You are on page 1of 168

1886.

1926.

Maatschappij voor Diergeneeskunde


Afdeeling Friesland.

JUBILEUM-UITGAVE
bij hef 40jarig bestaan
der afdeeling, bevattende
hef voornaamste van waf
in die periode in de vergaderingen werd behandeld.

1926.

1886.

Maatschappij voor Diergeneeskunde


Afdeeling Friesland.
I I

JUBILEUMUITGAVE
bij hef 40-jarig bestaan
der afdeeling, bevattende
hef voornaamste van waf
in die periode in de vergaderingen werd behandeld.

VOORWOORD.

Het mag stellig een goede gedachte heeten, na het 40-jarig bestaan
eener vereeniging al het in die jaren doorleefde, nog eens weder aan zich
te laten voorbij gaan en het is de commissie, door de afdeeling aangewezen
om het meest belangrijke uit de notulen der vergaderingen, door onze
jubileerende afdeeling gehouden, in druk te doen verschijnen, dan ook een
aangename taak geweest, daaruit de uit een wetenschappelijk of historisch
oogpunt of uit beider oogpunten meest belangrijke zaken te mogen uitzoeken en ze u in dezen vorm aan te bieden.
De commissie heeft gemeend het meest zuiver alles weer te geven
door de notulen vergaderingsgewijs in chronologische volgorde te laten;
slechts voor 2 zaken heeft zy daarop een uitzondering gemaakt en wel
voor den strijd, die door de afdeeling is gevoerd in zake de tuberculinaties
en die in zake het tarief bij vlekziektenting. Zij heeft het over deze
kwesties besprokene bij elkaar gebracht, doch ook daarvan geen extract
gemaakt, maar vergaderingsgewijs alles bij elkaar gevoegd.
De commissie meent, dat er aldus een goede vraagbaak is ontstaan
voor hem, die met gedachten en feiten in die 40 jaren door onze leden
geuit, zijn eigen kennis wil verrijken of zich een beeld wil vormen van
den historischen groei der dingen en van den strijd, die ouderen menigmaal
moesten voeren, voor zaken, die de jongeren' als iets van zelf sprekends
beschouwen.
Hoewel de commissie heeft getracht iets na te vorschen van den tijd
vr '86, is het haar niet gelukt daarvan met zekerheid veel vast te
stellen; waarschijnlijk zal, zoo er al vereenigingsleven is geweest, dit wel
niet veel beteekenis hebben gehad en mogen we dan ook wel aannemen,
dat met de oprichting onzer afdeeling, waarvoor een woord van hulde aan
deze pioniers hier niet mag ontbreken, het gemeenschappelijk in organisch
verband bespreken van wetenschappelijke en maatschappelijke belangen,
voor de Friesche dierenartsen een aanvang nam en gedurende al die jaren,
al waren er natuurlijk ups and downs", van veel beteekenis is geweest.

Moge onze bloeiende afdeeling met haar opgewekt vereenigingsleven


steeds zijn en blijven de organisatie, deel uitmakende van de groote Mij.
voor Diergeneeskunde, waar in opgewekten, collegialen geest, de diergeneeskundige wetenschap en het belang der dierenartsen wordt gediend en moge
het naslaan van dit gedenkboek in tijden van neergang er mede toe
bijdragen, zich weder op te heffen, in tijden van bloei er aan doen
herinneren, wat door het verleden is gewrocht.
Zij ten slotte nog vermeld, dat een lijst van allen, die waren of zijn
lid van de Afdeeling Friesland der Mij. v. Diergeneeskunde en van hen,
die als haar bestuursleden hebben gefungeerd, aan dit werk is toegevoegd,
dan legt de commissie hiermede het resultaat van haar werk in uwe
handen na een woord van oprechten dank aan den drukker, den heer
A . H . Veenbaas Jzn., directeur der N.V. v.h. G. Taconis te Wolvega, voor
zijn uitnemende zorgen aan deze uitgave besteed.
De Commissie:
H . VEENSTRA.
A. H . VEENBAAS.
J. ZWEERS.

OPRICHTINGSVERGADERING.
In Mei 1886 werd door den Heer J. D . Westholz, districtsveearts, een schrijven gericht aan alle
veeartsen in de provincie Friesland, behelzende
dat Z E d . van de Maatschappij tot bevordering der
Veeartsenijkunde in Nederland was uitgenoodigd
pogingen in het werk te stellen, teneinde in de
provincie Friesland eene afdeeling dier Maatschappij op te richten. Hij verzocht den geadresseerde
mededeeling te doen of op diens medewerking kon
worden gerekend.
Den 9den Juli, 's morgens \0 / uur, werd, mede
op uitnoodiging van den Heer Westholz, voor dat
doel eene vergadering belegd in het logement van
Van Wely te Leeuwarden.
Tegenwoordig : J. M . D . Westholz van Leeuwarden, R. Boer Hzn., St. Anna Parochie, P. C . Buijterse, Harlingen, K . Bergsma, Irnsum, H . Veenstra,
Oosterwolde, J. M . A . Zwart, Schrans Huizum, J .
Jansma, Joure, H . F. Egging, Beetsterzwaag, H . C.
Poll, Witmarsum, E . Sytsema, Kollum, G . van der
Meulen, Menaldum, H . van Staa, Sneek.
Later verschenen nog ter vergadering : M . H i b ma, Franeker, B . J. C. Hubenet, Dokkum.
De Heer Westholz opende de vergadering. Hij
noemde het doel der bijeenkomst bekend, als zijnde
reeds vermeld in zijn schrijven gericht aan alle
Veeartsen in Friesland. Op dat schrijven hadden
allen, behalve de Heeren Verdenius te Leeuwarden
en N . B . Kielstra te Opeinde, hunne ingenomenheid
betuigd met het plan, om hier in Friesland eene
afdeeling op te richten van de Maatschappij tot
bevordering der Veeartsenijkunde in Nederland.
Hij had, na aanzoek uit Utrecht ontvangen te hebben, niet gedraald in dezen het initiatief te nemen
nu de Vereeniging van Veeartsen uit de drie
Noordelijke provincin" in geen jaren teekenen van
leven had gegeven en niet meer scheen te bestaan,
terwijl toch de wenschelijkheid om als veeartsen
nu en dan onderling van gedachten te wisselenzeker geen betoog behoefde. Uitvoerbaar was die
oprichting nu in de laatste jaren het aantal gediplomeerde veeartsen in Friesland aanmerkelijk was
vermeerderd, temeer nu de belangstelling in die
oprichting door de tegenwoordigheid van 12 veeartsen zoo schitterend bewezen werd. Hij meende
daarom dat hij met vertrouwen op de volle instemming van alle aanwezigen kon rekenen wanneer hij
verklaarde dat de Afdeeling Friesland van de Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde in
Nederland was opgericht.
Nadat die teekenen van instemming waren gegeven werd overgegaan tot de benoeming van een
bestuur dat na gehouden bespreking zou bestaan
uit een Voorzitter, Onder-Voorzitter, Penningmeester en Secretaris.
Bij de eerste stemming waren 12 briefjes ingex

komen en waren elf stemmen op den Heer J . M . D .


Westholz als voorzitter uitgebracht. Voor de overige functies werd geene volstrekte meerderheid
verkregen. Bij de tweede stemming werd de meerderheid verkregen voor onder-voorzitter R. Boer
Hzn., voor penningmeester H . F. Eggink, voor secretaris H . van Staa. Alle benoemden verklaarden
zich bereid de hun opgedragen betrekkingen te vervullen.
Op voorstel van den voorzitter werd onmiddellijk
overgegaan tot het maken van een huishoudelijk
reglement der afdeeling. De reglementen der afdeelingen Groningen en Gelderland werden daarbij tot
basis der bespreking aangenomen.
Discussie ontstond over de volgende punten :
of ook niet-veeartsen lid konden worden.
Werd besloten dat alln gediplomeerde of wetenschappelijk gevormde veeartsen lid kunnen zijn.
Het aantal, tijd en plaats der vergaderingen.
Werd besloten dat jaarlijks twee vergaderingen
zouden worden gehouden in de maanden Augustus
en December, telkens te Leeuwarden.
Het zenden van n of twee afgevaardigden naar
de algemeene vergadering te Utrecht.
Wordt besloten n afgevaardigde te zenden, die
daarvoor eene vergoeding uit de kas ontvangt van
f io. en gehouden is een schriftelijk rapport in
te dienen.
Verder werd de contributie vastgesteld op f 5.00
terwijl die contributie dit jaar niet zal worden geheven van de heeren Veenstra lid van de afd. U t recht, H . C . Poll, M . Hibma en R. Boer Hzn., leden
van de algemeene afdeeling der Maatschapij en
thans overgegaan bij de afd. Friesland.
Het reglement wordt daarop in zijn geheel vastgesteld.
Vergadering op Vrijdag 10 Sept. 1886.
Boutvuur. Kan het nuttig zijn, dat in de behoefte
aan inentingen wordt voorzien, als voorbehoedmiddel tegen boutvuur ? De vergadering is van oordeel
dat daar waar boutvuur veelvuldig voorkomt, de
inenting daartegen zeer wenschelijk is en het alzoo
nuttig kan zijn dat in die behoefte wordt voorzien.
Tuberculose. De afd. Gelderland verlangt uitspraak der Algemeene Vergadering aangaande de
noodzakelijkheid, dat onteigening en afmaking, i n geval van parelziekte, voorgeschreven worde bij de
wet.
Na geanimeerde discussie, waarbij verschillende
zienswijzen omtrent de schadelijkheid van vleesch
van parelzieke runderen werden te berde gebracht
en er vooral werd gewezen op de moeilijke onderkenning der ziekte in vele gevallen, besloot men
de groote omvang der vraag in aanmerking genomen den afgevaardigde, thans bekend met de denk-

6
beelden der vergadering in diens stemming geheel
vrij te laten.
Enting varkensziekte. In Frankrijk en Baden
wordt de inenting tegen de varkensziekte met goed
gevolg toegepast. Ook voor ons land zou dit van
zeer groot nut zijn. Welke middelen kunnen worden aangewend om dit voorbehoedmiddel bij de
veehouders ten onzent ingang te de doen vinden ?
De heer Westholz dit punt inleidende zegt : Zoo
als bekend is komt varkensziekte in ons land en
vooral in Friesland veelvuldig voor. Eveneens is
het bekend, dat van alle middelen, die men tegen de
ziekte heeft aangewend, geen enkel doeltreffend is,
zoo ook dat alle mogelijke voorbehoedmiddelen, tegen deze ziekte gebruikt, niet in staat waren haar
te keeren. Sedert enkele jaren is daarin echter verandering gekomen. Prof. Pasteur, bekend door zijn
inentingsproeven tegen vele besmettelijke ziekten,
deelde in 1882 en '83 aan de Academie van wetenschappen te Parijs mede, dat hij meende in staat
te zijn door inenting met gemitigeerde smetstof
varkens tegen varkensziekte te beschutten. Inentingsproeven te Vauclus bevestigden dit. Naar aanleiding hiervan werden op initiatief der regeering
en onder medewerking van een assistent van Pasteur in Baden door Lydtien op 15 stations 119 varkens ingent, terwijl 118 ter controleering der proeven dienden. Deze dieren waren 8-16 weken oud
en werden 2 maal, 12 dagen na elkander, op de binnenvlakte van de schenkel ingent door subcutane
injectie van 12 cgr. smetstof.
Door de inenting
werden meerdere dieren ziek en stierven 5 % aan
echte varkensziekte. Na gevolgde inenting met niet
verzwakte smetstof zoowel aan ingeente als nietingente, ter controleering verricht, bleek dat geen
enkele der vroeger ingente varkens werd aangetast en zeer vele der niet-ingente dieren stierven.
Tevens bleek later dat de inenting op de groei der
varkens niet het minste nadeel uitoefende.
Naar aanleiding van dit prachtig resultaat komt
het inleider voor dat het zeer wenschelijk is, dat
dergelijke inentingen ook hier in Friesland worden
verricht, terwijl het verkrijgen van entstof blijkens
de circulaire Poels geen bezwaar meer kan opleveren.
De secretaris wenscht op te merken dat niet alle
proeven even schitterend zijn uitgevallen als die te
Baden, b.v. die te Bordeaux waarbij 16 van de 23
ingente varkens stierven, terwijl bij andere proeven de gente varkens later slecht groeiden. Ook
merkt hij op dat de prijs der entstof te Baden was
5 ets. voor ieder varken, terwijl het laboratorium
Poels 15 ets. vraagt. Tevens dat het hem voorkomt
dat een uniform tarief voor dergelijke inenting door
de veeartsen behoort vastgesteld te worden.
De Heer Westholz licht nog uitvoeriger de proeven te Baden genomen toe en oordeelt daaruit dat
proeven met inenting in Friesland wenschelijk zijn.
Deze conclusie wordt door de vergadering aangenomen.

Asthma. Is asthma nervosum bij dieren waargenomen ? De Heer Boer als inleider dezer vraag
leest hierover een uitvoerig artikel voor waarin hij
wijst op de verschillende uitingen van nerveuse
aandoening in het algemeen en zegt dat een dier
aandoeningen bestaande in kramp van de kringspieren der bronchin bij den mensch veelveelvuldig voorkomt en bekend is onder den naam
van asthma, waarvan hij de verschijnselen in duidelijke trekken schetst.
Twee dergelijke gevallen van kortademigheid
zijn den spreker voorgekomen bij runderen die in
verschijnselen en beloop geheel op asthma nervosum wijzen.
Een 4-jarige melkkoe begon plotseling zonder
bekende redenen frequent te ademen, de ademhaling werd stootend, kreunend en steunend, de
blik was angstig, het dier trippelde heen en weer
en gaf alle teekenen van groote ademnood. Bij onderzoek bleek auscultatie onmogelijk wegens het
kreunen, terwijl bij percussie geene abnormaliteit
was op te merken en uitwendige en inwendige
temperatuur normaal was. Nadat de aanval ongeveer vier uur had geduurd werd zij minder en patint herstelde schijnbaar geheel. Het dier begon
zelfs te herkauwen, 's Avonds herhaalde zich de
aanval plotseling, maar werd bijna even plotseling
genezen door het toedienen van 6 grm. pulv. opi.
Na 24 uren was het dier weder geheel normaal en
heeft sedert geen aanvallen weder gehad.
Een tweede dito patint werd dadelijk bij het
begin der aanval pulv. opi toegediend en herstelde
bijna dadelijk. Na nog een paar aanvallen herstelde ook die patint, terwijl zij zich sedert dien tijd
volkomen gezond heeft bevonden.
Spreker is van oordeel, dat verschijnselen, beloop en de uitkomsten der behandeling wijzen op
asthma nervosum, hoewel men die ziekte onder de
dieren, bij het rund het allerminst, zou zoeken.
Een enkel dergelijk geval is hem bekend uit de
litteratuur, te vinden in der Thierarzt van 1883,
maar de patint was een trekos die na een behandeling van 14 dg. van Arsenik herstelde.
Nadat verschillende gevraagde inlichtingen door
den inleider zijn beantwoord en meerdere ophelderingen zijn gegeven, meent de voorzitter, daar aan
niemand dergelijke gevallen bekend zijn, geene
conclusie op de vraag te moeten nemen.
Onder dankbetuiging aan den inleider beveelt
hij dezen aan zijne observaties omtrent beide patienten dezen winter voort te zetten en zoo mogelijk na het verkrijgen van meerder licht in deze
zaak, zijn artikel in het tijdschrift te doen opnemen.
De vergadering betuigt hiermede bij acclamatie
hare sympathie.
Droop. Hoe moet het veelvuldig optreden der
zoogenaamde Droop" bij runderen worden verklaard gedurende de zomermaanden vn. Augustus ;
waarin bestaat dit ziekteproces en welke behande-

7
ling is, in het algemeen, als het gevolgrijkst aan te
bevelen.
De inleider, de Heer Eggink, zegt dat de ziekte
zeker aan alle collega's bekend zal zijn. Ze is echter even moeilijk te verklaren als lastig te genezen.
In Augustus komt deze mastitis meest voor, die
naar den graad van hevigheid catarrhaal, parenchymateus of interstitieel kan zijn. Opmerkelijk is
dat de ziekte het meest voorkomt bij dieren, waarvan de melkklieren 't minst functioneeren, bij melkgevers komt de ziekte zelden, bij droog vee betrekkelijk veelvuldig voor. Dit doet hem overhellen
tot het gevoelen dat de ontsteking is van septischen aard.
De Heer Hubenet kan moeilijk met den inleider
meegaan, wat betreft den aard der ontsteking. Hij
zag droop meest na warme dagen gevolgd door
koude nachten en na verweiden.
Hij noemt
daarom de ontsteking catarrhaal ; ook ossen zag
hij door de ziekte aangedaan. De Heer IJpes zag
eveneens die ziekte bij ossen, terwijl de Heer Jansma veelvuldig de ziekte zag, maar nooit na verweiden.
Als behandeling heeft inleider steeds de beste
resultaten gezien van vethouden, gedurig uitmelken van den uier en afsnijden van de tepel, waarbij een purgans gevoegd kan worden, terwijl het
zetten van een wrangwortel in de vang soms goede
diensten verrichtte.
De Heer Hubenet kreeg door de eenvoudige i n hulling van den uier met collodium goede gevolgen.
De voorzitter betuigt den inleider zijnen dank
voor de behandeling van zijn echt practisch vraagpunt.
Vergadering van Vrijdag 17 December 1886.
Carbolzuur. Wordt in de Veeartsenijkunde ook
veelvuldig gebruik gemaakt van Carbolzuur ter behandeling van wonden ; zoo ja in welke en in wat
verhouding ?
De inleider de Heer Jansma wijst op de uitgebreide toepassing die dit middel in de humane
praktijk vindt, waar sommige artsen schier elke
wond met acid. phenyl. behandelen en steeds met
goed resultaat. De vergadering meent dat bij open
wondbehandeling het carbolzuur niet altijd tot een
gewenscht resultaat leidt, dat de granulaties aanvankelijk wel weelderig opkomen, doch de wond
niet w i l sluiten. Over het algemeen gebruikt men
meer digistiv-injecties dan carbol. Over de verhouding denken de leden niet gelijk ; sommigen willen
het sterker anderen zeer slap ; bij klauwverzwering
wil de Heer Zwart het zuiver aanwenden.
Kal verziekten. W a t zijn in Friesland de voornaamste kalverziekten, hoe die te voorkomen en te
behandelen ?
De Heer van der Meulen deelt mede, dat zijne
ervaring hem geleerd heeft, dat er bijna niet n
in leven blijft als de pasgeboren dieren zijn aange-

tast. Elke behandeling blijft zonder gunstig gevolg.


Spreker vraagt naar de oorzaak en naar de behandeling.
Men is het tamelijk wel eens dat een stalmiasma
of een contagium als oorzaak dezer aandoening
moet worden aangewezen. De Heer P o l meent te
hebben opgemerkt, dat te veel familieteelt de vatbaarheid verhoogt. De Heer Bergsma deelt mede,
dat een veehouder een nieuwe stal voor kalveren op eenigen afstand van zijn koestal gebouwd
had, doch ook daarin trad de ziekte op. N a ontsmetting van den stal met carbolzuur werd de
sterfte minder, doch ook zonder dat er iets aan gedaan wordt, vermindert de ziekte jaarlijks in hevigheid.
Men heeft opgemerkt dat kalveren welke diarrhee hebben wel herstellen kunnen. A l s behandeling wordt door den Heer Zwart genoemd toediening van tannine, rhiz. zingib., magnesia, ol.
meth. p i p . ; helpt dit niet dan tinct. nux vomic met
laudan en tannine. Geheime middelen geven geen
gunstig resultaat, enkele keeren goed, meestal niet.
Vertoonen de patinten pectorale verschijnselen en
worden ze slap, dan is de dood altijd het gevolg.
Retensio Secundin.
De Heer Bergsma vraagt
welke behandeling men volgt bij teruggebleven
secundinae. Door den Heer Boer wordt het wegnemen afgeraden; wel kan men het achterste deel losmaken, doch het voorste kan men onmogelijk bereiken en blijft zitten. Dit geeft later weer aanleiding tot rotting. Ook als men met carbol, sublimaat of permangan natric irrigeert, waaraan de
dieren evenveel lijden als wanneer de nageboorte
er bij blijft. Men raadt aan : irrigeeren met warm
water tot 4 0 C. dagelijks eenmaal, sommigen hadden het eene enkele maal beproefd, reeds den
tweeden dag was de nageboorte er af.
Vleeschkeuring. De Heer Bergsma vraagt nog of
het vleesch voor de consumptie geschikt blijft als
men met strychnine subcutaan geinjicieerd heeft.
Men acht het niet nadeelig bij de groote verdeeling die het vergift ondergaat.
Welk antipyreticum, vraagt de Heer Bergsma
verder, verdient aanbeveling, indien de temperatuur dreigend wordt. Men weet er geen dan chinine ; salicyl natricus is niet te vertrouwen.
De Heer de Boer leest eene mededeeling voor
van een geval van perforatie van den slokdarm.
Speenbetrapping. Naar aanleiding van de vraag
aangaande speentrapperij wordt gewaarschuwd
voor melkbuisjes en dergelijken, daar licht parenchymateuse mastitis er door ontstaat. De Heer de
Boer beveelt aan het besmeren met carbol en glycerine, voor het gebruik ook eerst in kokend w a ter houden.
Vergadering van Vrijdag 26 Augustus 1887.
Hoornziekte.

De Heer Veenstra w i l van deze

8
ziekte twee vormen onderscheiden, beide hoofdzakelijk waargenomen in Noord-Holland. De eerste komt veel voor bij jonge dieren, de ziekte begint te delirien, terwijl de patinten zacht en kalm
sterven. Bij alle werd na den dood hyperaemie en
bloeduitstorting in de hersenen waargenomen. De
tweede vorm komt meer voor bij oudere koeien.
De patinten zijn dadelijk zeer soporeus, er is een
hevige verstopping aanwezig, verminderde urineontlasting en in het laatst treden meest krampen
op, de sterfte is groot. Ofschoon de oorzaak niet
altijd te vinden was, wees de sectie op loodvergiftiging.
De Heer van Staa heeft vroeger van den districtsveearts Swart gehoord, dat in Noord-Holland
tengevolge van het zoogenaamde mooi maken"
der stallen, hoofdzakelijk bestaande in het verven
met menie, zeer veel loodvergiftiging bij dieren
voorkomt. De Heer Veenstra zag echter de ziekte
ook in het land en ook op stal zonder dat die was
mooi gemaakt".
De Heer Eggink heeft in het land met warme
dagen en koude nachten meermalen den len vorm
bij jonge dieren waargenomen. De ziekte begon
dan met eenvoudige maagdarmcatarrh, diarrhee,
schijnbaar zonder gevaar, de dieren gaven dan
weinig maar dikke en gele melk. Na 24 uren werden de dieren echter opgewekt en woest, later comateus. Als voorbehoedmiddel zet hij een wrangwortel. Hij gelooft dat deze laatste vorm niet altijd
loodvergiftiging is. De Heer Jansma gelooft dat de
meeste gevallen die hij onder dergelijke verschijnselen heeft waargenomen, wel degelijk loodvergiftiging zijn. Hij is van oordeel dat het feit dat jongvee meer dan melkvee aan deze ziekte lijdende is,
zijn grond vindt in de melkafscheiding, waardoor
vele vergiften uit het lichaam worden verwijderd.
Droes. De droes der paarden is geen evolutieziekte.
De Heer Boer vindt dat deze ziekte voor onze
provincie van zeer veel belang is, omdat ze hier
soms veelvuldig voorkomt. Als oorzaak worden
door de meeste schrijvers verandering in voeding
en verpleging genoemd, benevens besmetting. De
meesten laten ze hoofdzakelijk voorkomen bij jonge
dieren hoewel ook oudere worden aangetast. Spreker meent dat ze alleen door besmetting zich uitbreidt, zien ontstaan heeft hij ze nooit. Ze komt
voor als een invasie, terwijl dan die paarden het
eerst worden aangetast die het meest op den weg
zijn, dus het meest in de gelegenheid zijn besmet
te worden. Andere jaren komt de ziekte in het geheel niet voor. Hij meent tevens dat oudere paarden evengoed worden aangetast als jonge en wil
den leeftijd waarop de meeste paarden worden
aangetast stellen op 312 jaar. Vermoedelijk heeft
de ziekte een vast contagium.
De Heer Zwart meent dat paarden, die bij het
afgaan der ziekte worden besmet, het lichtst worden aangetast. De Heer Bergsma meent dat jonge

paarden eerder worden aangetast dan oude, iets


wat door de waarneming van den Heer jansma
wordt bevestigd, die meent dat paarden onder de
5 jaar het meest en het spoedigst en het ergst ziek
worden. Hij vraagt hoe het dan komt, dat paarden
op een eiland, welke niet met andere paarden in
aanraking geweest zijn, droes kunnen krijgen, voor
het geval dat besmetting alleen de oorzaak is.
De Heer Eggink meent dat meermalen neus-keelcatarrh, waarbij toch ook klierzwelling kan voorkomen, met droes verwisseld wordt en daarvan ook
niet te onderkennen is. Catarrh met klierzwelling
heeft hij dikwijls gezien.
Door de vergadering wordt daarna als conclusie
aangenomen dat droes is eene specifieke en geen
evolutieziekte.
Wat is de wezenlijke oorzaak van het blijven
liggen van koeien na zware verlossingen ?
De Heer Veenstra heeft gezien dat koeien bleven
liggen na kneuzing van het bekken, zoo ook na
prolapsus uteri waarbij het ostium werd verwond
en er volgens Frank reflectorisch paralysis ontstond. Behandeling van sublimaat-solutie 1100
(honderd) en later koud water gaf goed succes.
De Heer Zwart maakt dikwijls, als koeien gemakkelijk kalven en toch blijven liggen, maar gezond zijn, gebruik van het gloeiend ijzer.
De Heer Boer vond bij zware verlossingen de
jonge dieren dikwijls met de beenen onder het lijf.
Was de toestand niet zoo erg dan was de liggende
positie goed, nog minder erg dan konden de dieren
staan, hoewel slecht en knikten of stonden overkoot. Later zag men dan atrophie van kleine en
groote strekker, de achterste en groote kruisb. zitb.
schenkelb.-spier. Meermalen kan n of beide zieke
beenen wel vooruit maar niet achteruit bewogen
worden en kunnen de dieren alleen staan als men
de koot terug drukt. De dij en schenkelstrekkers
die geinnerveerd worden door den ischiadicus zijn
dus verlamd. Mogelijk heeft men hier te doen met
eene drukking dezer zenuw door veneuse stuwing.
Hij behandelt daarom de achteruitbrengers met
prikkelende linimenten. Hij trekt ze na 4 of 5 dagen
overeind, worden ze na een paar dagen wat beter
dan houdt hij de behandeling vol en laat ze anders afmaken.
De Heer van Staa kan niet genoeg aanraden het
veelvuldig omkantelen van dieren die liggen, ook
zelfs gedurende de verlossing, omdat hij van oordeel is, dat plaatselijke drukking van uitwendig liggende zenuwtakken hier eene groote rol speelt.
Enting varkens. De Heer Bergsma heeft 8 varkens gent tweemaal 12 dagen na elkander. Bij de
lste enting heeft hij na 24 uur nog eens de zelfde
hoeveelheid ingespoten. Een varken is eenigszins
zieker en kreupel geworden doch hersteld. Later
is het oude niet ingente moedervarken ziek geworden, terwijl de jongen gezond bleven. Het inentspuitje wordt door hem vertoond.

De Heer van Staa doet voorlezing van een i n gezonden stuk in de N . R. Ct. van 16 Aug. 3e blad
over de opleiding van veeartsen. De geest van dit
stuk vond algemeene instemming.
Vergadering van Vrijdag 30 December 1887.
Welke resultaten heeft men gezien van het subc.
gebruik van Sulf. Eserin.
Sulf. Eserin. De inzender van dit vraagpunt was
afwezig. De Heer Buijterse deelt mede dat in de
oplossing van sulph. eserin soms eene omzetting
plaats vindt van alcaloden, waardoor de werking
geheel verandert en tot minder gunstige resultaten
leidt. Hoewel door meerdere der aanwezigen i n spuiting met sulph. eserin zijn toegepast, heeft
niemand deze slechte resultaten waargenomen.
Evenmin zijn slechte gevolgen waargenomen door
de aanwending van dit middel bij maagovervulling,
zooals er in de litteratuur worden vermeld. In gevallen waarin het was aangewend bleek het steeds
een geschikt middel om spoedige en flinke defaecatie te verkrijgen.
Lever- en nieraandoening. Uit welke ziekteverschijnselen bij koeien kan men besluiten tot het
bestaan van lever- en nieraandoeningen.
De Heer van Staa, dit punt inleidende, zegt dat
hij meermalen bij zieke koeien niet de minste aanleiding had om lever- of nierlijden te vermoeden
en dat toch bij slachting duidelijk bleek, dat dit
lijden de oorzaak van ziekte en dood was geweest.
Hij vraagt welke verschijnselen de collega's bij
zulk orgaanlijden hebben waargenomen.
De Heer de Boer zag bij twee koeien met leverziekte bij de eene carcinoma van den lever, die 24
kilo woog, bij de andere bindweefselwoekering
van den lever, dat deze koeien zachtjes uitteerden zonder bepaalde verschijnselen. Bij andere
koeien met leveraandoening zag hij zwelling aan
keel en borst, buikwaterzucht, icterus en onregelmatige mestontlasting.
De Heer Zwart nam bij leveraandoening waar,
zwelling aan de borst en stijfheid. De dieren w a ren comateus,kreunden en aten niet.
De Heer Bergsma constateerde ook buikwaterzucht.
De Heer Westholz zegt dat sommige boeren onder Nijmegen geregeld koeien verliezen aan leverziekte.
De meest opvallende verschijnselen zijn
kwijnen, keelzwelling, diarrhee en de dood.
Bij
sectie vond men een groote goudgele lever.
Nierlijden zonder dat door veranderde pisontlasting daarop was gewezen, werd gediagnostiseerd door den Heer van der Meulen door de pijnlijkheid die knijpen en kloppen veroorzaakte op
de lendenen aan n zijde.
De Heer Zwart vond bij eene koe met moeilijke
pisontlasting bij rectaal onderzoek de linkernier
sterk vergroot. De eigenaar had nooit bijzondere

verschijnselen bij het dier waargenomen dan soms


eenige stijfheid.
De Heer Bergsma zag bij sectie van een paard
een nier die 25 kilo woog, terwijl men nooit ziekteverschijnselen bij het dier had opgemerkt.
De Heer Buijterse zag bij acuut nierlijden kwispelen met den staart, stijve stand en trippelen met
de achterbeenen.
De Heer Zwart constateerde diabetes mellitis bij
een hond die veel dronk, een schilferige huid had
en slap werd.
Vleeschkeuring. Op welke wijze zoude men in
plattelandsgemeenten met weinig kosten een tamelijk goede vleeschkeuring kunnen invoeren.
De secretaris had deze vraag gesteld naar aanleiding der jongste vleeschvergiftigingen in Zeeland. Vleeschkeuring was daardoor zeer veel ter
sprake gekomen en zoo werd er dan ook meermalen beweerd dat de invoering van een goede
vleeschkeuring in plattelandsgemeenten onuitvoerbaar en veel te kostbaar was. Hem kwam het voor
dat men al een heel eind ver op den goeden weg
was, wanneer er door gemeentebesturen besloten
werd bij alle noodslachtingen het vleesch te laten
keuren door een veearts. Men zou dan gevoegelijk
het slachten van gezond vee zonder toezicht kunnen laten.
De Heer Buijterse vindt het rationeel dat al het
vee worde gekeurd en vooral dat dit van rijkswege
geschiedt. De goede werking van de vleeschkeuring in ne gemeente wordt zoo licht teniet gedaan door de invoer van vleesch uit een andere gemeente waar niet of niet zoo streng wordt gekeurd.
Daarom wenscht hij n wet voor allen.
De Heer Westholz meent dat vroeger door den
minister Heemskerk dergelijke wet is samengesteld
welke echter in portefeuille is gebleven. Hij meent
echter dat de tegenwoordige regeering dit punt
niet uit het oog verliest. Zoo zijn hem b.v. vorig
jaar opgaven gevraagd van de hoeveelheid noodslachtingen in deze provincie en of daarop keuring
en toezicht werd uitgeoefend en door wien. Hij
stelt voor dit punt te brengen bij de algemeene
vergadering, waartoe wordt besloten.
Vrije mededeelingen.
De Heer Westholz is in de gelegenheid eenige
veeartsenijkundige instrumenten te toonen van den
instrumentmaker Best te Leeuwarden, die over het
geheel uitmunten door matigen prijs en nette bewerking.
Boutvuur. De Heer van der Meulen doet mededeeling van een geval van boutvuur. Nadat het
kalf twee dagen ziek was geweest werd hij geroepen en diagnostiseerde boutvuur. Twee dagen l a ter leefde patint nog en haalde hij een dracht door
het dikke b i l . De zwelling verminderde, het dier
werd beter, maar stierf 7 dagen later aan longontsteking.
De Heer Westholz vraagt of dit jaar de varkensziekte erg heett geheerscht. In Joure minder, in M e -

lk

10
naldum meer, in Harlingen en Sneek minder, in andere streken vrij gelijk als vorige jaren.
De Heer van Staa doet mededeeling, dat hem
vorig jaar op aanvrage door de 11 de afd. der
Maatschappij van Landbouw een crediet is verleend van f 25. ter aanschaffing van instrumenten en entstof, waarvoor hij gratis de varkens der
leden van de afd. zal inenten. Hij raadt de collega's
aan, ook bij hunne afdeelingen om zulk een crediet
aan te kloppen. Proefneming op groote schaal over
geheel Friesland verspreid kan op die wijze tot
stand komen.
Vergadering van Vrijdag 17 Augustus 1888.
Creoline.
Welke zijn de resultaten verkregen
door het gebruik van creoline.
De Heer J. de Boer zegt dit middel in den laatsten tijd veelvuldig uitwendig te hebben gebruikt.
Hij had er steeds goede resultaten van gezien, zoowel bij caries, hoefkraakbeenfistel als bij gewone wonden. De Heer Zwart heeft het ook gebruikt
bij teeken bij schapen en schurft bij honden in verhouding van 1.5 en 2 % , steeds met goed succes.
De Heer van Staa zag bij het gebruik bij wonden
goed resultaat en bijna geen ettervorming, dus weinig krachtverlies, het resultaat bij schapenteeken
was minder goed. Door meerdere sprekers werden
goede resultaten medegedeeld.
Vagino metritis. Een niet alledaagsch geval van
vagino-metritis bij een rund.
De Heer Veenstra werd 28 Juni bij een rund geroepen dat 17 Juni bij den stier was toegelaten en
22 a 23 Juni ongesteld was geworden, kenbaar
door lusteloosheid, gebrek aan eetlust, persen en
uitvloeiing en veel liggen. Hij vond het dier l i g gende, t. 39.5, pols 96, stank uit neus en mond.
De randen der vulva waren bij het begin iets rood,
verderop vertoonde de vagina diphteritische plekken. Bij exploratie was de vagina vol afgestooten
weefsel en kaasachtige brokken. In 't orificium en
zoover hij met 2 vingers in den uterus kon doordringen was de toestand dezelfde. Alles was w a l gelijk stinkend, zooals dat bij septische vagino metritis bij gekalfd hebbende koeien het geval is. Hij
had dan ook dadelijk antiseptische irrigatie toegepast, maar het dier was spoedig overleden. Sectie
werd niet gemaakt. De stier die deze koe had gedekt was en bleef gezond, terwijl de koeien later
door dien stier gedekt, ook gezond bleven. Toch is
hij van oordeel dat de stier de oorzaak der ziekte
heeft overgebracht.
Dergelijke scheedeaandoeningen
veroorzaakt
door een gezonden stier had niemand waargenomen. Het vermoeden werd geuit dat de penis van
den stier bij het uitschachten door de kwast was
bezoedeld en vuil in de vagina was gebracht.
De Heer Zwart doet mededeeling van een geval
dat 5 koeien van n koppel door vaginitis waren
aangedaan. Een was gestorven voor er hulp werd

ingeroepen. Hij vond de penis van den stier hoogrood, terwijl er een vuile druppel aanhing. In de
vagina der koeien vond hij zeer veel etter. Door i n spuiting van Sulph. Zincic. herstelden allen.
De Heer Bergsma had een merrie behandeld, die
nadat zij was besprongen bloed liet loopen en perste. Bij onderzoek bleek dat naast het orificium een
groot gat aanwezig was. Bij koeien waren meerdere waarnemingen gedaan dat bij den sprong de
vagina beleedigd was, waarop de dood was gevolgd.
Embryotomie. Zijn er ook handgrepen bekend
ter vereenvoudiging der Embryotomie ?
De secretaris leidt dit onderwerp in door als zijn
oordeel uit te spreken dat kleine wijzigingen in de
manier, waarop in Utrecht embryotomie wordt geleerd, vaak die bewerking veel kan vereenvoudigen. Zoo was hem door een der veeartsen medegedeeld dat door het draaien van het dijbeen-hoofd
uit de heupkom ditwijls zonder verdere bewerking
het geheele achterstel kon uitgetrokken worden.
De Heer Veenstra heeft de ervaring opgedaan,
dat een veulen met dubbelgeslagen kop geboren
kan worden.
De Heer Eggink maakt dikwijls gebruik van een
lange scherpe haak, zoodanig gevormd, dat het
snijdend gedeelte zeer klein en de punt scherp is.
Daarmede legt hij gemakkelijk heupkom en dij
beenhoofd bloot. Ook gebruikt hij een zaag in den
vorm van tenatoom, de snijdende rand getand. Bij
verkeerde ligging van het foetus liet hij zeer dikwijls de koe op den rug leggen, terwijl hij bij te
groot foetus dan door n man aan den kop liet
trekken, waardoor de geboorte dikwijls gelukte. De
Heer Zwart liet bij het zoogenaamd zitten blijven
voor het kruis meermalen met goed gevolg het foetus tusschen de achterbeenen der moeder doortrekken.
Vrije mededeelingen over vleeschkeuring, schaargebit operatie bij een paard enz.
De Heer J. de Boer acht mededeeling en bespreking over vleeschkeuring thans overbodig daar dit
reeds heeft plaats gehad bij de behandeling van het
programma der A l g . Vergadering.
De Heer Veenstra zegt, dat hij met prachtig succes een paard met schaargebit heeft geopereerd.
Een tang daarvoor a f 33 uit Berlijn besteld werkte
uitstekend en knipte stukken van 4 c M . lengte
onmiddellijk van de kiezen af. Nadat alle kiezen
waren vlakgeknipt werd geraspt. N a 3 weken was
het paard nog niets beter. Toen echter was beterschap merkbaar, die na 8 weken volkomen was.
De Heer Plet heeft sectie gemaakt op eene koe
met zoogenaamde otterkrab en vond daarbij een
gezwel precies boven de larynx.
Voorstellen, opmerkingen enz.
Tarief enting. De Heer Boer stelt voor thans
over te gaan tot vaststellen van het tarief voor het
inenten der varkens.
Na geanimeerde discussie
werd besloten als tarief vast te stellen dat de i n -

