1983, blz. 74.
(160) 1. CREWE en A. FOX, British Parliamentary Constituencies: A Statistical Compen-
dium, Faber & Faber, Londen, 1984. Het beste resultaat werd in Leicester geboekt,
waar de kandidaat van het National Front het tegen twee andere kandidaten moest
opnemen en rond 18 stemmen te kort kwam om gekozen te worden. In Blackburn,
waar Kingsley Read een en ander oud-NF-lid werden gekozen, stonden verscheidene
zetels op het spel, waarvoor de Conservatieve Partij minder kandidaten dan het aan-
tal zetels had gesteld. Zie M. STEED, The National Front Vote", in Parliamentary
Affairs, dl. XXXI (1978), blz. 282-293, C. HUSBANDS en J. ENGLAND, The
Joker in the Pack": The Efforts of National Front Intervention" in de Neu/ States-
man van 20. 4. 1979, blz. 542-545 en The Hidden Support for Racism" in dc New
Statesman van 11. 5. 1979, blz. 674-676, en voorts C. HUSBANDS alsmede S.
TAYLOR, op. cit., blz. 111-140. Er zijn aanwijzingen dat de kiezerssteun voor
extreem-rechtse kandidaten niet het grootst is in buurten met veel immigranten,
maar juist in de aangrenzende buurten. Dit zou erop kunnen wijzen dat bekendheid
met elkaar tot tolerantie leidt, maar dat neemt niet weg dat er in die buurten ook
zeer grote spanningen kunnen ontstaan. Ledental en kiczersaanhang zijn sinds 1977
sterk gedaald. In oktober 1985 stelden sommige antiracistische organisaties echter
dat extreem rechts weer een opleving vertoont: het werven van aanhangers wordt
weer energieker ter hand genomen en extreem rechts treedt weer vaker in de open-
baarheid. Zie Searchlight van oktober 1985.
(161) ANNE FRANK STICHTING, The Extreme Righi in Europe and the United States,
Amsterdam, 1985.
(162) J. TOMLINSON, Left, Right, the March of political extremism in Britain, Londen,
Calder, blz. 61 e.v. De in Socialist Worker (11, 1982), Socialist Worker (nr. 937),
Militant (augustus 1982) enz. gepubliceerde antisemitische karikaturen vertonen
een opvallende gelijkenis met de onderwerpen in Nationalism Today (november
1982 en 1983) of in New Nation (herfst 1980). Cf. ook dc deelname van extremis-
ten aan de anti-zionistische demonstratie van september 1983 zoals beschreven in
National Front News, nr. 51. Een aantal deskundigen wees op de rol van de Iraanse
ambassade in het VK bij de publikatie en verspreiding van het leugenachtige Proto-
col of the Elders of Zion in Imam" dat opvallende overeenkomsten vertoont.
(163) H.W. DEGENHARDT en A.J. DAY (red.) Politica! Dissent: An International Gui-
de to Dissident, Extra-Parliamentary Guerilla and Illegal Political Movements,
Longman, Londen, 1983, blz. 494 en 495.
(164) P. WILKINSON, The New Fascists, Pan Books, Londen, 1983, blz. 165 e.v.
(165) H. WILSON: The Labour Government 1964-1970: A Personal Record, Weidenfeld
and Nicolson, Londen, 1 971, blz. 525 e.v.
132
(166) Zie R. COCHRANE en M. BILLIG, Extremism of the Centre: the SPDs young fol-
lowers" in New Society van 20. 5. 1982.
(167) ANNE FRANK STICHTING, op. cit., blz. 92-93; Searchlight, maart 1985, blz. 6;
Nationalism Today.
(168) In een interview van ITV World in Action in juli 1981 verklaarde Willi Kraus, ver-
oordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar in de Bondsrepubliek Duitsland
wegen nazistische activiteiten, dat het voormalige bestuurslid van het NF, Anthony
Read Herbert van de Britse Democratische Partij, bereid was via een derde partij
wapens te leveren. In het programma werd de League of St. George ook in verband
gebracht met de beschikbaarstelling van veilige onderduikadressen in Londen voor
Italiaanse rechtse terroristen.
(169) Volgens H.W. DEGENHARDT, in Politica! Dissent, blz. 494, onderhoudt
Column 88 betrekkingen met actieve rechtse terroristische groeperingen in Itali,
met Palestijnse groeperingen en met de Vlaamse Militantenorde in Belgi.
(170) Zie ANNE FRANK STICHTING, op. cit., blz. XX en P. WILKINSON, The New
Fascists, blz. XXX; zie ook de verklaring van R. HILL op de bijeenkomst van de
Socialistische Fractie op 29. 3. 1985 te Londen.
( 1 7 1 ) Overzicht van het aantal antisemitische incidenten
in de periode 1981 -t 983
Europa
1. Oostenrijk
2. Belgi
3. Groot-Brittanni
4. Cyprus
5. Denemarken
6. Finland
7. Frankrijk
8. Duitsland
9. Griekenland
10. Ierland
1 1. Itali
12. Luxemburg
13. Nederlaiuf
14. Noorwegen
15. Portugal
16. Spanje
1 7. Zweden
18. Zwitserland
TOTAAL
Iiroa: M. MAY. schriftelijke bijdraue t.b.v. de derde hoorzitting van de onderzoekcommissie op
18-20. 3. 1985.
(172) Laatstgenoemd boekwerk verschijnt eveneens onder de titel Six Million Lost and
Found, ze de catalogus van de Historical Review Press onder de rubrieken Revisio-
nist History", National Socialism" en Race and Anthropology".
(173) The Economist van 7. 7. 1984, blz. 25; C. BROWN, Black & White Britain, Lon-
den, Heinemann Educational Books, 1984.
(174) HOME OFFICE STUDY GROUP, Racial Attacks, Londen, HMSO (staatsuitge-
verij), november 1981.
1981
28
28
314
2
7
100
88
20
1
70
8
1
-
16
I 1
*_.._
699
.. __ ...
1982
-p
26
312
1
I
11
5
1 16
120
34
1
1
95
52
7
3
10
8
22
855
1 983
23
19
221
~9
2
93
88
17
1
1
28
1
1
20
7
1
10
7
7
554
133
(175) Rassengeweld verdient meer aandacht. Zie met name C. BROWN, op. cit., blz.
247-263; F. KLUG, Racist Attacks, Londen, Runnymedc Trust, februari 1982. De
statistieken van de politie lijken te wijzen op een toename van racistische geweldple-
ging Commission for Racial Equality, Annual Report 1984, blz. 26-7. C.J.
TRUEBLOOD, Racial Attacks and Harassment in Cheetham: A brief Report and
Case Summary for Cheetham/Crumpsall Community Workers Group, januari
1982. GREATER LONDON COUNCIL, Racial Harassment in GLC Estates in
Tower Hamlets Emerging Patterns (november 1983-1984), Londen, GLC,
1985. Zie voorts de schriftelijke bijdrage van . LAYTON-HENRY getiteld
Racial Attacks in England", april 1985; . LAYTON-HENRY, Racial Attacks in
Britain" in Patterns of Prejudice, deel 16, nr. 2, 1982. Schriftelijke bijdrage van de
BRITISH COUNCIL OF CHURCHES (div. Community Affairs, Community and
Race Relations Unit); radioprogramma World This Weekend" (BBC 4, 13. 10.
1985); The Economist van 14. 9. 1985, blz. 33 en 41; The Economist van 5. 10.
1985, blz. 24 en 29.
(176) Zie The Economist van 14. 9. 1985, blz. 33. Blijkens de Times van 20. 10. 1985
heeft een politie-inspecteur het volgende verklaard: Aan het eind van de dag zijn
wij het enige herkenbare doelwit dat over is. Ik kan me niet voorstellen dat ze rellen
gaan schoppen bij de dienst Huisvesting of de dienst Onderwijs, maar ze gaan wel
op de politie af, want die is het mikpunt voor al hun problemen". Zie voorts K.
MURTI, Observing the Brixton Riot", in New Society van 4. 10. 1985, blz. 6 e.V.;
M. HARRIS, Looking back on the Riot" in New Society van 4. 10. 1985, blz. 8
e.v.; E, E. CASHMORE What lay behind the Birmingham Riots" in New Society
van 13. 9. 1985, blz. 374-376.
(177) Lord SCARMAN, The Brixton Disorders 10-12 April 1981, Londen, HMSO,
Cmnd 8427, november 1981. Volgens een studie van de Universiteit van Sheffield
behoort 0,54% van de politie in Engeland en Wales tot een etnische minderheid
(The Times van 2. 11. 1984). Volgens het Times Special Report van 2. 10. 1985,
dat gewijd was aan de politie, werkten er in 1984 bij de Londense politie 271 agen-
ten, afkomstig uit een etnische minderheid; van de 10 296 sollicitanten naar een
politiefunctie waren er in 1984 400 afkomstig uit een etnische minderheid; daarvan
werden er 36 aangesteld op een totaal van 1 219. De minister van Binnenlandse
Zaken, Leon Brittan, heeft gezegd: Uit onderzoekingen is onomstotelijk komen
vast te staan dat er bij bepaalde onderdelen van de politie racistische denkbeelden
leven zoals in de maatschappij zelf ook het geval is. Verrassender is de constatering
dat deze denkbeelden over het algemeen niet van invloed zijn geweest op het gedrag.
Daarmee zijn deze denkbeelden nog niet goed te praten of minder betreurenswaar-
dig en wij zullen er dan ook iets aan moeten doen" (Daily Telegraph van 10. 12.
1984). Zie ook: Community Alliance for Police Accountability, Annual Report,
1984, Londen, Tower Hamlets.
(178) PB. nr. C 229 van 9. 9. 1985, blz. 99 e.v.; PB. nr. C 175 van 15. 7. 1985, blz. 211-
212.
(179) Zie bij voorbeeld VS-Bericht 1984, blz. 157-158.
(180) Zie het rapport van de commissie-Collignon (9. 7. 1985), blz. 73 e.v. alsmede de
verklaringen ter zake van minister van Binnenlandse Zaken Nothomb (blz. 23-24),
de Brusselse burgemeester Brouhon (blz. 25) en Rijkswachtcommandant-generaal
Bernaert (blz. 27).
(181) Zie het interimrapport van de commissie-POPPLEWELL (Committee of Inquiry
into Crowd Safety and Control at Sports Grounds), Londen, 1985, blz. 39. Zie ook
het persoverzicht n.a.. de verklaring van onze commissievoorzitter FORD tijdens
de persconferentie op 12. 6. 1985 te Straatsburg; Time van 10. 6. 1985; Le Monde
van 16-17. 6. 1985, blz. X en XI.
134
(182) J. WILLIAMS, E. DUNNING en P. MURPHY, Hooligans Abroad: The Behaviour
and Control of English Fans in Continental Europe, Londen, RKP, 1984; verslag
van de naar aanleiding van het Heizeldrama ingestelde enqutecommissie van het
Belgische parlement; interimverslag van J. Popplewell over geweld en veiligheid tij-
dens voetbalwedstrijden.
(183) International Herald Tribune van 1. 10. 1985, blz. 2.
(184) M. KING en C. MAY, Black Magistrates: a study of selection and appointment,
Londen, Cobden Trust, 1985.
(185) Rapport-SCARMAN en Commission for Racial Equality, Annual Report 1984,
blz. 31 ; zie ook noten 176 en 177.
(186) S. ROSE, Hoorzitting, bijlage 4.
(187) Zie jaarrapport 1985 van de COMMISSION FOR RACIAL EQUALITY. Het Poli-
cy Studies Institute en zijn voorganger PEP hebben verscheidene enqutes gehouden
over aspecten van de verhouding tussen de rassen in Groot-Brittanni, rassendiscri-
minatie en het immigratievraagstuk; zie ook de onderzoeken van Social and Com-
munity Planning Research. Enkele opiniepeilingsinstituten hebben de resultaten van
hun onderzoek op dit gebied aan de commissie aangeboden. Hierop is al kort inge-
gaan in noot 160. Zie voorts M. BANTON, White and Colored: The Behaviour of
the British People toward Colored Immigrants, Jonathan Cape, Londen, 1959;
E.J.B. ROSE, Colored and Citizenship: A Report on British Race Relations,
Oxford University Press, Londen, 1968; D.J. SMITH, Unemployment and Racial
Minorities, Psi, Londen, 1981; C. BROWN, op. cit., noot 173; F. TEER in: J.
SPENCE, Political Opinion Rolls, Hutchinson, Londen, 1972, hoofdstuk 5, blz.
121-126.
(188) R. COCHRANE en M. BILLIG, I'm not National Front Myself, But ..." in New
Society van 17. 5. 1984. Hier dient een onderscheid gemaakt te worden tussen
racisme en fascisme:
Traditioneel is fascisme beschouwd als de politiek van de persoonlijkheid, geba-
seerd op de bewondering voor een sterke leider. Deze jongeren kennen over het alge-
meen de leiders, maar niet de politiek van de grootste partijen; maar zij kennen wel
de politiek, doch niet de leiders van de fascistische partijen. Uitwijzing steekt als een
duidelijk symbool af tegen een voor het overige vage en slecht begrepen politieke
achtergrond" (blz. 256).
Ook het merkwaardige verschijnsel van omgekeerd racisme" werd aan de orde
gesteld: Aziaten zouden op school beter vooruit komen dan blanke kinderen. Dik-
wijls werd dit toegeschreven aan een grotere inzet op school, harder en langer wer-
ken en zelfs (verrassenderwijs) intellectuele superioriteit (ibid.).
De mengeling van scherts en ernst in racistische uitspraken is opvallend: Maak
iemand blij, dood een Pakistaan", Jongens van de British Movement zijn groot en
sterk en verdienen allemaal een negerslaaf voor het vuile werk"; bij meisjes komt
hier een zekere rationalisering van gevoelens voor in de plaats: Ik heb vrienden die
graag in dit land zouden blijven, maar als we moesten kiezen tussen allemaal het
land uit of allemaal hier blijven, dan zou ik ze liever allemaal het land uit sturen"
(blz. 256-257). Zie ook M. BILLIG, Fascists: A Social Psychological View of the
National Front, Londen, Academic Press, 1978.
(189) R. JOWELL en C. AIREY, British Social Attitudes: the 1984 Report, Londen,
Gower, 1984.
135
SPANJE
(190) Zie voor de overgangsperiode R. CARR en J.P. FUSI AIZPURA, Spain Dictator-
ship to Democracy, Londen, Allen and Unwin, 1981. Over het Franco-regime:
G. PAYNE, Falange: History of Spanish Fascism, Standford University Press,
1961.
J. LINZ, From Falange to Movimiento Organizacin: The Spanish Single Party
and the Franco Regime, 1936-1968", blz. 128-203 in S.P. HUNTINGTON en
C.H. MOORE, Authoritarian Politics in Modern Society, New York, Basic
Books, 1970.
(191) In dit opzicht dient de Spaanse crisis van de jaren '30 in de context van de opkomst
van het fascisme te worden geplaatst, doch mag zij niet worden gezien als een uitvloei-
sel daarvan. In Spanje heeft men niet langer te maken met de opkomst van een fascis-
tische partij (deze bestaat wel, maar krijgt slechts 0,4% van de stemmen), maar
met het ontstaan van zones waar los van elk sociaal conflict geweld wordt gepleegd,
waardoor, evenals door de instabiliteit van regeringen, de verdeeldheid en de
betrekkelijke corruptie van de partijen, de roep om het leger te hulp te roepen ver-
sterkt wordt. Aan de andere kant heeft de Spaanse politieke geschiedenis meerdere
gevallen gekend waarin ingrijpende maatschappelijke veranderingen geen enkele
reactie teweeg hebben gebracht (cf. R. CARR, Spain 1808-1959, Oxford University
Press, 1966 en J. LINZ, El Sistema de Partido en Espana, Madrid, Narcea, 1976).
(192) Volgens een artikel in Vorwrts van 2. 2. 1984 telt het leger zoveel oud-Franco-aan-
hangers dat de minister van Defensie hen niet kan passeren zonder de doorstroming
onder het personeel te blokkeren.
(193) P. LETAMENDIA, Les Partis Politiques en Espagne, Parijs, PUF, 1983, blz. 95.
(194) Zie Cambio 16 van 15. 4. 1985 voor wat betreft de provincie Granada.
(195) Zie ook de door Antonio Tejero geleide splintergroepering Solidaridad Espaola.
De financile tak hiervan, Solidaridad y Naturaleza, doet pogingen gronden aan te
kopen (El Pais van 8. 11. 1984, blz. 19).
(196) Article 31, nr. 7, april 1985, blz. 13-14.
(197) Voorbeeld: De contacten van Spaanse rechts extremisten respectievelijk neo-nazi's
met Duitse en andere Westeuropese gelijkgezinde groeperingen gingen in eerste
instantie uit van de Spaanse Circulo Espaol de Amigos de Europa" (CEDADE),
die neo-nazistisch propagandamateriaal naar de Bondesrcpubliek Duitsland verstuur-
de. Naar aanleiding van de herdenking op 30 januari dat HITLER 50 jaar geleden
aan de macht kwam, heeft de CEDADE een ook in de Bondsrepubliek verspreide
publikatie uitgebracht onder de titel 50ste Verjaardag van het nationaal-socialis-
me". (BRD, Verfassungsschutzbericht, 1983, blz. 150).
Overigens lopen de schattingen over het aantal directe of indirecte aanhangers van
de CEDADE aanzienlijk uiteen.
(198) Tiempo van 13.5.1985.
(199) Besproken in F. CORNUAULT, La France des Sectes, Parijs, Tchou, 1 978. De sek-
te maakt (ten minste in Frankrijk) ook propaganda via toeristische activiteiten:
VDT-organisaties (Voyages Dcouvertes Traditions") en REVES-vacances"
(waarvoor vooral in de medische wereld reclame wordt gemaakt). Tevens zij gewe-
zen op het bestaan van de groepering Edelweiss", opgericht door de reeds eerder
door de justitie veroordeelde Gonzales Arenas, wier activiteiten reeds aan het licht
zijn gebracht in een ontwerp-resolutie van mevrouw Dury, lid van de onderzoeks-
commissie (doe. 2-1450/84). De op dit moment gerechtelijk vervolgde G. Arenas
ontkent de tegen zijn groepering ingebrachte beschuldiging van neo-nazistische acti-
viteiten (El Pais van 29. 7. 1985).
(200) Cambio 16 van 10. 6. 1985, blz. 53.
136
(201) Ibid., blz. 48-58, en Libration van 16. 4. 1985.
(202) S. de ARANA Y GOIRI (geb. in 1864), Obras Completas, Buenos Aires, Sabindiar-
Batza, 1965: Zo er aan het einde van het tijdperk van de slavernij al een schreeuw
om onafhankelijkheid heeft weerklonken, dan heeft hij enkel en alleen weerklonken
voor God" (blz. 1333). In extremistisch getinte redevoeringen voor onafhankelijk-
heid (geschreven door talrijke oud-seminaristen) is sprake van een versmelting, als
vormden zij slechts n geheel, van het uitverkoren Baskische volk (verwijzingen
naar het Oude Testament) en het proletariaat. Ook de chiliastische traditie in Bas-
kenland speelt een belangrijke rol.
(203) J. MIGUEL DE AZOLA, El Hecho Vasco", blz. 213-283 (met name blz. 230-239)
in J. LINZ (ed.), Espana: un presente para el futuro, deel 1, Madrid, Instituto de
Estudios Econmicos, 1984.
Zie ook H.-J. PUHLE, Baskischer Nationalismus" in H.A. WINKLER (red.),
Nationalismus in der Welt von heute", Gttingen, Vandenhoeck & Ruprecht,
1982, blz. 51-81.