11
enting van n varken, derhalve voor beide keeren
reiskosten, tijdverzuim enz. alles er onder begrepen, zal bedragen f 1. per stuk.
Nog werd de opmerking gemaakt dat in de eene
gemeente niet, in de andere wel, de ontsmetting
werd betaald.
Vergadering van Vrijdag 14 December 1888.
Programma van de Buitengewone Algem. Vergadering behelzende de vraag :
Vivisectie. Is eene regiementeering der oefenings
en therapeutische operaties aan 's Rijks Veeartsenijschool wenschelijk, zooals die door den Directeur na machtiging van den Minister is vastgesteld ?
De Heer Westholz zegt dat de vivisectievraag
reeds twee jaar geleden ter sprake is gebracht in
de commissie voor het eindexamen van veeartsen.
De vier veeartsen in de commissie achtten het behoud der vivisectie noodzakelijk. Sedert is n dezer van meening veranderd en verklaarde zich voor
het opereeren op cadavers. In de Aprilvergadering
dier commissie werd die zaak weer besproken en
besloten de candidaten n jaar als proef op het
cadaver te laten opereeren. Voorts verwijst hij naar
hetgeen voorkomt in het verslag van de examencommissie afgedrukt in de Handelingen van het
Veeartsenijkundig staatstoezicht" en in het Tijdschrift der Maatschappij van 1888 pag. 8, zoo ook
naar de artikelen over deze zaak in de geneeskundige courant. De argumenten vr" het opereeren op
cadavers waren l e . dat bij den mensen steeds zoo
wordt geopereerd en 2e. dat aan de Veeartsenijscholen in het buitenland ook bijna altijd op cadavers wordt geopereerd, terwijl noch menschenartsen noch buitenlandsche veeartsen slechter operateurs zijn dan Hollandsche veeartsen. Bij de discussie die hierover ontstond zegt de Heer Boer, dat
hij beperking van de tegenwoordige wijze van opereeren aan 's Rijks Veeartsenijschool wenschelijk
acht, hij vindt die dikwijls ruw, terwijl hij den tegenstand van afgeleefde paarden, door voldoend
afgericht personeel in bedwang gehouden, weinig
maatgevend voor de praktijk acht. Anderen achten
vivisectie noodzakelijk voor het verkrijgen van de
noodige handigheid en vertrouwd worden met de
verschillende gevaren waaraan de operateur en zijn
helpers gedurende de operatie blootstaan.
Men
meent dat het toezicht van leeraren aan 's Rijks
Veeartsenijschool voldoende is om opzettelijke dierenkwelling te voorkomen.
Bij de stemming over dit onderwerp wenscht de
Heer Boer buiten stemming te blijven, terwijl al de
overigen de vraag ontkennend beantwoorden.
Enting varkens. Welke zijn de resultaten verkregen door het inenten tegen varkensziekte ?
Van den Heer Sytsema is bericht ontvangen dat
door hem bij 5 veehouders 26 varkens zijn ingent.
Bij sommige werd na de operatie de huid

eenigszins . rood, zonder verdere verschijnselen.


Geen enkel der ingente varkens werd door de varkensziekte aangetast, hoewel die zeer veel in den
omtrek heerschte. Door den Heer Hubenet zijn
eenige dezer ingente varkens gezien die na de enting erg stijf waren geworden.
De Heer Boer entte 30 stuks. Bij vier in twee
koppels nam hij erge stijfheid waar na de inenting, vermoedelijke zitplaats in den voet. Bij anderen waren na de inenting bijna geen verschijnselen waar te nemen. Allen groeiden vervolgens goed.
Later zijn vier stuks aan varkensziekte gestorven.*
Bedoelde vier varkens zijn afgemaakt wegens stijfheid. De eerst toegezonden stof vond hij het meest
werkzaam, meer of minder helderheid der stof
maakte geen verschil.
De Heer Bergsma entte 60 a 70 stuks, sommige
werden na de inenting vrij ernstig ongesteld. De
eene zending stof vond hij werkzamer dan de andere. Twee varkens groeiden later slecht. Drie
zijn aan de varkensziekte gestorven. In den omtrek kwam zeer veel varkensziekte voor.
De Heer van Staa entte 46, verdeeld in 8 koppels, door 4 verschillende zendingen stof. Hij vond
de eene zending veel heviger werkend dan de andere, de meer of minder helderheid daarvan maakte
geen verschil. Bij verschillend ras, Friesch, Poland
China of halfbloed Friesch Poland China, was geen
verschil waar te nemen. Na den 3den dag der inenting begon de zichtbare reactie, onder alle verschijnselen van echte varkensziekte. N a de 2de enting werd weinig reactie waargenomen.
Tengevolge der inenting stierf 1, aan varkensziekte stierven 8, waardeloos werden 7, terwijl bovendien 7 slecht groeiden.
De Heer Zwart entte 6. N a beide inentingen
kreeg hij den volgenden dag verhooging van temperatuur, n kreeg later roode vlekken. De varkens groeiden later best, 2 zijn later aan varkensziekte gestorven.
Bij het groote verschil in uitkomsten verkregen
door de proefnemingen van verschillende veeartsen
werd besloten, de proefneming zoo mogelijk in
1889 voort te zetten en te trachten rechtstreeks
entstof uit Parijs te betrekken.
Vrije mededeelingen.
De Heer Westholz zag onlangs een herstelde
nekbuil, die, naar zeggen van den eigenaar, in 14
dagen genezen was door pulv. nitr. Argent.
De Heer Veenstra zegt nog, als vervolg op zijne
mededeeling over vagino-metritis, te moeten mededeelen, dat de verdachte, maar gezonde, stier 3 of
4 dagen vroeger eene koe had besprongen, die
zwaar had gekalfd. Hij is van oordeel dat de stier
de smetstof van deze koe heeft overgebracht.
De Heer Boer heeft vloeiing gezien bij een rund
dat nooit had gekalfd, maar bij den stier was geweest, als antwoord op de vraag van den Heer
Hubenet of witte vloed alleen voorkomt na het kalven. De Heer Bergsma zag witte vloed zonder dat

12
de stier was toegelaten. Deze patinten herstelden zonder behandeling.
Vergadering van Vrijdag 13 September 1889.
Hoefkanker. Welke gevolgrijke behandeling is
aan te bevelen tegen hoefkanker bij paarden, welke
niet onder dagelijksch toezicht van den veearts
staan ?
Deze vraag was als punt IX op het programma
der vorige vergadering geplaatst, maar de behandeling wegens afwezigheid van den inleider, uitgesteld.
De Heer Eggink, nu tegenwoordig, vraagt of er
ook onder de collega's zijn, die een degelijke behandeling kennen tegen hoefkanker, behalve 't appliceeren van drukverband met adstringentia of
caustrican, daar deze behandeling in de private
praktijk nog al lastig en kostbaar is. Thans heeft
hij nog 'n dergelijke patint bij zich aan huis in behandeling, omdat hier de waarde van het dier dit
toelaat. Over 't geheel echter gaat dit niet. De Heer
Bergsma deelt een behandeling mee, door hem uit
de Thierarzt overgenomen, n.1. het plaatsen over
dag in weeke klei en 's nachts in run. Hij had een
patint behandeld met drukverband en adstringentia tot ze ten deele genezen was en het den eigenaar begon te vervelen. Toen had hij bovengenoemde behandeling toegepast met gevolg dat de
vleeschwand geheel was genezen en daarna had
hij een plaatijzer laten maken en door den eigenaar voortdurend de ruimte tegen de zool streng
met vlas laten opvullen ; dus enkel drukverband
gebruikt.
De Heer de Boer gebruikt steeds drukverband
met nitras plumbicus in den beginne en later teer.
De Heer de Vries had aan 's Rijks Veeartsenijschool een patint gehad met hoefkanker aan twee
beenen, die na ongeveer negen maanden te zijn behandeld met adstringentia en drukverband, was
hersteld.
De Heer Eggink gebruikt zeer verschillende geneesmiddelen, ook sublimaatsolutie.
De Heer Boer heeft, volgens voorschrift van de
Thierarzt gebruikt gemaakt van Nitr. plumbicus
substantie zonder drukverband als 't in geringe
uitbreiding voorkwam, eigenlijk alleen straalkanker was. N a langdurig gebruik had hij soms succes gehad. Bij grootere uitgebreidheid twijfelt hij
of er wel beter is dan adstringentia met drukverband, waarmee de vergadering het in 't algemeen
eens is.
Castratie. Is het wenschelijk dat de veearts zich
toelegt op castraties ? De Heer van Staa heeft deze
vraag gesteld in de meening, dat, nu langzamerhand klachten van overbevolking, ook wat veeartsen betreft, worden gehoord, men wel eens bedacht mag zijn op wegen om het vak uit te breiden. Een dezer wegen nu meent hij te vinden in
het uitvoeren van castraties, waarmee, in sommige

streken telken jare door de snijders" van beroep,


veelal buitenlanders, vrij wat geld wordt verdiend.
Het vooroordeel, dat het beneden de stand zou
zijn, bestaat bij hem niet, daar toch de persoon en
niet zijn vak, de stand moet ophouden.
De Heer Hubenet had in den beginne van zijn
practijk castraties verricht, later echter door meer
andere drukte er niet meer aan kunnen doen. Kreeg
hij door eventueele concurrentie er den tijd voor,
zoo zou hij het dadelijk weer beginnen.
De Heer Buijterse deelde mee, dat in compagnie
met twee collega's in de buurt, zij in N.-Brabant
telkens alle hengstveulens in hunne streek hadden
gecastreerd, waarbij zij dan wederkeerig hulp verleenden. Zij konden het dan ook doen tegen een
billijken prijs, omdat ze enkele dagen daarvoor
bepaalden en ze op n plaats lieten verzamelen.
Hij zou over 't geheel meer samenwerking onder
de collega's wenschen.
De Heer Hubenet zou dit verzamelen in Friesland onmogelijk achten en ziet b.v. na castraties
met afbranden van den zaadstreng ook meer gevaar voor stijfheid optreden, als dan nog de terugreis gemaakt moet worden.
De Heer Eggink w i l eveneens rust geven na castratie en zulks zou dan onmogelijk zijn ; hij heeft
nog dit jaar 15 castraties bij veulens verricht
met goed succes en dat gedaan wanneer het hem
't meest gelegen kwam. De eigenaren wilden over
't geheel zich wel daarnaar schikken.
Met hem hadden nog anderen de ervaring opgedaan dat veehouders het wel gaarne den veearts laten doen, soms liever dan empirici, maar
hieraan niet denken.
De Heer Veenstra deelt mee dat in '88 en '89
door hem ook eenige castraties zijn verricht met
goed succes, waarbij het wegnemen van den bal
door torsie geschiedde. Hij schrijft aan die methode en het gebruik van antiseptica toe, dat hij,
zoo weinig zwelling van de koker en weinig of
soms geen wondetter verkreeg.
De Heer de Vries had meermalen klophengsten
gecastreerd thans ook een normale castratie verricht ; 't was hem goed bevallen en hij was er voor
de gestelde vraag bevestigend te beantwoorden,
maar geeft aan afbranden de voorkeur, ook omdat
hij meent dat we, als we de castraties willen overnemen, 't zooveel mogelijk gelijk aan de snijders
van professie moeten doen.
De Heer Bergsma heeft veel respect voor enkele
snijders van beroep en meent, dat het den veeartsen
niet gemakkelijk zal vallen het z handig te doen,
al was het maar alleen het neerwerpen.
De heer Plet heeft meestal gezien dat de zaadstreng was afgebrand in zijn streek.
De Heer Veenstra heeft van denzelfden persoon
als hier bedoeld met die methode veel nadeelige
gevolgen gezien.
De Heer Hubenet castreerde vroeger met een
klem, die hij liet zitten terwijl hij 24 uur later door

13
den eigenaar de bal en de klem liet wegnemen. Hij
had veel last gehad van nabloeding, wat hij toeschreef aan de scherpe kant van de klem. Hij vroeg
wat of anderen deden tegen het lang opgetrokken
houden van den bal.
De Heer van Staa deelt mede dat in Indi de
snijders eerst een lus leggen om het geheele scrotum tegen het optrekken van de ballen en daarna
insnijden .
De Heer Hekmeijer had wel geraden ze op den
schedel te kloppen maar dat hielp niet altijd.
De Heer Boer raadde aan ze benauwd te maken
door de neusgaten dicht te houden ; in 't algemeen
was elke afleiding voldoende den bal te doen dalen.
De Heer Eggink had hiervan nooit last gehad en
vroeg of het ook kwam door te groote haast.
Na uitvoerige discussie was de meerderheid er
voor de vraag bevestigend te beantwoorden. Over
de doelmatigheid der verschillende methodes liepen de opinies zeer uiteen.
De Heer de Vries noemde nog als geschikte methode van neerwerpen het aanleggen van een eenvoudig toomtuig met touwen in de achterbenedenhoeken naast de borst, die dan om de Achillespezen gaan.
Men trekt dan de achterbeenen naar
voren.
Enkele leden meenden dat deze methode nog al
gevaar opleverde voor het achterstel en de lendenen vooral.
Internaat Utrecht. Is het wenschelijk dat het internaat van 's R. V. A. S. worde afgeschaft ?
De Heer Plet vraagt hierover liet woord en is
sterk voor afschaffing. Hij meent dat de veeartsen
zich beter in de maatschappij zullen leeren bewegen wanneer ze als externe dan als interne worden opgeleid.
De Heer de Vries is het met hem volkomen eens
en voert bovendien als motief aan, dat het getal
veeartsen dan niet zoo sterk zou toenemen, omdat
dan de kosten te hoog worden.
De Heer Eggink zou er voor zijn de betaling
voor het internaat te verhoogen, dan zouden er
vanzelf minder veeartsen komen.
De Heer Hubenet meent dat we wel onderscheid
moeten maken wat het motief voor afschaffing is.
Wanneer het doel is de veeartsen meer maatschappelijk te ontwikkelen dan is hij vr afschaffing ;
is het doel de overbevolking met veeartsen tegen
te gaan dan is hij tegen afschaffing en gaat met
het idee van den Heer Eggink mee.
De Heer Westholz acht afschaffing van het internaat weinig doelmatig en zou voor verhoogde
eischen bij hef admissie-examen zijn. Wanneer
men hooger intellectueele ontwikkeling vraagt b. v.
eindexamen gymnasium of hoogere burgerschool,
dan zou de maatschappelijke ontwikkeling beter
worden en meteen het getal afnemen. Hij meent
dat de maatschappelijke ontwikkeling reeds ver-

kregen moet zijn als de meeste jongelui aan de


V. A. S. aankomen, vooral wanneer aan genoemde
eischen werd voldaan. Hij ziet niet in dat op het
oogenblik de externen meer maatschappelijk ontwikkeld zijn dan de internen en hecht weinig of
geen meerdere waarde aan het externaat. Bovendien zou afschaffing van het internaat weinig geven om het getal veeartsen minder hard te doen
toenemen, tenminste wanneer we naar Belgi zien,
waar het getal veeartsen hard is toegenomen sedert het internaat is afgeschaft.
De Heer Boer gelooft niet dat met verhoogde
eischen van toelating de maatschappelijke ontwikkeling der veeartsen beter zou worden en overigens acht hij het internaat wel nuttig voor de
zwakke broeders b.v. die van een kostschool komende, steeds aan een stevigen teugel gewoon zijn
en nu in eens geheel vrij gelaten, zich zelve te pletter zouden loopen. Voor dezulken althans acht hij
het internaat wenschelijk.
De Heer Plet vreest dat met enkel verhoogde
eischen van toelating niets geholpen zou zijn, daar
wellicht spoedig evenals thans drilscholen zouden
Grijzen om in den kortst mogelijken tijd ook voor
dit verzwaarde examen te dresseeren. Dan zou wel
bepaald eindexamen gymnasium of H. B. S., desnoods maar van 3-jarigen cursus, moeten worden
gevraagd.
Hierbij sluit zich de Heer Westholz geheel aan.
De Heer Eggink deelt mee dat ongeveer in 1870
de bepaling bestond dat jongelui met eindexamen
H. B. S. 3-jarigen cursus zonder admissie werden
toegelaten. Naderhand was deze bepaling afgeschaft omdat bij velen gebrek aan voldoend wetenschappelijke ontwikkeling bestond.
Na zeer uitvoerige discussie werd besloten den
afgevaardigde, die nu de opinie der vergadering
kende, te verzoeken in dien geest op te treden.
Vrije mededeelingen.
De Heer Westholz deelt een interessant geval
mee. Onder het eindexamen aan 's R. V. A. S. werd
dezen zomer een pink als patint aangeboden, die
alle verschijnselen van septische metritis vertoonde, welke diagnose ook bij leven gesteld werd.
Spoedig stierf ze en bij sectie bleek nu dat ze leed
aan algemeene tuberculose, ook vooral in de buikholte en aan de uterus.
De Heer de Vries deelt mee, dat bij een tweejarig paard soms bij het hoesten en urineeren zich
een gezwel ter grootte van een manshoofd in de
vulva vertoonde, al sedert eenige weken. Eerst had
hij aan 'n tumor gedacht, maar bij onderzoek bleek
het een uitzakking van de geheel verslapte vaginawand te zijn. Spoedig was door een ruptuur en
eventratie het dier gestorven.
De Heer Eggink deelt een dergelijk geval mee,
waargenomen bij een rund, dat echter spoedig genezen was na injecties in de vagina met 2 % creolinsoluties.
De Heer Bergsma heeft ook dergelijke gevallen

14
gehad en zelfs eens met goed succes een stuk van
het slijmvlies weggenomen.
De Heer Plet deelt mede, dat hij geroepen werd
bij een rund, dat volgens de anamnese leed aan
verstopping, reeds een week lang behandeld was
geworden, dien tijd geheel niet herkauwde en nu
zeer zwak was.
Bij onderzoek vond hij vele gezwollen klieren,
waarvan enkele abscedeerden en waren doorgebroken. Aan het schubkraakbeen van het borstbeen vond hij ook zoo'n abces maar grooter dan
alle anderen. Twee dagen later was 't dier dood en
bleek bij lijkopening dat de pens door een dik gezwel over ruim 1 % d M . was vergroeid met de
buikwand, terwijl een gang evenals het gezwel een
massa etter bevattende, langs de pens liep.
Een
vreemd lichaam werd niet gevonden, 't Hart en
pericardium waren gezond.
De Heer Bergsma vertelt van een overigens goed
paard, 8 jaar oud, dat een abces kreeg aan de
boeg. Toen dit geopend was begon heel spoedig
een gezwel ter grootte van een appel daaruit te
woekeren, dat steeds voortgroeide en nu als een
kinderarmpje met een vuist afhing. Aan de handwortel van hetzelfde been was een gezwel ontstaan
dat geopend werd en spoedig dezelfde verschijnselen van woekering vertoonde, zoodat nu een
gezwel als een manshoofd naar beneden hing. Bij
het loopen sloeg het andere been er tegen, 't Dier
was er nooit kreupel aan geweest. Aan de lip w a ren enkele kleine dito gezwellen. Een behandeling
was niet ingesteld wegens de weinige kans op succes, zoodat de eigenaar had besloten 't als slachtpaard te verkoopen.
Voorstellen, opmerkingen etc.
Varkensziekte.
De Heer Plet brengt de vele
klachten over in zijn buurt geuit over de uitvoering
der wettelijke maatregelen bij varkensziekte. B o vendien vond hij het hatelijk dat een ander veearts
moet komen in een streek waar reeds een is. W a a r om kan niet ieder veearts dat in zijn streek waarnemen ? Waarom zijn niet, vooral bij 't heerschen
van varkensziekte, alle veeartsen plaatsvervangers
van den districtsveearts ?
De Heer Westholz antwoordt dat de bezwaren
veel overdreven worden ; dat in een werkelijk
spoedeischend geval de burgemeester een gewoon
veearts k a n opdragen een onderzoek in te stellen,
wanneer de districtsveearts en zijn plaatsvervangers verhinderd zijn.
N a zeer levendige discussie tusschen de H . H .
Westholz, Plet en Bergsma wordt de behandeling
van dit punt gestaakt.
De Heer Bergsma zou gaarne eens willen weten hoe het dit jaar is gegaan met het enten tegen
varkensziekte.
De Heer Boer heeft, na vergeefsche pogingen
steun te ontvangen bij de Afd. der L . B . M . , het
geluk gehad, dat n boer aanbood voor eigen rekening te laten enten. Hij entte 12 stuks zonder

eenige stoornis in de gezondheid. Toen de eigenaar later varkensziekte kreeg werden van de gente bij de zieke in het hok gedaan en toch bleven
deze en alle gente gezond. Bij een veehouder was
een varken van Poland China ras dat verleden jaar
gent was nu als zeug gebruikt. De drie biggen
waren aan varkensziekte gestorven, de zeug niet
en ofschoon niet in n hok kwamen ze toch wel
in aanraking met elkaar om te kunnen besmetten.
De Heer Bergsma heeft bij een eigenaar van
drie biggen twee ' g e n t ; de 3e is gestorven aan
varkensziekte, de twee genten bleven gezond. Bij
een ander veehouder had hij 6 stuks gent waarvan later twee aan de ziekte zijn gestorven of daaraan lijdende zijn geslacht.
Bij een derde eigenaar entte hij twee biggen, die
hoewel in 't brandpunt van de heerschende varkensziekte, gezond zijn gebleven.
Verder entte hij bij een eigenaar 12 stuks, echter
in 2 koppels van 6 ieder. Bij de eerste 6 volgde
op de l e enting een weinig zichtbare reactie ; op
de 2e totaal niets. Bij de tweede zes echter waren
na de l e enting reeds den derden dag twee erg
ziek en ook spoedig een derde, die alle 3 stierven.
De 2e enting had toen ook op de drie overlevenden
niet plaats.
De Heer Westholz had van een koppel van 13
gente varkens te Oostermeer gezien, waarvan 6
waren gestorven aan varkensziekte, terwijl de overigen alle kreupel geworden of althans geheel verongelukt waren. Volgens den Heer Zwart echter
waren deze varkens gent toen er reeds varkensziekte was.
Algemeen wordt noodig geoordeeld de entingen
zoo mogelijk voort te zetten om er goed over te
kunnen oordeelen.
Vergadering van Donderdag 26 December 1889.
Varkensziekte.
Kan door de thans bestaande
wettelijke voorschriften de besmettelijke varkensziekte beteugeld, d. w . z. uitgeroeid worden ?
Deze vraag was door den Heer Westholz ter
behandeling opgegeven, tengevolge van het zenden van een adres aan de Regeering door het
Hoofdbestuur der Fr. M i j . v. Landbouw, waarvan
voorlezing geschiedt en behelzende 'n betoog voor
de ondoelmatigheid en onbillijkheid der tegenwoordig bestaande wettelijke voorschriften tegen de
besmettelijke varkensziekte en met aandrang om
deze te doen vervallen.
De Heer Westholz vindt dit adres voorbarig ; de
maatregelen zijn nog zoo kort uitgevoerd, dat men
naar de vruchten moeilijk over het al of niet doelmatige er van kan oordeelen. Of de ziekte al dan
niet uit te roeien is, zal veel van het wezen van de
smetstof afhangen en deze is nog niet met zekerheid bekend ; maar al is uitroeiing onmogelijk,
toch doen de thans bestaande maatregelen goed,
daar de ziekte minder verspreid wordt, minder ter

15
markt komt en dus voor de handelsbelangen al
veel wordt gewonnen. Tevens is er uit een sanitair
oogpunt veel voor te zeggen, daar nu de cadavers
schadelijk voor de consumptie, tenminste worden
vernietigd, tevens zal men bij het verbranden daarvan veel smetstof vernietigen wat op den duur niet
anders dan gunstig kan werken.
De schade voor den eigenaar, door de wettelijke maatregelen, waarover wordt geklaagd, is
meer ingebeeld dan werkelijk bestaande. Ze is w e i nig of niet meer dan bij elke andere niet in de wet
opgenomen ziekte ; dat ze ziek worden en sterven
gebeurt ook zonder wettelijke maatregelen ; dat
voor de consumptie worden afgekeurd die daarvoor schadelijk zijn is eveneens goed en zonder
deze wet mogelijk ; en dat er tengevolge van
genoemde voorschriften in bederf overgaan, die
anders voor de consumptie geschikt zouden zijn,
is de schuld van den eigenaar ; hij mag slachten en
inzouten zooveel hij w i l en in spoedeischende gevallen kan door den burgemeester der gemeente
worden voorzien. Wat betreft de voorstellen in genoemd adres : afmaken met onteigenen zou in deze
groote practische bezwaren opleveren, daar de toepassing der onteigeningswet tegenover het snelle
verloop der ziekte veel te veel tijd zou vorderen.
Nog meent spreker dat voor 't uitroeien der
ziekte immuniseeren van de varkens groot nut zou
kunnen opleveren, voor zoover dit overigens geschikt te bereiken is.
De Heer Plet deelt mee, dat in de Algem. Vergadering hetzelfde ter sprake was gekomen en ook
om aan de Regeering een adres te zenden in denzelfden geest als dat bovengenoemd.
Een der aldaar aanwezigen had o. a. geklaagd,
dat in zijn buurt vooral de arbeiders, die meestal
een varkentje voor den winter hielden, er de dupe
van werden. Een der ambtenaren van het V . A . K .
St. toezicht had daarop gezegd men moest wat
schipperen, hij liet b.v. schadevergoeding, en dan
wat ruimschoots, geven voor de huid en de borstels.
Op de vraag van een der aanwezigen of zulks
mogelijk is antwoordt de Heer Westholz dat i n dertijd door den Minister deze bepaling is gemaakt,
echter zonder volledige voorschriften.
Verder zegt hij nog : Varkensziekte is hier stationair. Ze is aan den bodem eigen ; was ze hier
ingevoerd, dan zou onteigenen en afmaken te verdedigen zijn, thans niet.
De Heer van Staa z e g t : Wanneer immuniseeren
alleen nut kan geven ter uitroeiing der ziekte, dan
komt deze met de tegenwoordige politiemaatregelen toch terug en geven deze maatregelen dus niets,
zoodat er enkel nadeel van over blijft. Werd de
wet gehandhaafd, dan zou althans het vervoer iets
beperkt worden, maar ze is onmogelijk te handhaven met het bestaande personeel overtredingen kunnen slechts zelden worden gestraft het
vervoer blijft evengoed bestaan als zonder politie-

maatregelen ; vooral in Frieslands groote gemeenten, worden slechts enkele gevallen op een vrij
groot cijfer officieel behandeld. Bovendien geeft de
ontsmetting zooals die in den regel gebeurt, en
althans zoo hij ze zag uitvoeren in een paar gemeenten weinig of niets ; wilde men ze degelijk l a ten uitvoeren, dan zouden de kosten zoo hoog loopen, dat het middel meer kostte dan de kwaal ;
daarvoor zou ook het personeel van 't Staatstoezicht onvoldoende zijn.
De Heer Westholz repliceert, dat, daar nu de
enting nog bezwaren oplevert, we deze moeten
trachten te verhelpen.
Verder beweert hij dat wel degelijk het vervoer
van besmette varkens is verminderd. O p de vraag
of er wel overtredingen waren gestraft haalt hij
enkele voorbeelden aan, o.a. een waardoor velen
in die buurt de wet meer genegen waren geworden.
Dat de ontsmetting onvoldoende plaats vindt, is
niet de schuld van de wet, maar van dengene die
het werk uitvoert ; dezelfde voorschriften gelden
hier als voor andere besmettelijke ziekten.
De Heer van Staa meent, dat we niet moeten
nagaan wat k a n gebeuren, maar wat feitelijk gebeurt en nu is de tegenwoordige toestand zoo, dat
de wet onuitvoerbaar is ; ontsmetting door politieagenten geeft niet en veeartsen kunnen niet alles
nakomen. De wet deugt niet, omdat ze onuitvoerbaar is.
De Heer Buijterse vindt, dat de wet nog niet lang
genoeg heeft gewerkt om een goed oordeel te kunnen vellen.
W e l vindt hij er enkele lichtpunten in. In 't jaar
'88 was hij o.a. werkzaam geweest in een gemeente, waar hij, met de degelijke hulp van den
burgemeester, wien hij handhaving der wet en degelijke ontsmetting had aanbevolen, meende succes te hebben gehad, daar dit jaar de ziekte er
veel minder had geheerscht dan 't voorgaande. Hij
schrijft dit vooral toe aan 't vroege slachten en
goed ontsmetten. In 't land ging dit natuurlijk niet
en daarom had hij aanbevolen op die plaatsen 't
volgend jaar geen varkens te laten loopen, terwijl
hij dacht dat door een flinke vorst ook daar veel
smetstof zou worden vernietigd. Hij is tegen opheffing der wettelijke maatregelen.
De Heer jansma acht alle maatregelen ondoelmatig, 't Is een miasmatische ziekte. Telken jare
als de varkensziekte verschijnt heerscht eenzelfde
ziekte onder de paling, n.1. ook met roode vlekken
optredende, zoodat de palingvisschers steeds voorspellen als de varkensziekte spoedig zal verschijnen. Zoo ook dit jaar.
De Heeren van Staa en Veenstra kennen ook dit
gezegde omtrent varkensziekte bij paling, maar de
laatste begrijpt nog niet, wanneer al het samengaan van die twee is aangenomen, waar het verband daartusschen is te vinden en hoe men dat
kan beschouwen als bewijs dat de oorzaak der
varkensziekte een miasma is. Waar aan de tegen-

16
woordige maatregelen tegen die ziekte gebreken
kleven zou hij die willen zien verholpen en wat de
door den Heer van Staa genoemde onuitvoerbaarheid betreft : hij zou niet willen terugkeeren, maar
verder gaan en het personeel versterken.
A l kan de smetstof in den bodem leven, voor
hem is zeker dat ze zich ook verbreidt van dier op
dier, zoodat we met de doode lichamen veel smetstof vernietigende, op den duur ook veel minder
smetstof in den bodem zullen krijgen en dus de
ziekte veel kunnen beperken, zooal niet uitroeien.
Wat de bezwaren, tegen de wettelijke maatregelen geopperd, aangaat: hij acht deze dikwijls meer
denkbeeldig dan bestaande en dikwijls ontstaan ze
uit gebrekkige kennis der bepalingen. Hij herinnert zich althans vele veehouders te hebben gesproken, die de bezwaren niet zoo groot vonden,
wanneer ze maar nauwkeurig werden ingelicht.
De Heer Jansma acht de overtreding moeilijk te
vervolgen en dan nog de boeten veel te gering.
De Heer Boer zou, evenals in de Algem. Vergadering, de vraag willen gesteld zien : W a t is de
ziekte eigenlijk ? De autoriteiten zijn het er niet
eens over. Smetstof is er dat staat vast. Maar van
welken aard ?
Wat het Bildt aangaat : vroeger was daar veel
varkensziekte tengevolge waarvan men ophield
varkens te houden, althans het getal zeer verminderde. Nu bleef de ziekte natuurlijk uit en na eenige
jaren was men begonnen weer meer varkens te
houden. Voor een paar jaren nu was de ziekte weer
in de gemeente voorgekomen en begonnen aan de
grens van de gemeente Leeuwarderadeel, waar ze
rondom Stiens heerschte. Dit jaar had ze denzelfden koers genomen, maar zich verder uitgebreid,
zoodat nu wellicht na een paar jaren weer de geheele gemeente wordt aangetast. Dit pleitte bij
hem voor een contagium. W a s de smetstof een
miasma, dan zou ze toch ook in de gemeente het
Bildt wel zijn blijven bestaan.
De ontsmetting geeft zijns inziens weinig zooals ze tot nu toe geschiedt.
De Heer van Staa vindt den Heer Buijterse i n consequent. Hij w i l een eenjarige werking der wet
als onvoldoende beschouwen om een oordeel te
vellen en trekt toch een conclusie ten gunste der
maatregelen. Ook hij zou wel uitbreiding van personeel willen, waarmee dan misschien uitroeiing
mogelijk zou zijn, maar hij vreest dat dan de uitvoering der maatregelen meer zal kosten dan de
ziekte nadeel veroorzaakt.
De Heer Buijterse handhaaft zijn opinie en meent
dat we toch verder zullen komen mits de burgemeesters willen meewerken.
De Heer Jansma meent dat vele burgemeesters
echter meer tegen dan meewerken.
Er wordt gesproken voor te stellen eene aanvrage tot verplichte enting.
De Heer Westholz
deelt hierop mee, dat reeds door de Fr. M i j . v.
Landbouw enting op groote schaal was aange-

vraagd, waaromtrent echter nog niets naders bekend was.


Vrije mededeelingen.
De Heer Jansma vraagt (in verband met het vorige punt) hoe of het dit jaar is gegaan met entingen tegen de varkensziekte.
De Heer van Staa had gent bij vier boeren ; bij
den l e hadden allen de enting goed doorstaan met
geringe reactie. Zes weken later waren ze echter
alle kreupel geworden aan de achterbeenen, zoodat hij ze had moeten verkoopen. Varkensziekte
was er niet geweest. De 2e had vijf of zes stuks.
Een deel was gent. De gente waren in 't hok geplaatst en hadden sterke reactie vertoond en w a ren kreupel en waardeloos geworden als bij den
eerste. Bij den 3e waren ongeveer elf varkens geent zonder reactie. Ze waren steeds gezond gebleven. De eigenaar had nog drie varkens ; toen
ter tijde n te jong en twee te oud voor enting ;
deze hadden de varkensziekte gekregen en waren
gestorven. De gente bleven gezond ofschoon er
wel van in aanraking waren gekomen met een gestorvene. Bij den 4en eigenaar had hij 5 of 6 stuks
gent, waarvan twee een weinig minder hadden
gedronken gedurende een paar dagen.
Van alle genten was er geen aan varkensziekte
gestorven, maar twee koppels waren kreupel en
waardeloos geworden.
Bij de kreupelen waren
beide achterbeenen aangedaan en ofschoon 't in
de klauwen scheen te zitten naar den gang te oordeelen, was hier niets abnormaals te vinden. De
sterke reactie schreef hij toe aan het hokken.
De Heer Zwart deelt mee, dat collega Bergsma
had gent in een streek, waar later bij boer aan
boer de ziekte heerschte, terwijl de meeste geenten vrij bleven.
Verder had hij gent, waar later een ander ziek
was geworden en gebeterd, terwijl de genten gezond bleven.
De Heer jansma had gent en toen de ziekte in
den omtrek heerschte bleven de gente gezond.
De Heer Boer had uit zeven stuks, die hij geent had, twee kreupel en waardeloos zien worden,
de rest bleef goed.
De Heer Westholz had de ziekte zien optreden
bij gente varkens.
De Heer Boer meent dat de kreupele beter loopen op zachten bodem en vermoedde de oorzaak
in de klauwen ; kon echter ook niets vinden. Daar
dit kreupel en waardeloos worden door meer collega's reeds meermalen was waargenomen, achtte
hij het niet ondienstig den Heer Pasteur hiermee
eens in kennis te stellen en zoo mogelijk opheldering te vragen.
De Heer Zwart had bij een eigenaar zes stuks
gent, waarvan twee stierven, maar acht dit toch
een goed succes, daar anders de eigenaar ieder
jaar alle aan varkensziekte verloor.
Darminvaginatie. De Heer Zwart deelt als merk-

17
waardigheid mee, dat hij in veertien dagen tijds
drie koeien met darminvaginatie had gehad.
De Heeren Jansma en van Staa deelen mee, dat
ze gemiddeld 3 a 4 gevallen per jaar zien en weten
geen opheldering te geven.
De Heer Zwart vindt, dat naar het ernstige van
de kwaal, zich steeds weinig ziekteverschijnselen
vertoonen. Lichte kolieksymptomen, n.1. het even
tikken met de beenen tegen den buik, terwijl de
peristaltiek sterk is verminderd, evenals de ontlasting en het opnemen van voedsel en drank, zijn
de eerste verschijnselen. Soms wordt nog wat slijmerige bloederige stof ontlast of bij exploratie in
het rectum gevonden. Hij heeft nooit rectaal de
invaginatie kunnen voelen. Soms kan het 6 dagen
lang duren, zonder dat ook tympanitis optreedt en
voor de rest zijn ze schijnbaar gezond.
De Heer van Staa acht, wanneer het een melkkoe is, naast de andere, ook door den Heer Zwart
genoemde verschijnselen, een cardinaal symptoom
het plotseling totaal ophouden der melksecretie.
Soms geven ze een paar malen nog iets. Meestal
is er geen koorts en tympanitis. Soms laten ze
beurtelings nu deze dan gene bekkenhelft zakken.
De Heer Boer zegt veelal bij rectaal onderzoek
de invaginatie te hebben kunnen voelen ; wel niet
in de eerste paar dagen maar meestal na een dag
of drie a vier. Bij druk ontstaat duidelijk pijn.
De bijzonderheid van het voorkomen van drie
gevallen in veertien dagen vindt ook hij merkwaardig. Maar soms doet zich dit verschijnsel meer
v o o r ; hij had b.v. eenige jaren in de practijk, nog
nooit een torsio uteri gehad ; toen in n jaar 7
gevallen en nu gemiddeld een a twee per jaar.
Wat de invaginatie betreft ; de Heer van Staa
vermoedt dat eerst koliek bestaat en dientengevolge invaginatie. De Heer Boer en anderen met
hem denken de koliek als gevolg van de invaginatie. A l s bewijs tegen het gezegde van den Heer
van Staa voert de Heer Boer aan, dat dan ook wel
koliek zonder invaginatie bij het rund moest voorkomen. Meer dan een echter verklaart dit meermalen te hebben gezien.
De Heer Plet deelt mee geroepen te zijn bij een
koe, die voor 25 dagen goed gekalfd had, terwijl het kalf als het ware met een laag vet was bekleed geweest bij de geboorte. In het ostium uteri
vertoonde zich nu een tumor, die puntig in de v a gina uitstak en ook vettig aanvoelde. Hij dacht
aan een polyp ; bij het betasten kon hij echter gemakkelijk een stukje afknijpen wat precies vet geleek, maar om de ontstane parenchymateuse bloeding had hij alles laten rusten. Hij vroeg of ook
iemand hem kon inlichten omtrent dergelijke gevallen.
De Heer van Staa had meermalen na de partus
dergelijke stukken vet in de uterus gevonden, die
hij hield voor een gedeelte van het net ingeklemd
of vergroeid in een ruptuur van de uterus.
De Heer Zwart had eveneens dergelijke gevallen

gehad. De dieren waren er volkomen gezond onder en dikwijls waren die tumoren later spontaan
spoorloos verdwenen.
Ook de patint van den
Heer Plet was voor het overige volkomen gezond.
Vergadering van Zondag 16 Maart 1890.
Mededeelingen, voorstellen etc.
De Heer Westholz deelt mede, dat door het
Hoofdbestuur der Fr. M . v. L . twee adressen w a ren gericht aan de hooge regeering.
Het eene
reeds in de vorige vergadering besproken, met
verzoek de tegenwoordig bestaande, door haar als
ondoelmatig beschouwde, wettelijke maatregelen
tegen de varkensziekte te doen vervallen, was door
den Minister van de hand gewezen met de opmerking dat de maatregelen nog te kort hadden gewerkt om thans reeds daartoe over te gaan. O p
het andere adres met verzoek algemeene of althans
uitgebreide enting als proef te doen plaats hebben
tegen genoemde ziekte had de Regeering geantwoord, dat ze hiertoe, na ingewonnen advies, misschien wenschte over te gaan en daarom van genoemd Hoofdbestuur in overleg met den districtsveearts dezer provincie, wel eens een plan met begrooting van kosten wenschte te ontvangen, om in
de meest aangetaste gemeenten van Friesland en
waar de ziekte jaarlijks vrij geregeld voorkomt,
zoo o.a. in de beide Dongeradeelen te laten enten.
Voor het jaar 1890 was de tijd reeds te ver gevorderd om nog alles voor elkaar te krijgen, zoodat
het voor het volgend jaar zou moeten dienen. De
Voorzitter van het Hoofdbestuur was met de betrokken Afdeelingsbesturen in contact getreden om
te vernemen het getal veehouders en bij ieder te
enten varkens. Deze besturen waren zeer ingenomen met het plan en hadden hun steun beloofd,
zoodat wellicht het volgend jaar in die richting
proeven waren te wachten.
Mededeelingen.
De Heer Zwart vond opvallend, zooveel gevallen van abortus dit voorjaar bij het rundvee in deze
streek werden waargenomen.
De Heer Attema deelde mee dat hij onlangs vier
gevallen van loodvergiftiging ((menieverf) bij het
rund op een stal had waargenomen.
De Heer Zwart deelt nog mee dat onlangs bij
een rund gedurende de partus een fractuur met
duidelijke dislocatie van den uitw. darmbeenshoek
was ontstaan, terwijl volgens den eigenaar patint
niet was gevallen en alleen sterke ween de oorzaak konden zijn.
Vergadering van Vrijdag 8 Augustus 1890.
Wat is het wezen van het z.g. koud venijn" ?
De Heer v. d. Meulen, die deze vraag heeft gesteld, zegt hiermee te bedoelen, de huidziekte die
bij sommige koeien in den zomer in felle zonnehitte optreedt, waarbij vooral de witte huid oede-

18
mateus gezwollen is, waarna later deze plaatsen
afschilferen, geheele lappen soms los laten, zoo
ook aan de neusspiegel. Steeds had hij felle zonnehitte als oorzaak beschouwd. Nu echter had hij in
de laatste donkere dagen een geval gehad, zoodat
hij nu begon te twijfelen. Hij vroeg nu de opinie
der collega's.
De H.H. van Staa en Plet denken aan urticaria.
De Heer Bergsma zegt hierbij veelal waar te
nemen een toestand van wild en woest zijn, misschien door hersencongesties, zoodat ze soms in
slooten loopen. Hij zag het ook wel aan zwarte
huidplekken.
De Heer Eggink nam het ook wel waar, bij afwisselend donker en zonnig weer. Hij vond naast
het huidlijden, verschijnselen van verlamming in 't
achterstel, zoodat ze soms maar zoo in elkaar zakken.
De Heer Bosma denkt het enkel een huidlijden ;
schrijft alle genoemde, ook door hem waargenomen, verschijnselen toe aan huidpijn.
Maar de Heer Eggink vond voor de verschijnselen van huidlijden reeds lamheid, eerst naderhand vielen heele lappen vel af wanneer herstel
intrad. Hij vond opvallend, dat de melk direct erg
geel en dik was.
De Heer van der Meulen vond het 't meest bij
jongvee ; de Heer Eggink bij melkvee.
De Heer Zwart gelooft niet aan een primair huidlijden, maar houdt de primaire ziekte voor een
bloedziekte met huidlijden als gevolg. De pijn, die
wordt waargenomen beschouwt hij als koliekpijnen. Hij doet een flinke aderlating en bevindt zich
daar wel bij.
De Heer Eggink vindt de stand eerder die van
een gekke, dan van een met koliek.
Ook de Heer van Staa beschouwt het enkel als
dermatitis met stijve stand van het achterstel door
pijn in die ontstoken huid bij beweging, evenzoo
bij 't persen, zoodat ze dit niet gaarne doen en
daardoor de mest langer blijft zitten, droog wordt
en verstopping ontstaat.
Hij zag het 't meest in October en November, ja
voorspelde het, wanneer er dan erg warme dagen
kwamen. Hij vond neusspiegel, kling, uiers en andere zachte huidplaatsen soms blauw gekleurd,
oedemateus gezwollen, later hard, waarna nog later die plaatsen begonnen af te schilferen.
De Heer Zwart vraagt hoe volgens deze verklaring het donkere bloed ontstaat.
De Heer Eggink meent door belette huidademhaling.
De Heer van Staa zegt nog de overgroote meerderheid der gevallen te beschouwen als dermatitis
solare, terwijl misschien in enkele gevallen de oorzaak in schimmels is te zoeken die op sommige
planten parasiteeren. Zoo zag hij het o. a. bij een
kalf aan de buikhuid.
De ziekten der jonge kalveren.
De Heer Plet, die dit punt stelde, doet dit naar

aanleiding van een bericht in de Courant dat in


Schoterland uitgebreide sterfte onder de kalveren
heerschte. Evenals dikwijls het geval is was ook
hier sterk overdreven, 't Geval is dat een paar
boeren in zijn kring kalveren verloren ongeveer
drie maanden oud. In 't geheel stierven daar 13
stuks. De dieren waren lang niet alle door hem
behandeld. Een was bij zijn komst lusteloos, vertoonde tetanische krampen, parese van een ooglid. Hij dacht aan ptomanevergiftiging, b.v. ontstaan door bederf in de melk afkomstig van de fabriek. Hij gaf creolin en spir. camph., de le dag
daarop was patint iets beter, den 2en dag 's middags bij aankomst dood. Bij de sectie werden niet
zooals gewoonlijk melk- of kaasbrokken gevonden
in de maag. Er bestond lichte darmcatarrh, en
serofibrineuse tot ichorrheuse pericarditis en pleuritis. Later waren daar nog vier gestorven, waarvan bij 3 nauwkeurige sectie was verricht en alle
vertoonden ichorrheuse pericarditis als hoofdsymptoom. Lever en ook de longen waren normaal.
Bij een tweede boer had hij slechts een kalf gezien en behandeld ; toen dit was gestorven had de
boer zich tot een empiricus gewend. Ze waren
echter alle gestorven.
Een boer had door zelf te karnen negen gered.
De Heer Attema denkt aan infectie langs den navelstreng en meent dat dit na drie maanden nog
zeer goed den dood kan veroorzaken. Maar daar
zou men dan toch leverlijden, leverabcessen verwachten.
De Heer Eggink had het ook wel waargenomen
bij veehouders die geen fabrieksmelk gaven.
De Heer Plet vraagt, daar de discussies zeer uiteen beginnen te loopen, of ook iemand hem met
meer zekerheid oorzaken kan noemen en hulp verstrekken.
De Heer Eggink had ook kalveren van 3 maanden oud ongeveer gezien, die 's avonds nog goed
gedronken hadden, den volgenden morgen ziek en
's avonds dood waren. Hij vond dan bij sectie veelal hevige maagdarmcatarrh en peritonitis. De milt
was normaal ; 't was volstrekt geen anthracode
ziekte. Bij leven vertoonden ze steeds tympanitis.
De Heer Bergsma vraagt of het door den Heer
Plet waargenomene ook de infect. pleuropneumonie
door Poels bij kalveren waargenomen zijn kan,
maar de Heer Plet zegt in 't geheel geen pneumonie tevinden.
Men is eens dat men thans zeer verschillende
ziekten der kalveren gaat bespreken.
De Heer Bergsma zag ze soms dat hij een spoedigen dood voorspelde en ze toch nog zes weken
leefden, soms een week lang zonder voedsel.
De Heer Eggink had bij een boer de kalveren
zien sterven, naar de oorzaak zoekende vond hij
het weivat gesloten en stinkend ; toen het gereinigd en geopend gehouden was, waren er geen
meer gestorven.

19
Vleeschkeuring. Opmerking omtrent vleeschkeuring.
De inleider, de Heer Veenstra, stelt hierbij de
vraag : Heeft een veearts-keurmeester van slachtvee etc. het recht een stuk vee af te keuren voor
de consumptie om andere redenen dan dat het
schadelijk kan zijn, d. i . ziekte of den dood kan veroorzaken ?
M a g vleesch afgekeurd worden wegens het hebben van een mindere voedingswaarde ?
De inleider meent deze vragen ontkennend te
moeten beantwoorden, daar het buiten den gezondheidstoestand om alleen een kwestie van handelswaarde is en wij daarmee niet hebben te maken.
Hij acht wel eens bespreking hiervan wenschelijk, omdat bij den toenemenden aandrang naar a l gemeene vleeschkeuring hij het ook nuttig oordeelt
dat de keurmeesters zooveel mogelijk uniform handelen.
De Heer van Staa is het met den inleider volkomen eens en keurt om genoemde reden ook nooit
a f ; gaat enkel af op het al of niet schadelijke voor
de gezondheid.
De Heer Plet zegt, dat, wat tuberculose betreft,
aan het abattoir te Amsterdam als regel gold, dat
wanneer twee koeien werden geslacht, de een van
eerste kwaliteit, de tweede van mindere hoedanigheid en beide in even ergen graad bleken lijdende
te zijn aan tuberculose, de laatste voor de consumptie werd afgekeurd en vernietigd, de eerste
vaak goedgekeurd, soms met de bepaling dat het
in kleine stukken eenigen tijd sterk gezouten werd.
Bij de discussies blijkt, speciaal voor tuberculose, dat de opinies zeer uiteen loopen, de een veel
meer w i l afkeuren dan de ander.
De Heer Zwart zou een magere koe met geringe
voedingswaarde, zonder bepaald nadeelig voor de
consumptie te zijn, willen afkeuren.
In den loop der discussies kwam nog de vraag
ter sprake hoe te handelen met een stuk vee ter
keuring aangeboden, waarvan de ingewanden of
althans een deel daarvan ontbraken.
De Heer van Staa zou alles, onder die condities
aangeboden, afkeuren, daar het bij hem verdenking zou wekken, dat juist dat deel of die deelen
lijdende zouden geweest zijn en met voorbedachten
rade werden onttrokken aan de keuring.
De Heer Veenstra meent dat die maatregelen
veel te ver zouden voeren ; al moge er van hyginisch standpunt voor te zeggen zijn ; 't is de
vraag of het van wettig standpunt geoorloofd is
zoo te handelen. Hij betwijfelt dit ten zeerste. Hij
is van meening dat men alleen mag afkeuren wat
aan te toonen is schadelijk voor de consumptie te
zijn, tenzij het kan geschieden volgens een artikel
van politieverordening ; de meerderheid w i l alleen
goedkeuren wat bewezen is geschikt te zijn voor
consumptie ; met afkeuring van alle twijfelachtige
gevallen.

De Heer van Staa w i l nog alleen goedkeuren,


van wat zonder ingewanden of een deel daarvan
wordt aangeboden, datgene wat vergezeld is van
een verklaring van een veearts, dat het vleesch geschikt is voor consumptie ; ofschoon het aanwezig
zijn van een dergelijke verklaring voor hem ook
niet bindend is om goed te keuren.
Vrije mededeelingen, voorstellen en opmerkingen.
De Heer Bergsma deelt mee, dat door hem volgens Der Thierarzt" actinomycotische glossitis
is behandeld met Acid phenyl. 40 Tinct. jod. 40
en A q . 10 op de tong te penseelen en met goed
succes.
De meerderheid vindt deze methode wat heel
kras en zou nadeelige gevolgen vreezen, die de
Heer Bergsma echter geheel niet vond.
Vergadering van Zaterdag 27 December 1890.
Pokken van rund op mensen. Is ook iets bekend
omtrent het overgaan van pokken van het rund op
den mensch ?
De Heer van der Meulen had een eigenaardig geval gehad. Bij een boer leden alle koeien nagenoeg
aan zeere spenen, wat pokken van het uier bleek
te zijn, wat het volgens enkele collega's meestal is,
ofschoon niet allen dit aannemen. Een der knechts
nu, die molk, werd genfecteerd aan de hand, zoodat deze en de arm sterk zwollen, zoo erg, dat in
het ziekenhuis alhier voor 't behoud van zijn leven
werd gevreesd en over amputatie was gedacht.
Een tweede knecht werd eveneens, ofschoon in geringer mate, genfecteerd. Toen de directie van de
boterfabriek, die de melk van dezen boer kreeg,
hiervan hoorde, verklaarde zij de melk niet te w i l len ontvangen, tenzij de veearts verzekerde, dat het
geen nadeel kon opleveren.
Toen de Heer van der Meulen hierover met den
behandelenden medicus sprak, beweerde deze dat
infectie met enkel pokstot niet de genoemde gevolgen kon hebben en hier een neveninfectie
moest bestaan.
De Heer Bergsma had meermalen dergelijke gevallen waargenomen, ofschoon met niet zoo ernstige gevolgen. Hij gelooft wel, dat het door enkel
pokstof kan ontstaan.
Volgens den Heer Zwart zijn wel 80 % van alle
gevallen van zeere spenen pokken.
De Heer de Vries meent dat kenmerk van een
pok is, dat er een lidteeken overblijft en dit vindt
men meestal niet bij zeere spenen.
De Heer Attema zag in Utrecht fraaie pokken bij
een boerenmeid tusschen de vingers, waaruit stof
werd genomen en op kalveren gent, maar zonder
succes.
Wat het keuren van de melk betreft, daarover is
men het niet zoo eens. De meerderheid zou de
melk goedkeuren, v o o r a l nu ze in een fabriek
werd verwerkt, waardoor sterke verdunning der
smetstof ontstaat en ze bovendien sterk gezuiverd

20
wordt ook in de centrifuge. Althans zou ze in dit
geval minder nadeel opleveren dan wanneer de
boer ze zelf verwerkte. De Heer Bergsma meent,
dat het ongeschikt verklaren van de melk groot
nadeel voor den veehouder zou opleveren, wat natuurlijk niemand ontkent.
Om de streng wetenschappelijke eischen wat in
overeenstemming te brengen met de practijk, d. i .
den boer niet te veel nadeel toe te brengen en toch
het ergste te vermijden, zou de Heer Boer, die vermoedt dat de verschillende koeien in zeer verschillenden graad zullen lijden, van de ergsten op een
stal de melk willen afzonderen en niet doen gebruiken dan na praepareeren b.v. koken. Hij zou
wel nadeel vreezen van het overbrengen van de
pokstof in het digestiekanaal.
De Heer Bergsma zou alle koeien de spenen en
de melkers de handen willen reinigen met antiseptica, en zou dan de melk als volkomen onschadelijk beschouwen.
De Heer Westholz deelt nog mee dat een zijner
kinderen was gent met pokstof uit Utrecht door
een accuraat medicus. Den 3en dag bestond kolossale zwelling van den arm met abscedeeren van
de okselklieren. Dit alles was toch door zuivere
pokstof.
De Heer Veenstra betwijfelt zeer of hier, evenals
in het geval van collega van der Meulen en dergelijke, geen neveninfectie bestaat.
Door de meerderheid wordt de gestelde vraag
bevestigend beantwoord : pokken gaan wel van
rund op mensch over.
Is de oprichting van een centraal punt voor kostbare instrumenten mogelijk ?
De Heer Plet doet deze vraag naar aanleiding
van een paar hem voorgekomen gevallen. Bij een
koe ontbrak aan weerskanten een kies, zoodat de
tegenoverstaanden erg lang werden en kauwen en
herkauwen belemmerden. Er was reeds sprake van
slachting en hij had het geluk met de tandschaar
van Mller het overtollige stuk te kunnen verwijderen. Deze schaar, die toevallig door een collega
was verkregen, is anders te duur om voor de zeldzaam voorkomende gevallen te worden aangeschaft. Hij nu achtte het wenschelijk, dat vanwege
de Afd. gezamenlijk dit en dergelijke instrumenten
worden aangeschaft.
De Heer de Vries vindt het idee heel aardig,
maar vraagt of de uitvoering niet te kostbaar
wordt.
De Heer Buijterse achtte het beter dat het vanwege het Hoofdbestuur geschiedde. Hierin zien
echter velen bezwaar en de Heer Westholz zegt,
dat indertijd in de Alg. Verg. reeds iets dergelijks
is voorgesteld, maar veel bezwaren ontmoette ;
evenzoo om van de instrumenten van 's R. V. A. S.
beschikbaar te stellen. Hij achtte niet wenschelijk
hierop aan te dringen. De Heer Plet had nog al
eens een instrumentje van een medicus gebruikt,
o.a. een galvanische draadecraseur voor de ampu-

tatie van een penis met prachtig succes. Langzamerhand zou de Afdeeling een fraai instrumentarium van zelden te gebruiken instrumenten kunnen
aanleggen.
De Heer Westholz stelt voor een commissie te
benoemen en wel als leden de H.H. Boer, Plet en
Veenstra om het plan nader uit te werken.
Dit voorstel wordt aangenomen.
Otterkrabben. 't Voorkomen van z.g. otterkrabben" bij het rundvee.
De Heer Plet had dit punt gesteld ; twee jaar
geleden had hij een patint gehad, eerst door een
empiricus behandeld, en vond een tumor boven de
larynx, wat later bleek een etterzak te zijn en wat
men in zijn buurt (evenals ook elders volgens andere collega's) otterkrab noemde. Hij had toen in
een vergadering van collega van Staa gehoord, dat
men die kon doordrukken inwendig en zoo van hun
inhoud bevrijden, waardoor het bestaande snorken
spoedig ophield. Hij had dit eens geprobeerd en
met succes. Vele malen kwamen deze otterkrabben
bij hem voor, maar deze operatie gelukte hem maar
zelden. Later had hij nog eens een kostbaar kalf
gehad met dergelijk accident; doordrukken gaf
niet ; toen plaatste hij uitwendig een ungt. cantharid en perforatie met herstel volgde. Anderen liet
hij slachten. Weer een andere maal vond hij bij 't
snorken, wat voor vele veehouders voldoende is de
diagnose otterkrab te stellen, achter 't zachte gehemelte aan de aanhechting daarvan een tumor als
een vuist ten deele peesachtig, ten deele klierachtig. Hij had dit toen weggenomen door het met de
hand te pakken en af te draaien. Voor eenige dagen kreeg hij weer een dergelijke patint. Toen hij
deze op dezelfde manier wou behandelen, brak de
tumor in twee stukken af, waarvan een ter grootte
ongeveer van een lucifersdoosje. Daarna was 't
snorken spoedig veel beter. In 't algemeen vond hij
veel verschil in substantie. Een geval had hij gehad, waar hij niet kon wegnemen en jod. kalic. in
de neus succes gaf.
De Heer Zwart deelt een geval mee, waar de
tumor door een empiricus werd weggenomen met
succes. Van ditzelfde geval deelt de Heer Bergsma
echter mee, dat het later bleek geen succes te hebben opgeleverd. Hij had een dergelijk geval gehad,
dat fluctueerde, zich liet doordrukken en herstelde.
De Heer Veenstra houdt bij het meerendeel van
die gevallen actinomyces als oorzaak. In het Zeitschr. f. Thiermedicin behandelt Harms ook hetzelfde, de velerlei vormen van actinomycotische tumoren en verschillende manieren van wegnemen. Ook
hij zelf heeft vele gevallen van dergelijke tumoren
waargenomen. Is het een beginnende klierzwelling
van geringe grootte en zonder etter dan behandelt
hij ze met jod. kalic. of jodet. natric. inwendig,
soms met bijvoeging van andere stoffen en ungt.
jod. uitwendig en dikwijls met succes. Van scherpe
of z.g. matureerende zalven zag hij meestal weinig
succes. In andere gevallen exterpeert hij of doet

21
punctie al naar de substantie en ligging van den
tumor. Soms geeft dit goed succes, in andere gevallen treden spoedig en soms uitgebreide recidieven op.
Hersenziekten. Een bijdrage tot de diagnostiek
van hersenziekten.
De Heer Veenstra, die dit punt gesteld heeft,
leest een door hem opgemaakt ziekte- en sectieverslag voor, van een patint met Serofibrineuse
leptomeningitis, welk verslag is opgezonden aan
de Redactie van het Tijdschritt onzer Maatschappij
en daarin is opgenomen (18e dl. 2e aflevering).
De Heer Plet deelt mee een dergelijk geval te
hebben gehad, wat de verschijnselen bij leven betrof, maar lijkonderzoek had hij niet ingesteld,
maar van den eigenaar gehoord dat er mets aan
te zien was bij 't slachten.
Gevallen van tuberculose, met tuberculeuse meningitis en verschijnselen daarvan bij leven, werden door verschillende collega's waargenomen.
Vrije mededeelingen.
De Heer Veenstra deelt mede, dat de heer de
Vries die de vergadering reeds had verlaten, er
over gedacht en met hem over gesproken had, een
leeskring van Veterin. tijdschriften op te richten,
daar vele tijdschriften te hoog in prijs zijn om door
velen persoonlijk te worden gelezen ofschoon er
wel belang in gesteld wordt. Ook namens genoemde collega vraagt hij thans de opinie der leden hierover.
De Heer Boer ziet er wel eenig bezwaar in het
namens de Afd. te doen en zou liever zien dat de
Redactie van ons tijdschrift de belangrijkste stukken uit buitenlandsche tijdschriften overnam. Andere leden zouden er wel voor zijn, maar gaarne
eerst willen weten, w a t er gelezen zou worden.
In alle gevallen is er, vanwege de vergadering nu
geen beslissing te nemen, daar het niet onder de
punten van behandeling is opgenomen. Hiermee
blijft deze zaak voorloopig rusten.
Asthma (?) De Heer Plet deelt mee, dat hij een
pink in behandeling kreeg, die gedurig onder 't
voeren 't erg benauwd kreeg in eens, niet meer
wou vreten, begon te kreunen, terwijl 10 minuten
later alles voorbij was. Eerst gebeurde dat zoo wat
om de veertien dagen, later om de week en nu
kwam het om de paar dagen terug, terwijl het bovendien 20 minuten duurde. Na 't geven van medicijnen, waarvan hij in dit geval nu juist geen succes verwachtte, n.1. spir. camph., was patint aanmerkelijk verbeterd. Hij wist niet wat voor lijden
hier zou bestaan en vroeg de collega's om meer
licht.
De Heer Boer had dergelijke gevallen gehad,
de dieren stonden met gestrekte kop, de bek open,
met kreunen tusschen uit- en inademing als bij longemphyseem. Hij beschouwt het als asthma nervosum, door heft! indertijd ter vergadering besproken
en in he Tijdschrift behandeld.
Een subcutane morphineinjectie of 't ingeven

van opium bij 't begin van een aanval (8 grm. in


eens) gaf veel succes. Na een paar malen had hij
dikwijls er een geheelen winter geen last meer van
gehad. Ook had hij chloroform laten inhaleeren
met succes ; de auscultatie, die anders weinig opleverde door 't kreunen van het dier, gaf dan duidelijk piepen en fluiten te hooren, wat bevestigde
dat men hier bronchiaalkramp had. Hij raadde den
Heer Plet in dien geest te handelen.
De Heer Boer vraagt of een paard zonder kribbebijter te zij n, dit op een markt verkocht wordende, kan worden. Hij had een paard, pas op de
markt gekocht, op verzoek van den kooper onderzocht en bevonden dat het een kribbebijter was,
terwijl van collega de Boer later een verklaring
was ingekomen, dat patint voor den verkoop niet
aan dat gebrek had geleden. Aan de tanden was
niets abnormaals te zien. Patint neemt ook de
krib in de bek en laat niet de tanden met de voorvlakte er op rusten, zoodat de afslijting aan de
wrijfvlakte zou moeten bestaan.
Na eenige discussie hierover schijnt de meerderheid het gebrek als voor den verkoop bestaan hebbende te beschouwen, ofschoon moeilijk een besluit is te nemen.
Vergadering van 14 Augustus 1891.
Retentio Secundin. Welke is de beste methode
ter verwijdering der teruggebleven Secundinae ?
De Heer Boer, als inleider van dit punt, zegt het
niet met zichzelf eens te zijn wat het beste is ; bij
paarden had hij veelal succes gehad met subcut.
injecties van Tinct. Secal. cornut, waarna spoedig
ween intraden. Bij koeien had hij hiermee nooit
succes gehad, hoewel hij het hierbij ook niet zoo
vaak had geprobeerd. Ook had hij baarmoederinjecties gegeven, zoodat na 3 of 4 dagen de nageboorte afging, maar met eenige dagen valt het toch
veelal vanzelf af, zoodat hij dit succes gering rekende.
Afpellen is volgens hem in vele gevallen onmogelijk goed te doen ; men kan niet met de arm tot
aan de punt van de hoornen reiken en enkele strengen blijven dus hangen, die vaak gevolgen geven,
nog nadeeliger dan het blijven zitten van het geheel, daar vaak bij het afpellen nieuwe erosies op
het slijmvlies ontstaan.
De Heeren H. v. Staa en Veenstra zijn met hem
eens, dat afpellen al heel weinig succes oplevert,
behalve in die gevallen, waarin de Secundinae nagenoeg los zitten. .
De laatste geeft zoolang de koeien niet ziek zijn
Pulv. Secal. cornut 150 a 200 grm. P. bacc. junip
100 a 125 grm., Acet natric 75 a 90 grm. in 9 poeders, 3 maal daags een poeder ingeven ; bestaat
er opname van stoffen dan uterusirrigaties met
sublimaat 1 : 20005000 of creolin 2 % solutie daarbij. Van 't eerste ziet hij in de meeste gevallen succes, zoodat hij dit meer en meer aanwendt. In enkele gevallen ziet men na irrigatie be-