(204) El Pais van 12. 1. 1985.
OOSTENRIJK
(205) B. GALANDA, Hoorzitting, blz. 5, The Extreme Right, blz. 69.
(206) B. GALANDA, Hoorzitting, blz. 7; The Extreme Right, blz. 69; FIR, 40 Jaar later,
blz. 1. Behalve de in de tekst genoemde organisaties zijn er nog de TB (ster-
reichischer Turnerbund), waarvan de publikatie Bundesturnzeitung bij gerechtelijke
uitspraak als neo-nazistisch is bestempeld (B. Galanda, The Extreme Right, blz.
70), en de AFAO (Arbeitsgemeinschaft Freiheitlicher Akademikerverbnde ster-
reichs) (Galanda, The Extreme Right, blz. 69-70). Zie over het rechts extremisme in
Oostenrijk in het algemeen de publikatie van het Dokumentationsarchiv des ster-
reichischen Widerstandes, Rechtsextremismus in sterreich nach 1945, 5de druk,
1981, met een voorwoord van E. Lane, Bondsminister van Binnenlandse Zaken.
(207) B. GALANDA, Hoorzitting, blz. 7-8; The Extreme Right, blz. 71.
(208) Zie voorgaande noot.
(209) B. GALANDA, Hoorzitting, blz. 8.
(210) Het beroep is met name gebaseerd op het op 15. 5. 1955 tussen de geallieerde
mogendheden en Oostenrijk gesloten Staatsvertrag, waarin een onafhankelijk en
democratisch Oostenrijk in ere wordt hersteld. Artikel 9 van dit verdrag voorziet
met name in de ontbinding en het verbod van nazistische en fascistische organisa-
ties, alsmede in de verplichting voor de Oostenrijkse staat om denazificatie-maatre-
gelen te treffen.
(211) G. GALANDA, Hoorzitting, blz. 10-11. Volgens hierna genoemd onderzoek (noot
218) neemt het percentage sympathisanten van het nazisme in Oostenrijk gestaag
af. Het percentage oude nazi's die het systeem in zijn geheel blijven aanhangen is
verwaarloosbaar (0,1%). Daarentegen groeit het aantal personen dat zich in de
Oostenrijkse natie kan herkennen en zich bereid verklaart het parlamentaire systeem
te verdedigen gestaag. Het percentage van de bevolking dat ontvankelijk is voor de
ideen van neo-nazistische organisaties bedraagt slechts 2%. Volgens Dr. H.
Kienzl, bestuurslid van de Sozialwissenschaftliche Studiengesellschaft is het fascisme
in Oostenrijk dood". Zie de Tiroler Tageszeitung uit Innsbruck van 5. 7. 1985.
(212) B. GALANDA, Hoorzitting, blz. 10, The Extreme Right, blz. 76.
(213) B. GALANDA, Hoorzitting, blz. 10, The Extreme Right, blz. 76.
Cf. evenwel S. WIESENTHAL, Floorzitting, blz. 9-10.
(214) B. GALANDA, Hoorzitting, blz. 10.
137
(215) Zie de notulen van de commissievergadering van 31 januari (PE 95 896 en PE
96 081).
(216) . GALANDA, Hoorzitting, blz. 12, The Extreme Right.
(217) . GALANDA, Hoorzitting, blz. 11.
(218) . GALANDA, Hoorzitting, blz. 1112. De informatie over het antisemitisme in de
Oostenrijkse maatschappij is evenwel tegenstrijdig. Volgens onderzoek van twee
Oostenrijkse instellingen voor sociale studies (het Institut fr empirische Sozialfor
schung en de Sozialwissenschaftliche Studiengesellschaft) is het percentage van de
bevolking dat een openlijk antisemitisch standpunt inneemt gedaald van 13% in
1972 tot 10% in 1982. Bij de jeugd in het bijzonder bedraagt dit percentage 5% (zie
Tiroler Tageszeitung uit Innsbruck van 5. 7, 1985). Volgens de EEC Monitor (een
publikatie van de BIPAC: Britain/Israel Public Affairs committee) nr. 102 van
januarifebruari 1984 (blz. 10) daarentegen blijkt uit een door de Universiteit van
Wenen verrichte opiniepeiling dat het aantal antisemitische gevoelens en vooroorde
len in de Oostenrijkse maatschappij nog altijd veel sterker is. Zie over deze opinie
peiling eveneens B. GALANDA in The Extreme Right, blz. 69.
(219) Vooral in 1982 zijn er bomaanslagen gepleegd tegen joodse ondernemingen te
Wenen en Salzburg, met de medeplichtigheid van een bekende Duitse extremist,
Eberhard Weil. In het daarop gevolgde proces is aan het licht gekomen dat de neo
nazi's en de rechtsextremisten banden onderhouden met de NPD en de ANR. De
daders hebben straffen opgelegd gekregen van 3 maanden voorwaardelijk tot 5 jaar
gevangenis (voor Weil). FIR, 40 Jaar later, blz. 2. Zie ook S. WIESENTHAL,
Hoorzitting, blz. 11.
NOORWEGEN
(220) Frankfurter Allgemeine Zeitung van 3. 3. 1981. In zijn verslag van 1980 aan de
Raad van Europa schreef de heer KRIEPS: In Noorwegen heeft de oude partij van
Vidkun Quisling, de Natjional Samling, nog altijd zijn oude op de achtergrond blij
vende aanhangers. De neonazistische leden van het Norsk Front hebben het gemak
kelijker gevonden om op 1 mei in Oslo een bom te gooien dan om de 3 000 handte
keningen te verzamelen die een partij nodig heeft om aan de verkiezingen te mogen
deelnemen. Deze beweging probeert een bestaande maar ingedutte partij, de Noorse
Democratische Partij, weer nieuw leven in te blazen en voor haar karretje te span
nen" (blz. 15). Sommige waarnemers achten het Norsk Front van iets groter
gewicht.
ZWEDEN
(221) Studies van het geval Felderer in Index on Censorship, deel 13, nr. 2, april 1984 en
Searchlight, mei 1983.
ZWITSERLAND
(222) KEESING'S CONTEMPORARY ARCHIVES van 6. 8. 1982 (blz. 31636) en van
6. 7. 1979 (blz. 29704). Zie voor bijzonderheden over het referendastelsel .
RIKLIN (ed.), Handbuch Politisches System der Schweiz, delen I en II (Verlag Paul
Haupt, Bern, 1983).
(223) Zwitsers Verfassungsschutzbericht van 1984. Bovendien is er in augustus 1985 te
Zrich een Nationaalsocialistische Partij" opgericht door Ernst Meister, voorma
lig ondervoorzitter van de Action Nationale" van het kanton Zrich. Deze splinter
groepering zou slechts een zestal leden tellen (Le Monde van 17. 8. 1985).
138
(224) Een zowel qua methode als uitkomst interessante Studie: M. MAY, Can prejudice
be measured? Two case studies on Antisemitism in Switzerland", Research Report,
Institute for Jewish Affairs, december 1981, nr. 18. De percentages voor de BRD
luiden als volgt: 6 7% van de bevolking is het hartgrondig eens met antisemitische
uitlatingen en 15 19% met minder uitgesproken antisemitische typeringen. Zie
S.T. ROTH, The German mind and right-extremism: a comment on recent fin-
dings", Encounter, september 1981.
(225) Verslag-KRIEPS, op. cit., blz. 8 (zie noot 52).
TURKIJE
(226) H. DEGENHARDT (ed.), Political Dissent.
(227) Zie het ontwerp-verslag van de Politieke Commissie over de situatie van de mensen-
rechten in Turkije, rapporteur de heer BALFE (PE 98 572), blz. 15-17.
(228) P. WILKINSON, The New Fascists, Londen, Pan Books, 1983.
(229) L. KUPER, Genocide: its political use in the Twentieth Century, Harmondsworth,
Penguin Books, 1981, met name hoofdstuk 6 Genocidal Process: The Turkish
Genocide Against Armenians". Zie ook het ontwerp-verslag van de Politieke Com-
missie over een politieke oplossing voor het Armeense vraagstuk, rapporteur de heer
VANDEMEULEBROUCKE (PE. 97 248/B), dat binnenkort in de commissie zal
worden behandeld. Zie tevens: Tribunal Permanent des Peuples, Ie Crime de Silen-
ce, Le Gnocide des Armniens, Parijs, Flammarion, 1984. G. CHALIAND en Y.
TERNON, Le Gnocide des Armniens, Brussel, Complexe, 1980. J. M. CAR-
ZOU, Armnie 1915, Un Gnocide exemplaire, Parijs, Flammarion, 1975.
OOSTBLOKLANDEN
(230) Amerikaans Joods Comit, Bijdrage ten behoeve van de onderzoekscommissie van
het Europese Parlement", blz. 3-4. Wij zouden dit willen aanvullen met het volgen-
de uittreksel uit De oproep van de joden in de Sovjetunie aan de joden in het
westen" (verspreid door het Comit de Solidarit avec les juifs d'USSR", BP 26,
75860 PARIJS, Cedex 1): Wilt U feiten hebben? Maar hoe kunnen wij U het
bebloede strottehoofd laten zien van Anatolij Sjtsjaranskij na zijn hongerstaking in
de gevangenis? Is het mogelijk U de gebroken ribben te laten voelen van Zachar
Zunsjajn in de Syberische goelag of de blindheid te tonen van Josif Berensjtejn uit
Kiev wiens ogen in de gevangenis zijn doorstoken? Wie kan door de muren gaan van
de psychiatrische klinieken, de rechtbanken, de gevangeniscellen of door het prik-
keldraad van de werkkampen om het leed en de angst te zien van Nadezjda Fradko-
va, Josif Begoen, Jakov Mesj, Joerij Tarnapolski, Alexandr Cholmianskij, Jakov
Levin, Mark Niepomniasjtsjij en Joelij Edelsjtajn?" (Le Monde van 12. 1. 1985).
Zie ook het opmerkelijke door de te Brussel uitgegeven Cahiers du Samizdat (nr.
108, januari 1985) gepubliceerde dossier over de vervolging der joden".
(231) Doe. 1-0115/84; 1-23/82; 1-810/82; 1-1024/83; 1-536/83; 1-1117/82; 1-
1364/82.
(232) Raad van Europa, doe. 5445, rapporteur de heer HUGOSSON.
(233) Political Dissent, blz. 39.
(234) Verslag-HABSBURG, doe. 1-656/82.
(235) In twee in juni 1985 aangenomen resoluties (doc. B2-450/85 en am. 1 op doe. B2-
479/ 85 en 508/85) heeft het Europese Parlement het proces tegen Adam Michnik,
Bogdan Vis en Wladislav Frasyniuk aan de kaak gesteld.
(236) Overgenomen in Libration van 20. 6. 1985, blz. 22.
(237) Overzicht in Die Welt van 22. 5. 1985.
139
(238) The Times van 20. 9. 1985; Political Dissent, blz. 33.
(239) bid.
(240) Political Dissent, blz. 33-34.
(241) The Sunday Times van 17. 2. 1985. Zie ook het ontwerp-verslag van mevrouw Van
den HEUVEL (PE 94 657/85).
(242) Diplomaten in Sofia menen dat de overheid wellicht tot de laatste drastische maat-
regel is gekomen wegens de grote bezorgdheid over de groei van het Turkse volks-
deel met 2% per jaar tegen het nationale gemiddelde van 0, 5%. Veel Turkse scho-
len zijn gesloten en Turkse taalcursussen zijn stopgezet. Islamitische feestdagen en
traditionele religieuze ceremonies zijn verboden. Moskeen zijn gesloten en alleen
moskeen van historische waarde zijn aan de slopershamer ontkomen. Aparte isla-
mitische kerkhoven zijn gesloten. Hoewel de campagne in de officile Bulgaarse pers
wordt doodgezwegen zijn de Bulgaren er wel van op de hoogte. Iemand vertrouwde
mij vorige week toe: Vijfhonderd jaar geleden was het de beurt aan de Turken. Nu
is het onze beurt". Peter Godwin in de Sunday Times van 17. 2. 1 985.
(243) EP doc. B2-61/85; Raad van Europa, doe. 5446/ 1985.
(244) EP doe. 2-1879/84 en ontwerp-verslag-Van den HEUVEL.
(245) Political Dissent, blz. 60-62; Financial Times van 21. 5. 1981 en 5. 2. 1982.
(246) Overzicht in RENNER, The National Minorities in Czechoslovakia after the
Second World War", Plural Societies, deel 7, nr. 1, 1976, blz. 32-41.
(247) Radio Free Europe Research Hongarije (18. 4, 1978). Overzicht van de situatie
in Oost-Europa in R. STROEBINGER, Roter Kolonialismus, Interfrom, Zrich,
1981.
INTERNATIONALE CONTACTEN
(248) De bijeenkomst van 8. 5. 1985 heeft te Aken plaatsgevonden, op instigatie van de
Europese beweging, een gemeenschappelijk actiefront van de FAP en de Wiking
Jugend, waar een tiental Europese organisaties zitting in hebben of bij zijn aangeslo-
ten (zie Notre Europe van juli 1985 over de bijeenkomst te Diksmuide, ibid, van
juli-augustus 1985). Bij het Europese Parlement zijn ontwerp-resoluties ingediend
tegen het houden van bijeenkomsten van ex-nazi's in de Bondsrepubliek Duitsland.
(249) De heer S. Wiesenthal heeft de leden van de commissie gewezen op de verzending
van materiaal naar Europa door Garry Rex Lauck vanuit Lincoln in Nebraska. In
de Verenigde Staten is tevens de oprichting gesignaleerd in Idaho, West-Virginia,
van twee databanken die racistische en met name antisemitische informatie versprei-
den via computer-telefoonlijnen (zie R. GENN, Patterns of Prejudice, deel 19, nr.
3, juli 1985 en de Jewish Chronicle van 29. 3. 1985).
Voorts zij gewezen op de benvloeding van Amerikaanse groeperingen door bepaal-
de sterk antisemitische sekten (Identity Church), alsmede op het belang van diefstal
voor de financiering van activiteiten (de groepering Order" heeft tussen de 4 en 5
miljoen dollar buitgemaakt). Zie The Economist van 27. 4. 1985 en de Internatio-
nal Herald Tribune van 19. 4. 1985.
(250) Zie met name de passages over het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Itali en Frank-
rijk. Zie voor de (ondoorzichtige) banden tussen neo-nazi's en Libanese fracties
(verzending van gereviseerde Duitse militaire vrachtwagens naar Beiroet door de
groep Hoffmann) o.a. het sraelitisches Wochenblatt, nr. 31 van 5. 8. 1983, Search-
light van november 1982 en Innere Sicherheit (BRD) van september 1981. De Asala
heeft in het laatste nummer van zijn blad Armenia" documenten gepubliceerd
waaruit blijkt dat de neo-nazileider Hoffmann in het begin van de jaren '80 lid van
de PLO is geweest (Agence Tlgraphique Juive van 24. 4. 1985). Paul WILKIN-
SON vermeldt o.a. het volgende: In 1969 was Jean Bireault, Belgische ex-secretaris
140
van de neo-nazistische Nation Europenne, adviseur van de Palestijnse organisatie
El-Fatah (...). In dezelfde periode recruteerde de PFLP (pro-Libisch volksfront voor
de bevrijding van Palestina) een voormalige nazi-commandant voor hun trainings-
kamp te Basra in Zuid-Irak (...). In een proces in januari 1970 tegen drie in Winter-
thur (Zwitserland) gearresteerde PFLP-terroristen werd aangetoond dat er nauwe
banden bestonden tussen de Zwitserse nazi-partij, met name n van haar oprich-
ters, Francoise Geroude, en El-Fatah (...). De correspondent te Bonn van de Yediot
Aharonot meldde dat in januari 1978 vier leden van het vrije korps-Saoedi Arabie
en het vrije corps-Hitlergroepen waren gearresteerd op verdenking van smokkel
vanuit Arabische staten naar PLO-leden in Duitsland. Zij werden op heterdaad
betrapt en ten minste n neo-nazi was in het bezit van een lidmaatschapskaart van
de PLO" (The New Fascists, Londen, Pan Books, 1983, blz. 125-126).
(251) De World Union of National Socialists" (WUNS) is bij voorbeeld n van de groe-
peringen die het wereldleiderschap van de neo-nazi's voor zich opeist. De algemeen
secretaris van deze unie, Paul Heinrich Rijs-Knudsen (Denemarken) schrijft in een
interne circulaire dat de WUNS in hoofdzaak een organisatie is die uit individuele
leden bestaat (...). De WUNS heeft nooit een eigen staf gehad. Het meeste werk is
verricht door de staf van de National Socialist White's People Party in Arlington,
Virginia." Op korte termijn zegt hij te streven naar de produktie van kwaliteitsma-
teriaal", maar het streefdoel op lange termijn blijft wel degelijk de opleiding van
beroepsactivisten". De hier gegeven visie op de internationale contacten komt
overeen met de zienswijze van mevrouw Kniesmeyer van de Anne Frank Stichting
tijdens een vraaggesprek met de commissie.
AANPAK VAN DE OORZAKEN
(252) Zie par. 47.
(253) V. DE RUDDER in Le Monde van 20. 1. 1981.
(254) J. WILLIAMS, E. DUNNIG, P. MURPHY, Hooligans Abroad, Londen, Routledge
& Kegan, 1984, blz. 12-16. Zie ook par. 147-150 over het Heizeldrama.
(255) SPINOZA, Tractatus theologico-politicus, hfdst. 20.
ECONOMISCHE SITUATIE EN DE OPKOMST VAN EXTREMISTISCHE BEWE-
GINGEN
(256) W. KALTEPFLEITER, Wirtschaft und Politik in Deutschland, Keulen, Westdeut-
scher Verlag, 1968, blz. 37; overgenomen door J. LINZ en A. STEPAN, The Break-
down of Democratic Regimes: Europe, Baltimore, John HOPKINS University
Press, 1976, blz. 51.
(257) LINZ en STEPAN, ibid., blz. 52.
(258) In verband hiermee staat de opmerking van prof. Mandel voor de commissie over de
betrekkingen tussen industrie en politiek, met name de extremistische regeringen.
Wat betreft het Hitler-bewind wordt dit volledig uit de doeken gedaan door Henry
ASHBY TURNER in German Big Business and the rise of Hitler, Oxford University
Press, 1985; zie ook de bespreking van dit boek door A. MILWARD in het Times
Literary Supplement van 5. 7. 1985.
OPKOMST FASCISME EN RACISME
(259) Voor zover het kiezerspotentieel van fascistische en rechts-extremistische partijen
werkelijk kan worden gemeten is het kleiner dan dat van alle andere politieke krach-
ten in de Gemeenschap, met uitzondering van het linkse extremisme in bepaalde lan-
den. Zie hiervoor Eurobarometer nr. 21, waarin de resultaten staan van een poging
de maximale aanhang van deze politieke stromingen te meten. Daarbij mag echter
niet worden vergeten dat de betekenis van deze politieke labels en de politieke wer-
141
kelijkheid waarnaar deze verwijzen, van land tot land sterk verschillen. Een poging
deze gegevens te interpreteren wordt gedaan door INGLETHART en J.R. RABIER
in The withering away of Marx: changing political cleavages in Western nations",
een bijdrage op het Xlllde Congres van de Association Internationale de Science
Politique, Parijs, juli 1985.
(260) Eurobarometer, nr. 23, juni 1985. Slechts in drie landen is sprake van een daling
van de tevredenheid: een zeer geringe daling in Ierland en Itali en een sterkere
daling in Belgi, zij het dat daar weer een duidelijke stijging plaatsvindt na het in
1981 bereikte minimum.