22
vig persen, wat hij minder aan het middel dan aan
bijzondere toestanden van de patint toeschrijft.
De Heer W. v. Staa laat 2 maal daags irrigeeren
met creoiin solutie, 1 ^ a 2 %, aluin 2 % en een
weinig carbolzuur. Inwendig geeft hij vaak Borax
75 grm., P. herb. sabin 50 a 100 grm. in 4 poeders,
3 maal daags 1 poeder ingeven.
De Heer Bosma zag vaak na irrigeeren hevig
persen (na 1 % creoiin) met prolapsus vaginae,
waarbij echter extr. hyoscyami veelal rust gaf.
De heer Buijterse had wel alle middelen geprobeerd om af te drijven ; nu eens met dan zonder
succes, wat hetzelfde middel betrof. Hij maakt
vooral verschil of de secundinae blijven hangen na
kalven op tijd of na abortus. In 't laatste geval
helpt veelal niets.
De Heer Plet deelt een geval mede, waar een
rund 6 weken te vroeg kalfde met de secundinae
bleef staan, terwijl juist op den datum waarop het
stond aangegeven te kalven, de secundinae afgingen.
Vrije mededeelingen.
Abortus prov. De Heer Attema deelt mee dat in
zijn practijk een stier tegen den wil van den eigenaar een paar koeien dekte, waarna zijn hulp werd
ingeroepen tot het afdrijven van een eventueeie
vrucht. Hij had geprobeerd dit te bereiken door de
vagina te irrigeeren en met succes, althans er was
geen drachtigheid gevolgd. Op de vraag van een
paar collega's of hij het ostium uteri geopend had
gevonden, moest hij ontkennend antwoorden. Dan
verwachtte men er weinig heil van, in 't tegenovergestelde geval zou 't het meest doelmatige zijn.
De heer Attema meende hier toch succes te hebben gehad, daar ze vier dagen na de behandeling
weer tochtig waren.
De Heer H. v. Staa wil het niet geheel verwerpen ; ook bij den mensch kunnen koude douches
soms succes geven om abortus op te wekken.
Prolapsus Vaginae. De Heer Eggink deelt mee
dat zich soms gevallen van habitueele prolapsus
vaginae voordoen met zelfs doodelijke gevolgen.
Nu gaf collega van Leeuwen in ons Tijdschrift aan
de vulva te ringelen met elast ligatuur; vele andere methoden waren reeds bekend en alle met
min of meer erge bezwaren. Nu had hij van zijn
broer, veearts in Twelloo, gehoord dat deze op de
wijze van een pessarium een gummislang plaatste.
Bij een patint had hij het met succes gedaan ;
thans een tweede in behandeling. Hij vraagt of aan
de vergadering ook hieromtrent iets bekend is.
Daar niemand ervaring heeft van deze methode,
wordt de hoop geuit in een volgende vergadering
van den spreker meer dienaangaande te vernemen.
De Heer Boer vraagt naar aanleiding van de genoemde gevallen of men niet dikwijls met een uitpersen inplaats van een uitzakken heeft te doen.
Vaak zag hij, een of een halve dag na de partus
vreeselijk persen met omstulpen van de vaginaalwand en van het rectum om na reponeeren direct

terug te komen. Uit de anus vloeit voortdurend


dunne mest, zoodat met het persen het vaak over
de gang spuit. Hij had geirrigeerd, op advies van
een medicus met jodoform bepoeierd, koud gehouden, vaak zonder veel succes ; soms liet hij ze
maar slachten, ook zag hij spontaan herstel intreden.
De Heer H. v. Staa heeft meermalen dergelijke
gevallen gehad. Eerst was hij er dikwijls mee verlegen geweest-; later had hij vele zien herstellen
met koud houden en sterk naar voren hellend
staan. Hij laat zooveel mogelijk ijs inbrengen en
dan voor afwisseling laat hij patint loopen, zoodat na korten tijd herstel intrad. Vaak gaf hij inwendig pulv. rad. belladonna.
De Heer Plet had dergelijke gevallen behandeld
met chloral; eerst 40 grm., later desnoods in kleinere dosis te herhalen.
De Heer Bosma meent dat in sommige gevallen
alleen voldoende is voor 't persen een kleine verplaatsing van een deel van den uterus ; b.v. 't wrijvan van twee cotyledonen tegen elkaar. Hij had
herstel zien intreden door 't inbrengen van den
arm en eenig schudden.
De Heeren H. v. Staa en Eggink hadden waargenomen, dat soms een inversie van den uterus in
het ostium bestond waarbij dit sterk vernauwd was
en dus de uterus beklemd, zoodat ze niet te reponeeren was. Soms waren zelfs cotyledonen zichtbaar in de vagina.
De Heer v. Staa liet meestal slachten, de Heer
Eggink had nooit een verloren en irrigeerde met
creoiin soluties nu eens met lauw dan met koud
water.
De Heer W. v. Staa had een patint na repositie
van een prolapsus uteri 30 grm. chloral gegeven
waarop ze stierf.
De Heer Attema vraagt hoeveel morphine men
moet geven om succes te hebben ; van een half tot
n gram subcutaan geinjicieerd, had hij veelal
slecht succes gehad.
De Heer Bosma deelt een geval mee volgens
zijne opinie zijnde een vaginaal zwangerschap. Na
een dracht van 38 weken begon de koe te persen
en nadat zijn hulp was ingeroepen wegens abnormaal verloop vond hij in de vagina bij gesloten
ostium een foetus in de vliezen. Na perforatie hiervan trok hij een kleine onbehaarde vrucht te voorschijn. De vliezen bleven in de vagina hangen,
schenen met het slijmvlies vergroeid. Andere collega's betwijfelen of 't een vaginaal zwangerschap
was en denken ^an een foetus, vroeg afgestorven
en in de vagina gedreven en daar eenigen tijd blijven liggen zoodat het ostium gesloten en de vliezen met het slijmvlies verkleefd waren, zooals dit
ook met steenvruchten kan gebeuren.
Vergadering van 18 September 1891.
Schrijven van het Hoofdbestuur der Fr. M . v.
Landbouw aangaande kalverziekte en kalversterfte.

23
De Voorzitter deelt mede, dat van bovengenoemd
Hoofdbestuur schrijven is ingekomen begeleidende
een no. van de Mededeelingen en Berichten dier
Maatschappij, waarin rapport van den heer Schaafsma over het ziek worden en sterven der jonge
kalveren, met verzoek om advies onzer vereeniging
omtrent de ziekte en dat sterven. Het rapport bovengenoemd wordt geacht bij de leden genoegzaam bekend te zijn. Ook aan de Afd. Besturen
der Fr. M. v. Landbouw is advies gevraagd, maar
de Voorzitter meent dat wij een zelfstandig oordeel
moeten uitbrengen, niet gebaseerd op dat van een
leek.
De Heer Bergsma acht het zeer moeilijk in deze
zaak advies te geven ; de veeartsen kunnen er te
weinig over oordeelen omdat ze te weinig geroepen worden bij kalverziekten ; deze ziekten en de
daaraan lijdende patinten worden stiefmoederlijk
behandeld ; men is zelden of nooit in de gelegenheid secties te doen. Hij zou het wenschelijk achten dat een onderzoek werd ingesteld door een
gemengde commissie van veeartsen en veehouders
op plaatsen waar de ziekte heerschte om zoo te
komen tot meer stellige gegevens.
De Heer Veenstra kan zich hierbij zeer goed
aansluiten zoo er tijd voor is, maar hij meent dat
het Hoofdbestuur gaarne spoedig iets van ons wil
vernemen, zoodat voor een commissoriaal onderzoek geen tijd zou bestaan. Daarom wil hij voorloopig de opinie onzer vereeniging overbrengen,
en tevens aandringen op nader gemeenschappelijk onderzoek met de Fr. M. v. Landbouw.
De Heer Hubenet vraagt wat ziekte hier bedoeld
wordt; die waarbij de kalveren na 7 dagen hoogstens sterven of die welke na 6 weken optreedt,
't Eerste is vaak een heerschende ziekte met lijden
van longen en ingewanden, waarbij de dieren binnen 7 dagen slap worden en sterven, soms met
diarrhee.
De Heer H. v. Staa meent dat stellig bedoeld
wordt het heir van ziekten waaraan jonge kalveren
lijden en sterven en vooral die welke veelvuldig
voorkomen. Wat een voorgesteld nader onderzoek
betreft, hij had al eens met een lid van het Hoofdbestuur gesproken over de mogelijkheid om vanwege het Bumafonds b.v. een prijsvraag over dit
punt uit te schrijven om zoo te prikkelen tot nauwkeuriger onderzoek. Hij meent, naar aanleiding
van de geopperde bezwaren tegen het uitbrengen
van advies, dat men althans kan mededeelen wat
men weet en wijzen op ongunstige hyginische
invloeden.
De Heer Bergsma zegt de septische pleuro
pneumonie van Poels is het niet. De boeren zeggen 't tegenwoordige lijden was vroeger onbekend. Is dat waar ? Oudere collega's beweren het
tegendeel.
De Heer H. v. Staa zegt de quaestie zelf is zeer
oud, maar door de hoogere prijzen der kalveren
van de laatste jaren wijdt men er meer aandacht

aan ; tevens meent hij dat hier van invloed is, dat
hoe meer veredeling van vee, hoe minder resistentie tegen nadeelige invloeden en hoe meer ziekte
bij gevolg.
De Heer Ypes steunt het voorstel van den heer
Bergsma om een nader onderzoek door een commissie te doen instellen en eerst aan 't Hoofdbestuur te vragen welke ziekte wordt bedoeld.
De Heer Attema zegt, welke ziekte ook door de
heeren is bedoeld : smetstof doet veel. Onder de
gunstigste hyginische omstandigheden, na 't maken van nieuwe stallen, steenen vloeren in een
aparte kalverstal zag hij het toch weer optreden.
Er is nog veel duisters, maar hij acht voor alles
n oorzaak te bestaan, n.1. bacterin met verschillend lijden naar het orgaan dat het sterkst of alleen wordt aangedaan. Ook hij acht een onderzoek
door een commissie zeer gewenscht.
De Heer Hubenet vraagt : komt kalverziekte 't
meest voor op zand- of op kleigrond ? Hij meent
het laatste. Ligt het ook aan den bodem of voeding van het moederdier ?
De Heer Attema wil bacterin als oorzaak opgeven, maar door anderen wordt hiertegen geprotesteerd, daar men ofschoon overtuigd zijnde,
niet het bewijs kan bijbrengen op 't oogenblik.
Wat betreft het ter wereld komen met de kwaal,
hij meent dat dit alleen bestaat in minder weerstandsvermogen tegen de besmetting en hare gevolgen,
i
De Heer H. v. Staa deelt als een van de oorzaken o.a. mee dat het aan den stier lag. Een stier
uit een beslag waar gewoon kalverziekte heerschte gaf in een andere stal ook de ziekte bij zijne
producten, terwijl in die stal van een eigen stier
niet leden. In een beslag waar zooveel mogelijk
eigen vee werd gefokt heerschte het vele jaren,
door het invoeren van vreemd bloed daalde de
sterfte ; hij schrijft de aanleg voor de ziekte hier
toe aan verzwakking door familieteelt. De ouders
zijn veelal de schuld door het leveren van zwakke
producten.
Ook zag hij een stierkalf dat aan de ziekte had
geleden en herstelde later als dekstier de ziekte
op de jongen overbrengen.
Hij wil alleen deze
voorbeelden aanhalen om te toonen hoe velerlei
oorzaken en kwalen bij dit onderwerp ter sprake
kunnen komen.
De Heer Bosma vraagt wat de reden is dat het
in den zomer en het najaar zelden of nooit voorkomt,
i
i
De Heer Boer meent met vorige sprekers dat
het goed is eerst nog eens te informeeren wat
ziekte bedoeld is.
De Heer Bergsma en anderen met hem weten
dat ze bij de geboorte reeds slap waren en spoedig stierven, zoodat de oorzaak van voedsel althans hier wegvalt, daar dit nog geheel niet gebruikt was.
Hij zag kalveren verruilen ; uit een lijdende stal

24
werden bij de geboorte bij een buurman gebracht
waar ze niet leden ; de gebrachte stierven toch,
de eigen niet. Dit alles pleit voor besmetting voor
of bij de geboorte.
De Heer H. v. Staa beschouwt de meeste kalverhokken als kweekplaats van bacterin, zoodat
wanneer de ziekte er eens bestaat, het ook hard
toeneemt. Hij adviseerde een boer beter hok te
maken ; deze liet een kalverstal naar 't model van
een Hollandsche boerderij maken, zoodat de kalvers met de koppen in een frissche ruime gang naar
elkaar toe stonden, en nu niet meer boven de mest
stonden, terwijl tevens de gemetselde steenen
vloer flink hellend, met een zindelijke goed hellende goot er achter werd gemaakt.
De Heer Boer handhaaft de theorie van Franck,
n.1. besmetting bij de geboorte.
De Heer H. v. Staa schrijft veel aan zwakke organisatie toe. De Heer Ypes vraagt waarom het
dan toch in de maanden April en Mei meer, minder in vroegere maanden voorkomt. Hij acht besmetting als oorzaak twijfelachtig. Hij herinnert er
aan dat vroeger in de dagen van longziekte op den
stal waar deze ziekte heerschte ook de kalveren
dood gingen, niet alleen van moeders die aan
longziekte leden, maar van 't geheele beslag, wat
door collega Poll wordt bevestigd.
De Heer H. v. Staa meent dat we uit de gevoerde discussies gerust kunnen besluiten dat de
opinie van de meerderheid in de vergadering is
dat we niet met n, maar met meer ziekten nebben te maken. Eveneens blijkt de meerderheid te
denken, dat de ziekte bij de geboorte reeds bestaat in vele gevallen, terwijl in andere gevallen
tevens als ongunstige hyginische invloeden mogen genoemd worden : ontijdige te vroege hulp bij
de verlossing, slecht ventileeren van kalver- en
koestallen, slechte vocht opnemende vloeren, onnatuurlijk en koud voedsel.
De Heer Boer meent tevens er op te mogen wijzen, dat het toedienen van medicijnen in de eerste
dagen ook wat veel gevergd is van die teere ingewanden.
Men moet zich meer naar de natuur regelen,
meer dan 2 maal daags drinken geven en wel biest
of melk van de moederkoe op natuurlijke warmte
en vooral waar de ziekte heerscht ieder jaar den
stal desinfecteeren.
De Heer Bergsma meent er tevens op te moeten
aandringen dat deskundigen meer gelegenheid
worde gegeven tot onderzoek en het verrichten
van lijkopeningen, waarbij de Heer Boer wenscht
te voegen 't nuttige van een bacteriologisch onderzoek.
Besloten wordt nu dat uit de aangenomen conclusies en gevoerde discussies een antwoord aan
het Hoofdbestuur der Fr. M. v. L. zal worden opgemaakt door het Bestuur onzer vereeniging.
Gemeenschappelijk instrumentarium. Voorstel

tot het oprichten van een gemeenschappelijk instrumentarium en rapport van de Commissie dienaangaande.
Omtrent dit punt wordt door de Commissie bij
monde van den Heer Boer rapport uitgebracht en
de wenschelijkheid en mogelijkheid van de zaak
betoogd en een plan voorgesteld. Na eenige discussie blijkt dat er van de twaalf aanwezige leden
zes tegen en zes voor een oprichting namens de
Afd. zijn, zoodat de beslissende stem van den
Voorzitter tot niet oprichting namens de Afd. doet
besluiten, waarmee het aan het initiatief van eenige leden wordt overgelaten.
Voorstellen, opmerkingen etc.
De Heer Bergsma deelt mee een ziektegeval van
een kalf met eigenaardige symptomen. Het was op
stal comateus, vertoonde alle symptomen van
boosaardige kopziekte behalve keratitis, terwijl
hier bovendien een sterk huidtranssudaat bestond,
't Transsudaat was als zweette het kalf, zoodat de
bodem nat werd ; de geheele huid was als bedauwd, terwijl 't vooral aan de hals met korsten
opdroogde waar later kloven ontstonden.
Hij
vraagt of ook andere gevallen van dien aard bekend zijn. Niemand kan hem veel licht in dezen
verschaffen.
De Heer Boer deelt mee dat een kalf 's morgens
een rood oog had, dat steeds dikker werd, tot
's avonds beide oogen reeds sterk uit de kassen
puilden. Toen werd hij geroepen, 't Kalf was comateus, de oogen stonden ver uit de kassen, zoodat de sclera half zichtbaar was. De cornea was
troebel en droog, 't oog hard. Anders was er niets
abnormaals te zien. Hij had den kop na den dood
naar Utrecht gezonden, daar toen ook nog de toestand dezelfde bleef, zonder echter ooit eenig antwoord te hebben ontvangen, wat hem wel meer
gebeurde, 't Speet hem niet zelf te hebben onderzocht. Hij had nooit eerder zoo iets gezien en vooral opvallend was, dat het in n dag zoo erg werd.
De Heer v. d. Meulen had een dergelijk rund gezien, n.1. wat het ujtpuilen der oogen betrof, maar
't dier was goed gezond, bestemd voor de slachtbank en groeide goed.
De Heer Veenstra deelt mee van een kalf, dat in
een stal opgefokt, nooit iets abnormaals had vertoond, op een leeftijd van 2 maanden ongeveer
buiten komende, bleek het niet of zeer slecht te
zien en voortdurend in de sloot of tegen alle voorwerpen op zijn weg liep. Bij onderzoek bleek het
dier te lijden aan scheelzien naar buiten (Strabismus divergens) zoodat het wel zijdelings maar
niet vooruit zien kon, terwijl bovendien beide
oogen voortdurend in horizontale richting in trillende beweging waren (nystagmus). Daar van een
therapie geen sprake was, werd patint gemest en
geslacht, zonder dat echter gelegenheid bleef na
den dood een onderzoek in te stellen. De Heer
Faber, vroeger veearts, thans specialiteit voor oogheelkunde, deelde mee op aanvrage dat hier wel-

25
licht een lijden van den nerv. opticus aan
grondslag lag.

ten

Vergadering van Vrijdag 18 December 1891.


Lymphadenitis. Eenige gevallen van lymphadenitis bij het rund.
De Heer Veenstra deelt mee, dat hij dit punt
heeft gesteld, toen de leden bleken zoo weinig
punten in te zenden. Wellicht zal hij wel niet veel
nieuws meededen, maar allicht geett de mededeeling aanleiding tot discussie, zoodat nuttige mededeelingen kunnen volgen. Door hem werden dezen
herfst de volgende gevallen waargenomen : 24
Sept. werd mij ter behandeling aangeboden een
rund met belemmerde, piepende ademhaling ; bij
onderzoek bleek links van de larynx, vrij diep l i g gend een tumor, ter grootte van een ganzenei
te bestaan, zonder ontstekingszwelling in den omtrek ; zonder twijfel is 't een lymphklierzwelling.
Patint werd in de oorklierstreek ingewreven met
een zalf, voornamelijk bestaande uit ol. laurin.
Nadat ze eerst nog meer was begonnen te piepen,
hield dit vrij plotseling op en de dikte was eveneens verdwenen, zoodat bij een visite op 18 Oct.
patint geheel hersteld scheen. Men moest hier dus
abscedeeren en perforatie in de keelholte vermoeden, wat bevestigd werd, doordat bij druk op de
plaats waar de tumor merkbaar geweest was, nog
een weinig etter uit de neus vloeide. Niet lang daarna echter nam het piepen weer toe en ontstond een
dikte met ontstekingszwelling in den omtrek aan
den rechterkant, die tot 9 December voortdurend is
toegenomen, zonder toen nog verschijnselen te vertoonen van te zullen perforeeren. De ontstekingszwelling is afgenomen, de dikte meer omschreven
over de uitgebreidheid van een flinke hand aan de
onderrand van de parotis. 't Piepen is, ofschoon
nog bestaande en wel 't ergste bij 't herkauwen
en 't slikken van een spijsbrok, veel verminderd
met het afnemen van de phlegmoon. Patint lijdt
er in zijn voedingstoestand weinig onder, naar dat
zulks in andere gevallen wel voorkomt, zoodat
daarom de eigenaar nog niet kan besluiten tot een
operatief ingrijpen, n.1. het bestaande diep gelegen
absces te openen.
13 October werd mij onder dezelfde verschijnselen een patint aangeboden ter behandeling. D e zelfde therapie werd toegepast, maar spoedig besloten het dier te verkoopen.
18 October kreeg ik een patint in behandeling
die sedert een paar dagen slecht at en kwijlde, de
melkafscheiding was sterk afgenomen, de geheele
keelgang met inbegrip van de oorklierstreek, vooral rechts, was sterk gezwollen, terwijl een vastere
zwelling, op de gewone plaats der parotis lymphklierzwellingen bestond. Hier werd een Jodiumzalf geappliceerd. 22 Oct. was patint veel verbeterd, de eetlust best, 't kwijlen over, de zwelling
verdwenen, behalve de lymphklierzwelling ter
grootte van een v u i s t Met dezelfde therapie werd

doorgegaan, totdat bij een visite op 2 Nov. deze


zwelling duidelijk merkbaar tot absceaeeren overging. Bij een visite op 7 Nov. was juist 's morgens
't absces doorgebroken met een kleine opening, deze werd aanmerkelijk verwijd, een stuk necrotische
huid weggeknipt, waarbij een flinke hoeveelheid
etter zich nog ontlastte. Daarna werd de wond
met creolinsolutie ingespoten en uitgewasschen,
zoodat tegen het eind van Nov. patint geheel was
hersteld.
2 N o v . werd ik verzocht een rund te onderzoeken wegens handelsactie, dat erg piepte en een
kolossale zwelling van de bovenste halsklieren
achter de pharynx, wellicht retropharyngeaal absces, vertoonde daar de verkooper patint terug
nam, vernam ik hiervan niets meer.
3 Nov. kreeg ik een jong rund in behandeling
wegens dikte in de keel. Bij onderzoek bleek beneden de larynx beginnende en rechts zijdelings o p .
loopende een uitgebreide klierzwelling te bestaan,
zonder phlegmoon en vermoedelijk zonder abscesvorming. Ik raadde den eigenaar het geheel te l a ten uitnemen. 7 Nov. gebeurde dit onder zooveel
mogelijk antiseptische voorzorgen, een langwerpig
stuk, veel grooter dan ik eerst vermoedde, daar het
veel dieper zijdelings langs de trachea tegen de
halswervels liep dan ik verwachtte, 2 d M . lang
en ongeveer een halve d M . in diameter werd
weggenomen, waarbij slechts een arterie werd onderbonden. De wond werd ingespoten met 5 %
creolinsolutie en later met jodoform bepoeierd, de
huidwand gehecht. 9 Nov. marcheerde alles best,
patint had volstrekt geen hinder, deed alsof er
niets gebeurd was. 13 Nov. werd de hechting weggenomen en bleek de wond p. p. te zijn genezen tot aan een wiekje op de hechting.
18 Nov. was een zwelling ontstaan aan de l i n kerzijde, zoodat ik vreesde, dat ook die klier nog
zou beginnen ; bij onderzoek in de nog etterende
wond Iconden gemakkelijk van die kant stukken
als gestolde fibrine worden weggenomen, waarbij
toen ook nog wat sereus vocht afvloeide, zoodat
met koorntang en vingers spoedig de geheele z w e l ling was weggenomen. Door den eigenaar werd
tot de wond genezen was met inspuiten van creolinsolutie en wasschen daarmee doorgegaan, zoodat patint 23 Nov. voor 't laatst door mij is bezocht als nagenoeg hersteld.
3 Nov. kreeg ik nog in behandeling een rund
met geringe piepende ademhaling. Alleen een klierzwelling ter grootte van een duivenei aan weerskanten van het grondstuk van de tong werd gevonden. Stevig inwrijven van een zalf ol. laurin
90, o l . tereb. 15, o l . croton 3 gaf na 14 dagen
totaal herstel in ademhaling, terwijl ook van de
klierzwelling weinig of niets meer merkbaar was.
13 Nov. kreeg ik als patint een rund als 18 O c tober, slecht eten, kwijlen, zwelling in de keelgang,
vaste zwelling, abscesvorming op die plaats ; op
25 Nov. werd dit geopend ;
Liter fraaie dikke

26
etter werd ontlast, met antiseptische behandeling
was patint 4 Dec. nagenoeg hersteld.
9 Nov. kreeg ik een dito geval behalve dat d
phlegmoon niet door mij is waargenomen en veel
minder etter ontlast werd. 17 Nov. werd geopereerd en 23 Nov. was patint zoo goed als hersteld.
23 Nov. kreeg ik een dito geval als 3e en 7e, behalve dat bij opening op 26 Nov. + een Liter dunne stinkende etter afvloeide. Patint was 4 Dec.
met antiseptische behandeling zoo goed als genezen, zoodat alleen nog behoefde te worden afgewasschen.
Verder werden nog eenige gevallen waargenomen die direct als slachtbaar werden verkocnt en
ook bij vleeschkeur.
Wanneer bij het rund van klierzwelling wordt
gesproken denkt men onwillekeurig aan actinomyces of tuberculose. Wanneer echter zooals in de
meeste bovengenoemde gevallen een vrij acuut verloop plaats heeft en zich prachtige etter in ruime
hoeveelheid vormt, wat bij het rund in tegenstelling met het paard, niet zoo veel voorkomt, waarbij m. i . van beide bovengenoemde oorzaken geen
sprake is, welke oorzaak moet men dan aannemen?
Van een catarrh van een der mucosae in het hoofd
is bij geen der patinten iets gemerkt. Langs welken weg is nu de infectie gevolgd ? Bij enkele patienten dacht ik eerst aan onsteking van de submaxillaris met opvolgende iymphadenitis, later betwijfelde ik dit toch weer. De foetide inhoud van
het laatste geval is aan toevallige neveninfectie te
wijten.
Op de vraag van den Heer W. v. Staa, welke
klieren meest lijden is mee te deelen : nu eens de
een dan de andere, maar meest de keelgangsklieren.
De Heer Bergsma acht veelal een submaxillaris
ontsteking het primaire en een Iymphadenitis het
gevolg.
Hij had meermalen succes gehad met
scherpe zalven of branden. Hij had een patint gehad, die erg snorkte. Een scherpe zalf gaf perforatie. Na 't wegnemen van een gangraeneus stuk huid
was alles prachtig genezen, behalve 't snorken,
maar de tumor was niet meer, zooals eerst, te
voelen.
Ongeveer 4 maanden geleden, had hij een geval
dat een patint voortdurend aan tympanitis leed,
terwijl aan de voorborst een tumor ter grootte van
een manshoofd zat.
Hij nam een stuk weg, dat
2 K.G. woog. Hij vermoedde dat het een lymphklierzwelling was. Later liet hij patint slachten en
vond een tumor die met het andere 10 K.G.
woog.
Nog had hij een geval dat bij een patint een
absces doorbrak terwijl drie weken later een
tweede er naast staande een dergelijke zwelling
kreeg. Was hier een toevallig samentreffen ? Of
infectie van den een op den ander ?
't Is moeilijk uit te maken en beide mogelijk.

De Heer W. v. Staa had een patint gehad met


abscesvorming in de submaxillaris, later in de
parotis of de lymphklieren van beide, terwijl na
perforatie woekering was ontstaan, zoodat het nog
steeds aangroeide.
De Heer Zwart had een geval gehad bij een hokkeling. Na perforatie van 't absces naar buiten
volgde spoedig de dood, terwijl ook tot dien tijd
t snorken bleef bestaan. De larynx zat vol croupmembranen.
De Heer H. v. Staa had meermalen gezien dat
smeren niets hielp en als hij de patint opgaf,
soms plotseling herstel volgde, zonder behandeling n piepen n dikte verdween, 't Absces was
in de keelholte doorgebroken. Ook had hij dit wel
kunstmatig gedaan, vaak zonder mondspiegel en
met succes. Men moet de zachte plaats opzoeken
en doordrukken. Ruime etterontlasting volgt veelal
onder hevige benauwdheid.
Acute zwelling met phlegmoon als in de opgegeven gevallen, schreef hij toe aan infectie, veelal
langs den weg van de kiezen, 't Komt veel voor bij
rieren, z. i. door het wisselen van de 3e kies. Ouderen kunnen het krijgen bij tandgebreken of wonden
in de mondholte.
Gipsverbanden, 't Gebruik van gipsverbanden
in Veeartsenijkunde.
De Heer H. v. Staa, als inleider, merkt op, dat
dit punt is geplaatst om dezelfde motieven als punt
6. Zijn meening is dat er in de veeartsenijkunde
met voordeel veel meer gipsverbanden kunnen
worden geappliceerd dan wel gebeurt. Bij kreupelheden zou 't dikwijls veel meer succes geven
dan een scherp smeersel of een scherpe zalf. 't
Rust geven, de hoofdzaak, wordt er minstens even
goed, vaak beter mee bereikt. Zoo bij allerlei
arthritiden, b.v. die van het spronggewricht bij
koeien, had hij er prachtig succes mee. Vroeger
waren dit voor hem, als voor vele andere collega's,
lamme patinten, tot eindelijk het toeval hem een
gipsverband deel plaatsen, wat hij later gewoonlijk deed, zoodat hij 80 % zag herstellen. Mocht
soms het gewricht wat dik blijven, patint liep niet
kreupel meer. Men kan dit verband aan het staande dier leggen, 't knikt bij beweging niet zoo erg,
dat het hindert en patinten kunnen er mee blijven
loopen, paarden in sommige gevallen na 10 a 14
dagen zelfs licht werk mee doen.
Koeien met
spronggewrichtontsteking laat hij bij voorkeur in
't land loopen ; op stal krijgen ze vaak accidenten,
die in 't land uitblijven. Hij had wel een geheel
been in 't gipsverband geplaatst. Een voordeel is
ook, dat het den eigenaar niet zoo spoedig verveelt en hij er minder werk mee heeft.
De Heer Attema vreest, dat aan het spronggewricht gemakkelijk de verbanden zullen afknappen bij het rusten op het been.
De beiden Heeren v. Staa hebben hiervan nooit
last gehad. Ze gebruiken niet de flanellen zwachtels uit den handel, maar zelfgemaakte katoen-