INTERNATIONAAL NIVEAU
(261) Preambule van het Handvest van de Verenigde Naties:.,..,. opnieuw het vertrouwen
in de grondrechten van de mens, in de waardigheid en waarde van de menselijke
persoon, in de gelijke rechten van mannen en vrouwen, alsmede van grote en kleine
volken te bevestigen ...". Artikel 1, lid 3: Internationale samenwerking te verwe-
zenlijken (...) bij het bevorderen en aanmoedigen van eerbied voor de rechten van de
mens en voor de grondvrijheden voor allen zonder onderscheid naar ras, geslacht,
taal of godsdienst". Zie tevens artikel 13, lid 1 (b), artikel 55 (c) en artikel 76 (c) en
Internationaal Gerechtshof, Avis Consultatif sur Namibie, D.l.J. Recueil 1971, blz.
57, par. 131.
(262) In werking getreden op 12. 1, 1951.
(263) Verklaring van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 20. 11.
1963.
(264) In werking getreden op 4. 1. 1969; zie par. 233 e.v.
(265) In werking getreden op 3. 1. 1976.
(266) In werking getreden op 23. 3. 1976.
(267) In werking getreden op 23. 3. 1976.
(268) In werking getreden op 18. 7. 1976.
(269) In werking getreden op 15. 6. 1960. Zie ook Aanbeveling nr. 111/1958 van de
Internationale Arbeidsconferentie.
(270) In werking getreden op 22. 1. 1952.
(271) Goedgekeurd door de Internationale Arbeidsconferentie op 24. 6. 1975.
(272) Op 14. 12. 1960. Zie C. FIADJICONSTANTINOU, Het UNESCO-Verdrag
nopens de bestrijding van discriminatie in het onderwijs, proefschrift, Thessaloniki,
1962 (in het Grieks).
Op 14. 12. 1960 hechtte de Algemene Conferentie van de Unesco haar goedkeuring
aan de aanbeveling betreffende de bestrijding van discriminatie in het onderwijs. In
1974 werd een aanbeveling goedgekeurd betreffende opvoeding tot begrip, samen-
werking en internationale vrede en onderricht in de rechten van de mens en de fun-
damentele vrijheden.
(273) Voor een systematisch overzicht van deze initiatieven, zie Compilation of United
Nations resolutions and decisions relevant to the struggle against racism, racial dis-
crimination and apartheid, Second World Conference to combat racism and racial
discrimination (Geneva, 1-12 August 1983), Pre-session documents A/Conf.
119/ 15, Part I: Security Council resolutions, pp. 42, Part II: General Assembly
resolutions (1946-1978), pp. 200, Part III: General Assembly resolutions (1979-
1982), pp. 196, Part IV: Economic and Social Council resolutions, pp. 71, Part V:
Commission of Human Rights resolutions, pp. 113.
1 42
(274) Een opsomming van deze landen wordt gegeven in Report of the Committee on the
Elimination of racial discrimination, United Nations, General Assembly, Official
Records: Thirty-ninth session, Supplement No. 18 (A/ 39/ 18) p. 133 e.v.
(275) J.D. INGLES, Study on the implementation of article 4 of the Convention on the
Elimination of all Forms of Racial Discrimination, United Nations A/Conf.
119/ 10, 18. 5. 1983.
(276) G. TENEKIDYS, Study on the implementation of article 7 of the Convention on the
Elimination of all Forms of Racial Discrimination, United Nations, 1983, A/Conf.
119/ 19, 8. 7. 1983.
(277) Zij bij voorbeeld het in noot 274 aangehaalde rapport.
(278) Zie het in noot 274 aangehaalde rapport, blz. 1 en 137. Van de lid-staten van de
Europese Gemeenschap hebben tot dusver Nederland, Itali en Frankrijk de verkla-
ring als bedoeld in artikel 14 afgelegd. Het comit heeft de eerste individuele"
klacht reeds in behandeling genomen.
(279) G. TENEKIDYS, Recueil des Cours de l'Acadmie de droit international de La
Haye, deel 168, blz. 459 e.v.
(280) United Nations Action in the Field of human rights, New York, 1983, Index, sub
Nazi en Nazisme en vooral blz. 42 e.V., alsmede resolutie 39/ 114 van de Algemene
Vergadering van 14. 12. 1984 over maatregelen tegen activiteiten van nazi's, fascis-
ten en neo-fascisten en tegen alle andere ideologien en totalitaire praktijken die
gebaseerd zijn op onverdraagzaamheid jegens andere rassen, haat en terreur (Offi-
cial Records of the General Assembly, Thirty-ninth Session, Supplement nr. 51). In
deze resolutie spreekt de Algemene Vergadering opnieuw haar veroordeling uit over
alle ideologien en totalitaire praktijken die het volk de mensenrechten en de funda-
mentele vrijheden ontnemen en geeft zij uiting aan haar vastberadenheid zich hierte-
gen te verzetten.
(281) Zie onder meer de Universele verklaring van de rechten van de mens, artikel 21, lid
1, artikel 26, lid 2, artikel 28, artikel 29, lid 1; Internationaal Verdrag inzake eco-
nomische, sociale en culturele rechten, artikel 1, lid 1, artikel 4, artikel 5, lid 1, arti-
kel 13; Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, artikel 1,
lid 1, artikel 14, artikel 21, artikel 22, lid 2, artikel 25 en 26. Zie tevens de verwij-
zing in voorgaande noot.
EUROPEES NIVEAU
(282) Zie paragraaf 250 e.v.
(283) De overige lid-staten van de Raad van Europa zijn: Cyprus, Liechtenstein, Malta,
Noorwegen, Oostenrijk, Turkije, IJsland, Zweden en Zwitserland.
(284) Volgens artikel 3 van het Statuut van de Raad van Europa dient elke lid-staat van de
organisatie het primaat van het recht en de mensenrechten en de fundamentele vrij-
heden te aanvaarden. Bovendien wordt in artikel 8 van het Statuut bepaald dat een
lid-staat die ernstig inbreuk maakt op articel 3 zijn recht op vertegenwoordiging kan
worden ontnomen, kan worden verzocht zich terug te trekken of, ten slotte, kan
worden uitgesloten van de organisatie. In dit verband zij herinnerd aan de houding
van de Raad van Europa ten opzichte van de autoritaire Europese regimes: Spanje
en Portugal zijn pas als lid van de Raad van Europa toegelaten nadat de democratie
er hersteld was. Griekenland is na de militaire staatsgreep van 21. 4. 1967 gedwon-
gen zich op 12. 12. 1969 terug te trekken uit de Raad van Europa. Zie voor de poli-
tieke maatregelen en de talrijke besluiten van de Raad van Europa tegen het militai-
re bewind van Griekenland het opmerkelijke overzicht van J. SIOTIS, La Grce sto-
le chemin de l'Europe, Mlanges Fernand DEHOUSSE, vol. 2 (La construction eu-
ropenne), 1979, blz. 73 e.v. en blz. 76 e.v. Van de documenten van de Parlemcn-
143
taire Vergadering zijn met name de verslagen van Van der STOEL over 1968 (doc.
2384), 1968 (doc. 2467), 1969 (doc. 2525), 1969 (doc. 2637 en 2638), 1970 (doc.
2719) en 1971 (doc. 2892) het raadplegen waard. Zie voor de maatregelen van de
organen van de Raad van Europa ter bescherming van de rechten van de mens
tevens noot 296. Zie voor de houding van de Parlementaire Vergadering ten opzich-
te van het Turkse militaire bewind onder andere de verslagen van STEINER van 29.
9. 1980 (doe. 4621), 27. 1. 1981 (doe. 4657), 1. 10. 1981 (doe. 4784), 11. 3. 1982
(doe. 4865), 30. 9. 1982 (doe. 4965), 14. 1. 1983 (doe. 5008), 19. 9. 1983 (doe.
5117), 7. 5. 1984 (doe. 5208), 25. 3. 1985 (doe. 5378), van URWIN en STEINER
van 25. 1. 1982 (doe. 4841/rev.), van BARDENS van 24. 1. 1983 (doe. 5014), en
van STOFFELEN van 8. 5. 1984 (doe. 5216), alsmede de aanbevelingen 904
(1980), 936 (1982), en 938 (1982), de richtlijnen 392 (1980), 395 (1981), 397
(1981), 413 (1982), 406 (1982), en de resoluties 757 (1981), 765 (1982), 794
(1983), 803 (1983), 822 (1984) en 840 (1985). Zie voor de door Frankrijk, Dene-
marken, Noorwegen en Zweden bij de Europese Commissie voor de rechten van de
mens ingediende klacht tegen Turkije tevens noot 295.
(285) Zie de bundel die het Europese Parlement voor de commissie van onderzoek heeft
samengesteld (PE 94 443 van 12. 12. 1984) alsmede de door de Parlementaire Ver-
gadering van de Raad van Europa op 26. 9. 1985 aangenomen resoluties over de
situatie van de joden in de Sovjetunie (verslag-HUGOSSON, doe. 5445 van 26. 7.
1985) en over de situatie van de etnische en islamitische minderheden in Bulgarije
(verslag ATKINSON, doc. 5444/1985).
(286) Zie de in noot 285 genoemde bundel, blz. 22.
(287) Zie de in noot 285 genoemde bundel, blz. 24.
(288) Raad van Europa, Parlementaire Vergadering, doe. 5107 van 12. 9. 1983.
(289) Zie ook het Europees Sociaal Handvest.
(290) Verdrag, artikel 8, lid 2, artikel 9, lid 2, artikel 10, lid 2, artikel 11, lid 2.
(291) Artikelen 9, 10, 11.
(292) Zie de preambule, artikel 5, lid 1, artikel 6 en de in noot 290 genoemde artikelen.
(293) Aanvullende Protocol nr. 1, artikel 3.
(294) Zie voor deze zaak de Raad van Europa, l'Affaire grecque, deel II, 12 (bijlagen), III
en 112 (bijlagen), Straatsburg 1970; The Greak case, Yearbook of the European
Convention on Human Rights, 1969; Kiss-Vegleris, L'Affaire grecque devant le
Conseil de l'Europe et la Commission europenne des droits de l'homme in Annuai-
re franais de droit international, XVII (1971 ), blz. 889 e.V.; Mertens, Les organes
du Conseil de l'Europe et le concept de Dmocratie" dans le cadre de deux affaires
grecques" in Revue belge de droit international, VII (1971), blz. 118 e.v.; Siotis, op.
cit. (zie noot 284).
(295) Deze klachten (9940-9944/82) zijn op 1. 7. 1982 bij de Europese Commissie voor
de rechten van de mens ingediend. Zij zijn op 6. 12. 1983 ontvankelijk verklaard
(besluit van de commissie over de ontvankelijkheid van 6. 12. 1983) en zijn nog in
behandeling bij de commissie. Zie de mededelingen van de secretaris van de Europe-
se Commissie voor de rechten van de mens van 2. 7. 1982, 6. 12. 1983, 29. 6.
1984, 28. 1. 1985, 5. 2. 1985, 15. 3. 1985 en 14. 6. 1985.
(296) Deze klacht (nr. 250/ 57), waarin wordt aangevoerd dat het arrest van 17. 8. 1956
van het Constitutionele Gerechtshof van de Bondsrepubliek Duitsland, waarbij de
Duitse Communistische Partij wegens ongrondwettigheid werd ontbonden, niet in
overeenstemming is met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van
de mens, is bij besluit van de Europese Commissie voor de rechten van de mens van
20. 7. 1957 niet-ontvankelijk verklaard. Zie de tekst van het besluit van de Europe-
144
se Commissie voor de rechten van de mens in Documents et dcisions (Annexe de la
Convention, deel 1), 1955-1956-1957, Den Flaag, 1959, blz. 222 e.v.
(297) De rekwestrant had in 1968 in Itali een politieke beweging opgericht, waarvan de
doctrine en het programma en zelfs de emblemen waren ontleend aan de fascistische
partij. Na vervolgd en veroordeeld te zijn op grond van de Italiaanse wet nr. 645
van 20. 6. 1952 volgens welke wederoprichting van de fascistische partij is verbo-
den, heeft hij een verzoekschrift (nr. 6741/74) bij de commissie ingediend, waarin
hij zich beklaagt over de schending van een reeks bepalingen van het Europees Ver-
drag tot bescherming van de rechten van de mens. Bij besluit van 21. 5. 1976 heeft
de commissie het verzoekschrift niet ontvankelijk verklaard (zie Europese Commis-
sie voor de rechten van de mens, Dcisions et rapports, deel 5, Straatsburg, 1976,
blz. 83 e.v.).
(298) De rekwestranten hebben bij de commissie aangevoerd dat sommige van de straf-
maatregelen die tegen hen genomen zijn op grond van hun betrokkenheid bij de
organisatie en de als discriminerend ten opzichte van andere rassen aangemerkte
politieke activiteiten van de NVU, in strijd zijn met het Europees Verdrag tot
bescherming van de rechten van de mens. Zie paragraaf 125 over deze partij. Bij
besluit van 13. 12. 1979 zijn de verzoekschriften (nrs. 8348/78 en 8406/78) niet-
ontvankelijk verklaard (zie de tekst van het besluit van de Europese Commissie voor
de rechten van de mens in Dcisions et rapports, deel 18, blz. 187 e.v.).
(299) Zie het in noot 297 aangehaalde Dcisions et rapports, blz. 205. Zie tevens de uit-
spraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens in de zaak Lawless (ten
gronde) van 1. 7. 1961, sub In rechte", par. 6, blz. 45.
(300) Zie met betrekking tot deze zaken de besluiten betreffende ontvankelijkheid van de
Europese Commissie voor de rechten van de mens van 10. 12. 1970 (Annuaire de la
Convention europenne des Droits de l'Homme 13/ 1970, blz. 929 e.v.) en van 6. 3.
1978 (Dcisions et rapports, deel 13, blz. 17 e.V.), alsmede resolutie DH(77)2 van
het Comit van Ministers van de Raad van Europa in Collection of Resolutions
adopted by the Committee ol Ministers in application of article 32 of the European
Convention for the protection of Human Rights and fundamental freedoms 1959-
1979, Straatsburg, 1979. Zie tevens het besluit betreffende ontvankelijkheid van
17. 3. 1981 met betrekking tot verzoekschrift nr. 8008/17 (Digest of Strasbourg
Case Law relating to the European Convention on Human Rights, deel 1, blz.
170). Raad van Europa, Europese Commissie voor de rechten van de mens, Bilan
de la Convention europenne des Droits de l'Homme, 1954-1984, Straatsburg,
1985, blz. 154 e.v. Opmerkelijk is dat de commissie in bovengenoemd besluit van
10. 12. 1970 heeft bepaald dat discriminatie op grond van ras in bepaalde omstan-
digheden kan worden gelijkgesteld aan een vernederende behandeling in de zin van
artikel 3 van het Verdrag.
(301 ) Zie over deze zaak het verslag van de Europese Commissie voor de rechten van de
mens van 12. 5. 1983 en het arrest van het Europees Hof voor de rechten van de
mens van 28. 5. 1985. In deze zaak met betrekking tot de Britse immigratiewetge-
ving en in het bijzonder de gezinshereniging van immigranten ging het om de vraag
of er sprake was van discriminatie op grond van ras. Deze klacht is evenwel verwor-
pen: uiteindelijk hebben de commissie en het hof bepaald dat er sprake was van dis-
criminatie op grond van geslacht. De commissieleden Carillo, Melchior en Weitzel
waren echter van mening dat et wel degelijk sprake was van discriminatie op grond
van ras (zie verslag, blz. 38). Daarop heeft de regering van het Verenigd Koninkrijk
de wetgeving in kwestie in overeenstemming gebracht met het arrest van het Straats-
burgse Hof. Zie de Statement of changes in immigration rules, laid before Parlia-
ment on 15 July 1985 under Section 3(2) of the Immigration Act 1971, Londen, Her
Majesty's Stationary Office.
145
(302) Twee andere zaken die te maken hebben met het onderwerp van onderzoek zijn
momenteel in behandeling bij het Europese Hof voor de rechten van de mens (Gla-
senapp en Kosiek tegen de Bondsrepubliek Duitsland). Zie de desbetreffende versla-
gen van de Europese Commissie voor de rechten van de mens van 11. 5. 1984. De
rekwestranten werden als docent ontslagen omdat het lidmaatschap van de NPD
van de eerste (zie noot 47 e.v. over deze partij) en de steun voor bepaalde politieke
stellingen van de communistische partij van Duitsland (KPD) van de tweede in strijd
waren met de grondwet. Zie eveneens het arrest van het Europese Hof voor de rech-
ten van de mens van 25. 4. 1983 in de zaak Pakelli tegen de Bondsrepubliek Duits-
land, par. 43-45.
(303) Zie de tekst van het Verdrag in Raad van Europa, Srie des Traites europens, nr.
93, deel IV (1975-1982), Straatsburg, 1983, blz. 69 e.v. Deze bundel (deel I-IV en
Inhoudsopgave deel I-H) bevat nog andere verdragen die, zij het indirect, betrekking
hebben op het onderwerp van het onderzoek: verdrag nr. 19 (vestiging), overeen-
komst nr. 25 (verkeer van personen), overeenkomst nr. 31 (afschaffing visa voor
vluchtelingen), Europees Verdrag tot bestrijding van het terrorisme (1977). Zie
voor een overzicht van de ondertekening en ratificatie van deze verdragen: Raad van
Europa, Juridische aangelegenheden, Etat des signatures et des ratifications des
Conventions et Accords du Conseil de l'Europe, 15. 5. 1984, en DIR/JUR (85)1,
10. 4. 1985.
(304) Raad van Europa, Parlementaire Vergadering, Conference on the Defence of
Democracy against terrorism in Europe: Tasks and problems (Straatsburg, 12-14.
11. 1980), Syllabus, 1981.
(305) Raad van Europa, Europees Jeugdcentrum, Conference on intolerance in Europe,
9-11. 12. 1980.
(306) Raad van Europa, Mensenrechten, Actes du colloque sur les droits de l'homme des
trangers en Europe", Funchal-Madeira (Portugal) 17-19. 10. 1983, Straatsburg,
1985.
(307) Raad van Europa, Parlementaire Vergadering, Confrontation sur les trangers en
Europe: une menace ou un atout?" (Straatsburg, 20-21. 3. 1984), Handelingen,
Straatsburg, 1984. Zie tevens het in het kader van de werkzaamheden van de Com-
missie voor migratie, vluchtelingen en demografie door R. Mller opgestelde ver-
slag over de vreemdelingenhaat in de lid-staten ten opzichte van migrerende werkne-
mers (doe. 5107 van 12. 9. 1983) en de door de commissie aan de Parlementaire
Vergadering voorgelegde ontwerp-aanbeveling, ibid., die als aanbeveling 968/1983
is goedgekeurd. Zie noot 287.
COMMUNAUTAIR NIVEAU
(308) I. RICHARD, Hoorzitting, passim. Openbare vergadering van 18. 12. 1984; zie
eveneens de redevoering van P. SUTHERLAND van 11. 4. 1985 te Dublin voor het
jaarcongres van de Irish Episcopal Commission for Emigrants (PE 98 372).
(309) Zie deel 4, aanbeveling 4.2.