27
gipsverbanden. Soms wordt bij een arthritis eerst
met Tinct. Jodin gepenseeld.
De Heer H. v. Staa wijst er nog op, dat paarden dikwijls naar de gezonde zijde omvallen, als
ze eerst probeeren te staan of te loopen als men
de praam afneemt. Wanneer kolossale zwelling bestond, bad hij vaak na een dag of tien het verband
vernieuwd en soms wel voor de 3e maal gelegd.
Anders laat hij er vaak weken mee loopen.
De Heer Zwart liet bij spronggewnchtsontsteking veelal masseeren met jod. zalf en met succes, behalve dat dikwijls recidieven intraden.
Vele collega's lachte het wel toe gipsverbanden
meer in den aangegeven zin te appliceeren ; vooral ook bij arthritis, waaraan als ze van traumatische oorsprong is, vaak intracapsulaire fracturen
ten grondslag liggen en waar 't dus aangewezen
zou zijn.
De Heer Zwart verklaarde meermalen te hebben
ondervonden, dat gipsverbanden uit lauw water
spoediger harden dan uit koud water.
De Heer W. v. Staa zag van een scherpe zalf
dikwijls slecht succes, soms nog dikker worden
van 't gewricht. Een kalf met crepiteeren 111 i
spronggewricht liet hij met gipsverband loopen en
met best gevolg.
De Heer v. d. Meulen zag dikwijls perforatie bij
spronggewrichtsontsteking van het rund en etterontlasting. Zulk een puruiente arthritis wordt hier
echter niet bedoeld, alleen een sereuze synovitis.
In 't algemeen is men met den spreker eens en
hoopt er meer gebruik van te maken.
Vrije mededeelingen.
De Heer Zwart maakt er de collega's attent op,
dat wanneer ze soms een paard mochten willen
doodschieten, niet op een revolver te vertrouwen.
Deze laat dikwijls eclatant im Stich". De Heeren
H. v. Staa en Zwart wisten ieder n geval, waar
na verscheidene revolverschoten op 't voorhoofd,
de slapen en in de richting van de gescheurde gaten, evenzoo in 't oor weinig letsel ontstond, zoodat een karabijnschot of opening van de carotis
een einde aan 't lijden moest maken.
De Heer Hibma echter wist een geval mee te
deelen, waar met een revolverschot vlak voor den
kop onmiddellijk de dood volgde.
De Heer v. d. Meulen kreeg een patint, een
paard, dat 14 dagen geleden lusteloos in den stal
lag, slecht at en geringe peristaltiek liet hooren.
Andere symptomen bestonden niet. Na een alopil was de kwaal verdwenen om met 3 dagen terug
te keeren, behalve dat er toen meer darmgeruisch
was. Dit had zich nu reeds 5 malen herhaald ; hij
dacht aan maagwormen. De therapie was echter
zonder succes. De medicus op zijn dorp had hem
meegedeeld, dat bij den mensch soms bij vetzucht
een vetdegeneratie van 't hart onder deze symptomen begon en daar dit een dik vet paard was,
twijfelde hij wel eens of dat ook hier bestond,

maar hij kon geen abnormaliteiten in die richting


vinden.
De meeste collega's denken aan een chron. digestielijden.
De Heer de Vries heeft veel dergelijke gevallen
gehad, waar herhaaldelijk koliek in lichten graad
optrad, die in een halven dag hersteld was. Op 't
laatst sterven ze dan aan een embolische koliek
met gangraen van het darmkanaal.
De Heer Zwart had een paard in behandeling
gehad, dat als 't eenigen tijd had gegeten, plotseling als gek werd en begon te bijten van pijn. Er
werd gemaaid gras uit een bleek gevoerd wat veel
kalk en glasscherven bleek te bevatten. Hij vermoedt dat een scherp voorwerp keellijden en pijn
bij 't slikken gaf.
Tannine. De Heer W. v. Staa deelt mee dat hij
bij koeien met diarrhee in den herfst veel succes
zag van Acid tannic. Later gaf hij bij een indigestie zonder diarrhee ook tannine en veroorzaakte
toen diarrhee. De meesten dachten aan een diarrhee tengevolge indigestie o n d a n k s de tannine.
De Heer Zwart behandelde chron. diarrhee met
kleine doses zoutzuur 4 a 5 gr. per dag met goed
gevolg. Anderen gebruiken evenzoo acet. plumbi.
Cocane. De Heer de Vries maakt opmerkzaam
op 't gebruik van cocanesoluties bij vele operaties, b.v. neurectomie en ook bij oogpijnen. Het
maakt totaal ongevoelig en opereert plezierig, zonder eenig nadeelig gevolg.
Tumor. De Heer Bergsma deelt mee, dat een
goed paard 4 a 5 jaar oud, een tumor op de schoft
heeft tusschen de schouderbladen zoo groot als
een menschenhoofd. 't Was geleidelijk ontwikkeld
en beenhard ; een elastische ligatuur te leggen
gaat niet.
Opereeren zal wellicht wenschelijk zijn.
Brandwonden. De Heer Attema had een patint
in behandeling, een koe, die uit een brand was gered, maar met brandwonden langs den rug, zoodat
de geheele huid daar als gelooid en koud als ijs
was. Hij vroeg wat prognose hier te stellen was.
Over 't algemeen meende men bij eenigszins uitgebreide brandwonden de prognose ongunstig te
moeten stellen. Gaarne zou men later den uitslag
vernemen.
Vergadering van Vrijdag 12 Augustus 1892.
Vergiftiging van kalveren door raapkoeken vermengd met mosterdzaad.
Dit punt van den Heer Plet was door zijn afwezigheid van de vorige vergadering bewaard. Hij
zegt dat zijn ziektegeschiedenis thans verloren is ;
wat hij weet is, dat een boer te Mildam, die goede
kalveren had, op zekeren tijd merkte dat ze niet
meer wilden groeien, enkelen waren ziek, zoodat
ze in 14 dagen niets aten, allen leden aan indigestie, enkelen hadden diarrhee en belemmerd urineeren, terwijl pijn in de nierstreek bestond. Hooi was

28
goed, bevatte geen schimmel; de ton waaruit de
karnemelk voor de kalveren kwam, gaf een scherpe
lucht als'men er boven kwam. In deze karnemelk
werden raapkoeken gemengd, zoodat de zes kalveren per dag twee raapkoeken kregen. Dit wekte
vermoeden op vervalsching en bij onderzoek aan
het proefstation te Groningen bleken de nog aanwezige koeken sterk met mosterdzaad te zijn verontreinigd. De nog aanwezige koeken werden nu
niet meer gegeven en aan een anderen veehouder
overgedaan, die ze zonder eenig nadeel aan zijne
koeien, twee stuks per dag, opvoerde.
De Heer Eggink zegt, jongvee is veel gevoeliger
dan ouder; voor hem maakt het geen verschil of
ze nat of droog gevoerd worden. Hij beweert dat
alle raapkoeken meer of min vervalscht zijn, terwijl
sommigen speciaal de Hollandsche koeken hiervan
verdenken.
Mallen-injecties. Naar aanleiding van de kwadedroesgeschiedenis te Joure, deelt de Heer H. v.
Staa mee dat het eerste geval, welke patint aan
kwade droes in huid en ademhalingsorganen leed,
den Heer jansma als patint was aangeboden die
het voor Einschusz hield en wegens de geringe
waarde van het dier niet nauwkeurig onderzocht en
aanraadde patint te verkoopen. Aan het abattoir
te Amsterdam bleek het te lijden aan kwade droes.
Dientengevolge werd, toen bleek dat het dier uit
een stal te joure kwam, daar een nader onderzoek
ingesteld. Een paard had een geringe kfierzwelling en een puistje in den neus, zonder uitvloeiing.
In overleg met de eigenares werd deze afgemaakt
en bleek aan kwade droes te lijden, 't Had een
paar knobbels boven in den neus, geen chancers
en een massa knobbels in de long. Nu bleven nog
tien verdachten in dien stal, waarvan bij twee
slechts een geringe klierzwelling kon worden waargenomen zonder eenig ander verschijnsel. Op zijn
voorstel aan den Min. werd nu besloten tot injectie
met Mallen. Drie dagen tevoren werd tweemaal
per dag de temperatuur van alle paarden opgenomen. Zaterdagavond 12 uur werden alle ingespoten met verdund (1 : 10) Mallen. Den volgenden
morgen om 6 uur werd begonnen om telkens om
de 2 uren de temperatuur op te nemen. Om 8 uur
hadden reeds drie van de tien een flinke verhooging reeds boven de 2 C , wat volgens Pasteur
de diagnose kwade droes mag doen stellen. Om 10
uur kwam er nog n bij ; terwijl later nog een met
een verhooging van 1.7 C. Reeds dadelijk waren
de paarden in twee rubrieken gescheiden, n.1. die
voor de omnibussen hadden geloopen en die voor
de eigen diensten. De twee afgemaakten waren
beide omnibuspaarden. Nu waren drie, met meer
dan 2 C. verhooging, ook als omnibuspaarden
aangegeven, n echter niet. Toen deze echter verhooging kreeg, vertelde het personeel, dat deze
ook eenige weken voor de omnibus had geloopen.
Bij alle paarden kwam op de injectieplaats een
lichte zwelling; bij die met de meeste tempera-

tuursverhooging ook de sterkste zwelling tot de


uitgebreidheid van een handpalm en aanzienlijke
dikte. De polsfrequentie was niet evenredig met
de temperatuursverhooging. Behalve de zwelling
en verhoogde temperatuur was eigenlijk niets abnormaals te merken. De ademhaling bleef normaal,
alleen waren een paar wat suf en traag, 't haar
opgezet, terwijl de meesten opvallend veel urineerden wat zeer goed toevallig zijn kon, daar de
paarden dien dag sterk gevoerd werden, wellicht
om ze meer waarde te geven bij taxatie voor onteigening. De vier met verhooging boven 2 werden
onteigend en den volgenden dag afgemaakt, waarbij bleek, dat ze alle kwade droeshaarden in longen en lever hadden ; geen van allen neuskwadedroes. De eene met 1.7 verhooging werd later
met dubbele hoeveelheid ingespoten en vertoonde
toen weer 1.6 verhooging, zoodat die niet zeker
uit te maken is.
Bij n boer in Tjerkgaast waren al twee dood,
n.1. wegens kwade droes onteigend ; twee verdachten werden nu ingespoten en bleken beide meer
dan 2 verhooging te geven en bij afmaken te lijden aan longenkwadedroes en van de lever eveneens.
Twee verdachten bij een stalhouder te Balk bleven tusschen 1 en 2 verhooging.
Mallene kan verdund van de lucht afgesloten
ongeveer 14 dagen duren ; de onverdunde (Mallene brute) kan maanden duren. De laatste injecties hadden met deze plaats gehad.
Kalverziekte. De Heer H. v. Staa vraagt de
opinie der collega's over dit lijden, vnl. wat kan de
Regeering hiertegen doen ? en wat kunnen de veehouders er tegen doen ?
De Heer Plet zou eerst de oorzaken willen kennen voor deze vragen te beantwoorden.
De Heer Eggink meent dat men met velerlei
vormen heeft te doen. Soms is 't alleen een lijden
van maag en darmen, soms vond hij alleen sereus
haemorrh pericardiaalvocht. Van een boer stierven in 3 dagen 5 kalveren + drie maanden oud.
Een gestorvene had alleen pericardiaalvocht; na
verweiden en geven van medicijnen, ontsmetten
van alle drinkgereedschap met kokend water, waren er geen meer gestorven. Hij liet creoiin in 't
drinken geven.
De Heer Bergsma had soms 20 en 30 dooden bij
n boer. Hij vond velerlei lijden ; de milt en de
lever vaak sterk vergroot; soms pleuritis of pneumonie, 't Darmlijden duurt vaak 7 a 10 dagen,
't trespiratielijden 14 dagen en later teren ze uit.
De Heer Eggink had een dito stal ; bij twee derde waren de longen verhard met brides aan de
ribbenwand.
De Heer W. v. Staa vond pericarditis, pleuritis,
pneumonie, maag- en darmlijden in bonte afwisseling en meestal de navel goed ; eens vond hij een
weinig etter.

29
De Heer v. d. Meulen zag ze met toevallen ; ze
vallen neer en zijn dood.
De Heer Attema houdt alles voor gevolgen van
infectie. De Heer H. v. Staa zegt, is t een ziekteoorzaak met verschillende gevolgen of van velerlei oorzaak ? Prof. Pflg heett een werkje geschreven over kalverziekten en brengt ze tot twee rubrieken terug : 1. darmaandoening en 2. omphalophelbitis.
De Heer Bergsma liet de navelstreng afbinden
en ontsmetten en toch kwam op 3 maanden nog
hetzelfde lijden.
De Heer Hubenet vraagt als infectie de oorzaak
is, hoe is 't dan zoo afwisselend ?
De. Heer Bergsma zag na 't afbranden of op
andere wijze krijgen van een nieuw huis, de ziekte
tijdelijk uitblijven, maar als ze later weer was ingevoerd opnieuw blijven bestaan.
De Heer Hubenet liet ze direct uit den stal op
verschillende plaatsen brengen en toch waren ze
met 2 a 3 dagen dood.
De meerderheid der vergadering houdt het er
voor dat het tot een paar hoofdrubrieken is terug
te brengen ; 't eene waar de pasgeboren kalveren
binnen 3 a 4 maal 24 uren sterven ; 't andere waar
ze later aan pneumonie, pleuritis, pericarditis of
hersenziekten lijden. In 't algemeen is men eens
dat desinfectie op alle mogelijke wijze een voornaam middel is, dit wat den boer aangaat; de
Heer Boer wil de Regeering voorstellen een bacterioloog aan te stellen die praeparaten kreeg en
onderzocht.
Een buitengewone verlossing. De Heer v. d.
Meulen deelt mee dat zijne hulp werd ingeroepen
bij een abnormale verlossing. De koe kalfde voor
de 3e maal; 's morgens om 6 uur waren reeds
verschijnselen geweest en was een geringe bloeding uit de vulva ingetreden. Om 10 uur had de
eigenaar gexploreerd en kon niets gewaar worden, waarna meer bloed was afgevloeid. Om 2 uur
's middags evenzoo. Om 3 uur werd zijn hulp ingeroepen en dacht hij met een torsio uteri te doen
te hebben. Bij onderzoek bleek dit niet het geval
te zijn. Exploreerende tot in de uterus kon hij de
geheele wand betasten maar voelde geen kalf en
geen secundinae. Had de koe in het land geloopen,
dan had hij gedacht dat het kalf reeds geboren
was, nu op stal kon dit niet het geval zijn. Bij rectaal onderzoek voelde hij duidelijk een kalf. Nu
weer in den uterus voelende vond hij ver naar
voren een spleet en daarbinnen de klauw, die bleek
van een achterbeen te zijn. Spoedig kwam door
trekken ook het andere achterbeen mee. Na 't aanleggen van striktouwtjes aan de achterbeenen
werd het kalf gemakkelijk ter wereld gebracht.
Hierop volgde nu een hevige bloeding, die ongeveer vijf minuten duurde. Hij dacht dat patint
spoedig zou sterven, maar een paar dagen later
vernam hij, dat een paar uur na de verlossing de
secundinae waren afgegaan en patint geen ziekte-

verschijnselen meer had vertoond, dan te weinig


melk geven. Nu een lijkschouwing uitbleef moest
hij raden wat hier het geval was geweest. Eerst
dacht hij aan een scheur in de uterus, maar dit was
niet het geval bij dezen afloop. Hij denkt nu dat
het kalf in een van de hoornen heeft gelegen en
door een insnoering van het lichaam der uterus is
afgescheiden geweest.
Na eenige discussie houdt de meerderheid dit
ook het meest waarschijnlijk.
De Heer Hubenet had een dergelijk geval gehad
maar hier was een scheur in de uterus en patint
ging dood.
De Heer Bosma dacht nog aan een dubbele
uterus met dubbel ostium.
Bij de discussie wisten meerderen gevallen mee
te deelen dat de uterus zoo was uitgezet dat men
nauwelijks of geheel niet een kalf kon bereiken. Bij
varkens hadden velen dit ondervonden.
De Heer Eggink had een kalf in stuitgeboorte
afgetrokken; alles verliep normaal en er was bij
onderzoek geen tweede kalf te voelen. Twee dagen later irrigeerde hij de uterus daar de nageboorte bleef hangen en vond toen direct een tweede
vrucht.
Vrije mededeelingen.
Prolapsus uteri. e Heer W. v. Staa vraagt wat
de meest practische methode is voor 't reponeeren
van een geprolabeerde uterus ; te beginnen met
het voor- of achtereinde.
De Heer Hubenet zegt: hij laat het voorstel 't zij
staande, 't zij liggende, laag plaatsen en begint
dan met het vrije einde nadat hij met lauw water
heeft afgewasschen en gebruikt dan veel olie bij
't reponeeren.
Bij tympanitis daarbij Iaat hij wentelen of doet
penssteek.
De Heer Eggink doet evenzoo, behalve dat hij
met creolinsolutie afwascht en begint met het vaginale gedeelte. Hij laat de geprolabeerde uterus
hoog houden, liefst boven de koe.
Torsio uteri. De Heer Boer deelt mede, dat hij
een torsio uteri in behandeling kreeg. In den regel
volgt gemakkelijk herstel, maar hier kon hij een
deel goed ontwikkelen en toen niets meer. De rest
bleef zooals 't was. Nu liet hij probeeren het kalf
aan twee beenen af te trekken, wat ook ging, maar
hij hoorde knappen en merkte toen bij exploratie
een scheur in de bovenwand van het ostium. Den
volgenden dag was er een weinig temperatuursverhooging maar verder ontstond er geen letsel en
patint genas.
Hij vroeg of men hier nu met een z.g. binnenband had te doen gehad ? en wat is dat dan eigenlijk ?
Een antwoord daarop bleef uit.
De Heer Eggink stelt naar aanleiding van dit
geval de vraag : Is 't op afstand te zien, zonder
annamese, of een koe een torsio uteri heeft ? De
meerderheid antwoordt ontkennend als regel; in

30
enkele gevallen is het wel met groote zekerheid te
zeggen, n.1. door de intrekking van de eene
schaamlip. Deze vraag was door den examinator
op het V. A. K. Staatsexamen gesteld en bevestigend antwoord daarop verwacht.
De Heer Bergsma deelt mee dat een patint leed
aan enteritis en 24 uren later stierf, bij sectie bieek
toevallig dat slechts een nier van normale grootte
aanwezig was. Van de tweede bestond geen spoor.
Men hield dit dan voor congenitaal.
De Heer Plet deelt mede, dat een rund kort voor
't kalven leed aan indigestie, een darmlijden en
dikke achterbeenen kreeg. Ook na 't kalven bleef
dit en werden ze eczemateus. Op zijn informeeren
vernam hij dat patint tevoren was behandeld met
kwikzalf tegen luizen. Hier bestond dus een kwikintoxicatie. Later was ter hoogte van de halve pijp
het ondereind koud, gevoelloos, leerachtig. fcr
vormde zich een demarcatielijn en op een goede
morgen lag er het ondereinde bij.
De Heer Attema zag eens een rier loopen in een
stuk land, dat klauw, kroon en koot miste ; de
pijpen waren aan 't uiteinde sterk verdikt en verbreed, zooiets als van olifantsbeenen en patint
liep vlot.
De Heer v. d. Meulen deelt mee, dat een 8-jarige
merrie zoo hengstig was, dat ze in 't land loopenoe
bij een stier, met het achterstel in een greppel ging
staan, zoodat de stier haar kon bespringen, wat
ook gebeurde en zelfs meermalen. Men vond de
vulva rood en gezwollen.
De Heer Attema deelt nog mee aangaande zijn
patinten met brandwonden, waarvan sprake in
de vorige vergadering, dat twee dood gingen en
een nog leeft hoewel ze nog met een dek moet loopen.
Over het aanwenden van acid arsenicos als
wormmiddel bij paarden loopen de opinies zeer
uiteen, vooral wat de dosis betreft. De Heer Hubenet b.v. geeft 8 gr. per dag. De Heer Eggink ziet
van 2 maal daags een halve gram in 1 : 30 water
op een stuk brood gesmeerd gegeven flinke werking en soms wel diarrhee. De Heer H. v. Staa is
het met den laatste eens.
Vergadering op Vrijdag 9 December 1892.
Bsartiges Catarrhalfieber. De Heer Veenstra
deelt mee dat in den afgeloopen zomer in zijn practijk 8 stuks runderen op een stal stierven. Den 6en
Mei, als de koeien nog op stal stonden kwam het
eerste geval. Patint werd door hem onderzocht
tegen den avond ; ze was erg lusteloos, had hooge
temperatuur, frequente respiratie en sterke zwelling met hyperaemie en slijmsecretie van de conjunctivae. In 't algemeen was de toestand van dien
aard, dat de dood spoedig te verwachten was, die
dan ook dienzelfden nacht volgde.
26 Mei kwam een tweede patint, die volgens
anamnese dezelfde verschijnselen vertoonde als
waarmee de gestorven patint was begonnen.

Snuiven, tranen, verhoogde temperatuur tot 41 C.


en 41.5 C. bij groote lusteloosheid met verminderde peristaltiek en ontlasting zijn de eerste
symptomen. Zijn diagnose was bsartiges catarrnaltieber. De hier toegepaste therapie, gaf evenals bij volgende patinten totaal niets. Aangewend
werden, behalve 't op stal, rustig in donker plaatsen, antiseptica (als boor- en creolinsoluties) als
mondwassching en neusdouches en tevens inwendig ; verder antipyretica excitantia in een later
stadium ; bij de dan soms hevig intredende diarrhee styptica aber jede Therapie last eclatant im
Stich.
De volgende patinten kwamen 29 Mei, 6 Juni
2 stuks (waarvan 't eene een hokkeling, overigens
waren alle melkkoeien) en 6 Aug. in behandeling,
terwijl 3 Sept. werd verzocht vleeschkeur te verrichten op een onder dezelfde verschijnselen als te
voren gestorven rund. Later is nog een overleden
onder t zelfde ziektebeeld, waar alleen vanwege
het V. A. K. Staatstoezicht een onderzoek is ingesteld. De ziekte duurde van 2, 4 a 5 maal 24 uren.
Bij alle die bij leven werden onderzocht, soms in
verschillende stadia der ziekte, vertoonde zich in
hoofdtrekken hetzelfde ziektebeeld. Snuiven en
hooge temperatuur met sterk verminderde melksecretie waren de eerste symptomen. Lusteloosheid, suf staan, heete ooren en hoorns, geringe
waterige neusuitvloeing met hyperaemie van het
neusslijmvlies en uitgebreide erosies in een later
tijdpem met erosies van tandvleesch en gehemelte
volgden. Soms traden nog later verschijnselen van
lichte bronchitis op ; in andere gevallen hevige
diarrhee, eens zelfs hevige bloeddiarrhee gepaard
met het ontlasten van kolossale bloedcoagula uit
de blaas. Ook kwamen in het laatst der ziekte
soms hersenverschijnselen voor met vreeselijk wild
en woest zijn ; n sloeg o.a. de schutting van den
stal geheel weg. Bij lijkopening voor zoover die
verricht werd (patinten waren op een afstand
van ongeveer 2J^
gaans in een afgelegen hoek)
werd de diagnose bij leven bevestigd ; 't onderste
gedeelte van 't neusslijmvlies was gerodeerd,
eveneens 't slijmvlies van den mond, in de longen
soms lichte bronchopneumonie; 't darmkanaal
vreeselijk ontstoken met soms kazige knobbels als
erwten ; de nieren in een paar gevallen sterk hyperaemisch, de lever murw en gezwollen. Dat alle
patinten aan een zelfde ziekte leden is zonder
twijfel; dat men f met infectie of met intoxicatie
had te doen was ook uitgemaakt. Van intoxicatie
in voedsel, drank of weidebemesting was nergens
eenig spoor te vinden ; bovendien pleitte het algemeen lichaamslijden sterk daar tegen en voor infectie. En als infectieziekte was het met alle grond
tot bsartiges catarrhalfieber volgens Friedberger
en Frhner terug te brengen.
u u r

De Heer H. v. Staa als districtsveearts door den


burgemeester der betreffende gemeente uitgenoodigd, een onderzoek in te stellen, onderzocht ook

31
enkele dieren bij leven en na den dood. Deze vermoedde de oorzaak in een stinksloot dicht aan ten
stal gelegen en tevens grenzende aan het weiland
waarin het vee liep en althans tweemaal daags
kwam om te worden gemolken. p zijn advies
werd deze sloot gereinigd, juist gedurende op een
na het laatste geval. Dit zou dan nog langs dien
weg te verklaren zijn. Hoe dan echter het laatste
geval, dat zich pas eenige weken later voordeed.
Den Heer districtsveearts is tevens bekend dat
in dienzelfden tijd door collega Jansma eenige gevallen op n stal werden waargenomen met hetzelfde ziektebeeld en ook meest doodelijken afloop.
De Heer Bergsma deelt mee dat door hem m
den zomer op n stal ook een drietai gevallen van
boosaardige kopziekte waren voorgekomen, bij t
eerste geval was een hevig cornealijden wat totaal
herstelde, 't Tweede geval betrof een hokkeling
dat bloeddiarrhee kreeg en stierf, 't Derde geval
trof een koe, die bij eerste onderzoek erg ziek was,
erosies van neus en mond vertoonde en binnen b
uren dood was. Hier bestond geen cornealijden.
In beide laatste gevallen waren de hoorns erg heet.
De inleider deelt nog mee dat 19 Juli hem een
rund op een anderen stal in 't zelfde dorp ter onderzoek werd aangeboden, dat bleek te lijden aan
een meer chroniscn verloop van dezelfde ziekte en
meer overeenkomende met het gewone beeld van
boosaardige kopziekte, keratitis, iritis, stinkende
gangraeneuze neusuitvloeing, vermagering, hevige
diarrhee, pijnlijk urineeren. De toestand van patint was van dien aard, dat den eigenaar werd
geadviseerd, ze af te maken. Den volgenden dag
bleek bij lijkopening, dat ook nog nephritis bestond.
Verschillende collega's weten gevallen van boosaardige kopziekte mee te deelen, soms in den beginne met mond- en klauwzeer te verwarren ; na
een paar dagen trad reeds cornealijden op en meer
wat de diagnose zeker deed stellen. De meeste gevallen waren echter niet zoo acuut als op den eerstgenoemden stal.
De Heer Plet deelt nog mee, dat op den stal,
waar collega Jansma dezen zomer de ziekte had
gezien 4 a 5 stuks met een varken en een veulen
waren gestorven. Deze stal was een type van een
pesthok, donker en vuil in hooge mate.
Darminvaginatie. De Heer v. d. Meulen deelt
mee, dat hij dezen zomer meerdere koeien in behandeling kreeg met hevige kolieksymptomen, later werden ze rustig, de blik gewoon, temperatuur
en pols normaal, verminderde peristaltiek van pens
en darmen, de mestontlasting bleef uit, eten en
drinken werd geweigerd, bij exploratie was in het
rectum totaal geen mest te vinden, alleen een dikke,
slijmige massa. Na een flinke dosis laxantia was
den volgenden dag 't beeld hetzelfde, behalve dat
er nu een bloederige massa in het rectum zat bij
eenigen, anderen waren hersteld. Bij de eerstgenoemden stelde hij de diagnose darminvaginatie,

waarvan echter twee herstelden nadat ze een veertien dagen zonder voedsel en drinken waren geweest en geen ontlasting hadden gehad. Eerst trad
toen een weinig eetlust en dunne stinkende ontlasting op. Anderen stierven of werden op zijn advies geslacht. Bij sectie van een vond hij darminvaginatie. Wat de herttelden mankeerde weet hij
niet; dat ze een darminvaginatie hadden gelooft
hij niet, maar wat dan ? Bij n patint was de
ziektetoestand den 2en en 3en dag nog dezelfde,
de melksecretie geheel opgehouden. Den eigenaar
werd geraden af te maken, daar patint in goeden
voedingstoestand verkeerde. Toen den volgenden
morgen patint naar den slachter werd gevoerd,
kwam onderweg dunne stinkende ontlasting. De
zoon ging met het beest terug en patint genas.
Wat is hier nu geweest ? Stellig geen invaginatie.
Sommigen denken aan een lijden van het dikke
darmkanaal.
De Heer Bergsma vraagt of er geen tympanitis
bij was, wat de Heer v. d. Meulen ontkent.
De Heer Attema had een dito patint gehad ; ze
at niet, dronk niet, had geen ontlasting en toch
hoorde hij sterke peristaltiek ; nu en dan bestond
tympanitis. De Heer Plet had een dergelijk geval
gehad waar een week later bij lijkopening peritonitis bleek te bestaan ; bij leven had hij reeds
vochtophooping in de buikholte geconstateerd.
De Heer H. v. Staa zegt: een invaginatie duurt
geen drie weken ; 't meest voorkomende in jan. en
hebr. zijn de symptomen volgens hem eerst koliek
en opgehouden melksecretie, verminderde ontlasting, temperatuur 39 C , ze rekken zich ; 24
uur later vindt men taaie zwarte slijm, geen of
weinig peristaltiek. Bij exploratie voelt de arm
meestal eenige hindernis ; in den regel is de buik
niet opgezet, bij druk ziet men geen pijn. Soms had
hij bij 't stellen van de diagnose laxantia aangewend en succes gehad ; de diagnose was daar dus
onjuist geweest; op laxantia volgt bij invaginatie
wel peristaltiek en slijmontlasting meer echter
niet.
Over het opereeren van een invaginatie heeft
men weinig ervaring, maar de meesten zien er niet
veel heil in. De Heer H. v. Staa had 't eens eenmaal gedaan en alles was prachtig afgeloopen ; de
eigenaar liet nu echter patint slachten, daar hij
toch geen kans op herstel zag. Hij had zelden de
invaginatie kunnen voelen.
De Heer Boer kon meestal de invaginatie per
rectum voelen ; zonder dit laat hij niet slachten ;
thans vindt hij steeds de diagnose bevestigd.
Tuberculin-injecties. De Heer H. v. Staa deelt
hieromtrent mee, dat de tuberculin aan het instituut Pasteur gratis te verkrijgen is, mits men rapport uitbrengt. Met collega Jansma had hij vijf
koeien, die op afmaken vanwege het veefonds
wachten, ingespoten. Drie er van waren sterk verdacht van aan tuberculose te lijden. De injectie geschiedde volgens de bij de tuberculin gegeven ge-

32
bruiksaanwijzing. Bij meer dan 1^2 C. verhooging van temperatuur, mag men volgens Pasteur
rekenen dat tuberculose bestaat. Sommige koeien
met hoogen graad van tuberculose reageeren echter geheel niet. Volgens Pasteur neemt men om de
twee uren de temperatuur op. De H.H. v. Staa en
Jansma deden het om de 1 y uur ; begonnen 6
uren na de injectie. Twee koeien hadden 1J/ C.
of meer verhooging; de 3e verdachte niet. Deze
werd niet afgemaakt en herstelde later. De beide
met temperatuursverhooging hadden tuberculose
van bronchiaal en darmscheilsklieren, echter zoo
gering dat het bij gewone vleeschkeur aan de aandacht zou zijn ontsnapt.
Kalfziekte. De Heer Veenstra, die dit punt had
gesteld, deelt echter mee dat ofschoon bij vleeschkeur waargenomen dit geval meer van pathologisch-anatomische zijde moet worden beschouwd
en de vraag naar de oorzaak hier het gewichtigste is. Een rund leed sedert Donderdagavond aan
kalfziekte, was Maandag daarvan hersteld, temperatuur, ontlasting van mest en urine normaal,
sensorium helder, gevoel teruggekeerd, slikken
normaal, maar
patint bleef liggen. Ze kon
zich wel van de rechter- op de linkerzijde wentelen, echter niet omgekeerd. Dinsdag werd ze geslacht en voor de consumptie goedgekeurd. Na invoer in de stad bleek bij 't insnijden het linkerachterbeen ofschoon van buiten prachtig, van binnen tegen dij en schenkel alles behalve mooi te
zijn. In vele spieren waren tal van kleine haemoragien met sereuze infiltratie en donkerkleuring
van het spierweefsel en infiltratie van het intermusculaire bindweefsel. Etter was er niet en ook
geen bepaalde opeenhooping op den draaier. Wat
is nu de oorzaak van dit lijden ? De inleider denkt
aan een eenzijdige verlamming uitgaande van de
centra en d o o r de kalfziekte ontstaan, met circulatiestoornis, bloeding en ontsteking.
De Heer H. v. Staa echter acht alleen 't langdurig liggen op een zijde als oorzaak, druk en verlamming als gevolg ; dus niet van de centra uitgaande. Als keurmeester te Sneek had hij dit in 't
voorjaar veel waargenomen.
Op 't oog is het
vleesch mooi, bij insnijden op den draaier vindt
men een ophooping van sereus haemoragisch
vocht tot soms purulente inhoud, 't Intermusculaire bindweefsel is eveneens bloederig sulzig. Blijven zulke patinten langer in leven dan wordt het
geheel een rotte massa met afstooten van soms
kolossale stukken gangraeneuze spieren, 't Begin
is druk ; soms kan men het bij klauwzeer evenzoo
vinden. Verlamming na kalfziekte is nooit een gevolg van de ziekte op zichzelve, maar van druk
door lang liggen en is de schuld van den verpleger ; kan worden voorkomen.
Andere collega's gelooven echter zeer wel aan
verlamming zonder druk.
De Heer W. v. Staa deelt een geval mee, waar
na een moeilijke verlossing na een week of zes
2

gangraen van de bilspieren intrad en later de dood.


De Heer Plet deelt een dito geval mee, waar
een patint na kalfziekte circa 6 dagen bleef liggen, toen overeind kwam met een verlamd achterbeen zonder abnormaliteiten. Later ontstond een
absces met gangraen van spieren midden in den
schenkel.
De Heer Bosma vraagt den Heer H. v. Staa hoe
voigens zijne meening de verlamming van oogleden soms ontstaat ? Druk, door slaan met den kop,
is hier eveneens reden.
Hiertegenover haalt de Heer Veenstra een geval
aan waar patint na drie weken hersteld te zijn
van de ziekte, wegens verlamming van het achterstel werd geslacht. Van doorliggen, abscesvorming
en gangraen was geen sprake en toch had zulks
zich, wanneer 't oorzaak van de verlamming was,
in dien tijd moeten openbaren.
De Heer H. v. Staa deelt nog mee, dat hij in zijn
practijk steeds gelukkig was met kalfziekte en
schrijft dit toe aan 't vele omkantelen. Na 3 a 4
dagen liet hij patinten optakelen en ze liepen heel
spoedig.
De Heer Bergsma zegt hij zag eerst verlamming
en later kalfziekte. De meerderheid meent, dat men
dan reeds direct met kalfziekte had te doen.
De Heer Buijterse deelt uit een oogpunt van
vleeschkeur een dito geval mee wat kleur en hoedanigheid van het vleesch betrof. Patint was echter gestorven na mastitis en in hevige koorts, 't Intermusculaire bindweefsel was groen geinfiltreerd
en stonk ; de spieren waren met haemoragin
doorzaaid. Sepsis is hier als oorzaak aan te nemen.
Vrije mededeelingen.
Boutvuur. De Heer W. v. Staa vraagt: Is hier
wel eens gent tegen bilzucht ? Een der collega's
in een andere provincie had het gedaan en hem
aangeraden te doen. 't Succes was schitterend. De
Heer Bergsma deelt mee dat de door collega
Schurink genomen proeven minder gunstig waren
geweest.
De Heer H. v. Staa vraagt of de enting dan beneden den leeftijd van 6 maanden geschiedt, anders
zou het hier weinig succes geven daar ze anders
al eerder dood zijn.
De Heer Buijterse deelt mee, dat hij gelezen
had van een collega die acid phenylic met succes
toediende ; hij probeerde het ook bij boeren die
jaarlijks 6 a 7 aan die ziekte verloren ; hij gaf elk
kalf 3 a 4 dagen lang een paar gram en met goed
succes.
De Heer de Boer had van deze preventieve behandeling geen resultaat gezien.
De Heer Plet had van collega Eggink vernomen
dat die met succes wrangwortel plaatste en later
zelf dit ook met succes gedaan. O.a. een boer had
13 kalveren ; 12 ondergingen de operatie, n niet
omdat het te wild was ; in den herfst was dit de
eenige uit den koppel die aan bilzucht stierf. De
spreker had zelf later meer dergelijke gevallen ge-

33
had en bleef dus nu doorgaan met deze behandeling.
Na eenige discussie over de al of niet bestaande
waarde van deze en dergelijke voorbehoedende behandeling, deelt de Heer H. v. Staa nog mee, dat
hij poeiers gaf met Rad. imperatoria en met succes. Hij had omdat hij er zelf niet aan geloofde,
wel eens afgewisseld met Acid phenylic en dan
slechter resultaten gekregen.
De Heer Bergsma deelt nog mee, dat bij n
veehouder 6 schapen een longlijden hadden met
conjunctivitis gepaard, 't Lijden was van dien aard
dat hij tot afmaken adviseerde. Na een week echter waren alle hersteld, terwijl de eigenaar ze alle
een stukje van den staart had gesneden.
Vergadering van Vrijdag 4 Augustus 1893.
Bij 't in rondvraag brengen of een der leden nog
een onderwerp heeft op te geven voor de 34e A l gemeene Verg., zegt de Heer Plet, dat van veeartsen-keurmeesters veel wordt gevergd. Naast 't
keuren van vleesch wordt hen 't keuren van visch
opgedragen. Zal de veearts dit kunnen dan dient
hij er kennis van te hebben. Die kennis is echter
gewoonlijk niet groot; de vischvrouwen weten er
meer van en dit brengt soms in een minder aangename positie, daarom vraagt hij voor te stellen,
dat aan de V. A. S. gelegenheid wordt gegeven
om kennis van vischkeuren op te doen.
Door bliksem getroffen. De Heer Boer bracht ter
sprake de veranderingen die men ziet aan dieren
door den bliksem gedood. Dikwijls is het de taak
van den veearts om aan brand assurantie of Veeverzekering-Maatschappijen de verklaring af te geven dat een dier door den bliksem is gedood. Soms
kan men zien dat haren geschroeid en spieren verkleurd zijn, soms ook niets.
De vergadering is 't eens met den inleider dat
de diagnose soms lastig is en vaak bijna geheel op
negatieve kenmerken berust. De Heer H. v. Staa
raadt aan bij paarden vooral de vetlokken in
oogenschouw te nemen, men zal daar heel dikwijls
geschroeide haren vinden. Verder dikwijls langs
groote vaten geschroeide haren en bloedstrepen
onder de huid.
De Heer Veenstra zag ook soms verkleurde spieren.
Meermalen ziet men dat dieren na een onweder
dood in een sloot worden gevonden. De vraag om
nu uit te maken of 't dier na getroffen te zijn te
water raakte of gewoon is verdronken, wordt ook
al weer lastig, doordat de dood niet altijd direct
volgt na 't treffen.
De Heer Veenstra meent dat er soms een doodstrijd voorafgaat. Uit 't vinden van kroos enz. in
de maag is dan ook niets af te leiden.
Men is 't er over eens dat in die gevallen toch
het onweder de primaire oorzaak van den dood is
en dat men zonder veel gewetensbezwaren eene
verklaring kan afgeven.