(310) Op 5. 4. 1977 hebben de Raad, de Commissie en het Europese Parlement een
gemeenschappelijke verklaring goedgekeurd over de bescherming van de fundamen-
tele rechten in de EG (PB. nr. C 103 van 27. 4. 1977). Op de Europese Raad te
Kopenhagen op 14. 12. 1973 werd een verklaring over de Europese identiteit goed-
gekeurd (EG-Bulletin 12-1973). Vier maanden later heeft de Europese Raad te
Parijs geen gevolg kunnen geven aan de voorstellen voor instelling van een Europees
burgerschap, maar wel besloten dit doel op pragmatische wijze na te streven. Genoem-
de verklaring heeft aanleiding gegeven tot een debat in het Europese Parlement over
de opstelling van een handvest van speciale rechten voor migranten uit een lid-staat
146
van de EG die in een andere lid-staat wonen (verslag-SCELBA, PB. nr. C 212 van
12. 12. 1977). Met het oog op de eerste verkiezing van het Europese Parlement in
juni 1979 keurde de Europese Raad op 8. 4. 1978 een verklaring over de democra-
tie goed (EG-Bulletin 4-1978).
(311) Zie SIOTIS, aangehaald in noot 284. Van dezelfde auteur: Le Parlement europeen
et la dictature en Grce: 1967-1974" in Le Parlement europen, Athene, 1978, blz.
179 e.v. Van de teksten die uitgaan van de communautaire instellingen is de resolu-
tie van het Europese Parlement van 11. 5. 1967 (PB, nr. 103 van 2. 6. 1967) van
belang.
(312) Zie EG-Bulletin 9-1980, blz. 56 en 57, waarin de verklaring van de Commissie van
12. 9. 1980 en de verklaring van de ministers van Buitenlandse Zaken in het kader
van de politieke samenwerking bijeen van 15. 9. 1980 met het oog op de ontwikke-
lingen in Turkije zijn opgenomen. Op 18. 9. 1980 nam het Europese Parlement een
resolutie aan waarin uiting werd gegeven aan zijn ernstige bezorgdheid over deze
situatie (PB. nr. C 265 van 13. 10. 1980). Voorts hechtte de Raad zijn uitdrukkelij-
ke goedkeuring aan de besluiten van de Associatieraad van 30. 6. 1980 (en beves-
tigd door de Associatieraad van 3. 12. 1980) om de bestaande banden te handhaven
en de tenuitvoerlegging van deze besluiten na te streven; naar aanleiding van de
gevangenzetting van de Turkse ex-premier Bulent Ecevit heeft de Commissie de
Raad afgeraden om in december 1981 het 4de financieel protocol EEG-Turkije te
sluiten (zie EG-Bulletin 12-1981). Op 8. 7. 1982 nam het Europese Parlement een
resolutie over de situatie in Turkije aan (PB. nr. C 238 van 13. 9. 1982), waarin
werd gewezen op het belang van een terugkeer tot een pluralistische parlementaire
democratie voor de verbetering van de betrekkingen tussen de EG en Turkije.
(313) Zie het advies van de Commissie van 23. 5. 1979 inzake het verzoek van Grieken-
land tot toetreding tot de Gemeenschap, het advies van 31. 5. 1985 inzake de toetre-
ding van Spanje en Portugal, alsmede de verklaring van de Europese Raad van
23/ 24. 3. 1981 (Maastricht) betreffende Spanje.
(314) Zie de in noot 310 aangehaalde teksten en verklaringen.
(315) Zie onder andere de arresten Stauder (12. 11. 1969, zaak 29/ 69, jurispr.
1969/419), Internationale Gesellschaft (17. 12. 1970, zaak 11/ 70, jurispr.
1970/1125), Nol d(14. 5. 1974, zaak 4 / 73, jurispr. 1974/491), Defrenne(15. 6.
1978, zaak 4/ 73, jurispr. 1974/491), Hauer (15. 6. 1978, zaak 44/ 79, jurispr.
1979/3727), National Panasonic (26. 6. 1980, zaak 136/ 79, jurispr. 1980/2033),
Kent Kirk (10. 7. 1984, zaak 63/ 83, nog niet gepubliceerd). BEUTLER, BIEBER,
PIPKORN, STREIL, Die Europische Gemeinschaft Rechtsordnung und Politik,
2dedruk, 1982, blz. 198 e.v.
(316) Zie de verwijzingen in noot 313.
(317) Zie de verwijzingen in de noten 310, 313 en 315.
(318) Zie artikel 27, lid 2, van het Ambtenarenstatuut, volgens welk er bij de keuze der
ambtenaren geen onderscheid wordt gemaakt ten aanzien van ras, geloof of ge-
slacht. Zie met betrekking tot discriminatie op grond van geloof het arrest van het
Hofvan Justitie van de Europese Gemeenschappen in de zaak Prais (arrest van 27.
10. 1976, zaak 130/ 75, jurispr. H.v.J. 1976, blz. 1589). Zie eveneens de verkla-
ring die de regeringen van de negen lid-staten van de Gemeenschap ter gelegenheid
van de dag ter uitbanning van rassendiscriminatie op 21. 3. 1977 aan de secretaris-
generaal van de Verenigde Naties hebben overhandigd.
(319) Zie de resolutie van de Raad van 9. 2. 1976 over een actieprogramma ten behoeve
van migrerende werknemers en hun gezinnen (PB. nr. C 34 van 14. 2. 1976, blz. 2),
de resolutie van de Raad van 27. 6. 1980 over de richtsnoeren voor een communau-
tair arbeidsmarktbeleid (PB. nr. C 168 van 8. 7. 1980, blz. 1), richtlijn
77/ 486/ EEG (PB. nr. L 199 van 6. 8. 1977, blz. 32), het slotcommuniqu van de
147
conferentie van staatshoofden en regeringsleiders van 9 en 10. 12. 1974 (Parijs,
punt 10: stapsgewijze harmonisatie van de wetgeving inzake buitenlanders), de Eu-
ropese Raad van 25 en 26. 6. 1984 (Fontainebleau) en het speciale communautaire
actieprogramma voor de middellange termijn (PB. nr. C van 4. 7. 1984, blz. 1,
omvang migratieproblemen).
(320) COM(85)48 def. van 1. 3. 1985.
(321) Resolutie van het Europese Parlement van 9. 5. 1985 over de mededeling van de
Commissie aan de Raad betreffende de richtsnoeren voor een Europees migratiebe-
leid (PB. nr. C 141 van 10. 6. 1985, blz. 462) en verslag-MARINARO (doe. A2-
4/ 85).
(322) PB. nr. C 186 van 26. 7. 1985, blz. 3.
(323) PB. nr. L 127 van 14. 8. 1985, blz. 25.
(324) Zie deel 4, aanbeveling 4. 2. 1. j).
NATIONAAL NIVEAU
(325) Zie de paragrafen 4. 2. 1. t / m 4.2.6.
(326) Zie noot 297 (zaak voor de Europese Commissie voor de rechten van de mens).
(327) Zie ook artikel 20 van de Duitse Verenigingswct (Vereinsgesetz).
VS-Bericht 1984, blz. 23.
(328) Zie H. H. KALINOWSKY e.a., Rechtsextremismus und Strafrechtspflege, Bundes-
ministerium der Justiz, 1985. In de Bondsrepubliek Duitsland wordt een levendige
discussie gevoerd over een wetsontwerp tot wijziging van het Wetboek van Straf-
recht die onder andere ten doel heeft de ontkenning van de door het nazi-regime
gepleegde volkerenmoord (Auschwitzlge") strafbaar te stellen. De voorgestelde
bepalingen zijn bedoeld als een aanvulling op het huidige artikel 131 van het Duitse
Wetboek van Strafrecht waarin de verheerlijking van nazi-misdaden strafbaar
wordt gesteld. Zie over dit onderwerp S. ROTH, Making the denial of the Holo-
caust and crime in law; INSTITUTE OF JEWISH AFFAIRS, Research Report, nr.
1, maart 1982, blz. 1 e.v.; Patterns of Prejudice, 19 (1985) 2, blz. 41 en de ibid, in
noot 1 geciteerde literatuur; Frankfurter Allgemeine Zeitung van 1.3. 1985, blz. 1.
Volgens de uitspraak van het Duitse oppergerechtshof van 18. 9. 1979 kan de ont-
kenning van de holocaust een belediging en een daad van minachting inhouden ten
opzichte van personen die zich identificeren met de slachtoffers van de nazivervol-
ging
S. ROTH, ibid., blz. 5; Patterns of Prejudice 14 (1980) 1, blz. 32 en srael Year-
book on Human Rights, deel 13 (1983), blz. 208, 223 e.v.
(329) Zie deel 4, aanbeveling 4.2.2. a).
(330) Zie de paragrafen 257 e.v. en 260 (Internationaal niveau).
(331 ) Zie paragraaf 260.
(332) Zie paragraaf 264.
(333) Vervolg op de eerste en tweede Race Relations Act van resp. 1965 en 1968. Zie ook
noot 153.
(334) Een overzicht en analyse van de nationale wetgevingen met betrekking tot het
onderwerp van onderzoek en in het bijzonder de uitbanning van racisme en rassen-
discriminatie zou ons in het kader van dit verslag te vet voeren. De rapporteur
beperkt zich dan ook tot enkele verwijzingen die enerzijds een beeld geven van de
gevarieerdheid, de actualiteit en het belang van dit aspect van het vraagstuk en
anderzijds aantonen dat er behoefte bestaat aan een systematische studie van de juri-
dische en bestuursrechtelijke tenuitvoerlegging van de op ons onderwerp betrekking
148
hebbende wetgeving. Verwijzingen naar jurisprudentie zijn aan te treffen in de ver-
slagen die de staten die partij zijn bij het Verdrag inzake de uitbanning van elke
vorm van rassendiscriminatie geregeld aan de bij dit Verdrag ingestelde commissie
toezenden (zie de paragrafen 203 e.v. en 207). Ook de publikaties van de Commis-
sion for Racial Equality zijn een rijke bron van informatie op dit gebied (zij bij voor-
beeld de Review of the Race Relations Act 1976: proposals for a change, Londen,
juli 1985). Mevrouw Pau-Langevin, als deskundige uitgenodigd door de commissie
van onderzoek, heeft een door de MRAP samengesteld dossier ter beschikking
gesteld, waarin talrijke verwijzingen naar de Franse jurisprudentie inzake racisme
en rassendiscriminatie zijn opgenomen, waaronder de volgende gerechtelijke uit-
spraken: arrondissementsrechtbank van Lyon, arrest van 30. 9. 1981 (rassendiscri-
minatie op de arbeidsmarkt) en arrest van 20. 2. 1980 (rassendiscriminatie bij
dienstverlening); arrondissementsrechtbank van Reims, arrest van 8. 3. 1982 (ras-
sendiscriminatie bij dienstverlening); gerechtshof van Poitiers, arrest van 31. 3.
1983 (discriminatie bij huisvesting); arrondissementsrechtbank van Montpellier,
arrest van 19. 11. 1984 (zaak Arreckx, burgemeester van Toulon, zie laatste deel
noot 95); arrondissementsrechtbank van Cusset, arrest van 1. 7. 1983 (aanzetting
tot rassendiscriminatie); arrondissementsrechtbank van Belfort, arrest van 5. 12.
1980 en arrondissementsrechtbank van Parijs, 17de kamer, arrest van 28. 10. 1982
(racistische beledigingen); arrondissementsrechtbank van Parijs, 17de kamer, arrest
van 14. 6. 1981 (aanzetting tot rassenhaat, ontkenning van de holocaust); arrondis-
sementsrechtbank van Parijs, 17de kamer, arrest van 1. 7. 1981 (zaak Faurisson,
openbare belastering van een groep personen op grond van het feit dat zij tot een
bepaalde bevolkingsgroep, natie, ras of godsdienst behoren, ontkenning van de
holocaust; zie S.J.R. in Patterns of Prejudice 15 (1981) 4, blz. 51 e.v.) arrondisse-
mentsrechtbank van Parijs, 17de kamer, arrest van 4. 3. 1981 (zaak Frederiksen,
openbare belastering van een groep personen); arrondissementsrechtbank van
Amiens, 3de kamer, arrest van 31. 10. 1984 (zaak Front National). Zie eveneens de
door S. ROTH geciteerde jurisprudentie in Patterns of Prejudice 17 (1983) 4, blz.
49 e.v. en dezelfde auteur, ibid., blz. 52 e.v., over de Nederlandse jurisprudentie
met betrekking tot de niet-jood-verklaringen die ondernemingen met handelsbetrek-
kingen met Arabische landen dienen af te geven (zie de door de heer De Vries overe-
enkomstig artikel 47 van het Reglement ingediende ontwerp-resolurie van 29. 4.
1985 (PE 97 684) en de verwijzing naar de zaak Flkt). Zie voor het onderscheid
tussen antizionisme en antisemitisme de door MAY, bid. 16 (1982) 2, op blz. 45
e.v. geciteerde jurisprudentie. Volgens een arrest van het gerechtshof van Frankfurt
van 8. 1. 1985 (Neue Juristische Wochenschrift, 1985/1720) valt een verbod op de
toegang van Turken in een restaurant, kenbaar gemaakt door een in het Duits en
Turks gesteld opschrift, wel degelijk onder rassendiscriminatie, maar niet onder
aantasting van de waardigheid van de bedoelde personen in de zin van artikel 130
van het Duitse Wetboek van Strafrecht. Zie voor andere verwijzingen naar Duitse
jurisprudentie, ibid., blz. 1721. Uit een overzicht van de nationale jurisprudentie
zou kunnen worden vastgesteld dat de toepassing van de op ons onderwerp van
onderzoek betrekking hebbende wetgeving door de nationale rechter over het geheel
genomen bevredigend is, zij het dat er hier en daar nog zwakke punten en hiaten
voorkomen. Een systematische studie en kritische evaluatie van deze jurisprudentie
is een belangrijk onderdeel van de strijd tegen racisme en rassendiscriminatie. Zie
aanbeveling 6. 1. a).
(335) Zie Review of the Race Relations Act (zie voorgaande noot).
(336) Zie aanbeveling 4. 21. 1. d).
(337) Zie de inachtnemingsclausule" (due regard"-clause) in artikel 4 van het Internatio-
naal Verdrag inzake de uitbanning van elke vorm van rassendiscriminatie: De sta-
ten die partij zijn bij dit Verdrag veroordelen alle propaganda en alle organisaties
die berusten op denkbeelden of theorien die uitgaan van de superioriteit van een
149
bepaald ras (...) en verplichten zich (...) met het oog daarop, met inachtneming van
de beginselen vervat in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens die
uitdrukkelijk worden genoemd in artikel 5 van dit Verdrag (...)".
(338) Zie het voorwoord van de minister van Justitie van de in noot 329 genoemde publi-
katie.
(339) Zie KALINOWSKY (noot 329), blz. 279.
(340) Artikel 17 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens,
artikel 30 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, artikel 5, lid
1, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. Zie
ook de in noten 297, 298 en 299 vermelde gevallen.
(341) MONTESQUIEU, De l'Esprit des Lois, L. IV, hoofdstuk 5, (aangehaald door J.-P.
Chevnement in zijn bijdrage aan het colloquim Etre citoyen", 22-23. 11. 1984,
Parijs); PERIKLES, Epitaphius, 40: Wij beschouwen een burger die niet aan de
politiek deelneemt, niet als een vreedzaam, maar als een nutteloos mens".
(342) Zie de uitspraak van het Europese Hof voor de rechten van de mens van 7. 12. 1976
in de zaak-Kjeldsen, Busk Madsen en Pedersen (serie A, vol. 23, par. 53).
(343) Zie onder andere het kwartaalblad van de UNESCO, Enseignement des Droits de
l'Homme. Over opvoeding tot tolerantie: VN-centrum voor de rechten van de
mens, Sminaire sur la promotion de la comprhension, de la tolrance et du respect
dans les domaines se rapportant la libert de religion ou de conviction, Genve, 3-
14. 12. 1982, VN, New York, 1984. Er zijn verscheidene ontwerp-resoluties
gewijd aan de kwestie van een Europese burgerschapskunde".
(344) Zie noot 276.
(345) Zie par. 255 en noot 272.
(346) Zie par. 280 en noten 352-357 over de schoolopleiding van kinderen van migran-
ten.
(347) A. PIERROT, L'Ecole franaise et les Etrangers" in Esprit van juni 1985, blz. 143-
154.
(348) Interessant in dit verband is de thans in de Verenigde Staten aan de gang zijnde dis-
cussie over tweetalig onderwijs. Minister van Onderwijs Bennett heeft hierover het
volgende verklaard: Als landgenoten hebben we een gemeenschappelijke taal
nodig. In de Verenigde Staten is dat de Engelse taal (...). Verheerlijking van de eigen
culturele identiteit mag niet ten koste gaan van de beheersing van het Engels, onze
gemeenschappelijke taal (...). Beheersing van het Engels is de sleutel tot individuele
kansen in Amerika". Suggesties om de tweetaligheid ongedaan te maken hebben bij
verscheidene senatoren en afgevaardigden protesten uitgelokt. (International
Herald Tribune van 27. 9. 1985).
(349) Zie bij voorbeeld: R. COCHRANE en M. BILLIG, I'm not National Front myself,
but ...", New Society, 17. 5. 1984.
(350) Zie voor een literatuuroverzicht G. KLEIN, Resources for multicultural education:
an introduction", Schools Council Programme 4.
(351) Rapport-Swann betreffende het onderwijs aan kinderen uit etnische minderheden,
Londen, 1985. Naar aanleiding van dit rapport verklaarde Sir Keith Joseph, minis-
ter van Onderwijs en Wetenschappen: Wij zullen streven naar verbetering van de
situatie met behulp van een drie-sporenbeleid. Ten eerste komen lage prestaties niet
alleen voor bij kinderen uit etnische minderheden (...). Ons beleid is gericht op pres-
tatieverhoging bij alle leerlingen en op verwijdering van de belemmeringen die voor
alle leerlingen hogere prestaties in de weg staan (...). Ten tweede willen wij de leer-
lingen uit etnische minderheden dezelfde moglijkheden bieden als alle andere leerlin-
gen om profijt te trekken van wat het onderwijs te bieden heeft. Wij zijn bezig de
150
belemmeringen hiervoor aan te pakken, met name door goed onderricht in Engels
als vreemde taal te bevorderen. Ten derde willen wij dat de school onze nationale
waarden in stand houdt en overdraagt, met dien verstande dat de diversiteit van ons
land wordt geaccepteerd en verdraagzaamheid en een harmonieus samenleven van
de rassen worden bevorderd." (The Times van 15. 3. 1985).
Zie ook Commissie uitbanning rassendiscriminatie (CERD), achtste periodieke
verslag, 1984, Verenigd Koninkrijk.
Zie ook Commission for Racial Equality, Jaarverslag 1984, blz. 22-24.
(352) CERD, zesde periodieke verslag, 1982, Frankrijk.
(353) CERD, achtste periodieke verslag, 1984, BRD. Van belang in dit verband zijn met
name de publikaties van de Bundeszentrale fr politische Bildung, zoals Die
Menschenrechte, eine Herausforderung der Erziehung, Bonn, 1981; Bracher, Fun-
ke, Jacobsen (red.), Nationalsozialistische Diktatur 1933-1945, eine Bilanz, Bonn,
1983, blz. 856.
(354) CERD, zesde periodieke verslag, 1984, Nederland.
(355) CERD, vierde periodieke verslag, 1983, Itali.
(356) CERD, vierde periodieke verslag, 1982, Belgi.
(357) Zie met name CERD, zesde periodieke verslag, 1983, Denemarken; derde periodie-
ke verslag, 1983, Luxemburg; zevende periodieke verslag, 1984, Griekenland.
Media
(358) Zie noot 286.
(359) Y. MICHAUD, Violence en Politique, Gallimard, Parijs, 1978, blz. 47.