Vergiftiging. Wat is bekend omtrent vergiftiging


door bladen van den echten plataan of liever door
het witte stof daarop, wanneer het wordt ingeademd ?
Door den Heer Zwart is dit vraagpunt gesteld,
naar aanleiding van een hem voorgekomen geval.
Bij een familie te Oudkerk werden door hem
hoestende paarden met droespoeders behandeld
zonder dat men beterschap waarnam. Door den
koetsier werd aan den Heer Zwart verteld, dat de
tuinman beweerde, dat de bladen van den plataan
deze hoest veroorzaakten. In de nabijheid van den
stal stonden van die boomen, 't witte stof door die
bladen losgelaten kon door de open ramen in den
stal dringen, terwijl de dieren 's morgens onder
die boomen werden gepoetst.
De tuinman vertelde in een tijdschrift te hebben
gelezen dat het inademen van dat stof hoesten veroorzaakte. Naar aanleiding daarvan werd aan den
Heer Witte te Haarlem en naar de landbouwschool
geschreven wat hieromtrent bekend was.
't Resultaat daarvan was dat men vernam dat
werkelijk bij den mensch na 't inademen van dat
stof prikkelhoest was waargenomen soms zelfs gepaard met bloeding van het slijmvlies. Dat iets dergelijks ook bij paarden zou voorkomen was onbekend.
De boomen werden uitgeroeid ; de paarden herstelden.
De vergadering vond de mededeeling van den
Heer Zwart zeer interessant, geen der leden had
ooit van die eigenschap van dit stof op de bladen
der witte plataan gehoord, men was van oordeel
dat deze mededeeling in 't Tijdschrift zeer op hare
plaats zou zijn.
Bij sommige leden blijft nog altijd twijfel bestaan of 't herstel der paarden en 't uitroeien der
boomen in verband staan tot elkaar en denken dat
ook 't toeval een rol kan spelen.
Vrije mededeelingen.
De Heer Veenstra doet mededeeling van een
door hem ontvangen tarief voor Veeartsen voor de
keuring van vee, vastgesteld door de directie der
O. N. N. Veeverz. Mij. te Witmarsum.
Ook maakt hij melding van een gescheurde buikwand bij een paard met eventratie van darmen,
welk geval met goed gevolg door hem werd behandeld en waarvan hij mededeeling denkt te doen
in 't Tijdschrift.
De Heer Plet maakt melding van een paard met
eigenaardige ziekteverschijnselen die hem deden
vreezen met kwade droes te doen te hebben. Het
dier vertoonde op verschillende plaatsen van het
lichaam, vooral aan buik en hals, knobbels ; had
dikke beenen ; was erg stijf; vertoonde neusbloeding. Deze verschijnselen kwamen echter ongeveer
overeen met die door Seffner Oberroszarzt in Berlijn beschreven in Monatsheft fr pract. Thierheelk.
Band III, welk tijdschrift hij juist in dien tijd in
handen kreeg. Ook daar snel optredende phlegmo-

34
nen aan de beenen, buik en borst, soms zwelling
van boeg- en liesklieren, stijve gang, neusslijmvlies
donkerrood met puntvormige vlekken. Overigens
niet erg ziekelijk. Deze verschijnselen worden veroorzaakt door het voeren van versch hooi en nu
meent de Heer Plet, dat hij met een dergelijk geval
heeft te doen gehad, omdat 't geval bij zijn patint
zich ook direct na e hooiing voordeed.
Ook deze mededeeling werd zeer interessant gevonden.
De Heer H. van Staa wijst er naar aanleiding
hiervan op, dat volgens zijn overtuiging in Friesland tal van paarden met huidworm voorkomen,
veel meer dan men denkt.
Vergadering van Vrijdag 22 December 1893.
De vraag wat is bekend omtrent tepeluitslag bij
koeien die bij den mensch pustulae en erysipelas
veroorzaakt is op 't convocatiebiljet geplaatst door
den Voorzitter, naar aanleiding van hem gedane
vragen door den Voorzitter der Gezondheidscommissie. In den omtrek van Leeuwarden was n.1.
in den laatsten tijd een zoodanig uitslag aan de
tepels bij koeien waargenomen. Velschillende personen, deze dieren melkende, werden genfecteerd.
Uit de daarop volgende discussin bleek, dat in
bijna alle deelen der provincie dit lijden was waargenomen ook bij de melkers.
De Heer Veenstra is van oordeel dat 't bij menschen die zich infecteerden een veel ernstiger lijden is dan bij koeien. Bij deze heeft hij nimmer
koortsverschijnselen kunnen waarnemen, wat bij
menschen volstrekt niet zeldzaam is.
Door den Heer Bergsma werd mededeeling gedaan van een geval, waarbij al de melkers werden
aangetast, behalve n, die had geleden aan pokken.
Algemeen werd wenschelijk geacht, dat bij 't
melken van dergelijke koeien de tepels vooraf werden afgewasschen met een antisepticum, bijv. 3 %
Boorzuur sol., welke tevens kan en moet dienen tot
reiniging van de handen na 't melken.
Door den Heer Buijterse wordt voorgesteld in
de L. Courant een ingezonden stuk te plaatsen,
waarin op deze zaak de aandacht wordt gevestigd.
De Heer H. v. Staa wil de idee der vergadering
brengen in de vergadering der Gezondheidscommissie, er bestaat dan kans dat 't op groote schaal
wordt aangepakt en de groote trom er van geroerd
wordt. Daarmee kan de vergadering zich uitstekend vereenigen.
Krampigheid. Door den Heer W. van Staa was
de vraag gesteld : Wat is krampigheid ? En is dit
als een verborgen gebrek te beschouwen ?
Deze vraag werd gesteld omdat van krampige
koeien in den koeienhandel veel sprake is en het
krampig zijn door kooplui als een verborgen gebrek wordt beschouwd. Hij is van meening, dat
verschillende oorzaken als chron. rheumatisme,
chron. klauwaandoeningen enz. kunnen veroorza-

ken dat de dieren pijnlijk opstaan, zich pijnlijk bewegen en soms de beenen pijnlijk omhoog trekken.
Door den Heer Bergsma werd dikwijls de oorzaak in de klauwen gevonden. Anderen kwamen
tot dezelfde ontdekking.
Of 't lijden al of niet als verborgen gebrek moet
worden beschouwd, zal van de oorzaak er van afhangen.
Krampigheid is een collectieve naam voor gebreken met zeer verschillende oorzaken, is 't oordeel
der vergadering.
Daarna werd door den Voorzitter een zeer interessante voordracht gehouden over 't Bacteriologisch onderzoek van ziekten.
Door hem was als districtsveearts deelgenomen
aan den cursus voor bacteriologie aan 't Militair
Hospitaal te Utrecht. Op zeer duidelijk wijze werd
de gang van dien cursus en de manier waarop 't
bacteriologisch onderzoek plaats had geschetst.
Door praeparaten werd nader duidelijk gemaakt
hoe voedingsbodems en mikrosc. praeparaten werden verkregen. Verschillende gecultiveerde bacterin-kolonies, zoogen. reincultures, werden rondgegeven en gewezen op 't feit, dat dikwijls aan den
vorm waarin deze zich voordoen was te zien
waarmee men te doen had.
Door den Heer Buijterse werd den Voorzitter
voor zijn leerrijke en onderhoudende voordracht
den dank der vergadering gebracht.
Men besloot 't volgende punt omtrent castratie
tot een volgende vergadering uit te stellen, daar
de tijd naderde dat vele der vergaderde veeartsen
zouden moeten vertrekken.
De Heer Plet deed nog mededeeling van een
hem voorgekomen geval dat een stier typische verschijnselen van tongblaar vertoonde. In den mond
waren overal erosies aanwezig, 't Dier was koortsig, speekselde sterk, vertoonde geen eetlust. De
Heer H. v. Staa geeft in zulke gevallen als 't criterium aan 't bestaan van een helder frissche grond
bij die erosies.
Ze mogen er niet als pustulae
uitzien ; is dit 't geval, dan is er van tongblaar
geen sprake.
Tenslotte wijst de Heer H . v. Staa nog op het
groote belang dat de veearts heeft, bij aseptische
instrumenten, 't Groote succes der chirurgen in
den laatsten tijd is vooral aan hunne gesteriliseerde
instrumenten te danken.
Wonderen worden daarmee verricht.
Om instrumenten te steriliseeren is 't voldoende
ze gedurende een kwartier in kokend water te leggen, daarna door warmte te drogen en met gesteriliseerd linnen af te vegen.
Vergadering van Vrijdag 10 Augustus 1894.
Phenolinjectie. Subcutane phenolinjecties als
voorbehoedmiddel tegen enzotisch verwerpen. Dit
punt werd door den Heer Boer ingeleid.
Door spreker werd vermeld hoe 10 a 12 jaar geleden Brauer, een Duitsch veearts, er op had ge-

35
wezen, hoe door injecties van 2 % carbol solutie
dat verwerpen kon worden tegengegaan. Daar ook
in zijn omgeving zich van die gevallen van enzootisch verwerpen voordeden, begon ook de Heer
Boer dit middel toe te passen, 't Scheen wel dat
't een goede werking had, toch was hij niet overtuigd. Er deed zich opnieuw een gelegenheid voor.
Een boer had reeds dikwijls last er mee gehad, 't
Begon opnieuw ; een koe in de wei in de 5e maand
van de dracht verwierp 't kalf. 20 koeien werden
nu alle gedurende de 5e, 6e en 7e maand van de
drachttijd ingespoten om de 14 dagen met 15 gr.
2 % carbol solutie, 't Resultaat was schitterend.
Een koe, die niet was behandeld, en die in Juni
diende te kalven, verwierp 't kalf 8 weken te vroeg.
Wasschingen van de genitalin waren niet toegepast, 't Was echter een zeer zindelijke stal.
De Heer Veenstra had zelf geen proeven genomen, was echter omtrent deze kwestie geraadpleegd door een boer en had naar aanleiding daarvan aan den Heer Billroth te Hoorn, die 't middel
dikwijls had toegepast, inlichtingen gevraagd. Deze injiceerde telkens 10 gram, meest om de 10 dagen, in 1 geval om de 7 dagen, had steeds succes.
Dieren die waren ingespoten verwierpen niet; van
andere vele.
Door den Voorzitter werd vermeld, dat Nocard
te Atfort dit verwerpen als een locaal lijden beschouwt ; deze tracht door 't wasschen en inspuiten der genitalin met sublimaat soluties het te
bestrijden en had meermalen succes.
De Heer Hubenet had in een geval waar reeds
verschillende dieren in een stal hadden verworpen,
wasschingen met 2 % creoiin der genitalin laten
toepassen, 't Ging uitstekend, 20 dieren hadden op
tijd gekalfd ; 4 moesten nog kalven.
De Heer Veenstra kan zich onmogelijk een voorstelling maken van de gunstige werking van een
zoo kleine hoeveelheid erg verdunde carbol. De
locale behandeling vindt hij meer rationeel.
De Heer Boer weet zich van die werking ook
geen denkbeeld te vormen, maar wenscht de
kwestie uit een ander oogpunt te beschouwen. Hij
meent dat 't wenschelijk zou zijn, dat als deze inspuitingen opgang maken, door de verschillende
veeartsen een uniform tarief wordt toegepast, bijv.
f 2.50 per rund.
De wenschelijkheid daarvan wordt ingezien, alhoewel sommigen meenen, dat die prijs wel wat
hoog is.
Corneavlekken. Welke is de beste behandeling tegen chron. cornea vlekken ?
De Heer Eggink wees er op, dat men met die
vlekken dikwijls veel last kan hebben. Hij behandelde met J. K. 1 : 40 en Calomel 1 : 4. Hij kan
echter niet zeggen, dat 't succes met die middelen
bijzonder groot was. 't Zou hem veel genoegen
doen, als een der collega's hem er betere aan de
hand kon doen.
De Heer Veenstra zag succes na de behandeling

met sublimaat. Ook de Heer Boer had met gevallen kennis gemaakt, die aan elke behandeling
weerstand boden, ook aan 't inblazen in het oog
met J. K. en Calomel.
Vergiftiging. De Heer Zwart besprak een geval
van loodvergiftiging hem voorgekomen te Oenkerk
bij 2 twenterrieren. Door de bestaande diarrhee
was 't beeld van loodvergiftiging niet bijzonder in
't oog springend ; men dacht er zelfs aan met een
besmettelijk lijden te doen te hebben.
Hanetred. Omtrent de vraag of hanetred ook kan
voorkomen aan de voorbeenen van een paard en
waarin dan dat lijden bestaat, is men 't niet eens.
Wel herinneren velen zich gevallen te hebben gezien, dat een dergelijk lijden voorkwam aan een of
bekte voorbeenen.
Door die krampachtige bewegingen schijnt het
dier 't onaangename gevoel, dat bij 't strekken van
het been wordt ondervonden te willen tegengaan.
Aan de achterbeenen kan men hanetred bij verschillende abnormale toestanden als bij spat, hazehak, ontstekingen van de onderste gewrichten, bij
hoefziekten enz. te zien krijgen, iets dergelijks zal
bij soortgelijke toestanden aan de voorbeenen ook
in 't spel zijn.
De Heer Attema meent zich te herinneren, dat
volgens Bayer die toestanden door Dickerhoff aan
verkorting van fascies worden toegeschreven. Aan
de achterbeenen zou men met verkorting van de
schenkelfascie, hier met verkorting van de onderarmfascie te doen hebben.
Koop en verkoop. De Heer Eggink is van oordeel dat Art. 1546 van 't Burg. Wetb. op koop en
verkoop geen recht van bestaan heeft.
Dit art. luidt: Indien de verkochte zaak, die verborgen gebreken had, tengevolge van dezelve vergaan is, valt het verlies voor rekening van den
verkooper, die jegens den kooper gehouden zal
zijn tot teruggave van den koopprijs, en tot de
overige schadevergoeding, waarvan in de twee
voorgaande art. is melding gemaakt.
Doch het verlies, door toeval veroorzaakt, is
voor rekening van den kooper.
Spreker noemt als voorbeeld : een koe lijdende
aan tuberculose breekt den rug. 't Dier was pas
gekocht, de kooper zou nu alleen de schade hebben, omdat de oorzaak van den dood is 't breken
van den rug en niet de tuberculose. Dit is toch
vreeselijk onbillijk.
Men is 't algemeen met hem eens.
De Heer Hubenet maakt nog melding van een
geval hem voorgekomen te Holwerd. 't Gold actie
over een koe met chron. baarm. catarrh.
Men besloot 't dier op gelijk of ongelijk te laten
slachten. Later volgde toch een proces, dat de
kooper verloor, omdat 't recht op afmaken niet
wordt erkend door de wet.
Epilepsie. De Heer Veenstra maakt melding van
een geval waar epilepsie eerst bij de moederkoe,

36
later ook meermalen bij een daarna geboren kalf
van die koe werd waargenomen.
Omtrent 't paard waarbij een penetreerende buikwond met eventratie bestond, waarover de Heer
Veenstra vroeger een zeer interessant ziekteverslag
gaf, deelt hij nader mede, dat dit dier schijnbaar
geheel hersteld eenige maanden zonder eenig ziekteverschijnsel te vertoonen had dienst gedaan, echter in Februari aan koliek stierf. Bij sectie bleek,
dat tengevolge litteekencontractie 't darmscheil
voor een deel was ineengeschrompeld, tengevolge
daarvan was een strictuur ontstaan.
Nog maakte de Heer Veenstra melding van een
patint met kalfziekte die binnen 24 uur stierf, bij
sectie bleek slikpneumonie te bestaan, toch waren
bij 't leven geen verschijnselen die daarop wezen
waargenomen.
Men denkt dat waarschijnlijk in de laatste oogenblikken gedurende den doodstrijd die vreemde stoffen in de larynx zijn binnengedrongen.
De Heer boer bespreekt nog de wenschelijkheid
van beter toezicht op 't vee 't welk jaarlijks aan de
zeedijken, buitendijksche gronden, pollen enz.
weidt, 't Ligt voor de hand dat waar tal van dieren
van zeer verschillende eigenaars op die wijze worden samengebracht, 't voorkomen van ziekten, ook
van besmettelijke, niet zeldzaam is.
Daarvan nu wordt weinig notitie genomen, het
toezicht is zeer slecht.
Goedaardige dekziekte kwam voor tengevolge
waarvan de dieren stierven, tegenwoordig heerscht
droes. De vraag is of wij niet kunnen bewerken,
dat het toezicht op de aan deze plaatsen toegelaten dieren in onze handen wordt gesteld.
De Heer Hubenet keurt elk jaar 't vee voor het
wordt toegelaten aan den buitendijk, tegen vergoeding van 10 ct. per stuk.
De Voorzitter zegt dat we hier te doen hebben
met particuliere zaken. De Prov. Staten kunnen er
niets aan doen. Ging men er te veel in roeren, dan
zou 't kunnen zijn dat de verschillende collega's
gemeenteveeartsen de dupe werden en de keuring
kosteloos moesten verrichten.
Omtrent de toestanden aan de Biltpollen zou een
ingezonden stuk in de courant misschien kunnen
bevorderen dat de wenschelijkheid werd ingezien,
dat 't vee voordat 't werd toegelaten door veeartsen werd gekeurd.

passing gewoonlijk door het V . A . K . Staatstoezicht wordt geadviseerd met eenigen zorg worden
uitgevoerd en de dieren zindelijk en droog in het
stroo worden gehouden, het klauwzeer gewoonlijk
een gunstig verloop neemt. Hij zou verder willen
vragen of de nu heerschende ziekte ook iets leerde
omtrent invloeden die ongunstig werken op het
verloop er van of nieuwe middelen met succes zijn
toegepast en of iets bekend is van de aanwending
van kwakzalversmiddelen, die soms worden geadverteerd.

Vergadering van Vrijdag 28 December 1894.

De Heer Plet maakt nog melding van een geval


waarbij de ziekte een gunstig verloop scheen te
nemen tot dit opeens werd gewijzigd en op verschillende plaatsen aan borst, buik enz. zwellingen
optraden. De Heer Veenstra beschouwt deze als
het gevolg van beleedigingen.
De Heer H. van Staa wijst er op dat het mondlijden dikwijls bij jongvee minder in het oog loopt
dan bij oudere dieren. De boer vertelt bijv. dat de
hokkelingen nog van niets hebben geweten, terwijl
bij onderzoek blijkt dat deze dieren 't wel degelijk

M o n d - en Klauwzeer. De Heer Attema zegt, het


punt omtrent de behandeling van mond- en klauwzeer te hebben geplaatst omdat deze ziekte door
haar veelvuldig voorkomen tegenwoordig veel
WOffdt besproken en zij vrij zeker, ook al was zij
niet als onderwerp ter bespreking geplaatst, toch
het onderwerp van een deel onzer gesprekken zou
worden.
Hij meent dat waar de wasschingen der beenen
met carboloplossing in zeepwater waarvan de toe-

Uit de gehouden besprekingen blijkt, dat men


algemeen waarnam den nadeeligen invloed van
potstallen en nat land op het klauwzeer.
De Heer Zwart zag zeer slecht resultaat van de
aanwending van Engelsche teer bij het klauwzeer
in een geval waar dit middel door een boer op
eigen initiatief was toegepast.
De Heer Plet zag daarvan goeie resultaten bij
koeien, bij een schaap was het resultaat heel
slecht.
De Heer W . van Staa kan recommandeeren het
plaatsen van de aangetaste dieren in zand met
stroo er overheen. Men krijgt dan een zachte ligging ; doorliggen zal zelden voorkomen. Ook in 't
voorjaar bij 't blijven liggen na de partus kan hij
een dergelijke ligging recommandeeren. Bij het
klauwzeer leverden wasschingen met carbol solutie
en dergelijke ligplaatsen hem goed succes.
De Heer H . v. Staa zag gevallen waar door de
herhaalde applicatie der sterke 10 % carbol solutie
aan de uiteinden der achterbeenen dermatitis optrad. Voor dit doel moet de oplossing minder geconcentreerd zijn. Men kan ook te veel wasschen.
Door den districtsveearts was onderzocht naar
de behandeling door onze vriend Uilkema te Grouw
van het vee te Elahuizen ('t l e geval in onze provincie). De eigenaar had per advertentie aan U i l kema zijn dank betuigd en zijn behandeling aanbevolen, 't Bleek dat de behandeling had bestaan in
het leveren van een pot zalf a f 2. aan den eigenaar door Uilkema uit de apotheek te Sneek verstrekt. Zelf had deze geen bezoeken bij het zieke
vee afgelegd, waarna expres was genformeerd
met het oog op het zich voordoen van het 2e geval der ziekte juist te Grouw en nog wel bij een
zwager van Uilkema. 't W a s heele beste zalf geweest vertelde de eigenaar.

37
hebben of dat 't mondslijmvlies reeds weer herstellende is.
De Heer W . van Staa zag dat onder een heele
koppel vee slechts vijf dieren werden aangetast, bij
de andere was niets waargenomen.
Door den Heer H . van Staa werd er op gewezen
dat we bij deze veeziekte dit jaar hebben kunnen
opmerken dat ze zich bewoog langs het groote
scheepsvaarwater en dat watervogels, vooral eenden, bij de verbreiding een rol speelden. Op stal
zag men de ziekte optreden bij 't voeren van zgn.
buitenlandsch gras. Toen de verbreiding van de
smetstof door vogels hier ter sprake werd gebracht
wist een arbeider mee te deelen, dat bij het maaien
was opgemerkt dat het gras overal door vogels
was platgetrapt.
Torsio Uteri. Voor afloop van den draagtijd zegt
de Heer Veenstra, dat dit een niet alledaagsch verschijnsel is.
Frank zegt hieromtrent dat 't kan
voorkomen zonder dat zich verschijnselen voordoen en men er dus niets van merkt. Meestal echter doen zich lichte koliekverschijnselen voor,
waarnaast ween voorkomen. Men merkt van deze
laatste dikwijls niets omdat ze niet door persingen van het moederdier worden vergezeld. Men
denkt met koliek of indigestie te doen te hebben
en 't onderzoek door de scheede wordt nagelaten.
Later bij 't verdere beloop van het lijden gelukt
het de goede diagnose te maken.
Bij zulke gevallen kan volkomen genezing volgen, in verreweg de meeste gevallen van steenvruchten bij rund en schaap ontstaan deze op bovengenoemde wijze.
In gevallen van torsio sterft het jong altijd, z.g.n.
kalfsmummin ontstaan als de lucht volkomen was
afgesloten. Is het verloop minder gunstig en wordt
geen hulp geboden dan volgt metritis gewoonlijk
kort voor de geboorte en meestal volgt de dood.
Door den Heer Veenstra werden enkele gevallen
waargenomen. In een geval, op 4 Jan. onderzocht,
was het dier sedert 1 Jan. ziek, 't moest met 3
maanden kalven. Patint urineerde dikwijls, leunde
afwisselend op beide achterbeenen, ging liggen
maar stond spoedig weer op, nam verschillende
abnormale posities in, maakte met de beenen
vreemde bewegingen. De temperatuur was 39.1,
de r. flank hard op het aanvoelen, de schaamlippen ingetrokken, de uterus gespannen. De diagnose
T . U . werd gemaakt. 6 Jan. was de temperatuur
39.7 en het ostium een weinig geopend. Bij wenteling kwam er ruimte en de vliezen bleken intact
te zijn. 7 Jan. volgde een stuitgeboorte. Deze duurde ongeveer iy uur. De vrucht bleek gemascereerd. Alles verliep verder goed.
In het 2de geval vertoonde een koe na 't voeren
pijn ; 't duurde niet lang doch keerde telkens terug.
Het dier moest met 14 dagen kalven. Een onderzoek werd door den eigenaar niet verlangd. Den
volgenden dag bestond koliek en de eetlust was
verdwenen. Bij 't onderzoek dat nu volgde, bleek
2

T . U . te bestaan ; er werd gewenteld en de partus


aan de natuur overgelaten. Een emphysemat. kalf
werd geboren.
Bij 't derde geval moest patint met 5 weken
kalven. De eigenaar dacht aan tympanitis; daarvan was geen sprake. Koliek bestond, eetlust was
verloren. Gespannen ostium. Torsio Uteri was de
diagnose. Patint werd niet weer onderzocht. De
afloop was slecht. Volgens eigenaar was veel w a ter afgeloopen, echter niet uit de vagina.
De Heer Veenstra meent bij elke kalve koe, die
koliekverschijnselen vertoont naast urinebezwaren,
het onderzoek van het ostium te moeten aanbevelen. Dit laatste mag niet aan den eigenaar worden
overgelaten. Blijkt Torsio te bestaan, dan afwachtende houding aannemen met het oog op de vorming van een steenvrucht.
De Heer H . van Staa meent in aansluiting met
dit punt te kunnen recommandeeren om in gevallen waar geen ontsluiting van het ostium w i l optreden, eiken dag opnieuw met het dier te loopen.
Na nog eenige besprekingen omtrent dit punt,
stelt de Heer Bergsma voor om het aan te houden
en later als ook anderen hunne aandacht meer
speciaal aan het voorkomen van dergelijke gevallen hebben gewijd, er op terug te komen.
Welke resultaten werden verkregen met Extr.
hydrast fluid. bij het blijven staan met de nageboorte ?
Omtrent dit punt zegt de Heer Attema, dat het
blijven staan met de nageboorte voor den veearts
een lastig iets is. Dikwijls worden middelen daarvoor gevraagd. Aan school werd steeds hetzelfde
middel aan de boeren uitgereikt, er werd zelfs niet
aan gedacht iets anders te geven. In de practijk
gekomen, dacht hij hier met een soort specificum
te doen te hebben, maar kwam bedrogen uit. W a t
't afpellen van de nageboorte aangaat, 't is mooi
maar lastig, een erg vuil werkje, 't wordt dikwijls
niet eens verlangd en is niet van gevaar ontbloot.
Met nieuwe hoop werd hij bezield, toen door
den Heer de B . in het Tijdschrift van een nieuw
middel Extr. hydrast. fluid. werd melding gemaakt.
Bij den mensch werd 3 maal d. 2 gram gegeven, bij
groote huisdieren doses van 30 gram. Dit middel
leek heel mooi, 't was handig in 't gebruik. Het
werd eenige malen toegepast; het succes dat er
mee behaald werd kwam overeen met dat wat hij
verkreeg als andere middelen werden gebruikt, 't
bleef n.1. dikwijls uit.
Uit de besprekingen omtrent dit punt bleek dat
ook andere collega's met Extr. hydrast. geen bepaald schitterende resultaten hadden verkregen.
De Heer Veenstra betwijfelde de gunstige werking ervan. De Heer Boer had tot 100 gr. toegediend zonder succes. Ook pulv. secale cornut leverde den Heer Veenstra geen succes. Hij had tot
200 gr. in 2 dagen aangewend.
De Heer H . van Staa zegt, dat veel gepulveriseerde secale haar werking heeft verloren, van-

38
daar dat men dikwijls groote hoeveelheden door
veeartsen kan zien toedienen zonder succes.
't Zou als steeds het versch gepulveriseerde
werd gebruikt meer tot vergiftiging aanleiding geven.
De Heer Zwart bevindt zich goed bij Tinct. secale met extract alos.
De Heer Plet vraagt of
Ergotine geen dienst kan doen. 't Werd door den
Heer Veenstra toegepast, eerst 5 gr., later 15 gr.
zonder succes.
De Heer Boer had bij het paard T. secale cornut.
subcutaan aangewend met succes. Daarna volgde
koliek ; men heeft dit ook wel na 't afpellen, wat
bij het paard gemakkelijk genoeg is. Door den
Heer Plet werd nog melding gemaakt van een vergiftigingsgeval veroorzaakt door de aanwending
van een te groote dosis ergotine subcutaan.
Distomatose.
Kan distomatose met zekerheid
worden onderkend voor circulatiestoornissen optreden ?
De Heer Attema zegt dat door de boeren bij
koeien die niet vooruit willen, dit altijd aan gortigheid of galligheid wordt toegeschreven. Men
ontmoet soms van die dieren met chron. darmcatarrh, die al meer en meer in voedingstoestand
achteruitgaan.
Treden nu eindelijk daarnaast circulatiestoornissen op dan kan men vrij zeker tot distomatose
in erge mate van den lever besluiten. Voor dat het
zoover is wordt distomatose door hem dikwijls wel
vermoed, zekerheid heeft hij niet.
Inlichtingen
worden gevraagd om eerder tot die diagnose te
geraken, 't zij door urineonderzoek of anderszins.
Den Heer H. van Staa gelukte het in enkele
gevallen door percussie en het constateeren van
pijn in de leverstreek tot de diagnose te geraken.
Ook aan den Heer Zwart was dit gelukt. De Heer
W. van Staa vermeldt, dat van een koe, die na
slachting erg aan distomatose bleek te lijden, eenige malen de urine was onderzocht door een apotheker zonder dat iets karakteristieks in chem. samenstelling was gevonden.
Uit de besprekingen omtrent de behandeling van
chron. darmcatarrh bij het paard blijkt dat tegen
die gevallen van chronische diarrhee weinig valt
te doen. Niet dan bij uitzondering voerde een bep.
behandelingsmethode tot het doel.
De Heer H. van Staa recommandeert Extr. nuc.
vomicae met gebroeide haver. De Heer Zwart gentiaan. De Heer Boer zegt, dat bij hem steeds succes uitbleef, geen middelen brachten herstel.
De Heer Plet zegt, dat ook koeien met diarrhee
ondankbare patinten zijn. Hij verloor er 7 op een
stal.
Het door den Heer de Bruyn in het Tijdschrift
aanbevolen middel Talcum venetum werd in een
geval toegepast en had gunstig resultaat.
300 gr. werd in 2keer met melk voorgeschreven.
De Heer Veenstra had ook dit middel aangeschaft en dacht toen voor alle gevallen klaar te zijn.

Geen betere resultaten dan vroeger verkreeg hij nu.