(360) Zie noot 286.
Georganiseerde Maatschappelijke Reactie
(361) Van de op Europees niveau opererende organisaties die de commissie documentatie-
materiaal hebben toegezonden verdient vermelding het te Bazel gevestigde Europese
Comit voor de verdediging van vluchtelingen en immigranten. Overigens verdienen
de organisaties van de minderheden zelf bijzondere aandacht. De commissie heeft
met name baat gehad bij de deskundigheid van de Board of Deputies of British Jews.
Activiteiten op Cultureel Gebied
(362) PASCAL, Lettres un Provincial, twaalfde brief.
(363) Een goede kritische bespreking van deze publikaties wordt gegeven door B. BAR-
RY, Sociologists, Economists and Democracy, Princeton University Press, 1978.
Het standaardwerk op dit gebied is nog steeds R.A. DAHL, A Preface to Democra-
tic Theory, Yale University Press. De recentste bespreking van de Europese litera-
tuur op dit gebied wordt gegeven door: J. LECA en M. GRAWITZ (eds.), Traite de
Science politique, Parijs, PUF, 1985, deel 1 (met name de artikelen van J. Leca en G.
Lavau).
Algemene Overwegingen
(364) Illegale immigratie is een factor waarmee rekening moet worden gehouden bij een
totaaloordeel over het verschijnsel migratie. Aangezien het moeilijk is cijfers over
illegale immigratie te verkrijgen (zie COM(85) 48 def., blz. 14), is het niet mogelijk
iets te zeggen over het belang hiervan voor de migratie als geheel. Zie ook beschik-
king nr. 85/ 381/ EEG van de Commissie van 8. 7. 1985 (zie noot 324), artikel 1 en
de resolutie van het Europese Parlement in het verslag-MARINARO (zie noot 322),
paragraaf 7.
151
(365) Zie de rede van P. SUTHERLAND, gehouden op 11. 4. 1985 te Dublin voor de
Irish Episcopal Commission for Emigrants, PE 98 372/BijL, blz. 5. Zie ook noot
244.
(366) Voor een visie op de thans in de VS aan de gang zijnde discussie over immigratie, zie
Time van 8. 7. 1985 (Special Immigrants Issue: The Changing Face of America) en
de ingezonden brieven naar aanleiding hiervan in de daaropvolgende nummers van
Time.
1 52
BIJLAGE 2
LIJST VAN PUNTEN TER OVERDENKING DIE DE ONDERZOEKCOMMISSIE
AAN DESKUNDIGEN EN GENODIGDEN HEFFT VOORGELEGD
A. Het Europese Parlement heeft een bijzondere commissie opgericht om een onderzoek in
te stellen naar de opkomst van fascisme en racisme in Europa en verslag uit te brengen
over de volgende kwesties:
1. De groei en omvang van fascistische, racistische en verwante groeperingen in Euro-
pa, zowel in als buiten de Gemeenschap;
2. Het onderlinge verband en de betrekkingen tussen deze groeperingen;
3. Het verband tussen hun activiteiten en het racisme in de lid-staten;
4. Het verband tussen de toeneming van fascisme en racisme en de verslechtering van
de economische en sociale omstandigheden, bij voorbeeld armoede, werkloosheid,
enz.;
5. De reeds door de regeringen van de lid-staten gebruikte methodes om op bedoelde
organisaties te reageren;
6. Mogelijkheden ter bestrijding van deze organisaties;
Hieronder volgt een lijst van punten ter overdenking bestemd onder andere voor dege-
nen die zijn uitgenodigd voor de hearings van de onderzoekcommissie. Deze lijst is niet
volledig en dient louter als indicatie voor de aspecten die die commissies bijzonder
interesseren.
B. 1. a) Wat beschouwt U als uitingen van fascisme, neonazisme en racisme?
b) Zijn er volgens U verwante vormen van politieke activiteit die soortgelijke en
even gevaarlijke effecten hebben?
O Ten aanzien van fascistische, racistische en verwante groeperingen (punt 1) en organi-
saties (punt 5): wat zijn de belangrijkste aspecten die U onder de aandacht van de
onderzoekcommissie wenst te brengen aangaande aard en omvang van deze verschijn-
selen in het algemeen en in het bijzonder wat betreft:
a) het propageren van fascistische ideen en praktijken?
b) uitlatingen berustend op onderscheid dat gemaakt wordt naar:
ras,
huidskleur,
nationale, etnische of geografische oorsprong of afstammig,
en daden gepleegd door personen
in het openbaar,
prive,
individueel,
collectief,
in overheidsdienst (ook nationale en lagere overheden),
met de bedoeling of met als gevolg het veroorzaken van of het aanmoedigen tot
rasdiscriminatie,
rassehaat,
rassengeweld?
c) verenigingen met oogmerk en/of activiteiten die tot rasdiscriminatie, rassehaat of
rassengeweld leiden of aanzetten
die handelen met of zondet wettelijk geregelde status of erkenning,
die zijn vervolgd - ambtshalve door de autoriteiten naar aanleiding van een
klacht?
153
d) niet strafbare of niet op grond van de wet vervolgde gevallen van bij voorbeeld
weigering om iemand een goed of dienst te leveren, respectievelijk levering afhan-
kelijk stellen van een voorwaarde die verband houdt met ras, ideologie, levensbe-
schouwing, religie of politieke overtuiging,
niet-aanstelling of ontslag op grond van iemands ras, ideologische of politieke
richting, religieuze of levensbeschouwelijke opvattingen,
bemoeilijking van iemands economische activiteit op grond van diens ras, ideolo-
gische of politieke richting, religieuze of levensbeschouwelijke opvattingen,
opslag en verwerking van persoonsgegevens inzake ras van oorsprong, ideologi-
sche of politieke richting, religieuze of levensbeschouwelijke opvattingen?
e) verenigingen of groeperingen die voor het herstel van fascistische theorien en prak-
tijken door
het propageren van elitedenken en racistische reacties,
het ondersteunen en publiceren van op verheerlijking van de autoriteit van een
leider gebaseerde doctrines, waarbij orde boven recht wordt geplaatst, het plura-
lisme wordt vervangen door een exclusieve heilsleer en superioriteit wordt ont-
leend aan ras, nationaliteit, ideologie of andere criteria,
het ondermijnen en verlammen van de werking van de democratische instellingen
of het beschimpen daarvan?
D. Welke getuigenis zou U kunnen afleggen ter ondersteuning of ontkenning van de ver-
onderstelling dat er verband is tussen de toeneming van fascisme en racisme en
a) de verslechtering van de economische en sociale omstandigheden,
b) andere politieke of sociale factoren, zoals immigratie en vervolging op grond van
politieke of religieuze overtuiging,
c) het slecht functioneren van de democratische instellingen?
Welk belang komt volgens U toe aan elk van deze factoren?
E. Zijn de door de overheden, plaatselijk of nationaal, door de Gemeenschap, de Raad
van Europa of internationale organisaties reeds gebruikte methoden voldoende om
adequaat op deze organisaties of activiteiten te reageren; Zo ja, welke van deze metho-
den schijnen bijzonder doeltreffend te zijn? Zo neen, hoe kunnen of moeten zij worden
verbeterd?
F. Op welke andere wijze worden de activiteiten van dergelijke organisaties bestreden?
Zijn er andere methoden die nog niet zijn gebruikt? zo ja, welke? Hoe kunnen zij wor-
den toegepast? Welke gevolgen zouden zij kunnen hebben? Is het waarschijnlijk dat zij
door de bevoegde autoriteiten worden overgenomen?
154
Mr Aldo ANIASI
Mr Paolo ADOURNO
Mrs Marie-Jos CHOMBART
de LAUWE
BIJLAGE 3
DOCUMENTATION AND BIBLIOGRAPHY
A. Oral evidence to the Committee of inquiry given at the three public Hearings and at
public Meetings
Mr Bruno ANGELO Foreign Workers and Migration Service, Provincial
Council of Limburg, Belgium
oral submission; minutes of the meeting of 13-14
May 1985, PE 98.246
Vice-President, Chamber of Deputies, Italy
oral submission; minutes of the meeting of 13-14
May 1985, PE 98.246 and transcript
European Trade Confederation, Brussels, Belgium
oral submission; minutes of the meeting of 25-26
April 1985, PE 98.207
National Centre of Scientific Research, Paris, France
oral submission at the hearing of 30-31 January 1985
(see summary in PE 96.081)
written submission, PE 95.472 and transcript PE
99.847
written submission (explanatory notes, pamphlets,
articles)
audio-visual submission (video film shown on 30 Ja-
nuary-1985)
Caritas Catholica, Brussels, Belgium
oral submission; minutes of the meeting of 13-14
May 1985, PE 98.246
joint written submission, PE 99.258
European Trade Union Confederation,
Brussels, Belgium
Oral submission; minutes of the meeting of 25-26
April 1985, PE 98.207
SOS-Racisme, Paris, France
oral submission; minutes of the meeting of 25-26
April 1985, PE 98.207
written submission (newspapers, pamphlets, badges)
Centre Socio-Culturel des Immigrs de Bruxelles, Brus-
sels, Belgium
oral submission; minutes of the meeting of 13-14
May 1985, PE 98.246
Runnymede Trust, London, U.K.
oral submission at the hearing of 25-26 February
1985 (see summary in PE 96.395)
oral submission, transcript
written submission, PE 97.410, and evidence (see
section D below)
Author Everyday Racism, Amsterdam, Netherlands
oral submission at the hearing of 25-26 February
1985 (see summary in PE 96.395), transcript
written submission, PE 97.411
written submission (see section D below)
MrJefCLEEMPUT
Mr Peter COLDRICK
Mr Harlem DESIR
Mr Bruno DUCOLI
Mrs Ann DUMMETT
Mrs Philomena ESSED
155
Mrs Brigirte GALANDA
Prof. Raoul GIRARDET
Mr Andr GLUCKSMAN
Prof. Franz GRESS
Mrs Joke KNIESMEYER
Mr Mervyn KOHLER
Prof. Ernest MANDEL
Mr Michael MAY
Mr Gatan de MOFFARTS
Dr Gnter MLLER
Mrs Daniela NAPOLI
Documentation Archives of Austrian Resistance, Vien-
na, Austria
oral submission at the hearing of 30-31 January 1985
(see summary in PE 96.081)
written submission, PE 95.606
written submission (explanatory notes and pamphlets
see section C below)
Institute of Political Studies, Paris, France
oral submission at the hearing of 25-26 February
1985 (see summary in PE 96.395), transcript (unedi-
ted)
Author, Paris, France
oral submission at the hearing of 18-20 March 1985
(see summary in PE 97.086), transcript (unedited)
Frankfurt University, Frankfurt, Germany
oral submission at the hearing of 25-26 February
1985 (see summary in PE 96.395), transcript
written submission (PE 96.696)
Anne Frank Institute, Amsterdam, Netherlands
oral submission at the hearing of 30-31 January 1985
(see summary in PE 96.081), transcript
written submission (reports, pamphlets, books see
section D below)
Help the Aged, London, U.K. _
oral submission at the hearing of 25-26 February
1985 (see summary in PE 96.395), transcript
Centre for Political Science, Free University of Brussels,
Belgium
oral submission at the hearing of 18-20 March 1985
(see summary in PE 97.086), transcript
written submission, PE 96.670
Institute of Jewish Affairs, London, U.K.
oral submission at the hearing of 18-20 March 1985
(see summary in PE 97.086), transcript
written submission, PE 97.448
written submission (books, pamphlets, articles, pu-
blications, see section D below)
Vlaamse Overleg Comit over Migratie (VOCOM),
Brussels, Belgium
oral submission; minutes of the meeting of 13-14
May 1985, PE 98.246
joint written submission PE 99.258
Bundestag, Bonn, Germany
oral submission at the hearing of 18-20 March 1985
(see summary in PE 97.086), transcript,
Official, Commission of the European Community
oral submission; minutes of the meeting of 22-23 Ja-
nuary 1985, PE 95.235 and minutes of the meeting
of 25-26 April 1985, PE 98.207
156
Prof. Andr MAYER
Mr Bill NICOLL
Mr George William O'BRIEN
Prof. Bhikhu PAREKH
Mr Olivier PASSELECQ
Mrs George PAU-LANGEVIN
Prof. Marco REVELLI
Mr Jean-Franois REVEL
Mr Ivor RICHARD
Prof. Stephen ROSE
Mrs Marie-Claire ROSIERS
Free University of Brussels, representing the Movement
Against Racism, Antisemitism and Xenophobia
(MRAX), Brussels, Belgium
oral submission; minutes of the meeting of 13-14
May 1985, PL 98.246 and transcript
joint written submission PE 99.258
Director-General, Secretariat, Council of Ministers of
the European Community
oral submission; minutes of the meeting of 25-26
April 1985, PE 98.207
Official, Commission of the European Community
oral submission; minutes of the meeting of 22-23 Ja-
nuary 1985, PE 95.235
University of Hull, Kingston-upon-Hull, U.K.
oral submission at the hearing of 30-31 January 1985
(see summary in PE 96.081)
written submission PE 95.607
Institute of Political Studies, Paris, France
oral submission at the hearing of 25-26 February
1985 (see summary in PE 96.395)
transcript, PE 96.399
Movement against Racism (MRAP), Paris, France
oral submission at the hearing of 25-26 February
1985 (see summary in PE 96.395), transcript PE
99.436
Turin University, Turin, Italy
oral submission at the hearing of 18-20 March 1985
(see summary in PE 97.086),
written submission, PE 97.445, transcript
written submission (books, articles, pamphlets see
section D)
Journalist, Paris, France
oral submission at the hearing of 30-31 January 1985
(see summary in PE 96.081), transcript
Commissioner, Commission of the European Communi-
ties
oral submission; minutes of the meeting of 17-18 De-
cember 1984, PE 94.618 and transcript
Department of Biology, Open University, Milton Key-
nes, U.K.
oral submission at the hearing of 18-20 March 1985
(see summary in PE 97.086) transcript
written submission, PE 97.447
written submission (articles, pamphlets see section
D below)
Foreign Workers and Migration Service,
Provincial Council of Limburg, Belgium
oral submission; minutes of the meeting of 13-14
May 1985, PE 98.246
written submission (pamphlets, articles see section
D below)
157
Mr Yannick SAMSUN
Mr Martin SVITT
Mr Oscar Luigi SCALFARO
Prof. Erwin K. SCHEUCH
Prof. Michail VOSLENSKY
Mr Simon WIESENTHAL
Mr Jacques ZWICK
SOS-Racisme Belgium
oral Submission; minutes of the meeting of 25-26
April 1985, PE 98.207
written submission (newspapers, pamphlets, badges)
Commission on Anti- Semitism, World Jewish Congress-
Europe, London, U.K.
oral submission at the hearing of 18-20 March 1985
(see summary in PE 97.086), transcript
written submission, PE 97.446
Minister of the Interior, Rome, Italy
oral submission at the hearing of 18-20 March 1985
(see summary in PE 97.086), transcript
written submission
University of Cologne, Germany
oral submission at the hearing of 30/ 31 January
1985 (see summary in PE 96.081), transcript PE
100.068
Institute of Contemporary Soviet Research, Munich,
Germany
oral submission at the hearing of 18-20 March 1985
(see summary in PE 97.086), transcript,
written submission
Jewish Documentation Centre, Vienna, Austria
oral submission at the hearing of 25-26 February
1985 (see summary in PE 96.395), transcript
written submission (pamphlets, documents)
Ligue des Familles, Brussels, Belgium
oral submission; minutes of the meeting of 13-14
May 1985, PE 98.246
written submission.
B. Written evidence to the committee of inquiry
By Individual
BILLIG, Mr Michael. Department of Social Sciences, Loughborough University, U.K.
BONHAM-CARTER, Mr Mark, Previous Former Chairman of Race Relations Board,
London, U.K.
de CARA, Dr. Yves, Lyon, France
COLLOTTI, Mr Enzo, Milan, Italy
DILIGENT, Mr Andr, Mairie de Roubaix, France
GRAF von KIELMANSEGG, Prof. Dr. Peter, Cologne University, Germany
HENNIG, Prof. Dr. Eike, Gesamthochschule Kassel, Kassel-Oberzwehren, Germany
HORCHEM, Mr Hans-Josef, Hamburg, Germany
KOBBEN, Mr. A.J.F., Prof. Cultural Anthropology, Het Centrum voor onderzoek van
maatschappelijke tegenstellingen, Leiden, Netherlands
KHNL, Prof. Dr. Reinhard, University of Marburg, Germany
LAYTON-HENRY, Dr Zig, Centre for Research in Ethnic Relations, U.K.
LUMMER, Mr Heinrich, Der Senator fr Inneres, Berlin, Germany
MOSONYI, Pierre, London, U.K.
QUAZZA, Mr Guido, Turin, Italy
SCHWALBA-Horn,
SEIDEL, Dr. Gill, University of Bradford
STAUFFENBERG, Count, Member of the European Parliament
158
STEINHAUS, Dott. Federico, Merano, Italy
STRAUSS, Prof. Dr. Herbert, Technische Universitt Berlin, Germany
VAN MIERT, Karel, Brussels, Belgium
WEBER, Eduard
WILKINSON, Prof. Paul, Professor of International Relations, Aberdeen University,
Scotland, U.K.
By Organisation
AMERICAN JEWISH COMMITTEE, New York, U.S.A.
AMNESTY INTERNATIONAL, London, U.K.
ANTI DISKRIMINATIE OVERLEG, Utrecht, Netherlands
ARBEITERWOHLFAHRT BUNDESVERBAND, Bonn, Germany
ARCHIVIO MICHELETTI, Lombardia, Italy
ASSOCIATION DE SOUTIEN DES TRAVAILLEURS IMMIGRANTS (ASTI),
Luxembourg
BRITISH COUNCIL OF CHURCHES, London, U.K.
CATHOLIC ACADEMY OF SCHWERTE (Rhineland North, Westphalia). Germany
CENTRE FOR ANTI-SEMITIC RESEARCH, Berlin, Germany
CHURCHES COMMITTEE ON MIGRANT WORKERS IN EUROPE, Brussels, Bel-
gium
COMITE EUROPEEN POUR LA DEFENSE DES REFUGIES ET IMMIGRES
(CEDRI), Basel, Switzerland
COMMISSION FOR RACIAL EQUALITY (CRE), London, U.K.
EUROPEAN NETWORK OF WOMEN, Brussels, Belgium
EUROPEAN TRADE UNION CONFEDERATION (ETUC), Brussels, Belgium
FEDERATION INTERNATIONALE DE LA RESISTANCE/INTERNATIONALE
FDERATION DER WIDERSTANDSKMPFER, Vienna, Austria
INTERNATIONALE DE LA RESISTANCE, Paris, France
ISTITUTO NAZIONALE PER LA STORIA DEL MOVIMENTO DI LIBERAZIONE
IN ITALIA, Milan, Italy
JOINT COUNCIL FOR THE WELFARE OF IMMIGRANTS, London, U.K.
LANDELIJKE FEDERATIE VAN WE1.ZIJNSSTICHTINGEN SURINAMERS,
Utrecht, Netherlands
MOVEMENT AGAINST RACISM, ANTISEMITISM AND XENOPHOBIA (MRAX),
Brussels, Belgium
MOUVEMENT CONTRE LE RACISME ET L'ANTISEMITISME ET POUR LA PAIX
(MRAP), Paris, France
NEDERLANDS CENTRUM BUITENLANDERS, Utrecht, Netherlands
SEARCHLIGHT, London, U.K.