Van extr. nuc. met Tannine zag de Heer W. van
staa meermalen succes. De Heer Zwart gaf tannine in carbolwater. De Heer Veenstra plumb.
acetic met tannine.
De Heer Attema recommandeert om tannine met
eiwit geklopt in putwater toe te dienen ; er zou
zoo een tannine albuminaat ontstaan geheel vrij
van schadelijken invloed op de digestie, wat volgens Kaufmann niet van tannine als zoodanig kan
worden gezegd.
Genaderd tot de vrije mededeelingen maakt de
Heer Plet melding van een kolossale bloeding na
den partus bij een koe en het stelpen er van door
de applicatie van sneeuw.
De Heer Veenstra verhaalt van het treurig einde
van een koliekpatient, waarbij na sectie bleek dat
een lipoom met zijn steel om een darmlisch was
geslingerd.
Den Heer Bergsma was het voorgekomen, dat
weggenomen keellymphomen tot kolossale bloeding aanleiding gaven na het afscheuren. Gewoonlijk is daarbij de bloeding gering.
De Heer Boer beschrijft een paar patinten, die
met een gering keellijden in behandeling kwamen,
zoodat de diagnose gunstig werd gesteld, maar
die spoedig verergerden, hooge temp. en kolossale
zwelling vertoonden en binnen enkele dagen stierven. Bij een er van werd nog tracheotomie verricht
maar den volgenden dag was de dood ingetreden.
Bij sectie bleek de zwelling langs den hals zich
tot in de borstholte voort te zetten, alles met een
sereus geel bloederig vocht genfiltreerd te zijn.
't Hart was week. De Heer Boer weet niet waarmee hij hier te doen had ; 't verloop van de ziekte
was erg onverwacht, vooral in het eerste geval.
De Heer Veenstra zegt dat hem is voorgekomen
dat bij een boer die veel last van miltvuur had,
een paard dat ziekteverschijnselen vertoonde, werd
adergelaten, 't Dier werd daarna dik om de keel.
Tracheotomie werd nog uitgevoerd, maar het dier
stierf. De Heer Boer meent niet met miltvuur te
hebben te doen gehad.
Miltvuur. De Heer Zwart verhaalde van een geval waar de boer die een koe aan miltvuur verloor,
nijdig zijnde, omdat het dier moest worden verbrand, het hooi dat voor de koe had gelegen bij
een paard in de ruif gooide, waarvan het gevolg
was dat na enkele dagen het paard aan keelanthrax was bezweken. In aansluiting hiermee maakt
de voorzitter melding van een karrijder die bij het
verbranden van een aan miltvuur gestorven koe
had gezegd : als wij 't dan niet mogen hebben,
n.1. het vleesch, de hond zal er toch van vreten. De
hond vrat dan ook van het vleesch en was heel
gauw gestorven.
Vergadering van Vrijdag 23 Augustus 1895.
Longwormziekte bij het rund. De Heer Veenstra
was 7 Juni bij een rier te Jorwerd ontboden en

39
had bronchitis gediagnostiseerd. Ook de andere
rieren van den boer begonnen te hoesten ; 't werd
al erger en erger. 23 Juni stierf de ergste. Bronch.
verminosa bleek te bestaan.
Van een mengsel van ol. terebinth en pix. liq.
werd 2 maal daags een lepel op een heete steen
gegoten en de damp door de dieren genhalleerd.
Herstel volgde bij de andere dieren.
De Heer Veenstra had het vreemd gevonden dit
lijden in Juli en Augustus te zien optreden ; hij had
gemeend dat het enkel gedurende den herfst voorkwam en vond dit bij Friedb. en Frner bevestigd.
De Heer Eggink zegt dat longwormziekte in zijn
streek gewoonlijk in de maand Juli optreedt. Dit
jaar bij een eigenaar 8 patinten onder een koppel
van 50 stuks. Geregeld worden elk jaar een 40
door hem behandeld. Ook de Heer Plet zag longwormziekte in den zomer. Door den Heer Plet was
waargenomen dat het lijden beterde na het aanwenden per os van ol. Chaberti. 't Hoesten hield
dan op.
De Heer Eggink zegt dat water dat aan het oppervlak is begroeid vooral gevaarlijk schijnt. De
Heer Buijterse zegt, dat tijdens longziekteperioden
telkens aangifte werd gedaan bij jongvee. Hij gelastte dan opstallen, 't Beeld kreeg wel iets van
longziekte. De districtsveearts Prakken kwam doch
kon ook niet met zekerheid diagnose maken. De
dieren bleven opgestald en beterden geregeld. Ook
in deze gevallen werd door de boeren van longwormen gesproken en soms bleek dit lijden werkelijk te bestaan, 't Opstallen alleen wordt door den
Heer Buijterse als 'n uitstekend middel beschouwd
om het lijden te doen wijken.
b klauw amputatie bij panaritium aan te bevelen?
De Heer Schat meent de amputatie te kunnen
aanbevelen en geeft in overweging zoo spoedig
mogelijk tot de operatie over te gaan als het lijden
zich eenigszins ernstig laat aanzien.
Met collega Boer was door hem de operatie verricht, welke met goed succes was bekroond, in 14
dagen liep het dier rad.
De Heer Attema zegt dat hij menigmaal er aan
gedacht heeft te opereeren, dat 't er echter nog
nooit van gekomen is en dat gevallen van panaritium steeds herstelden al duurt het dan ook wat
langer.
Volgens zijn meening vermindert het dier in
waarde als het een der klauwen mist. 't Niet geopereerde dier mag in voedingstoestand wat achteruitgaan, 't blijft dan toch ongeschonden.
De Heer Veenstra maakte tal van malen met het
lijden kennis ; hij opereerde enkele malen, 't Ging
goed. In een geval bij een stierkalf van waarde
was zoo goed mogelijk de antiseptiek in toepassing gebracht zonder operatie, 't Was hem uitstekend bevallen, zoodat ook hij de operatie alleen bij
uitzondering durft aanbevelen.
De Heer Boer beschrijft het geval waarbij hij
met den Heer Schat opereerde als een zeer chron.

geval.
De elastische ligatuur werd aangelegd,
daarna zooveel van de klauw verwijderd dat hoef
en straalbeen waren weg te nemen. Nadat dit was
geschied werd met toepassing van jodoform en
boorzalf een stevig verband aangelegd, den volgenden dag een nieuw. De uitslag was dat het dier
in 14 dagen was hersteld. Hij meent dat deze uitslag zonder operatie lang op zich zou hebben doen
wachten en recommandeert de operatie om spoedig tot het doel te komen en geeft in overweging
om vr men tot opereeren overgaat eerst de
proef op een dooie klauw te nemen.
Wat ia de beste behandeling van chronisch papuleus eczeem bij paarden ?
Er wordt een lijden bedoeld waarbij kale pukkeltjes optreden, daarna witte plekken, die zich eerst
om den mond, soms over hals, schoft enz., verbreiden.
De Heer Boer zag het lijden zich uitstrekken
over hoofd, hals en beenen.
Eerst knobbeltjes
waar te nemen, de haren valen uit, jeukte doet zich
gelden. Soms vond hij dat aderlaten beterschap
deed volgen, de aangetaste plaatsen werden met
10 % carbol glycerine behandeld, 't Zag er soms
na een poosje heel aardig uit.
Het inwendig toedienen van Ars. wordt tevens
aanbevolen.
De Heer Eggink vindt 't Weener smeersel het
beste.
De Heer Veenstra vindt dat wel genezing is te
krijgen, maar dat altijd het lijden zich opnieuw
openbaart dat is opvallend.
De Heer W. van Staa liet dieren op half rantsoen stellen en nu en dan afwasschen met groene
zeep.
De Heer Bergsma zag gevallen, waarin het lijden
overerfelijk scheen te zijn.
Op dit feit wenscht de Heer Eggink de aandacht
te vestigen, wij moeten nagaan of dit het geval is.
Vergadering van Vrijdag 20 December 1895.
Tuberculine. De tuberculine als diagnosticum in
onze praktijk.
De besprekingen omtrent dit punt worden ingeleid door den Heer H. van Staa. Deze zegt dat
zooals allen weten, de Belgische grenzen wederom zijn geopend voor ons vee, n.1. wat slachtvee
aangaat. Voor fokvee eerst 10 Jan. Voor dat echter de dieren de grenzen mogen passeeren worden
ze onderzocht op tuberculose door injectie van tuberculine.
Dieren die reageeren worden geslacht of teruggezonden. De dieren vooraf door eigen veeartsen
te doen inspuiten brengt het belang van onze veehouders mee en zoo zullen wij er mee te doen
krijgen.
De Heer Bergsma heeft reeds ervaringen opgedaan en deelt deze mede. 10 koeien werden ingespoten, 3 reageerden. Temperatuurstijgingen beneden 0.8 graad worden verwaarloosd. Stijgingen

40
hooger dan 1.4 geven zekerheid omtrent tuberculose, 's Avonds 10 uur werden de dieren door
den Heer Bergsma ingespoten. Het controleeren
van de temperatuur geschiedde 1215 en 18 uur
daarna.
De Heer Attema vraagt of dieren die duidelijk
reageeren na het inspuiten met tuberculine, opnieuw ingespoten minder sterk reageeren.
De Heer van Staa antwoordt dat Nocard beweert
van wel. De tarieven der Belgische veeartsen zijn
in ons land niet bruikbaar. Daar wordt tuberculine
gratis verstrekt; hier kostte deze voor 10 koeien
8.5 francs, voor 25 koeien 8.75 francs.
't Zou wenschelijk zijn dat de verschillende veeartsen er een uniform tarief op nahielden, bijv. de
lste koe f 5., elke koe f 1. meer tot 10 stuks,
boven 10 stuks elke koe f 0.50 meer.
Meer dan 20 koeien in eens in te spuiten wordt
niet mogelijk geacht met het oog op de controle
van de temperatuur.
De Heer Nocard wil vanaf het 9de uur na de injectie om de 2 a 3 uur de temperatuur opnemen.
De Heer Plet vraagt of niet tengevolge de injectie met tuberculine miliair tuberculose kan ontstaan.
De Heer H. van Staa zegt, dat dit een kwestie
van den dag is, die nog niet is opgelost, 't Is wenschelijk geen slachtvee vooraf met tuberculine te
behandelen.
Van melkgevende dieren doet men
verstandig, de lste week na de injectie geen versche melk te gebruiken.
Neuscatarrh. De Heer Veenstra bracht ter sprake
een eigenaardige vorm van ontsteking van het
neusslijmvlies bij het rund.
In drie overeenkomende gevallen was zijn diagnose follicui. neuscatarrh.
Het lste geval werd waargenomen bij een jong
rund. Pukkeltjes deden zich voor op het neusslijmvlies, ook op de huid. Het harde gehemelte was er
ook in betrokken. De prognose werd niet gunstig
gesteld. Het dier kreeg erge ademhal ingsbezwaren en slijmde in erge mate. Het dier werd geslacht. Wit gekleurde pukkeltjes deden zich voor
over de slijmvliezen. Stukken er van werden naar
Utrecht gezonden aan den Heer Hamburger. Deze
vond geen actynomycose, maar groote ophooping
van cellen in vaten, aderen en slagaderen, 't Had
veel van leucaemie. Volgens den eigenaar was ook
de lever niet normaal geweest. Bij andere dieren
had J.K. 8 gr. p. dag gepaard met het toepassen
van J. Jk. sol. inj. op de slijmvliezen na 6 weken
zooveel verbetering aangebracht dat de dieren geen
verdere behandeling noodig hadden.
De Heer Schat had n dergelijke patint gehad
waarbij het neusslijmvlies bezaaid was geweest
met witte pukkeltjes. Had behandeld met J. K. 15
gr. p. dag en irrigatie van al. sol., waarna herstel
was opgetreden.
De Heer Plet had in een paar dergelijke gevallen van J. K. geen resultaat gezien.

De Heer Attema herinnert zich enkele soortgelijke patinten, die na toepassing van J. K. min of
meer verbeterden. Hij geeft steeds 10 gr. p. dag.
Bij zijne patinten, die waarschijnlijk eerst in een
later stadium in behandeling kwamen, waren
slechts enkele knobbeltjes waar te nemen, hier en
daar ontbrak het slijmvlies geheel en vertoonde
zich een van slijmvlies beroofde granuleerende
vlakte van zeer onregelmatigen vorm met eilandjes
er tusschen, wat vooral aan het harde gehemelte
duidelijk was waar te nemen.
Verloskunde. De Heer Plet maakt nog melding
van een paar buitengewone verlossingen. Op 1
April was zijn hulp ingeroepen bij een schaap dat
16 Maart had moeten lammeren, dus een 14 dagen
over den tijd had geloopen. 't Lam, dat 2 maal zoo
zwaar was als gewoonlijk, was er niet af te krijgen, 't Was een stuitligging overigens normaal.
Ofschoon de partus niet werd voleind vertoonde
het dier geen ziekteverschijnselen. Eerst den 17en
April werd het jong verwijderd, 't Bleek toen eerst
een paar dagen dood te zijn.
Bij een koe die naar de eigenaar meende 11 Oct.
het kalf had verworpen, was men gaan melken.
Het dier gaf best, maar perste tusschenbeiden nog
al. Eindelijk zoo erg, dat de hulp van spreker werd
ingeroepen, 't Ostium bleek bijna te zijn gesloten,
2 voorb. waren te voelen, de kop bleek teruggeslagen. Een haak werd in de oogholte gebracht en
zachtjes getrokken, 't Ging niet. 1 beentje werd
verwijderd, waarvan echter 't sch.bl. bleef zitten.
Omdat er toen te weinig werking was, had hij het
afhalen van het kalf tot den volgenden dag uitgesteld, toen het nog niet gelukte. De boer had ondertusschen gebroeid.
De Heer Schat maakte melding van een geval
van ruptuur van de maagwand.
De Heer Bergsma bespreekt nog de wenschelijkheid van het doen onderzoeken van kwakzalversartikelen.
De Heer Boer is voorstander van de coperatieve aankoop van medicijnen, maar vindt geen
ondersteuning.
Feestelijke vergadering ter gelegenheid van het
10-jarig bestaan der Afd., gehouden in Het
Oranjewoud" 9 Juli 1896.
Op dezen dag verzamelden zich 's morgens tusschen 11 en 12 uur de meeste leden der Afdeeling
te Heerenveen (Hotel Vernimmen) met het plan
het feit, dat de Afdeeling Friesland der Maatschappij ter Bevordering van Veeartsenijkunde in Nederland 10 jaren had bestaan, op eenigszins feestelijke wijze te herdenken.
Na de reis vanuit de verschillende standplaatsen liet zich het dejeuner, aangericht in genoemd
Hotel, bijzonder goed smaken. Niets viel er op aan
te merken. De Heer Plet, voorzitter der feestcommissie, had, naar het zich liet aanzien, de zaken
uitstekend geregeld.
Aanwezig bleken de H.H.

41
H. van Staa, Zwart, Boer, Veenstra, W. van Staa,
Bosma, Plet, v. d. Meulen, Schat, J. de Boer, Yraker en Attema. Van de overige veeartsen in Friesland, leden der afdeeling, die de uitnoodiging tot
deelname der feestelijke bijeenkomst hadden aangenomen, waren nog afwezig de H.H. Buijterse
en Bergsma. Van den eerste was bekend dat
ambtsbezigheden hem verhinderden tegenwoordig
te zijn, men dacht de Heer Bergsma zou nog wei
komen en 't bleek ook het geval te zijn.
Van den Heer Westholz te Arnhem, de vroegere
districtsveearts voor Friesland, de vader onzer, afdeeling, werd een telegram ontvangen, waarin hij
meldde tot zijn spijt niet aanwezig te Kunnen zijn
en ons een recht aangenamen dag toewenschte.
In drie rijtuigen uegaf men zich nu naar het
Woud. t Weer was prachtig, alleen verhieven zich
langs de wegen wolken van stof. In de praktijk
raaict men ecnter daaraan gewoon, zoodat i weinig
hinderde en men zich al rijdende meende te zien
verplaatst in der schonen lagen von vorher, als
men bij gelegenheid van de een of andere fuif naar
de Bildt of Zeist trok.
De verschillende buitens langs den weg hieipen
nog dat idee versterken.
in gezellige stemming arriveerden we aan het
Hotel De '1 ent, de koepel was voor ons gereserveerd, hier werden we door den Heer Boer, v.v.
der afdeeling, officieel welkom geheeten, waarna
de Heer Plet als voorzitter der feestcommissie,
eveneens het welkom toeriep en den wensen uitsprak, dat onze bijeenkomst zich zou kenmerken
door het heerschen van een collegialen geest. In
het kort ging hij na de geschiedenis der afdeeling
en wijdde enkeie woorden aan gestorven of vertrokken leden.
Na nog enkele onderwerpen van veeartsenij kundigen aard als klauwenbloed en longemphyseem te
heoben besproken, ging men het schoone van het
Woud van naderbij bezien en de wandeltocht ving
aan.
Met den Heer Plet als gids trok men in verschillende groepjes door bosschen en beemden en
ofschoon 't hier en daar zonnig en warm was, de
humor van collega Zwart, die zoo verstandig was
geweest een zonnescherm mee te Drengen, leed er
niet onder en droeg niet weinig bij tot het ontstaan van een opgewekten geest onder de wandelaars. Op verschillende schoone punten werden
we attent gemaakt, waarna het buiten Oranjestein" werd bezichtigd. Door den tuinbaas, die
zich als the right man on the right place deed kennen, rondgeleid, genoten we nog des te meer van
het schoone, dat hier te zien was.
Ieder luchtte zoo hier en daar eens een restantje
van vroeger opgedane botanische kennis, zoodat
men den tuinbaas bewonderende en respecteerende
blikken zag werpen, vooral op collega Bosma, die
dan ook als specialiteit op dit gebied was aangewezen om onze eer op te houden tegenover den

practicus, wat naar ik vertrouw, volkomen gelukte.


Sommigen waren bijna van oordeel dat men des
Schonen zu viel op eens te zien kreeg en verlangden naar een stoel met een borrel.
De vriendelijke baas deed ons dan ook eindelijk
uitgeleide, de Tent werd weer opgezocht en op
een schaduwrijke plek voor het hotel ontvingen de
respectievelijke magen een waarschuwing, dat ze
zien hadden voor te bereiden op de dingen die
zouden volgen.
Recht gezellig werd gedineerd en weer had de
feestcommissie er naast den hotelhouder alle eer
van. Aan alle schotels werd de noodige eer bewezen. Weinig werd er gespeecht, de gezelligheid
leed er echter niet onder.
De Heer Boer sprak een woord van hulde omtrent de uitstekende regeling van zaken door de
feestcommissie, de H.H. Plet, Veenstra en J. de
Boer, waarmee de vergaderden volkomen instemden. Namens dezen bracht hij der commissie zijnen
dank voor hare bemoeiingen. Na het diner vertoefde men nog geruimen tijd in 't lommer voor
het hotel, genietende van-den prachtigen avond.
Omstreeks 7 uur kwamen de rijtuigen weder
voor en voerden ons terug naar Heerenveen.
Na nog gezamenlijk bij Vernimmen een biertje
te hebben gebruikt, zocht ieder weer het vervoermiddel op dat naar huis en de zaken leidde om na
een dag van uitspanning met frisschen moed den
strijd om 't bestaan voort te zetten.
Zeker zal 9 Juli 1896 bij velen onzer lang aangename herinneringen achterlaten.
Vergadering van Vrijdag 28 Augustus 1896.
Veeartsenijkundig onderwijs. Het rapport der
rmiilllillll inzake reorganisatie van het Veeartsenijkundig onderwijs gaf tot vrij uitvoerige bespreking aanleiding. De Heer Boer kan er zich niet geheel mee vereenigen dat de commissie het veeartsenij k. onderwijs geheel op den leest van het
H. O. wil schoeien, 't Komt hem voor, dat er aan
een zoodanige regeling behalve vele deugden ook
gebreken kleven. Hij meent dat 't aan vele jongelui
niet is toevertrouwd geheel op eigen beenen te
staan en vindt dat in net rapport te weinig rekening is gehouden met de rubriek ouders der aanstaande veeartsen. Hij vindt het afschaffen van het
internaat een goeie maatregel, maar is van oordeel
dat er een prikkel om te werken moet blijven bestaan en zou de overgangsexamens willen behouden of daarvoor in de plaats zien gesteld driemaandelijksche rapporten of zoo iets.
De Heer Schat meent, dat dergelijke maatregelen leiden tot dictatenstudie en het verkrijgen van
oppervlakkige wetenschap.
De Heer W van Staa is 't evenmin eens met den
Heer Boer en meent dat men op 19-jarigen leeftijd
al eens begint te practiseeren wat ervan terecht zal
komen.

42
De Heer Plet voelt ook wel iets voor het behoud der overgangsexamens.
De Heer Hubenet vindt dat als het doel is alles
op den leest te schoeien als bij de studenten, men
door dik en dun moet meegaan. Wie niet op eigen
beenen kan staan mag verloren gaan, van surveillance is hij een beslist tegenstander.
De Heer Veenstra vindt het eene moeilijke kwestie om voor zichzelf een gevestigde opinie te krijgen. Tegen 't internaat is zeer veel aan te voeren,
toch is er ook wel iets voor te zeggen.
De Heer Boer zegt dat de eigenlijke kwestie is
volkomen vrijheid of toezicht.
Hij heeft alleen een of ander middel willen zoeken om toezicht op de jongelui uit te oefenen. Het
bezwaar is dat ze op de voorgestelde wijze geheel
vrij zullen zijn. De verleiding doet velen vallen,
die behouden konden blijven, waarom moet een
dergelijk het H. O. aanklevend gebrek, behouden
blijven.
't Bleek dat de vergadering algemeen tegen het
bestaan blijven van het internaat is, bij stemming
blijkt dat de meesten der vergaderden zijn voorstanders van vrije studie.
Tuberculine. Bij het punt over tuberculineinjecties deed de Heer Veenstra ons verslag van zijne
inspuitingen bij 113 stuks vee op 4 stallen.
Ook anderen bleken ervaringen te hebben opgedaan met betrekking tot deze kwestie.
Uit de besprekingen blijkt dat men het noodig
vindt, dat nog meer ervaringen worden opgedaan.
Daardoor zullen, zooals de Heer Veenstra zegt, die
gevallen waar na het inspuiten met tuberculine
wel reactie optreedt maar geen tuberculose te constateeren is zeldzamer worden, terwijl aan den anderen kant ook zeldzaam zullen worden de gevallen waar geen reactie volgde ofschoon tuberculose
bestond. Hierbij zal men klinische symptomen kunnen waarnemen.
De Heer de Boer maakt nog melding van een
geval waar bij een koe na de injectie van tuberculine een temperatuursverhooging van 2.6 was
waargenomen. Later stierf het dier aan melkzucht.
Bij sectie werd geen tuberculose gevonden.
De Heer v. d. Meulen voerde tuberculineinjecties
uit op een stal van 52 dieren. 6 ervan reageerden,
drie maanden later werden deze dieren opnieuw
met een verhoogde dosis ingespoten, slechts 2 ervan reageerden.
Tenslotte werd door den Heer Boer gevraagd
welke verschijnselen men gewoonlijk bij uiertuberculose waarneemt.
De Heer Veenstra meent dat elke primaire chronische mastitis hoogst verdacht is als de melk eerst
vrij normaal er blijft uitzien, langzamerhand echter
dunner wordt.
De Heer Plet nam een dergelijk geval waar,
waarbij wel eenige beterschap werd verkregen, de
knobbel in den uier werd kleiner, toch liet hij uit

voorzorg de melk koken, later kreeg de uier een


kolossalen omvang.
Ook de Heer Attema nam gevallen waar, waarbij de uier al in omvang toenam, eerst op 't laatst
viel verandering van de melk waar te nemen, bij
sectie bleek algemeene tuberculose te bestaan.
De Heer W. v. Staa zegt dat de slagers bij hem
al zoo menigmaal de ervaring hebben opgedaan
dat dieren ofschoon in goeden voedingstoestand
verkeerende met een slecht uier bleken tuberculeus
te zijn, dat ze zoodanige dieren niet meer koopen.
Vergadering van Vrijdag 18 December 1896.
Longemphyseem rund. Aan welke oorzaken
worden de talrijke gevallen van longemphyseem bij
het rund toegeschreven luidt het punt geplaatst
door den Secretaris, die zegt dat in Friedb. en
Frhner met enkele woorden op dergelijke gevallen elders waargenomen wordt gewezen en dat
daarbij wordt vermeld, dat men 't over de oorzaken nog niet eens is.
Uit de gevoerde discussie ter vergadering blijkt,
dat we in dit opzicht nog niets zijn gevorderd, de
oorzaken vrijwel onbekend. Wel is men het vrijwel
eens omtrent de omstandigheden waaronder die gevallen optreden n.1. bij vee dat uit de korte weide
in flink nieuwgras komt, de kwaal volgt dan niet
zelden, niet de eerste dagen maar na een dag of
wat.
Als vrije mededeeling wordt dooi den Heer van
der Meulen melding gemaakt van een zeer eigenaardig kraakbeengezwel aan de luchtpijp door hem
waargenomen bij een veulen dat bij 't leven slikbezwaar vertoonde, met aardappels was gevoerd,
zoodat eerst werd gedacht dat de slokdarm was
uitgezet.
De Heer Plet nam herhaaldelijk luxatie van de
knieschijf waar bij 'n 2%-jarig paard. Als oorzaak
denkt hij aan bepaalde zwaktetoestanden.
Ook
maakt hij melding van een bijzonder geval van
miltvuur.
Nog worden besproken tuberculine-injecties en
de prijs van tuberculine.
De Heer Ymker wenscht voor te stellen straks
bij het vaststellen der vergadering met de maan rekening te houden, omdat dit voor hem van veel
belang is. Het bestuur zal daarmee zooveel mogelijk rekening houden.
Vergadering op Vrijdag 3 September 1897.
Bij de behandeling van de door het Hoofdbestuur gestelde conclusie omtrent de noodzakelijkheid van reorganisatie van het veeartsenijkundig
onderwijs en van de onderdeelen die dat bestuur
meent dat die reorganisatie zal moeten omvatten
volgen verschilende diliberaties daaromtrent.
Het eerste onderdeel de afschaffing van het toelatingsexamen, maar daarvoor de toelating aan
's R. V. A. S. afhankelijk te stellen van het bezit

43
van een diploma eindexamen H . B . S. met 5-jarigen
cursus of een getuigschrift waaruit blijkt dat de
adspirant bevoegd is tot het afleggen van de examens bedoeld bij art. 84 van de wet van 28 April
1876 Stbl. No. 102 tot regeling van het hooger
onderwijs, vindt eenige tegenkanting. Echter wordt
met 4 tegen 3 stemmen besloten het zoo te laten.
De verlenging van de studie rnet een jaar, de
opname der bacteriologie onder de leervaicken en
de doelmatige verdeeling der leervakken met uitbreiding van het aantal leeraren, vindt algemeen
bijval. L)e afschaffing van het internaat vindt in
den Heer H . van Staa en anderen besliste tegenstanders. De studie aan de veeartsenijschool wurdt
dan te duur.
Na de besprekingen volgt het nemen van het besluit waarmee allen zich kunnen vereenigen, dat
namens de afd. Friesland zal worden voorgesteld
het internaat te behouden tot aan het natuuncundig
examen.
De Heer W . v. Staa wenscht te hooren of bij de
behandeling van klauwzeer ook bijzondere resultaten met oude of nieuwere middelen zijn verkregen, wat niet het geval is. Allen hebben meer dan
genoeg van die klauwaandoeningen, waaraan weinig eer valt te behalen.
De Heer bosma vraagt of hij een kalf met een
groote navelbreuk met Chroomzuur zal durven behandelen, wat toestemmend wordt beantwoord,
't W a s zelfs gebruikt met gelijke hoeveelheid reuzel dus 1 : 1. De Heer Veenstra gebruikte Bichrom.
kalic. 1 : 3. De Heer Boer een ligatuur.
Vergadering van Vrijdag 24 December 1897.
Poudre Uterine de Roux. De Heer Attema leest
een schrijven voor, waarin het middel zooals gewoonlijk met veel ophef wordt aangeprezen voor
't afdrijven der nageboorte, het was hem te duur
en vraagt of ook iemand het heeft aangewend. De
Heer W . van Staa zegt, dat hij er den Heer de
bruin over heeft geschreven, doch tot antwoord
gekregen, dat deze er geen succes mee had gehad.
Algemeen is men van gedachte, dat het tot de
kwakzalverij behoort.
De resultaten verkregen met tannalbine.
Evenals van het vorige middel denkt men ook
dat dit te sterk wordt aangeprezen, daar men noch
in de dierlijke, noch in de menschlijke praktijk er
meer succes mee heeft gehad dan met tannine. Een
schaduwzijde van dit middel is ook nog, dat het
te duur is.
Het gebruik van de kettingzaag. Uit de gevoerde
discussin bleek, dat sommigen de zaag met succes gebruikten, anderen niet, doch dat het veel afhing bij welke soort abnormale verlossingen ze
gebruikt werd.
Hoe boutvuur te bestrijden ? Zooals gewoonlijk
worden ook voor deze ziekte tal van middelen
aangeprezen, als wrangkruiden, aderlaten etc. etc.

die blijken niet steekhoudend te zijn. De Heer Plet


deelt mede in de Telegraaf een artikel gelezen te
hebben over de inenting tegen boutvuur, waarbij
dit als afdoende werd genoemd. Algemeen is men
het hiermee wel eens, doch in Friesland .stuit men
op verschillende bezwaren, l e zijn de boeren niet
genegen, en dan het grootste de tijd van inenting,
daar dit niet eerder kan geschieden, dan nadat het
dier
j
d is.
De Heer Feddema bracht hier tegen in, dat de
Heer de Bruin gezegd had, dat dit wel vroeger kon
gedaan worden.
Op voorstel van den Heer W . van Staa werd den
Secretaris opgedragen, den Heer de Bruin hierover
en meer in 't algemeen over boutvuur te schrijven.
De Heer H . van Staa zegt, dat hij vleesch van
aan boutvuur geleden hebbend vee heeft verzonden aan den Heer Mansholz, assistent bij professor Kooiker te Groningen, waaruit deze een serum
w i l fabriceeren.
Vrije mededeelingen enz.
De Heer H . van Staa deelt mede, dat hij een
schrijven van denHeer Poels heeft gekregen, inhoudende, dat deze de smetstof heeft gevonden, waaraan zooveel pas geboren kalvers te gronde gaan.
De smetstof is gezeteld in de vagina en op de vulva
der barende koe, zoodat er een gunstig resultaat
zal verkregen worden door voor en na de baring
de schede en vulva te reinigen en te ontsmetten.
De Heer Plet zegt, dat de Heer Thomassen op
de algemeene vergadering als onderwerp had, de
waarde van Eserine en nieuwere cathartica voor
de veeartsenijkunde ; deze had onder de cathartica ook genoemd arecoline, waarvan hij van een
dosis van 10 c.gr. nog een onzekere werking zag,
de vraag is welke is nog de beste arecoline hydrochloricum of ar. hydrobromicum, geen der aanwezigen, welke het had gebruikt. Algemeen is men
van oordeel dat de oude behandeling n.1. lavementen met purgantiae nog de beste is.
a a r

o u

Vergadering van Vrijdag 19 Augustus 1898.


Boutvuur. Bij de behandeling van punt 2 ingekomen stukken en mededeelingen, wordt door den
Secretaris een brief voorgelezen van den Heer M .
G . de Bruin, aangaande vragen aan hem gesteld
van b i l - of boutvuur, waaruit blijkt, dat de inenting
hierbij voor onze provincie van nul of geener waarde is, daar deze bij kalveren beneden de 6 maanden geen z e k e r e immuniteit geeft.
Varkensenting. Mededeeling omtrent inspuitingen met Lorenze Schtzserum ( H . van Staa). De
Heer H . van Staa deelt mede, dat onder zijn toezicht in de Gemeente Wonseradeel 607 varkens
met deze stof zijn ingent.
De stof is genoemd
naar den uitvinder den Heer Lorenz, die naar het
oordeel van den Heer van Staa, het te doen is, om
er geld uit te maken ; de entstof alleen kostte voor
deze varkens zoowat 200 gulden.

44
Men kan de varkens op alle leeftijden inspuiten,
hoe ouder en zwaarder, hoe grooter de hoeveelheid
entstof; dit is wel wat lastig omdat men de varkens telkens moet wegen. Men kan 2 of 3 keeren
inspuiten ; na 2 inspuitingen duurt de immuniteit
3 maanden, na 3 1 jaar. De le enting geschiedt met serum, waarvan men een groote hoeveelheid moet inspuiten, de 2e enting 4 a 6 dagen
na de le met cultuur, evenzoo de 3e, alleen moet
men dan de dubbele hoeveelheid nemen van die
der 2e.
Wat aangaat het succes, hierover is nog niet te
oordeelen, daar er zoo goed als geen varkensziekte
heerscht. Ook nu zijn er evenals vroeger met de
Pasteursche methode controleproeven genomen,
door de gente varkens bij zieke te laten, ingewanden te laten voeren van zieke varkens enz.; dit
was bij beide gunstig. Deze methode (Lorenz n.1.;
heeft dit voor, dat er eigenlijk geen aan sterven,
zooajs vroeger met de entstof van Pasteur, en ook
niet, dat het de dieren belemmert in hun groei.
Proeven genomen met Porcasan hebben slechte
resultaten gegeven ; zoodat dit niet gebruikt kan
worden.
De Heer W. van Staa vraagt met het oog op de
wetenschap, waar de bacteriologie zulk een groote
vlucht neemt, of er uitgaande van onze afdeeling
ook gelegenheid zou zijn een cursus op te richten
voor bacteriologie, om zoodoende iederen veearts
in staat te stellen om hierin les te nemen.
De Heer H. van Staa zegt, wil men er nut van
trekken, dan moet men dagelijks werken ; dit kan
een practiseerend veearts niet, zoodat hij het ten
sterkste zou afraden, om pogingen in het werk te
stellen. Men kofflt evenver met een goed boek over
bacteriologie te lezen.
De Heer Hubenet deelt nog mede, dat door hem
goede resultaten zijn verkregen om de merrin
drachtig te krijgen, door 1 uur voor het dekken de
baarmoeder te irrigeeren met een solutie van bicarbonas sodae.

welke bij sectie bleek geleden te hebben aan een


darminvaginatie van een lengte van jfs 2 dM.

Vergadering van Vrijdag 16 December 1898.

Speengebreken. De behandeling van speengebreken.


De Heer Boer zegt, dat hij het op de agenda
heeft laten plaatsen, om er wat meer van te weten
te komen. Hij heeft op het oog de vernauwingen in
de tepel, 't zij boven of onder, met geheele of gedeeltelijke vergroeiingen. Zit het onder, dan maakt
hij een kruissnee, doch boven heeft hij eigenlijk
nooit succes gehad, omdat het in het begin wel
goed was, doch dadelijk daarna weer gelijk. Volgens Stockflett zou een geknopte bistouri goed
succes geven en ook wel het afsnijden van het
onderste der tepel zonder dat er lekkage overblijft.
Hij vraagt nu of er ook zijn die een betere behandeling weten en meer satisfactie hebben gehad.
Na discussie van de Heeren Zwart, Attema, H.
van Staa en Bosma (de laatste ondervindt meest

Vergadering van Vrijdag 11 Augustus 1899.