WORKING GROUP ON INTERNATIONAL AFFAIRS OF THE BREED PLAT-
FORM, Utrecht, Netherlands
C. Material received from national Parliaments and the European Parliament
BELGIQUE
Publications au Moniteur belge
Loi interdisant les milices prives et compltant la loi du 3 janvier 1933 relative la
fabrication, au commerce et au port des armes et au commerce des munitions
Moniteur belge des 6 et 7 aot 29 juillet 1934
Circulaire concernant le Code de la nationalit belge
Moniteur belge du 14 aot 1984 6 aot 1984
Chambre des Reprsentants
Session 1972-1973
Projet de loi interdisant les milices prives et les groupes qui tendent par leurs agisse-
ments troubler l'ordre ou la scurit publique 3 novembre 1972
159
Session 1974-1975
Proposition de loi modifiant la loi du 29 juillet 1984 interdisant les milices prives, et
portant dissolution de ces milices 27 fvrier 1975
Session 1980-1981
Proposition de loi tendant rprimer certains actes inspirs par le racisme ou la xno-
phobie 22 janvier 1981
Snat
Session 1979-1980
Proposition d'institution d'une commission d'enqute charge d'tuder les problmes
relatifs au maintien de l'ordre en gnral, et plus spcialement au respect et l'applica-
tion de la loi de 29 juillet 1934 interdisant les milices prives et compltant la loi du 3
janvier 1933, relative la fabrication, au commerce et au port des armes et au commer-
ce des munitions 14 novembre 1980
Discussion et vote 19mar sl 980
Session de 1980-1981
Enqute parlementaire relative aux problmes poss par le maintien de l'ordre et les
milices prives 24 juin 1981
DEUTSCHLAND
Bundestag: 10. Wahlperiode 1984
Gesetzentwurf eines Einundzwanzigsten Strafrechtsnderungsgesetzes
(21. Str.ndG). 18. 1. 1984, 10/ 891,
11.4. 1985, 10/1286
Plenarprotokoll 10/ 67, 67. Sitzung Donnerstag, den 12. April 1984
Plenarprotokoll 76. Sitzung, Mittwoch, 27. Juni 1984: Fragestunde MdlAnfr 33,
22. 6. 84 Drs. 10/ 1656, MdlAnfr 34, 35, 22. 6. 1984, Drs. 10/1656
Kleine Anfrage des Abgeordneten Krizsan und der Fraktion DIE GRNEN Wehr-
sportsgruppe des Uwe Jrgens aus Bergen/Kreis Celle" Drs. 10/ 1825, 2. 8. 84
Schriftliche Fragen und Antworten Drs. 10/ 1931, 31. 8. 84 Frage Nummer 11, 12
Schriftliche Fragen und Antworten Drs. 10/ 2052, 28. 9. 84 Frage Nummer 14
10. Wahlperiode 1983
Plenarprotokoll 10/ 7, Mittwoch, den 18. Mai 1983, 7. Sitzung, Fragestunde,
MdlAnfr. 25, 13. 5. 83, Drs. 10/ 55
Schriftliche Fragen und Antworten Drs. 10/ 101, 27. 5. 83 Frage Nummer 7, 8, 9,
10
Plenarprotokoll 10/ 13, Mittwoch, den 15. Juni 1983, 13. Sitzung, Fragestunde,
MdLAnfr 19, 20, 21, 10. 6. 83, Drs. 10/137
Schriftliche Fragen und Antworten Drs. 10/ 255, 15. 7. 83 Frage Nummer 20, 21,
22, 23
Kleine Anfrage des Abgeordneten Reents und der Fraktion DIE GRNEN Politische
Protektion von Waffen- und Drogenhandel"
Plenarprotokoll 10/ 31, Donnerstag, den 27. Oktober 1983, 31. Sitzung, MdlAnfr
119, 120, 21. 10. 1983, Drs. 10/507
Kleine Anfrage des Abgeordneten Reents und der Fraktion DIE GRNEN Verbot der
Aktionsfront Nationaler Sozialisten (ANS)" Drs. 10/994
160
Plenarprotokoll 10/ 66, Mittwoch, den 11.
6. 4. 1984, Drs. 10/1253
4. 1984, Fragestunde, MdlAnfr 29, 30,
15.11.
15.11.
19.10.
16.12.
8.1.
12.2.
8.1.
1984
1984
1984
1983
1982
1981
1981
4.10.
24.4.
3.1.
9.10.
1980
1979
1979
1980
FRANCE
Snat Questions Snat et rponses des ministres
Question orale sans dbat de M. Ren MARTIN
Question orale sans dbat de M. Franois AUTAIN
Question orale sans dbat de M. Charles LEDERMAN
Question orale sans dbat de M. Charles LEDERMAN
Question crite de M. Pierre Christian TAITTINGER
Question crite de M. Gilbert BELIN
Question crite de M. Gilbert BELIN
Questions orales avec dbat jointes de
Mme Ccile GOLDET, M. Marcel DEBARGE,
M. Charles PASQUA, Mme Hlne LUC,
M. Francis PALMERO, M. Charles LEDERMAN
Question orale avec dbat de Mme Irma RAPUZZI
Question crite de M. Fernand LEFORT
Dclaration du gouvernement
Snat
Session 1980- 1981
RAPPORT fait au nom de la commission des Lois constitutionnelles, de nr 370
Lgislation, du Suffrage universel, du Rglement et d'Administration gn-
rale, sur le projet loi modifiant la loi du 1" juillet 1901 relative au contrat
d'association en ce qui concerne les associations diriges en droit ou en fait
par des trangers
Session 1980-1981
RAPPORT fait au nom de la commission des Lois constitutionnelles, de nr 382
Lgislation, du Suffrage universel, du Rglement et d'Administration gn-
rale, sur le projet de loi relatif aux conditions d'entre et de sjour des tran-
gers en France
Session 1981-1982
RAPPORT fait au nom de la commission des Lois constitutionnelles, de nr 317
Lgislation, du Suffrage universel, du Rglement et d'Administration gn-
rale, sur la proposition de rsolution de MM. PASQUA, CHAUVIN,
BOURBOING et CANTEGRIT, tendant crer une commission de contr-
le des services chargs, au ministre de l'Intrieur et de la Dcentralisation,
d'une mission de scurit publique
Session 1982-1983
RAPPORT fait au nome de la commission de contrle des services de l'Etat nr 85
chargs du maintien de la scurit publique, crer en vertu de la rsolution
adopte par le Snat le 6 mai 1982
Session 1983-1984
RAPPORT fait au nom de la commission de contrle des conditions de nr 322
fonctionnement, d'intervention et de coordination des services de police et
de scurit engags dans la lutte contre le terrorisme, cre en vertu de la
rsolution adopte par le Snat le 18 novembre 1983
Session 1980-1981
PROJET DE LOI modifiant la loi du 1" juillet 1901 relative au contrat nr 365
d'association en ce qui concerne les associations diriges en droit ou en fait
par des trangers
161
Session 1980-1981
PROJET DE LOI relatif aux conditions d'entre et de sjour des trangers nr 366
en France
Session 1980-1981
PROPOSITION DE RESOLUTION tendant instituer une commission nr 23
parlementaire d'enqute sur les activits des groupes d'extrme droite et
leurs incidences sur la vie nationale
Session 1980-1981
PROPOSITION DE RESOLUTION tendant la cration d'une commis- nr 28
sion d'enqute sur l'utilisation des forces de police et les complicits dont
bnficient les mouvements se rclamant du nazisme l'intrieur des services
Assemble Nationale
Session 1980-1981
PROPOSITION DE LOI tendant interdire l'apologie du nazisme nr 201
Snat de la Republique franaise
RAPPORT du Snat sur le Terrorisme (Imprimerie du Snat, Paris), printemps 1984
ITALIA
Camera dei Deputati
Documentazione sull'art. 18 Cost, sulle associazioni segrete Settembre 1981
Dipartimento istituzioni
NEDERLAND
Moties voorgesteld in de uitgebreide commissievergadering
Motie van de leden KRAJENBRINK en BUIKEMA
Motie van het lid WESSEL-TUINSTRA
Motie van het lid VAN ES
Motie van het lid VAN ES
Vragen gesteld door de leden van de Kamer en antwoorden gegeven door de Regering over
fascisme en racisme
Vragen van de leden VAN THIJN en JABAAIJ
Vragen van het lid SCHOLTEN
Vragen van het lid LAUXTERMANN
Vragen van het lid M. BAKKER
Vragen van het lid VAN DER SPEK
Vragen van het lid JABAAIJ
Vragen van het lid KRAJENBRINK
Vragen van het lid SCHREUDERS
Vragen van de leden WORRELL, KONINGS en NIESSEN
Vragen van de leden VOORHOEVE en WIEBENGA
Vraag van de leden VAN ES en VAN DER SPEK
Vragen van de leden SCHREUDERS en BROUWER
162
nr20
nr42
nr58
nr64
26. 1.1983
1. 2. 1984
27. 2. 1984
5. 3. 1984
nr539
nr844
nr906
nr 1,092
nr673
nr770
nr 1,354
nr336
nr l , 176
nr l , 177
nr l , 178
nr292
15. 12.
12. 3.
24. 3.
31. 4.
1.5.
10. 11.
18. 1.
7. 5.
25. 11.
28. 6.
28. 6.
29. 6.
1980
1981
1981
1981
1981
1981
1982
1982
1982
1983
1983
1983
Vragen van de leden DE VISSER en STOFFELEN nr678 6. 9. 1983
Vragen van het lid UBELS-VEEN 23. 3. 1984
Vragen van het lid GUALTHERIE VAN WEEZEL nr 147 19. 11. 1984
UNITED KINGDOM
House of Commons Home Affairs Committee
Fifth Report, Session 1980-81, Racial Disadvantage (London: HMSO) 1981 HC
424-1
First Report, Session 1981-82, Commission for Racial Equality (London: HMSO)
1981 HC 46-1
Second Report, Session 1981-82, Racial Attacks (London: HMSO) 1982 HC 106
Fifth Report, Session 1981-82, Immigration from the Indian Subcontinent (London:
HMSO) 1982 HC 90-1
Second Report, Session 1982-83, Ethnic and Racial Questions to the Census (London:
HMSO) 1983 HC 33-1
Race Relations and Immigration Subcommittee
Session 1984-85: Refugees, Minutes of Evidence, 29 November 1984, 3 December
1984, 10 December 1984
EUROPEAN PARLIAMENT
Resolution adopted on 14. 3. 80 OJ No. C085, p. 93
on the urgent signing and ratification of the U. N. Convention prohibiting any form of
discrimination against women
Resolution adopted on 17. 10. 80 OJ No. C291, p. 91
on the terrorist attacks in Europe
Resolution adopted on 11. 2. 81 OJ No. C050, p. 35
on the position of women in the European Community
Resolution adopted on 13. 3. 81 OJ No. C077, p. 78
on the UK Government's proposals for immigration controls
Resolution adopted on 9. 7. 81 OJ No. C234, p. 75
on the prevention terrorism
Resolution adopted on 13. 5. 82 OJ No. C149, p. 70
on the establishment of a Centre for Friendship amongst the Peoples and the Promotion
of Studies on the Resistance against Nazism at Anogia, Crete
Resolution adopted on 9. 7. 82 OJ No. C238, p. 83
on the European judical area (extradition)
Resolution adopted on 15. 9. 82 OJ No. C267 p. 44
on combating terrorism
Resolution adopted on 13. 1. 83 OJ No. C042, p. 49
on destabilizing activities of Eastern countries' secret services on the territory of the
Community and the Western World
Resolution adopted on 11. 2. 83 OJ No. C068, p. 120
on discrimination between single mothers and married women as regards filiation in
certain Member States
163
Resolution adopted on 17. 2. 84 OJ No. C077, p. 74
on the International Day for the Elimination of Racial Discrimination (21 March
1984)
Resolution adopted on 13. 3. 84 OJ No. C104, p. 46
on sexual discrimination at the workplace
Resolution adopted on 24. 5. 84 OJ No. C172, p. 153
on the situation of gypsies in the Community
Resolution adopted on 24. 5. 84 OJ No. C172, p. 174
on the market of violent and horrific video cassettes
Resolution adopted on 25. 10. 84 OJ No. C315, p. 47
on the resurgence of terrorism and the need for stronger action at European level
Resolution adopted on 17. 1. 85 OJ No. C046, p. 48
on terrorism
Proposition de rsolution Doc. nr 1-0737/81
sur les mesures immdiates prendre suite l'attentat raciste d'Anvers et la multiplica-
tion des attentats terroristes
Proposition de rsolution Doc. nr 1-0743/81
sur la multiplication des actes terroristes d'extrme-droite dans la Communaut
Proposition de rsolution Doc. nr 1-0808/82
sur les ptitions adresses au Parlement
Proposition de rsolution Doc. nr 1-1193/83
sur les tudiants grvistes de la faim contre les projets du ministre belge de la justice en
matire d'immigration
Proposition de rsolution Doc. nr 1-1297/83
sur la monte du racisme et de la xnophobie en Europe
Proposition de rsolution Doc. nr 1-1573/83
sur le racisme l'gard des travailleurs migrants
Proposition de rsolution Doc. nr 1-1574/83
sur le racisme l'gard des travailleurs migrants
Proposition de rsolution Doc. nr 2-0586/84
sur l'urgente ncessit d'octroyer la ville de Liverpool, au Royaume-Uni, le statut de zone
faisant l'objet d'une action intgre
Proposition de rsolution Doc. nr 2-1293-84
sur les arrestations recentes en Afrique du Sud
Proposition de rsolution Doc. nr 2-1336/84
sur les manifestations nazies dans les pays de la Communaut
Proposition de rsolution Doc. nr 2-1460/84
sur les activits du groupe no-nazi espagol Edelweiss
Proposition de rsolution Doc. nr 2-1715/84
sur une aide aux groupes minoritaires ethniques (y compris les travailleurs migrants)
Proposition de rsolution Doc. nr B2-237/85
sur la discrimination
164
Proposition de rsolution Doc. nr B2-359/85
sur le strict respect des droits de l'homme au sein de la Communaut et de ses institutions
D. List of works consulted
ALGAZY J., La tention no-fasciste en France (Paris, Fayard) 1984
ALMOND, G.A. and VERBA, S. The Civic Culture: Political Activities and Domocracy
in Five Nations (Princeton, USA, Princeton UP) 1963
AMERICAN JEWISH COMMITTEE Antisemitic incidents in the Community . . .
Coping with Eruptions . . . Preventing Future Outbreaks (New York, AJC) 1982
AMNESTY INTERNATIONAL 1984 Report London, 1985
ANKUR Brent Asian Youth Service Release, London 15 February 1985
APTER, D. Thinking about Violence
ARANA Y GOIRI (DE) S. Obras completas (Buenos Aires, Sabindiar Batza) 1965
ARONSFELD, C.C. Fifty Years After Hitler: Thoughts of a German Rebellion, Pat-
terns of Prejudice Vol. 17, No. 2 1983
BAGLEY, C. Accounting for Prejudice and Predicting Discrimination Patterns of Preju-
dice Vol. IS, No. 3 1982
BANTON, M. White and Coloured: the Behaviour of the British People toward Coloured
Immigrants (London: Jonathan Cape) 1959
BARNES, I.R. Intellectual Processes on the French Far Right Patterns of Prejudice Vol.
16, No. 1 1982
BARRY, M. Le Royaume de l'insolence Paris, Flammarion 1984
BENEWICK, R. The Fascist Movement in Britain, London, Allen Lane 1972
BENJAMIN, M. & DETHY, J. M. L'Ordre Noir, les No-Nazis et l'Extrme Droite en
Belgique (Paris-Bruxelles, Pierre de Meyer) 1977
BERTRAND, R. Lettre M. Ford, Prsident de la commission d'enqute, du 20 fvrier
1985 (fr. seulement)
BILLIG, M. Fascists: A Social Psychological View of the National Front London, Acade-
mic Press, 1978
L'Internationale Raciste, Paris, Daspero, 1981
Letter to Mr Ford, Chairman of the Committee of Inquiry, of 30 May 1985 and extensi-
ve submission and annexes
BLOODY SUNDAY COMMITTEE Written submission to Alf Lomas, MEP
BORNE, E. La Culture, l'Etat, la Socit France-Forum avril-juin 1985 pp 40-46
BRACHER, K. D. Zeit der Ideologien (Stuttgart, Deutsche Verlags Anstalt GmbH) 1982
BRITISH COUNCIL OF CHURCHES 'Evidence to the European Parliament Inquiry into
Racist Organisations' London Division of Community Affairs: Community and Race
Relations Unit CRRU/ 85/ 29
BROWN, C. Black and White Britain: The Third PSI (Policy Study Institute, Surrey)
(London, Heinemann) 1984
BRUGEL, J.W. ' The Bernheim Petition: A Challenge to Nazi Germany in 1933' , Patterns
of Prejudice Vol. 17, No. 2 1983
165
BUNDESMINISTER DES INNERN, BRD Verfassungsschutzbericht 1983 Bonn, Juni
1984
Neonazistische Militanz and Rechtsextremismus unter Jugendlichen Stuttgart, Kohl
hammer 1982
Sicherheit in der Demokratie. Die Gefhrdung des Rechtsstaates durch Extremismus
Kln 1982
Gewalt von rechts. Beitr. aus Wissenschaft in Publizistik Hrsg: Referat: ffentlich
keitsarbeit gegen Terrorismus im Bundesministerium des Innern Bonn 1982
BURRIN, P. La France dans le champ magntique des fascismes Le Dbat No. 82
novembre 1984 pp 5272
de CARA, Yves Rponses aux questions prsentes par la Commission d'enqute mars/
avril 1985
CARR, R. Spain 18081959 Oxford V.P., 1966
CARR, R. and FUSI AIZPURA, J.P. Spain: Dictatorship to Democracy (London, Allen
andUnwin) 1981
CDS Les immigrs en France, Journe d'tudes du CDS, samedi 17 novembre 1979
CENTRE FOR CONTEMPORARY STUDIES, LONDON This includes:
DR. I. BARNES, 'Revisionism and the Right', Contemporary Affairs Briefing.
W. BOYES, 'The Financing of Terror, Terrorism and Organised Crime', Contempora
ry Affairs Briefing No. 7, Vol. 2, April 1983
W. BOYES, 'The International Arms Trade and the Terrorist', Contemporary Affairs
Briefing, No. 7, Vol. 1, June 1981
Bruce HOFFMANN, 'Right wing terrorism in Europe', Contemporary Affairs Briefing,
No. 5, Vol. 2, November 1982
CCCS, 'Football as a focus for disorder', 1981
Father Eamon CLARKE and Rev. Robert ELLIS, 'AntiSemitism and the Church: Two
Christian Views'. Contemporary Affairs Briefing, No. 2, Vol. 2, March 1982
CLOUGH, The NeoNazi Network, Contemporary Affairs Briefing, No. 3, Vol.
2, May 1982
Contemporary Affairs Briefing, No 3, Vol. 1, January 1981
Contemporary Affairs Briefing, 'Nazis in the Playground', No. 6, Vol. 1, May 1981
Contemporary Affairs Briefing, Rock and the Right, No. 8, Vol. 1, August 1981
C. HOLMES, The Vitality of AntiSemitism, The British Experience Since 1945,
Contemporary Affairs Briefing, No. 4, Vol. 1, February 1981
CHALIAND, Grard, Terrorisme et gurillas: Techniques actuelles de la violence (Flam
marion: France) 1985
CHEETAMALHILAL COMMUNITY PROJECT. Written submission for Socialist
Group hearing held in Manchester, 30 March 1985. Annual Report, 198384
CHEVENEMENT, J.P. Discours du Ministre de l'Education nationale, 29 novembre
1984
CHIARINI, Roberto, CORSINI, Paolo Da Sal a Piazza della Loggia: Blocco d'ordine,
neofascismo, radicalismo di destra a Brescia (19451974) (Milano: Franco Angeli Edi
tore) 1983
CHINESE LIAISON UNIT D. WONG. Written submission for Socialist Group hea
ring held in Manchester, 30 March 1985 with recommendations to the Inquiry and
Socialist Group
CHURCHES' COMMITTEE ON MIGRANT WORKERS IN EUROPE, BRUSSELS.
Migration Newssheet No. 4/198528 4 June 1985
CLAPTON PARK ACTION GROUP. Written submission to the Socialist Group. This
includes background details of the Group's aims and cases of harassment on black
youths in the area
166
CLEMENZ, M. Gesellschaftliche Ursprnge des Faschismus
COCHRANE, R. and BILLIG, M. I'm not National Front Myself But . . . New Socie-
ty, 17 May 1984
COCHRANE, R. and BILLIG, M. 'Extremism of the Centre: the SDP's young followers'
New Society, 20 May 1982
COLLUTTI, Enzo letter of 13. 6. 1985 to Glyn FORD, Chairman of the Committee of
Inquiry (Italian only)
'Combatting racism in the Classroom' the World's Teachers Cooperation, Patterns of
Prejudice Vol. 18, No. 2 1984
COMMISSION FOR RACIAL EQUALITY:
Immigration Control Procedures: Report of a Formal Investigation (London: 1985)
Publications Catalogue Autumn 1984
Racial Harrassment on local authority housing estates: A report by the London Race
and Housing Forum, March 1981
COMITE EUROPEEN POUR LA DEFENSE DES REFUGIES ET IMMIGRES (CE-
DRI)
Deuxime Congrs Limons, 15-21 avril 1985 rapport gnral
On the Situation of refugees and immigrants in Europe 11 April 1983
COMMUNAUT ISRAELITE DE STRASBOURG see Jean KAHN
COMMUNITY ALLIANCE FOR POLICE ACCOUNTABILITY. Written submission to
the Socialist Group Conference on 29 March 1985 in London. This includes the CAPA
Annual Report, 1984
COMMUNITY ROOTS TRUST, LONDON. Notes and Roots News
CORNUAULT, F. La France des Sectes (Paris, Tchou) 1978
CREWE, Ivor and FOX Anthony British Parliamentary Constituencies: A Statistical
Compendium (London: Faber & Faber) 1984
CRISPA La France au Pluriel? (Paris, L'Aarmattan) 1984
DANDEKER, C. and TROYNA, B. 'Facism: Slogan or Concept' Patterns of Prejudice
Vol. 17, No 4 1983
DAVEY, A.G. 'Prejudice and Group Conflict' Patterns of Prejudice Vol. 15, No. 1 1981
DE FELICE, Renzo Antologia sul Fascismo: il giudizio storico (Roma-Bari: Laterza) 1977
DEGENHARDT, H. W. (compiler) and DAY, A.J. (ed) Political Dissent: An Internatio-
nal Guide to Dissident, Extra-Parliamentary, Guerilla and Illegal Political Movements
(London: Longman) 1983
DINGEL, Frank, SANDER, Andreas, STSS, Richard Zu den Ursachen profaschistis-
chen Protestverhaltens unter Jugendlichen. In: Materialien zur Politischen Bildung.
Leverkusen. 1982. 4. S. 49-56
DOMENACH, J. M. Critique des Valeurs et Faillite du Sens France-Forum, janvier-
mars 1985, p. 16-28
DORN, E. Rules and Racial Equality (New-Haven, Yale U.P.) 1979
DUDEK, Peter und JASCHKE, Hans-Gerd Entstehung und Entwicklung des Rechtsextre-
mismus in der Bundesrepublik (Opladen: Westdeutscher Verlag GmbH) 1984 2 Bnde
DUDEK, Peter und JASCHKE, Hans-Gerd Jugendrechtsaussen. Analysen, Essays, Kritik.
(Bensheim: pd. extra Buchverlag 1982.) 165 S
ESSED, Philomena Alledaags Racisme (Feministische Uitgeverij Sara) 1984
167
EUROPEAN NETWORK OF WOMEN
Motion on Social Security adopted at Paris Conference 910 February 1985 Texte du
Collectif Feministe contre le Racisme pour la Rencontre Europenne de Femmes du 9
Fvrier 1985
Dutch Member submission: Vrouwenhandel onderzoek naar aard, globale omvang en
de kanalen waarlangs vrouwenhandel naar Nederland plantsvindt
(Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid: April 1985)
Network News bimonthly
EUROPEAN TRADE UNION CONFEDERATION
Resolution on Xenophobia and Racism (French, German only) adopted by Executive
Committee on 1415 April 1983
Resolution on Migrant Workers and the Members of their families (English, French,
German) adopted by the Executive Committee on 30. 1. 1985
EVOLA, Julius Le razze e il mito delle origini di Roma (Sentinella d'Italia) settembre
1977
Psicologia criminale ebraica (Sentinella d'Italia) 1974
FASCISMO OGGI Nuova destra e cultura reazionaria negli anni ottanta. Atti del Conve
gno Cuneo 1921 novembre 1982. Notiziario dell'Istituto storico della Resistenza in
Cuneo e provincia, numero 23, giugno 1983
FEDERATION INTERNATIONALE DES RESISTANTS (FIR)
49 ans aprs: Neonazisme, fascisme, extrmisme de droite, Resistance Unie
1/2/85
Dokumente, Fakten und Hinweise zur Entwicklung des Faschismus und Neonazis
mus in der BRD und anderen Lndern. Ergnzung 1978 Wien Ergnzung 1977 Wien
Kurzinformation ber das verstrkte Auftreten neonazistischer Aktivitten im Schul
wesen in der BRD sowie in Westberlin Mai 1979
Internationales Symposium zu Fragen des Faschismus, Frankfurt am Main 2930 Okto
ber 1980
Jugend zwischen Rechtsextremismus und Demokratie:
neonazistische Umtriebe an Schulen und Lehreinrichtungen in der BRD und West
Berlin
Beispiele demokratischer Erziehung in den verschiedenen Lndern Juli 1980
FEDERATION PROTESTANTE DE FRANCE: Groupe racisme et le groupe cum
nique sur l'immigration
Racismes I: rapport sur le racisme et l'antismitisme en France 197481 (Paris: 1982)
Racismes : Le racisme au quotidien (Paris: 1983)
Racismes III: Racisme et paganisme de la nouvelle droite (Paris: 1985)
FEIST, Ursula, FRHLICH, Dieter, KRIEGER, Hubert Die Politischen Einstellungen
von Arbeitslosen" Das Parlament 45/ 84 10. November 1984
FRIEDRICH, C.J. and BRZEZINSKI, Z. 'Totalitarian Dictatorship and Autocracy', in
ECKSTEIN, H. and APTER., D. , Comparative Politics (New York, The Free Press)
1973, p. 464474
FORD, Glyn, Press statement, Strasbourg, 12 June 1985
ANNE FRANK INSTITUTE
AntiRacisme Informatie Centrum (ARIC)
In deze buurt GEEN racisme: Buurtactiviteiten (1984)
In deze buurt GEEN racisme: Cursussen (1984)
Vooroordelen veroordeeld: Feiten tegen vooroordelen over buitenlanders (1984)
Oud en nieuw fascisme (Amsterdam 1981)
The Extreme Right in Europe and the United States (Amsterdam: 1985)
Anne Frank Bijlage Vrijheid
168
Anne Frank Krant: Vervolgd en Bezet
Zwart/Wit '84: racisme en anti-racisme in Nederland
FRENCH, Derek Written submission to Glyn FORD and the Socialist Group London
Conference on 29 March 1985
FRIEDLANDER, Robert A. Terrorism: documents of international and local control
(New York: Oceana Publications Inc.) 1979
GARAUD, X. and COURBET, A. ' The Book Trade on the French Far Right' Patterns of
Prejudice, Vol. 16, No. 3 1982
GARON, F. De Blum Retain (Paris, Cerf) 1985
GELBER, M. H. ' Thomas Mann and Antisemitism', Patterns of Prejudice, Vol. 17, No. 4
1983
GELLNER, E. Legitimation of Belief, (Cambridge Cambridge V.P.) 1974
GIRARDET, R. (ed) Le Nationalisme Franais 1871-1924 (Paris, Colin) 1966
GLUCKSMANN, Andr La btise (Paris: Bernard Grasset) 1985
GOULD, S.J. The Mismeasure of Man (New York, Morton) 1981
GREATER LONDON COUNCIL What Can I Do to Challenge Racism? (Ethnic Minori-
thies Unit: London) 1984
GRIOTTERAY, Alain Les Immigrs: le choc (Paris: Pion) 1984
HARTLEY, T. C. 'EEC Immigration Law': Vol. 7 of European Studies in Law (ed. A G
CHLOROS) (Amsterdam: North Holland Publishing Co.) 1978
HENNIG, Eike Written submission he/sch 804 4384 of 25 March 1985 (German only)
HENNIG, Eike Konservatismus und Rechtsextremismus in der Bundesrepublik: Fragen
der Berhrung und Abgrenzung. In: Konservatismus eine Gefahr fr den Frieden?
(Mnchen, Zrich) 1983. S. 299-317
HENNIG, Eike Neonazistische Militanz und Terrorismus: Thesen und Anmerkungen. In:
PFA. Schriftenreihe der Polizei-Fhrungsakademie Mnster. 1983. 1. S. 69-83
HENNIG, Eike, Werte habe ich nur als Kmpfer". Rechtsextremistische Militanz und
neonazistischer Terror. In: Friedensanalysen. Frankfurt/M. 1983. 17. S. 89-122
HOME OFFICE STUDY GROUP Racial Attacks, November 1981
HORCHEM, Hans Josef Letter of 11 June 1985 to Glyn FORD, Chairman of the Com-
mittee of Inquiry
HIRSCHMAN, A.O. Shifting Involvements (Princeton, Princeton U.P.) 1982
IMMIGRATION WIDOWS CAMPAIGN Trial by separation: Women divided from
their husbands by the Immigration Rules (London: 1984)
INFORMATION ON IRELAND Nothing but the Same Old Story: the Roots of Anti-
Irish Racism (London: Information on Ireland) 1984
INFO-TURK Monthly Bulletin (Brussels) No. 104 'Tracing the Grey Wolves in Europe'
INGLEHART, R. et RABIER, J. R. La Confiance entre les Peuples: Dterminants et
Consquences, Revue Franaise de Science Politique, fvrier 1984, p. 5-47
INGLES, J.D. Study on the implementation of Article 7 of the Convention on the Elimina-
tion of All Forms of Racial Discrimination, United Nations, 1983
INSTITUTE OF JEWISH AFFAIRS RESEARCH REPORTS:
December 1980, No. 24, 'The Neo-Nazi Campaign in Germany'
May 1981, No. 6, ' How Popular is Neo-Nazism in Germany'
June 1981, No. 7, 'Anti-semitism in the Western World Today'
169
December 1981, No. 15, 'the Post War Careers of the Protocols of Zion'
December 1981, No. 18, 'Can Prejudice be Measured?' (Switzetland and semitism)
March 1982, No. 1, 'Making the Denial of the Holocaust a Crime in Law'
May 1982, No. 4, 'The Institute for Historical Review: Revisionists who Whitewash
Nazism'
April 1983, No. 5, 'The West German elections March 1983'
May 1983, No. 7, 'The Anti-Foreigner Campaign in Germany'
August 1983, Nos. 11 and 12, 'One Year's Elections: July 1982-1983'
September 1983, No. 17, 'The Second World Conference on Racism'
September 1984, No. 10, 'The Elections to the European Parliament: June 1984
October 1984, No. 11, 'The Rise of the National Front in France'
November 1984, No. 13, 'The Reaction Against Immigrants in France'
April 1985, Research Report No. 1, Mayer Thomas, 'The UN Resolution Equating
Zionism with Racism: Genesis and Repercussions'
April 1985, Research Report No. 2, C C ARONSFIELD, 'The Myth of Zionist-Nazi
Collaboration'
INSTITUTE OF RACE RELATIONS, LONDON
'Campaign Against Racism and Fascism', No. 9, 21. 3. 79
The Institute of Race Relations evidence submitted to the Royal Commission on Cri-
minal Procedure, 'Police Against Black People', Race and Class pamphlet, No. 6.
Recommendations are not now held by the IRR. Institute of Race Relations/Southall
the birth of a black community, 1981.
IRR Media Research Project, 'Police Accountability' Bulletin No. 1, September 1983
IRR Media Research Project, 'Police Accountability', Bulletin No. 2, October 1983.
IRR Media Research Project, 'Police Accountability', Bulletin No. 3, November
1983.
IRR Media Research Project, Bulletin No. 4, Consultative
Committees/Community Relations, December 1983.
IRR Police Media Research Project, 'Police Accountability'/Consultative/Com-
munity Relations, Bulletin, No. 5, January 1984.
IRR Police Media Research Project, 'Police Strategy ' 84' , Bulletin No. 6, February
1984.
IRR Police Media Research Project, 'Annual Crime Statistics', Bulletin No. 7,
March 1984.
IRR Police Media Research Project, 'the Multi-agency approach', Bulletin No. 8,
April 1984.
IRR Police Media Research Project, 'Changes in Police Organisation', Bulletin
No. 10, August 1984.
IRR Police Media Research Project, 'Police Accountability/Community Rela-
tions, Bulletin No. 11, September 1984.
IRR Police Media Research Project, 'Police Media Cooperation', Bulletin No.
12., October 1984
IRR Police Media Research Project, 'The Miners Dispute and Policing London', Bul-
letin No. 13, November 1984.
IRR Police Media Research Project, 'Newman's re-organisation of the Met' , Bulletin
No. 14, January 1985.
IRR Police Media Research Project, 'The Police and Labour: Arguments for Police
Accountability, Bulletin No. 15, February 1985.
IRR Police Media Research Project, 'Police Operations', Bulletin No. 16, Februa-
ry 1985
INTERNATIONAL LABOUR ORGANISATION
Convention 111 Convention concerning discrimination in respect of employment
and occupation.
Convention 97 concerning Migration for Employment (revised 1949).
170
Convention 143 concerning migration in abusive conditions and the promotion of
equality of opportunity and treatment of migrant workers. ILO standards and action
for the elimination of discrimination and the promotion of equality of opportunity in
employment (1984).
International Labour Conference: Report of the Committee of Experts on the applica-
tion of conventions and recommendations.
71st Session 1985 General report and observations concerning certain countries.
Activities of the Equality of Rights Branch (EGALITE/1984/D. 2)
ISTITUTO NAZIONALE PER LA STORIA DEL MOVIMENTO DI LIBERAZIONE
IN ITALIA Letter of 19 June 1985 (Italian only)
JACQUART, A. A la recherche d'un contenu pour le mot 'race': la rponse du gnticien
in LENDER, M. Pour Lon Poliatsou, le racisme mythes et sciences, (Bruxelles, Com-
plexe) 1981, p. 31-40
JANKE, Peter Guerrilla and Terrorist Organisations: a world directory and bibliography
(Brighton: Harvester Press) 1983
JEANNIERE, Abel Dans le maquis des racismes, Esprit 1984 pp. 293-307
JEWISH SOCIALIST GROUP Written submission for Socialist Group hearing held in
Manchester, 30 March 1985. 'Racism and Fascism. Where we stand'
JOWELL, R. and AIREY, C. British Social Attitudes: the 1984 Report, (London: Gower)
1984
KAHN, Jean Discours au Cercle Europen, Strasbourg le 4 mars 1985
KALIBALA, M Correspondence and notes
KALINOWSKY, H. H. Rechtsextremismus und Strafrechtspflege, Federal Ministry of
Justice, 1985
KALTEFLEITER, Werner Wirtschaft und Politik in Deutschland, (Kln, Westdeutscher
Verlag) 1968
KATHOLISCHE AKADEMIE, SCHWERTE Resolution ber 40. Jahrestag der
Befreiung des Konzentrationslagers Auschwitz, anllich der Tagung, 'Neonazis in den
Medien Werbung oder Aufklrung?' 27. Januar 1985
KIELMANSEGG, Peter Graf Seminar fr politische Wissenschaft der Universitt, Kln,
Brief vom 25. April 1985, zu Herrn Glyn FORD, Vorsitzende des Untersuchungsaus-
schusses
KING, Michael and MAY, Colin Black Magistrates: a study of Selection and Appoint-
ment (London: The Cobden Trust) 1985
KINGS CROSS WOMEN' S CENTRE, LONDON Written submission to the Socialist
Group Conference on 29 March 1985 in London. This includes:
Details of National Front Attacks against the Women's Centre.
A copy of ' Network' , July 1983 (News from the English Collective of Prostitutes).
A copy of Black Women for Wages for Housework report
KUEHNELT-LEDDIHN, Erik V. Die falsch gestellten Weichen" Verlag Hermann
Bhlaus Nachf. Wien-Kln-Graz 1985
Anhang: eine Sprachregulierung, Was ist faschistisch?"
KUPER, Leo Genocide: Its Political Use in the Twentieth Century, (Harmondsworth:
Penguin Books) 1981
LAURENT, F. L'Ordre Noir (Paris, Stock) 1978
LAYTON-HENRY, Dr. Zig, Centre for Research in Ethnic Relations. Written submis-
sion to Glyn FORD and Committee of Inquiry. 'Racial Attacks in England', April 1985
'The Politics of Racial Attacks', in Politics of Race in Britain (London: Allen and
Unwin, August 1984 pp. 108-121
171
'The National Front', in Politics of Race in Britain, Allen and Unwin, August 1984 pp.
88-107
'LEGAL DEVELOPMENTS' Patterns of Prejudice, Vol. 16, No. 3 1982
'LEGAL DEVELOPMENTS' Patterns of Prejudice, Vol. 17, No. 4 1983
van der LEK, Bram, and D' ANCONA, Hedy, Bericht zur Situation homosexueller
Frauen und Mnner angesichts eines Wiederauflebens von Faschismus und Rassismus,
den 18. Mrz 1985 und den 22. Mai 1985
LEMAITRE, H. Les Fascismes dans l'Histoire (Paris, Cerf) 1959
LE PEN, Jean-Marie, Lettre M. Glyn FORD, Prsident de la soi-disant commission
d'enqute sur la monte du fascisme et du racisme en Europe' , du 16 janvier 1985
LETAMENDIA, P. Les Partis Politiques en Espagne Paris, PUF, 1983
LEVI-STRAUSS, Claude, Race et histoire
LIGUE DES FAMILLES, BRUXELLES, BELGIQUE. ' Note pour le Parlement Europen,
du 13 mai 1985'
LIMBURG (Provincie) Jaarverslag 1983: Provinciale Dienst voor Onthaal van Gastarbei-
ders
Projectsamenhang. Werkingsverlag 1984 Programmane 1985.
Onthaal Immigranten: Informatiebrochure 1985.
Actuele ontwikkelingen op het vlak van gemeentelijke migrantenraden in Limburg
(September 1984)
LINKLATER, V. M. HILTON, I., and ASCHERSON, N. The'Fourth Reich: Klaus Bar-
bie and the Neo-Fascist connection (London: Hodder and Staughton) 1984
LINZ J. El Sistema de Partidos en Espana (Madrid: Narcea) 1976
LINZ, J. 'From Falange to Movimiento Organisacion: The Spanish Single Party and the
Franco Regime 1936-1968' in HUNTINGTON S.P. and MOORE C.H., Authoritarian
Politics in Modern Society, (New York: Basic Books) 1970, p. 128-203
LINZ, J. 'Political Space and Fascism as a Late-Comer', in LARSEN S. U. et al., Who
Were the Fascists: (Bergen: Universitetsforlaget) 1980, p. 153-189
LINZ, J. 'Some notes toward a Comparative Study of Fascism in Sociological Historical
Perspective' in Fascism: a Reader's Guide, LAQEUR W. (ed.), (London: Wildwood-
house) 1976, p. 3-21
LINZ, J. 'Totalitarian and Authoritarian Regimes' in GREENSTEIN F. et POLSBY N. ,
Handbook of Political Science, Vol. 3, 1975, p. 175-411
LIPOVETSKY, G. L'Ere du Vide (Pans: Gallimard) 1983
LIZIN, Anne-Marie, DPE Dossier concernant M. Mahmoud AKKOUR, de nationalit
marocaine, demeurant en Belgique depuis mars 1971
MACALISTER, Eileen: letters and enclosures of 28 May 1985
MALAUD, Philippe, Observations par lettre du 24 janvier 1985 M. Glyn FORD, Prsi-
dent de la commission d'enqute
MANCHESTER CITY COUNCIL Written submission for Socialist Group hearing held
in Manchester on 30 March 1985. 'Racial Harassment on Council Housing Estates'
MARKET AND SOCIAL RESEARCH ORANISATIONS
Gallup International, London, U.K. Extracts from Gallup monthly polls.
Gallup Markedsanalyse Als. Hellerup, Danemark:
Surveys 10 February 2 March 1985
21 October 10 November 1984
10 October 30. October 1982.
FOP, Paris, France
172
Sondage IFOP/Le Point 22 septembre 1980
Sondage IFOP/Le Monde 1213 fvrier 1984
Sondage IFOP/Humanit Dimanche 1017 janvier 1984
Institut fr Angewandte Sozialwissenschaft, Bundesrepublik Deutschlands Anhnger
der neuen Rechtspartei: Beitrge zur Diskussion ber das Whlerreservoir der NPD.
Bad Godesberg, Februar/Mrz 1967.
Landsdowne Market Research, Republic of Ireland. 'Attitudes to Colour, Sport and
South Africa': a tabular report February Omnibus 1981.
NOP Market Research Ltd., London, U.K. Political, Social, Economic Review No. 14,
April 1978. 'Immigration and Race Relations'.
Social and Community Planing Research, London, U.K. Extract from 'British Social
Attitudes: the 1984 Report' R. JOWELL, C AIREY (London: Gower) 1984.
World Opinion Update: a monthly summary of opinion on issues of international
importance (Williamstown, Mass., USA)
MARRUS, Mr. 'French Antisemitism in the 1980's' Patterns of Prejudice, Vol. 17, No.
2 1983
MAY 3RD DEFENCE COMPAIGN Copy of compaign details
MEMMI, ., Le Racisme (Paris: Gallimard) 1982
MERMET, G. Francoscopie (Paris: Larousse) 1985
MICHAUD, Yves Violence et Politique, (Paris: Gallimard) 1978
MICHELETTI: Fondazione biblioteca archivio Luigi Micheletti.
Riassunto su Recrudesnza del fascismo e del razzismo in Europa giugno 1985
Studi bresciani n. 13 1984
Studi bresciani n. 7 1982, and newspaper articles
MIGRANTS ACTION GROUP, LONDON Statement of policy
MIGUEL DE AZOLA, J. El Hecho Vasco in LINZ J. (ed.) Espana: Un presente para el
futuro Voi. 1, Madrid, Instituto de Estudios Econmicas, 1984, p. 213283
MILIZA, P. et BENTELI, M. Le Fascisme au XX' Sicle (Paris: Richelieu) 1973
MINORITY RIGHTS GROUP LTD. Written submission includes:
'The Refuge Dilemma', the MRG, Report No. 43.
'Western Europe's Migrant Workers' , the MRG, Report No. 28.
'Teaching about Prejudice', the MRG, Report No. 59.
'The Rastafarians', the MRG, Report No. 64.
MONTESQUIEU, De l'Esprit des Lois
MOSONYI, Pierre letter from details of personal racial discrimination.
NEO NAZIS IN VIENNA by a Austrian Correspondent Patterns of Prejudice, Vol. 16,
No. 1 1982
LONDON BOROUGH OF NEWHAM Written submission to the Socialist Group Con
ference on 29 March 1985 in London. This includes details of extreme right wing
harassment in Newham. Prepared by Barry Simons, Director of Housing
ORIGINS OF RACE PSYCHOLOGY (I&II) Vols. 16 & 17, Nos. 3 & 1 1982 and 1983
O'SULLIVAN, Mr J., Written submission to Barbara CASTLE, MEP, on personal expe
rience of racism in Germany
PAYGAM International Asian Youth Movement September 1984 note
PAYNE, G. Falange: A. History of Spanish Fascism Standford, Standford V.P., 1969
PAYNE, S.G. 'The Concept of Fascism' in S.U. LARSEN et al., Who Were the Fascists?
(Bergen, Universitetsforlaget) 1980, p. 1425
PIERROT. Alain L'cole franaise et les Etrangers, Esprit, June 1985
173
MARK PONNAMPALAM SUPPORT CAMPAIGN
Campaign Bulletins 18.
First Interim Report of the Campaign, submitted to the Greater London Council.
Petition No. 162/84 to the European Parliament on Racism in the Health Service of the
United Kingdom, PE 96.117
POPPLEWELL, Mr Justice 'Committee of Inquiry into crowd safety and control at sports
grounds: Interim report' (London: HMSO) 1985
PUHLE, H. J. Baskicher Nationalismus" in WINKLER H. A. (ed.),
Nationalismus in der Welt von Heute, (Gttingen: Vandenhoeck & Ruprecht) 1982, p.
5181
QUAZZA, Guido Letter of 16 June 1985 to Mr Glyn FORD, Chairman of the Committee
of Inquiry
RAE, Douglas, Equalities (Cambridge, Mass!: Harvard Univ. Press) 1981
RAUFER, Xavier Terrorisme Violence: Rponses aux questions que tout le monde se
pose (Paris: J.J. PAUVERT aux editions Carreve) 1984
REMOND, R. Les Droites en France Paris (Aubier Montaigne) 1982
REVELLI, Marco
Il Medioevo della Destra: pluralit di immagini strumentali Quaderni medievali No.
16, dicembre 1983 pp. 109136.
Panorama editoriale e temi culturali della destra militante Problemi dell'Informazione
a. Vili., n. 1, gennaiomarzo 1983 pp. 2551.
I nuovi proscritti: appunti su alcuni temi culturali della nuvoa destra Rivista di sto
ria contemporanea N. 1, 1983 pp. 3769
THE REVIVAL OF THE FAR RIGHT IN FRANCE, Patterns of Prejudice, Vol. 18,
No. 2 1984
RICH, P. Landscape, Social Darwinism and the Cultural Roots of South African Racial
Ideology, Patterns of Prejudice, Vol. 17, No. 3 1983
ROLLAT, A. Les Hommes de l'ExtremeDroite (Paris, CalmanLvy) 1985
ROSE E. J. . Colour and Citizenship: A report on British and Race Relations (Lon
don, OUP) 1968
ROTH, Stephen AntiSemitism and International Law in Israel Israel Yearbook on
Human Rights, Vol. 13, 1983
ROTHLEY, Willi, MEP, Letter to Mr Glyn FORD, Chairman of the Committee of Inqui
ry of 24 April 1985 with enclosures on the case of Mr Heinz TUFFERS Editor Die
Rheinpfalz"
ROUBAIX (Ville de) l'Immigration Roubaix: constant et perspectives (Conseil munici
pal de Roubaix, France) 1985
ROUBAIX . . . et l'immigration (quelques rflexions) 1985. Comment rsoudre les con
flits1985
ROUSSEL, Eric Le cas LE PEN: les nouvelles droites en France (J C Lattes, France) 1985
RUNNYMEDE TRUST
Ann DUMMET Citizenship and Nationality September 1976
Francesca KLUG Racist Attacks February 1982.
Publications on Race and Immigration 197083.
Runnymede Trust Bulletin: 'Race and immigration'.
P. GORDON 'Incitement to Racial Hatred' , a briefing paper.
The Runnymede Trust, 'The Operation and Effectiveness of the Commission for Racial
Equality'. Evidence submitted to the subcommittee on Race Relations and Immigration
of the House of Commons Select Committee on Home Affairs
174
SABLIER, Edouard Le Fil Rouge: Histoire secrte pour la France (Paris: Pion) 1983
SALMON, P. Education in a Multicultural Society, Patterns o Prejudice, Vol. 15, No.
1 1981
SARTRE, JeanPaul Rflexion sur la question juive (Gallimard Folios Essais: Paris) 1954
SCARMAN, Lord 'The Brixton Discorders 1012 April 198: Report of an Inquiry.
(London: HMSO) Cmnd 8427 November 1981
SCHWALBAHOTH, Frank MEP, Report on the current situation of fascism and racism
in the German Federal Republic (December 1984)
SEIDEL, Gill Written submission to the European Parliament Committee of Inquiry. This
includes:
(a) A manuscript, The Holocaust Denial
(b) A chapter, 'The Concept of Culture, 'Race' and Nation in the British and French
New Right'
(c) A manuscript, La Nature de la Droite
plus summaries and extracts of above and a related research proposal
SMITH, D. J. Unemployment and Racial Minorities (London: PSI) 1981
SOUCY, R. J. 'The Nature of Fascism in France' Journal of Contemporary History,
January 1986
SOUTHWARK, M. , WOOLWICH, M. They Stand Condemned (what every Christian
should know about the National front), Coronet Press, 1979
SPD Ist der Rechtsextremismus wieder eine Gefahr fr die deutsche Demokratie? Anh
rung der SPDFraktion im niederschsichen Landtag am 22. Januar 1982. (Hannover
um 1982) 189 S
SPINOZA, Tractatus TheologicoPoliticus
SPARKS, Dave Race Relations Advisor, London Borough of Waltham Forest. Written
submission sent to Alf LOMAS MEP for Socialist Group London Conference on
29 March 1985. Two local cases of discrimination
STASI, Bernard L'immigration: une chance pour la France (Paris: Editions Robert LAF
FONT) 1984
STAUFFENBERG, Frank Ludwig, MEP, Comments on report of Mr SCHWALBA
HOTH, MEP, (April 1985)
STERN, Edith, Briefen vom 15. 3. 1985, 28. 4. 1985 und AnlagenKopien der Vermer
ken an die Menschenrechtskommission des Europarats, Strabourg
STERNHELL, Z. Ni Droite ni Gauche, L'Idologie Fasciste en France (Paris: Seuil) 1983
STERNHELL, . La Droite Rvolutionnaire: Les franaises du fascisme 18851914
(Paris: Editions du Seuil) 1978.
Sur le fascisme et sa variante franaise, Le Debat No. 32, novembre 1984
TAYLOR, S. The National Front in English Politics (London: Macmillan) 1982
TEER, F. and SPENCE J. Political Opinion Polls (London: Hutchinson) 1972
TENEKYDES, V. G. Recueil des Cours de l'Acadmie de droit international de la Haye
THEOLLEYRE, J. M. Les NoNazis (Paris: Messidor) 1982
THUILLIER, P. Darwin et Co. (Bruxelles: Complexe) 1982
THUILLIER, P. Les Biologistes vontils prendre le Pouvoir? (Bruxelles: Complexe) 1982
THURLOW, R. 'Fascism &c Nazism No Siamese Twins" Parts 1 & 2, Patterns of Pre
judice, Vol. 14, Nos. 1 & 2, 1980
TOMLINSON, J. Left, right, the march of political extremism in Britain (London: Cal
der)
175
TRUEBLOOD, C. J., Written submission for Socialist Group hearing held in Manchester
on 30 March 1985. 'Racial Attacks and Harassment in Cheetham, January 1982'
UNITED NATIONS
International Convention on the Elimination of All Forms of Racial Discrimination.
International Covenant on Civil and Political Rights.
International Covenant on Economic, Social and Cultural Rights.
Charter of Economic Rights and Duties of States (adopted at 29 Session of the General
Assembly, New York, 12 December 1974).
General Assembly Resolution 39/ 114 of 14 December 1984 on 'measures to be taken
against Nazi, Fascist and neo-Fascist activities and all other forms of totalitarian ideolo-
gies and practices based on racial intolerance, hatred and terror'.
Official Records, Thirty-Ninth Session, supplement No. 51.
Report of the Committee on the Elimination of Racial Discrimination.
General Assembly: Official Records Thirty-Ninth Session supplement No. 18
(A/ 39/ 18).
Report of the Committee on Human Rights General Assembly: official records Thirty-
Eighth Session, supplement No. 40 (A/ 38/ 40).
Repon of the Second World Conference on the Struggle Against Racism and Racial Dis-
crimination. Geneva 1-12 August 1983 A/Conf. 119/ 26. Human Rights: Collection of
international instruments. New York, 1983 ST/ HR/ 1/ Rev. 2.
Report on the 40th Session, Committee on Human Rights (6 February-16 March
1984), Economic and Social Council official documents 1984 supplement No. 4
E/ 1984/ 14, E/ CN. 4/ 1984/ 77.
Seminar on Recourse Procedures available to victims of Racial Discrimination and acti-
vities to be undertaken at the regional level United Nations Division of Human
Rights, Geneva 9-20 July 1979 ST/ HR/ SER. A/ 3.
Committee on the Elimination of Racial Discrimination (CERD)
Sixth periodic reports of States parties due in 1983
Fifth periodic reports of States parties due in 1981
Fourth periodic reports of States parties due in 1979
Third periodic reports of States parties due in 1977
VAN MIERT, Karel, MEP, Letter to Mr Glyn Ford, Chairman of the Committee of
Inquiry of 3 June 1985 on sport and violence and the role of extreme right
WALSALL COMMUNITY RELATIONS COUNCIL Details of Council members, mee-
tings and campaigns. Copy of the situation concerning marriage rules sent to Mr EVRI-
GENIS
WALTHAM FOREST IRISH PROJECT Report on the case of Mr Frank GORMAN:
complaint of racial discrimination in place of work (1984)
WEBER, E. The Nationalist Revival in France 1905-1914 (Berkeley: California U.P.)
1968
WEBER, Eduard, Letter to the European Parliament dated 23. 4. 1985
WILKINSON, Paul The New Fascists (London: Pan Books) 1983
The Listener: various articles
Encyclopaedia Britannica excerpt
WILLIAMS, J., DUNNING, E., and MURPHY, P. Hooligans Abroad: The behaviour
and control of English fans in Continental Europe (London: RKP) 1984
WILSON, Harold The Labour Government 1964-1970: A Personal Record (London:
Weidenfeld and Nicolson) 1971
WILSON, Peter Written submission to Barbara CASTLE, MEP. This includes details of
personal experience of racism.
176
E. List of other documents, Newspapers, Journals and Publications consulted
General interest
AGENCE TELEGRAPHIQUE JUIVE
ANTI
CAMBIO 16
CORRIERE DELLA SERA
DEKAPENTHIMEROS POLITIS
DIE WELT
EL PAIS
ENCOUNTER
EPIKENTRA
ESPRIT
FINANCIAL TIMES
FRANKFURTER ALLGEMEINE ZEITUNG
INTERNATIONAL HERALD TRIBUNE
JEWISH CHRONICLE NEWS SERVICE
L'HUMANITE
LE DEBAT
LE FIGARO MAGAZINE
LE MONDE
LE NOUVEL OBSERVATEUR
LIBERATION
NEUE ZRCHER ZEITUNG
NEW SOCIETY
SUNDAY INDEPENDENT, IRELAND
THE ECONOMIST
THE GUARDIAN
THE TIMES
TIEMPO
TIME MAGAZINE
TIMES LITERARY SUPPLEMENT
TIROLER TAGESZEITUNG
Special interest
ACTION BRIEFING
ALTARF All London Teachers Against Racism & Fascism Newsletter
AR RISGUARDO
BRITISH NATIONALIST
DIMENSIONE COSMICA rivista bimestrale di fantascienza ed astronomia
DIORAMA LETTERANIO - mensile (Firenze)
ELEMENTS: POUR LA CIVILISATION EUROPEENNE: la revue culturelle de la nou-
velle droit (Paris)
EWYN alternative femminili: occasional pamphlet
FACT FINDER
HISTORICAL REVIEW PRESS Leaflets
HOLOCAUST NEWS
IMAN (Embassy of the Islamic Republic of Iran, London)
La CONTEA mensile dispolitica e cultural Roma
LE LIGUEUR Hebdomadaire familial du couple, des parents et des jeunes Bruxelles
MILITANT
MILITIA periodico mensile Roma
NATIONAL FRONT NEWS
177
NATIONALISM TODAY
NEW NATION
NOTRE EUROPE
OXYGENE
PRESENT
QUEX ottobre 1978
SEARCHLIGHT Monthly Magazine London
SOCIALIST ORGANISER
SOCIALIST WORKER
SOLIDARITY
SPEARHEAD
THE NEWS LINE
THE SCORPION Quarterly London
VORWRTS
F. Declaration contre le racisme
La socit franaise est confronte un problme d'accueil de populations trangres et de
communauts culturelles et religieuses.
Des moeurs, des cultures, des croyances de diverses origines souhaitent s'affirmer et
coexister dans le concert national, sans perdre de leur spcificit.
Une partie du corps social national ragit par des rflexes de peur et d'intoltance se tra-
duisant soit par un rejet, soit par une exigence d'assimilation totale. Ces attitudes sont
gnratrices d'incomprhension, de haine et trop souvent de violence meurtrire.
L'effacement du souvenir des catastrophes suscites par le nazisme et les difficults sociales
et conomiques traverses par notre socit ont libr un discours qui a amplifi et banali-
s le racisme.
Des idologies extrmistes discriminatoires trouvent une emprise chaque jour plus grande
dans notre pays.
Les organisations et associations humanitaires suivantes:
Droit de l'Homme et Solidarit
Droit Humain
Grande Loge de France
Grande Loge Traditionelle et Symbolique
Grand Orient de France
Ligue des Droits de l'Homme (L.D.H.),
Ligue Internationale Contre le Racisme et l'Antismitisme (LICRA)
Mouvement Contre le Racisme et pour l'Amiti entre les Peuples (MRAP)
se sont rassembles pour faire face cette volution dangereuse et lancer un appel toute
la population.
Le Conseil Permanent de L'Episcopat
Le Conseil de la Fdration Protestante
Le Comit Inter-Episcopal Orthodoxe
Le Conseil Suprieur Rabbinique
Le Grande Mosque de Paris
qui avaient dj fait en mars 1984 une dclaration commune contre le racisme et pour le
pluralisme de la socit, ont jug bon de s'associer cet appel.
Ils estiment que certaines manifestations d'intolrance dans la socit franaise sont suffi-
samment graves pour que, par-del leurs diffrences d'approche, ils unissent pour la pre-
mire fois leurs voix et leurs efforts.
178
Ensemble, ils dclarent qu'il est urgent de:
affirmer le respect de l'autre;
se solidariser avec les personnes et les minorits victimes de discrimination, leur recon-
natre les mmes droits la justice, la libert et l'galit;
vivre ensemble dans la tolrance des diffrences et l'enrichissement mutuel pour une
socit meilleure de laquelle les imigrs ne sauraient tre exclus.
Source: Hebdomadaire No. 2158 TC 18 au 24 novembre 1985.
179
>

OS

Os
OS
C/i
g
o

You might also like