Kolder. De Heer Jansma. vraagt of kolder bij het
paard erfelijk is, ja dan neen ?
De Heer Veenstra en meer anderen nemen aan
dat in de fokkerij kolder wel degelijk erfelijk is,
maar dan ook de aanleg alleen.
Den Heer Jansma bevreemdt dit, want zegt hij,
hoe is het dan mogelijk, dat kolderige merries in
het stamboek worden opgenomen, waarop wordt
geantwoord, dat dit niets geen wonder is, daar
zelfs paarden met spat worden opgenomen.
De Heer Ymker verzoekt inlichtingen aangaande
het tijdsverloop, dat men voor de 2e maal gerust
tuberculine kan injiceeren voor onderzoek, en of
8 weken lang genoeg is. Algemeen is men van gedachte, dat deze tijd te kort is.
Boutvuur-enting. De Heer Veenstra kreeg gelegenheid kalveren te enten tegen bil- of boutvuur.
De inspuiting was hem genoeg meegevallen. De
entstof was een kleine hoeveelheid poeder, die in
een enveloppe werd overgestuurd. Deze (de entstof n.1.) werd volgens voorschrift later aangemengd om voor inspuiting te worden gebruikt. De
enting geschiedde onder de staart of aan de schoft,
na de plaats van inspuiting vooraf geschoren en
gereinigd te hebben. Het tijdsverloop tusschen le
en 2e enting was 8 a 10 dagen.
De Heer Feddema had ook een 20-tal 1 maal ingespoten en niets geen nadeel ervan ondervonden.
Nog wordt te berde gebracht de Schmidtsche
methode (kalfziekte). Volgens enkelen werd deze
methode met succes door anderen met minder succes aangewend. De Heer Veenstra echter vindt, dat
men in het begin altijd voorzichtig moet zijn met
de uitspraak, omdat men met andere middelen ook
wel eens succes meent gehad te hebben.
Vergadering van Vrijdag 29 December 1899.

Vrije mededeelingen en voorstellen.


Kalverziekten. De Heer Bergsma deelt de behandeling mede, welke dit voorjaar door den Heer
Mansvelt is toegepast om het ziekworden der jonge
kalveren te voorkomen en toont daarbij een korfje,
dat de kalvers om den bek hebben 9 dagen lang
na de geboorte en een poetser, waarmee de vagina
wordt schoongemaakt.
Tuberculose. De Heer Buijterse deelt nog een
aardig geval mee van tuberculine-injectie en wel
dit, zij hadden voor een slachter voor de aardigheid een vette koe ingespoten welke reageerde, bij
slachting bleek deze tuberculeus te zijn en gaf toen
aanleiding tot actie.
Invaginatie. De Heer Jansma had onlangs een
veulen van \' jaar onder behandeling gehad,
2

45
goede resultaten door met een lang melkbuisje
successievelijk een gaatje door het kanaal te boren
en daarna met een steekmes te steken), is men het
eens, dat de vergroeiingen of vernauwingen onder
met succes kunnen worden behandeld, doch die
boven lastige dingen zijn, en somstijds nog mastitis of zelfs den dood na zich sleepen.
Vrije mededeelingen.
De Heer W . van Staa w i l de opinie der vergadering wel eens hooren, of men liefboots een verborgen gebrek noemt, ja dan neen.
De Heer H . van Staa deelt mede, dat hij verschillende processen heeft gehad dienaangaande ;
het is een gebrek, dat na het kalven kan ontstaan,
dit behoeft echter niet, want hij heeft het ook wel
bij rieren gezien en het is daarom onmogelijk om te
verklaren, dat het bij den verkooper na het kalven
ontstaan is. Is het een koopvernietigend gebrek,
dan zal dit afhangen van den tijd van verkoop, n.1.
hoe langen tijd er over is verstreken.
De Heer Ymker vraagt of een veldwachter in onze apotheek mag komen om de gewichten na te
sien of ze wel geijkt zijn. Het staat wel niet per s
in de wet, doch de meerderheid gelooft, dat wij,
\vanneer we ongeijkte gewichten in de apotheek
hebben en de veldwachter merkt het, dat we dan
veroordeeld zullen worden.
De Heer Ymker deelt mede, dat hij tegen chronische diarrhee het door den Heer Thomassen aanbevolen middel n.1. Nux vomica 20, sulph. cupric. 5
per dag aanwendt, doch dat dit hem wel eens in
den steek laat, en w i l nu wel weten of er ook betere behandelingsmethoden zijn.
De Heer W . van Staa geeft per dag y gram
Extract Nuc. vomicae, doch niet meer, want anders
beginnen ze te persen en nog meer doorgang te
krijgen. De Heer H . van Staa geeft in overweging
om bij chr. diarrhee de bek na te kijken of soms
A c i d . hydrochl. toe te dienen, omdat het dikwijls
een gevolg is van slechte vertering van het voedsel. De Heer Bosma heeft dikwijls, wanneer de
medicijnen in den steek laten, maismeel laten voederen, met kleine hoeveelheden te beginnen, en
daarvan vaak goede resultaten gezien.
De Heer Attema heeft bij koeien wel eens verlammingen, die hij zich niet kan begrijpen, dat a l leen door kouvatten kunnen ontstaan. De meesten
denken echter dat dit wel kan.
De Heer W . van Staa deelt mede, dat hij een
paar Westontakels heeft aangeschaft (35 gulden),
die hem uitstekende diensten bewijzen.
2

Vergadering van Vrijdag 18 M e i 1900.


Vlekziekte-enting. Bespreking van de inenting
tegen vlekziekte.
Inleider de Heer H . van Staa. De Heer van Staa
begon met te zeggen dat het uit een finantieel oogpunt n voor de veeartsen n voor de landbouwers
van belang was. Voor de eersten om de verdiensten, voor de laatsten om de groote verliezen, die

de varkensziekte alle jaren teweegbracht. In de l e


plaats wees spreker er op, dat er een acute en
chronische vorm van varkensziekte was, en dat
wat bij de eerste op den voorgrond trad, n.1. i n gewandsaandoening, dit bij de chronische minder
aanwezig was, doch hier een aandoening der kleppen op den voorgrond treedt. De ziekte wordt zooals wij weten veroorzaakt door een bacil en wel
een staafjesbacil, die dit karakteristieke heeft, dat
ze veel in de verschillende- organen, doch naar
evenredigheid weinig in het bloed voorkomt, en
verder, dat ze muizen spoedig doodt.
Men zag nu een stof te krijgen, die zoodanig
werkte, dat ze het varken onvatbaar voor besmetting maakte. Het was de Heer Pasteur, die het
eerst daarvoor een stof fabriceerde. In den beginne
gaf dit oogenschijnlijk schitterende resultaten, doch
later bleek dit niet het geval te zijn, zoodat er uit
alle landen klachten kwamen over te sterke reactie,
dat de stof ongelijkmatig werkte, en men hier te
lande in 1894 de enting Pasteur dan ook staakte.
Nu kwam de serum-therapie. Men noemt het
dier immuun, wanneer het niet meer vatbaar is
voor besmetting ; is dit het geval doordat het dier
de ziekte doorgestaan heeft, dan noemt men het
actieve immuniteit, anders passieve immuniteit,
het heeft dan een stof in het bloed, dat de smetstof niet meer opneemt of liever onwerkzaam
maakt. Het dier sterft aan het vergif, de toxine laat
ons zeggen, dat de bacterie afscheidt en nu maken
de witte bloedlichaampjes een tegengift, is deze
sterk genoeg, dan kan de ziekte worden doorstaan.
In het lichaam moet nu een stof worden gebracht,
laat ik ze antitoxine noemen, die dezelfde werking
heeft, als die welke de witte bloedlichaampjes afscheiden en hierop berustte nu de serumtherapie.
Het was de Heer Lorenz, die het eerst serum bij
varkensziekte in praktijk bracht, doch dit gaf
slechts 1 4 dagen immuniteit. Toen heeft hij culturen gemaakt, die met het serum aangewend, voor
langer tijd afdoende waren.
Daar de bewerking
volgens Lorenz omslachtig en duur was, kwam de
fabriek te Hchst er toe een serum ie fabriceeren,
waarbij zij meende geen cultuur noodig te hebben.
Het bleek echter, dat dit niet voldoende was, en zij
moest er toe overgaan er een cultuur aan toe te
voegen. Deze stof is nu niet meer zoo duur en bij
den Heer Boerrichter, apotheker te Sneek, te verkrijgen, zoodat ieder veearts in de gelegenheid is,
er gebruik van te kunnen maken.
Nadat spreker eenige vragen n.1. de plaats van
enten (binnenvlakte der schenkel), dat men twee
spuitjes moest gebruiken, een voor het serum en
een voor de cultuur, dat men als men 1 keer cultuur inspuitte, het dier 3 / maand immuun
maakte, doch bij de 2e, hetwelk een dag of 10 na
de l e inspuiting geschiedde, 9 maanden, dat er
per varken 1 gulden werd gerekend en dat de
Yorkshire (in 't algemeen de Engelsche rassen)
gevoeliger waren dan de andere, besloot deze zijn,
l

46
ik mag wel zeggen voordracht, die de eerste was,
welke op deze manier werd gehouden en welke
met veel aandacht werd gevolgd.
De Voorzitter dankte den Heer van Staa dan
ook voor zijn schoone voordracht en hoopt dat er
meer collega's zijn, die dit goede voorbeeld zullen
volgen, daar dit zeker zal bijdragen tot het bevorderen van de opkomst der leden ter vergadering en
dan natuurlijk ook tot de bloei van onze afdeeling.
Vrije mededeelingen.
De Heer Bosma vraagt inlichtingen aangaande
castratie, snijden van rammen, met het oog op de
exportslachterij.
De Heer Feddema had er 50 gesneden, en zoo
maar de zaadstreng afgeknipt, zonder nabloeding
en allen met goed gevolg.
De Heer Veenstra bond ze vroeger (de zaadstreng n.1.) en had dan wel eens last van tetanus
en champignons.
De Heer Feddema had voor castratie een emasculateur aangeschaft, welke hem uitstekend bevalt,
slechts bij een paar stieren had hij meer nabloeding
gehad dan anders. O m het dier staande te castreeren, zooals werd aangegeven, was gemakkelijker
gezegd dan gedaan en hem ook onmogelijk.
De Heer Attema deelt mede, dat hem bij sectie
van dieren, die soms plotseling gestorven waren,
bleek, dat deze geleden hadden aan miliair tuberculose en vraagt of dit in verband kan staan met
tuberculine-injecties.
De Heer Veenstra denkt, evenals de Heer H . van
Staa, dat dit wel degelijk in verband kan staan, en
dat tuberculine-injecties wel miliair tuberculose
kan opwekken, n.1. als zulke dieren afstammen van
tuberculeuse ouders.
De Heer Jansma vraagt of het ook kwaad voor
het vee kan om water te drinken uit slooten, waarin boterfabrieken hun vuil lossen. De Heer Bosma
heeft gezien, dat dit wel kwaad kan, want dat dit
invloed heeft op de kwaliteit der melk.
De Heer Ymker vraagt of het altijd mogelijk is
bij een verlossing van kruis op kruis het achterbeen weg te nemen, waarop de Heer Attema antwoordt, dat dit soms gevaar oplevert voor verscheuring der uterus. Dit idee wordt door niemand
gedeeld, wel is men van meening, dat het wegnemen van een achterbeen afhangt van de wijze,
waarop men gewoon is te werken.
Vergadering van Vrijdag 17 Augustus 1900.
Vlekziekte-enting. Mededeeling omtrent de resultaten van de inenting tegen vlekziekte. De Heer
Buijterse deelt mede, dat hij met den Heer Poll
600 had gent en gehoord had, dat het goed
met deze varkens ging. Alleen had hij 20 geent in stallen, waar de ziekte reeds aanwezig was,
hiervan zijn 2 doodgegaan en de anderen hersteld.
De Heer Bosma had 207 gent, waarvan 1 gestorven was, echter niet aan vlekziekte. Hij had
bij 2 Yorkshire reactie waargenomen en ook opge-

merkt, dat wanneer ze aan besmetting blootstaan,


ze nog wel eens ziek worden, zoodat het hem voorkomt, dat het noodzakelijk is, dat men nog eens
met een tweede cultuur inspuit (2 maal de 1 e hoeveelheid). Verder had hij 76 zieken ingespoten,
waarvan 8 gestorven ; de anderen groeien oogenschijnlijk goed.
De Heer jansma had 8 ingent, waarvan n
een weinig stijf was geweest, doch nu hersteld. Hij
had gezien, dat de Heer Bergsma zieken had ingespoten, die ook hersteld waren.
De Heer H . van Staa laat zich uit, dat het misschien wel goed is, om eenigen tijd later n.1. na de
l e enting nog eens met cultuur in te spuiten.
De Heer Buijterse heeft zuivere Yorkshire ingent, deze ook met een tweede cultuur behandeld
en ze nu gezond gehouden, terwijl ze verleden jaar,
toen dit laatste niet was toegepast, doodgingen.
De Heer Boer vraagt met het oog op de permissie van den Burgemeester, of het kan, dat men
eerst serum inspuit en een paar dagen later cultuur.
De Heer H . van Staa antwoordt, in naam als
districtsveearts en vindt dit onnoodig. Het is zijn
gewoonte als hij aanvraag krijgt van een Burgemeester, deze permissie te geven en direct ook
voor de volgende aanvragen, mits onder dezelfde
voorwaarden. Denkt men dus als veearts, er zullen
aanvragen komen, geef dan aan den Burgemeester
maar iemand op, die een varken heeft, al wordt dit
niet gent, dat is nog niets, en men heeft dan voor
de volgenden permissie, tevens doet hij opmerken,
of het ook gewenscht is, dat wij wat publiciteit geven van de resultaten der entingen ; hij w i l zich
daarmee wel belasten, om er een artikel over in de
courant te laten zetten.
De Voorzitter is van gevoelen, dat wij allen den
Heer van Staa hier dankbaar voor zullen zijn, zoodat dit bij applaus wordt goedgekeurd.
De Heer H. van Staa vraagt, wat is de reden,
dat de vlekziekte zoo slecht wordt aangegeven en
daarbij de wet zoo wordt ontdoken. A l s oorzaken
hiervan worden aangegeven, dat de schuld bij de
Burgemeesters ligt, door het bespottelijk te maken,
dat de boeren nog te slecht met de wet op de
hoogte zijn, en ook om hun eigen voordeel, n.1. om
de anderen dan nog te kunnen verkoopen, ook ziet
men in die gemeenten, waar de veldwachters er
voor bezoldigd worden, dat daar het best wordt
aangegeven.
Vrije mededeelingen.
De Heer W . van Staa vertoont een emasculateur,
die volgens een bijgaand schrijven van den Heer
Feddema, uitstekend bevalt.
De Heer Ymker vraagt, of er ook iemand ondervinding heeft opgedaan, om bij kalfziekte inplaats
van Joodkaliumsolutie, water in te spuiten. Niemand. De meesten voldoet de Joodkalium therapie
echter best.
De Heer Veenstra laat pastilles zien en vraagt

47
of er ook zijn, die er belang instellen deze te krijgen met morphine enz., wel zijn hiervan van die
klontjes, doch deze brokkelen zoo, wat met deze
pastilles niet het geval is. Zij zijn hem gezonden
door de Firma Brocades en Stheeman, van wie hij
zijne medicijnen krijgt.
De Heer Boer is er sterk voor, omdat deze nogal
veel paardenpraktijk heeft.
De Heer Bosma vraagt, is het aan te raden, om
een elastische ligatuur te leggen om een navelbreuk
ter grootte van + een bierglas en met een breukpoort, waar men 3 vingers in kan krijgen ?
De Heer Boer zegt, dat dit best kan en dat de
aanwending heel gemakkelijk is ; men begint maar
aan de punt te winden en zoo tot boven toe. De
genezing is meestentijds verrassend. W e l blijft er
soms een groote wond vlakte over, doch laat deze
maar schoonhouden, dan krimpt het langzaam bij
elkander.
De Heer Ymker vraagt, komt bij mond- en
klauwzeer wel longoedeem en zoodoende plotseling sterfgeval voor ? Dit wordt bevestigend beantwoord.
Vergadering van Woensdag 24 October 1900.
Vlekziekte-enting. De resultaten der inenting tegen vlekziekte. De Heer Buijterse had voor zoover
hij wist goede resultaten door de enting verkregen,
zoowel bij gezond als ziek genten.
De Heer Bosma had 216 gezonden gent, waarvan 1 ziek was geworden en gestorven. Van de
Yorkshire-varkens die hij had gent, was nu geen
enkele ziek geworden en het vorige jaar wel. Dit
kwam door de 2e enting met cultuur. Zijns inziens
was het goed alle varkens, die wat vroeg werden
gent, 2 maal te enten. Van de zieken welke hij
had gent was de groei, vooral van die welke hevig ziek waren, niet altijd goed ; ook waren er onder, die wat stijf bleven.
De Heer Zwart had 26 gent, die allen goed
groeiden ; 1 ervan was gestorven aan verstopping.
De Heer H . van Staa is het met den Heer Bosma
eens en w i l daarom de Yorkshire-varkens 2 maal
enten en de overigen zoo laat mogelijk en anders
tweemaal.
De Heer Bosma vindt, dat het wel goed is, om
in een volgende vergadering er over te spreken,
hoe de varkens te enten 1 of 2 maal. Dit wordt
algemeen goedgekeurd.
Fractuur. De Heer H . van Staa deelt mede, dat
hij het paard van den Heer Timmer te Kimswerd
had gezien, hetwelk de Heer Poll een been had gezet, en het leek best. Het was een kolossale fractuur der onderarm geweest.
De Heer Ymker had een paard gehad met een
hevige bloeding uit de kling. Bij onderzoek bleek
er een groot gat in de scheede te zijn en verder een
fractuur van het zitbeen. Hij begreep niet hoe dit
samen had kunnen gaan, daar ze heel afzonderlijk
van elkander waren.

Chloor Barium. De Heer Bosma vraagt of er


Heeren zijn, die chloor barium bij koliek hebben
gebruikt. De Heer Boer heeft het meermalen gebruikt ; wanneer er tympanitische verschijnselen
bij waren voldeed het hem goed, maar anders a l tijd slecht.
W e l krijgt men een hevige werking,
doch geen ontlasting ; daarbij komt, dat het zijns
inziens nogal een aanwending is, waarbij men
voorzichtig moet zijn. Hij is dan ook teruggekomen
tot zijn oude methode, n.1. deze : is de pijn te hevig, dan geeft hij eerst een morphine-injectie en
wel 0.300 gram, appliceert dan een clysma, waarbij hij zoo er tympanitische verschijnselen bij zijn,
iets ether doet, verder inwendig purgantiae, bedaart de pijn niet spoedig na de morphine-injectie
dan gaat de patint gewoonlijk dood. De purgantiae geeft hij altijd als pillen, nooit als drank, daar
het hem nogal eens voor is gekomen, dat er dan
slikpneumonie optrad.
De Heer H . van Staa doet mededeeling van een
paard uit Tietjerksteradeel, waar hij de gepasseerde week was geroepen als vermoedelijk lijdende
aan kwade droes. In den beginne had hij gedacht
dat de patint leed aan keeldroes, doch bij nauwkeurig onderzoek bleek het hem kwade droes te
zijn. Het linker neusmiddenschot was totaal aangevreten en het had er veel van als was dit veroorzaakt door het ingeven van scherpe medicijnen
in vloeibaren vorm door den neus.
Vergadering van Woensdag 9 Januari 1901.
Veulenkeuringen. Welke waarde moet men toekennen aan de veulenkeuringen ? De Heer Veenstra leidde het punt in. Hij meent, dat het doel
dezer keuringen is, om het overervingsvermogen
van den hengst te bepalen en dit lijkt spreker moeilijk, ja zeer moeilijk toe. Want in de l e plaats is
het gehalte der merries zeer verschillend en heeft
dit invloed, dan de dekking, n.1. of de hengst reeds
4 of 5 merries achtereen gedekt heeft, en dan zijn
er nog zoovele andere zaken, men kan daarom gemakkelijk een verkeerd oordeel vellen en dwalen.
De Heer Attema denkt, dat dit het doel niet
altijd is n.1. om het overervingsvermogen van den
hengst te bepalen, zoo bijv. om een onderhoudspremie toe te kennen.
De Heer Veenstra bedoelde alleen de keuringen
die van hengstenvereenigingen of hengstenhouders uitgingen.
De Heer Boer is het met den Heer Veenstra eens
dat men het overervingsvermogen van den hengst
niet kan afmeten naar de veulens, want zoo is het
hem b.v. bekend, dat de veulens van zekeren
hengst een slechten indruk gaven, zoodat de
hengst daardoor een slechten naam kreeg en wat
bleek, langzaam aan groeiden de veulens goed op,
en werden als driejarigen beste paarden.
Men is dan ook algemeen van oordeel, w i l men
het overervingsvermogen van den hengst bepalen,
men keuringen moet houden van veulens, 1-, 2- en

48
3-jarigen, en dat die veulenkeuringen meer een
reclamemakerij zijn der hengstenhouders.
. Vrije mededeelingen.
De Heer W. van Staa deelt mee, dat hij een
uterus had gereponeerd bij een koe, nadat ze 3
dagen geleden gekalfd had. Het ging gemakkelijk
om de uterus in de scheede te krijgen, maar door
de moedermond, daar deze reeds gedeeltelijk gesloten was, ging moeilijk.
Methode Poels. De Heer H. van Staa vraagt,
verdient de methode Poels aanbeveling, ja dan
neen ?
De Heer Attema verwart de zaak, hij zegt de
methode berust op antisepticae en geeft men deze
in handen van leeken, dan gaat het niet goed, terwijl hij later meedeelt, dat het bij hem het vorige
jaar, terwijl hij ziek was, goede resultaten heeft
gegeven, dus ook aan leeken was toevertrouwd.
De Heer Bosma heeft verleden jaar bij 25
boeren de methode eerst zelf toegepast en later
moesten de boeren zelf, en nu is hem gebleken, dat
deze er hoe langer laat men zeggen vertrouwder
mee werden en alzoo nonchalanter, en dan ging
het weer verkeerd. Zijns inziens heeft de methode,
wordt ze goed toegepast, wel toekomst.
De Heer Veenstra is het volkomen hiermee eens.
De Heer v. d. Meulen vindt de methode te omslachting en wordt ze vereenvoudigd, dan geeft ze
niet, zoodat het hem voorkomt, dat het niet zoo'n
hooge vlucht zal nemen. Ook haalt hij een voorbeeld aan van een bij andere veeartsen ook bekende secure boer, waarbij de methode in het begin
goede resultaten en het volgende jaar slechte had
gegeven.
Vergadering van Vrijdag 24 Mei 1901.
Algemeene Bibliotheek. Bespreking van de A l gemeene Bibliotheek.
De Heer H. van Staa vindt, dat het wenschelijk
is, dat er een catalogus komt van de Algemeene
Bibliotheek, opdat men weet wat er is, en zoodoende er gebruik van kan maken. Hij had er met
den Heer van Esveld als bibliothecaris over gesproken en deze had hem verteld, dat hij bezig
was met een beschrijvende catalogus, dit is wel
prachtig, maar duurt te lang en hij wilde daarom
dat er van onze Afd. dienaangaande een punt op
de agenda kwam voor de volgende Algem. Vergadering.
Hiertoe wordt besloten en het punt aldus opgezonden :
In de vergadering der Afd. Friesland van 24 Mei
j.1. is naar aanleiding van eene bespreking der bibliotheek onzer Maatschappij besloten in de a.s.
Algem. Vergadering aan te dringen op het uitgeven van een catalogus inhoudende de titels van
de aanwezige werken. Wel werd daar meegedeeld,
dat een beschrijvende catalogus in bewerking was,
maar aangezien dit vermoedelijk een langdurig
werk is, stelt de Afd. Friesland voor ten spoedig-

ste tot het uitgeven van een catalogus in bovengenoemden geest over te gaan.
Tarief voor de enting tegen varkensziekte.
De Heer W. van Staa stelt voor nu de tijd van
inenten tegen varkensziekte weer daar is, om een
tarief daar voor te stellen, om zoodoende zooveel
mogelijk gelijk te rekenen.
Na breedvoerige discussie's, waarbij de een geen
tarief wilde hebben, omdat men dan kans liep
weer te vervallen in hetzelfde als met het tuberculineeren, een ander voorstelde 1 gulden in massa's (n.1. de boer op een aangewezen plaats komen) en f 1.25 bij den veehouder aan huis, weer
een ander om 1 gulden als minimum te nemen en
dan overigens vrij, werd na stemming dit laatste
met 10 tegen 3 stemmen aangenomen.
Vrije mededeelingen en voorstellen.
Injectiespuit. De Heer Boer wilde wel opheldering hebben van het technische bij het varkensenten, in 't bijzonder wat aangaat de injectiespuit.
De Heer H. van Staa zegt de eerste entingen
geschiedden van Rijkswege en toen werden er expres daarvoor aangegeven injectiespuitjes voor
varkensenten gebruikt, door Hauptner vervaardigd.
Deze waren voorzien van een slangetje of elastiek
en voldeden slecht. Het beste is maar 2 gewone
injectiespuitjes te gebruiken, die voor serum grooter dan die voor cultuur.
Wild venijn en aan 't bloed. De Heer Ymker
vraagt wat is wild venijn en aan 't bloed ?
De Heer Hubenet: de le is een huidaandoening
en het 2de, ja, dat weet geen der aanwezigen.
De Heer Attema denkt, dat er praedispositie bij
in 't spel is, omdat men het vaak bij jongen van
ouden die het gehad hebben ook aamreft, dit geeft
men toe en schrijft dit toe, dat deze beesten evenals de anderen licht zwart bont zijn.
De Heer H. van Staa heeft het veel in zijn praktijk gehad en waargenomen, dat het meest altijd
eerst aan de tepels kwam. Hij vermoedt dat niet
de zon de oorzaak der ziekte is, maar wel de roest,
die aan het gras zit, daarom komt het ook het
meest in het najaar.
De Heer Veenstra is het hiermee volkomen eens,
ook wordt in de litteratuur vermeld, dat zelfs bij
witte paarden, die op klaverland liepen, de klaver
met zwammen was bedekt.
De Heer Boer denkt, dat het licht ook wel degelijk zijn ivloed laat gelden.
Kalfziekte. De Heer Hubenet: Kan iemand mij
ook een verklaring geven, dat koelen welke van
kalfziekte zijn genezen, nog blijven liggen en niet
weer overeind komen ?
De Heer van Staa zegt, zoo er op gelet wordt,
dat er voortdurend wordt gekanteld, bijv. om 't
uur en niet langer dan 1 dag laten liggen, dat er
dan geen sprake van is, dat er n koe blijft liggen.
De Heer Bosma is het hiermede niet eens en
denkt, dat een bloedstoornis in de diepte der spie-

49
ren, waar later gangraen kan optreden de oorzaak
wel degelijk kan zijn. De Heer van Staa zegt van
niet.
Vergadering van Vrijdag 23 Augustus 1901.
Vrije mededeelingen.
Oogaandoeningen. De Heer J. de Boer deelt
mede dat in zijn praktijk zich bij drie naast elkaar
wonende veehouders het geval voordoet dat zeere
spenen gepaard gaan met oogaandoeningen, Keratitis zoowel als Conjunctivitis. De meeste koeien
en bij een boer ook de kalveren waren aangetast.
Hij vraagt of dit wel meer gezien is. Niemand der
aanwezige collega's heeft dit ooit opgemerkt.
Niet drachtig worden. De Heer Attema zegt, dat
het niet drachtig worden der koeien tegenwoordig
meer voorkomt dan vroeger. Hij heeft in die gevallen de moedermond gesloten gevonden.
Hij
trachtte dan die te openen met benulp van een dilatator, 't geen echter moeilijk ging. Na opening
werd de koe gesprongen ; dit had wel succes, maar
de behandeling is te lastig om haar in de praktijk
toe te passen.
Boutvuurenting. De Heer Bosma vraagt naar de
enting tegen boutvuur. Hij heeft gehoord dat die
wel eens slechte resultaten gaf, als stoornissen na
de enting.
De Heer Veenstra heeft 8 gent, maar zonder
reactie.
De Heer Attema heeft reeds twee jaar gent. Het
eerste jaar 70, het tweede 90 kalveren. De resultaten waren best; de dieren groeiden er goed om.
De Heer H. van Staa deelt mede, dat door den
Heer Eggink 't vorig jaar 500 gent zijn met zeer
goed resultaat. Hij gebruikte dadelijk de sterke
vaccin, en zag daarvan geen stoornissen. Ook kalveren jonger dan y jaar werden gent, maar dan
is de immuniteit niet zeker.
Emasculateur. De Heer W. v. Staa doet mededeeling over het gebruik van den emasculateur. Hij
heeft die ook gebruikt bij de castratie van een
ouden beer en met succes, zonder bloeding. Hij en
andere collega's waren over het gebruik ervan bij
hengsten zeer tevreden.
De Heer Attema torseert de streng en meent dat
de bloeding meestal ontstaat door scheuring in de
zaadstreng.
2

Vergadering van 22 November 1901.


Mastitis. De Heer Attema houdt een zeer interessante voordracht over de Mastitis bij het rund.
De Voorzitter dankt hem voor zijn degelijk wetenschappelijk en historisch overzicht, en hoopt
dat de spreker zich later nogmaals genegen mag
betoonen een voordracht te houden. De Voorzitter
noodigt den Heer Attema uit het stuk in het Tijdschrift te plaatsen, waartoe deze echter niet genegen is.
Naar aanleiding van deze voordracht ontspint
zich een levendige discussie over de oorzaken en

over de therapie der mastitis. Terwijl de Heer Attema in acute gevallen warmhouden aanbeveelt en
van oordeel is dat koude niet goed verdragen
wordt, zijn de Heeren Jansma en Veenstra van
meening dat in het begin der mastitis energiek
koud houden de beste resultaten geeft. De Heer
Feddema wil niet laten uitmelken als dat erg pijnlijk is. In het 2e stadium der ziekte laat de Heer
W. van Staa masseeren, en gebruikt de Heer Hubenet Jodoformzalf. Over n zaak is men 't algemeen eens, dat volkomen herstel met hernieuwde
melkgeving zeer zeldzaam is. De inleider wijst nog
op het belang van de antiseptische behandeling,
hoewel injecties van zulke vloeistoffen geen schitterende resultaten gaven, en het vernietigen der
uitgemolken stoffen.
Over de oorzaak van het optreden van mastitis
bij niet melkgevende dieren, de Drop" is men het
ook niet eens, hoewel men algemeen erkent dat er
sepsis bij in 't spel is. De Heer Bosma beveelt
daarvoor Digitalis aan, de Heer de Beijl aderlating, en de Heer Hubenet de tepel afsnijden.
Vrije mededeelingen.
Castratie. De Heer Feddema zegt, dat het castreeren met den Emasculateur bij hengsten hem
goed bevallen is maar bij stieren slecht. 10 a 14
dagen later was de zaadstreng uitgezakt, dit zag
hij bij een eigenaar in 5 van de 9 gevallen en bij
een ander bij 1 van de 3.
De Heer Bosma geeft in overweging de stieren
staande te castreeren, omdat dan de streng hooger
kan worden afgeknepen.
De Heer Jansma zag van een hengstensnijder
het uitrekken der zaadstreng van stieren tot deze
brak. Ook de Heer Bosma had dit gezien met gevolg, dat een uur later een patint was doodgebloed.
De Heer Ymker vestigt nog de aandacht op antiseptisch castreeren. Hij zag 5 hengsten sterven
door infectie. Andere leden erkennen zonder antiseptische behandeling niet te willen castreeren.
De Heer Bergsma heeft het aborteeren der koeien gezien bij een vee-eigenaar, reeds beginnende
in de weide op verschillende plaatsen, terwijl de
koeien door 4 verschillende stieren besprongen waren. Hij vraagt wat er aan te doen is.
De Heer Bosma heeft het achterstel van de
koeien antiseptisch laten wasschen.
Vergadering van Vrijdag 17 Januari 1902.
Vlekziekte-enting. In bespreking komt de resultaten der preventieve en de curatieve inenting bij
vlekziekte.
Uit de mededeelingen der leden bleek, dat door
hen waren preventief ingent 4135 varkens. Van
deze waren later ziek geworden 145, en daarvan
gestorven 34. Het aantal zieke varkens dat met serum behandeld was, bedroeg 205, en daarvan waren gestorven 79.
Van de ziekte verdacht waren met serum inge-

50
spoten 657, die verder gezond bleven.
De volgende opmerkingen werden hierbij gemaakt.
De Heer W . van Staa had een zeer gunstigen
indruk van de preventieve en van de curatieve enting. Hij had steeds een ruime hoeveelheid serum
gebruikt.
De Heer Hibma had minder gunstige resultaten
dan 't vorige jaar ; vele preventief gente varkens
waren ziek geworden en behandelde zieken waren
gestorven.
De Heer Pol merkte op, dat van de genezen varkens velen slecht groeiden ; zij brachten het tot
150 a 160 halve kilo's, maar dan wilden zij niet
verder. Dit wordt door den Heer Bosma toegeschreven aan een hartgebrek.
De Heer Bosma zag drie varkens sterven na de
enting; de oorzaak was een bloeding in de buikholte en bij een darmruptuur. Hij schrijft dit toe
aan het enten pas na het drinken, waarvoor hij
daarom waarschuwt.
Hij had opgemerkt dat het weerstandsvermogen
bij vette varkens in een donker hok het geringste
was, terwijl hij daarin geen verschil gezien had
tusschen de verschillende rassen.
Hij had opgemerkt, dat herstelde varkens na 60
dagen weer ziek geworden en gestorven waren.
De Heer H. van Staa meent dat het weerstandsvermogen tusschen Yorkshire en inlandsche rassen
wel verschillend is op grond van vroegere ervaringen. Het resultaat van de behandeling van zieke
varkens in afhankelijk van de reeds ingetreden organische veranderingen. Het verschil in immuniteit
na de preventieve inenting meent hij te kunnen
toeschrijven aan meerdere of mindere deugdelijkheid van de cultuur, die na 5 of 6 dagen reeds in
werkzaamheid afneemt.
De Heer Feddema gebruikte steeds een grootere hoeveelheid serum dan voorgeschreven is, b.v.
7 inplaats van 5 gram, en had gunstige resultaten.
Door enkelen werd opgemerkt dat de biggen
van ingente drachtige zeugen ziek werden en
stierven.
De Heer Bosma had zulke jonge biggen van enkele dagen oud met serum behandeld en zien genezen.
De Heer Hibma zag 3 toornen jonge varkens
ziek worden met blauwe vlekken en later korstvorming. Twee toornen stierven, een genas.
Men twijfelt of dit vlekziekte geweest was, temeer omdat men van de ziekten der varkens nog
niet alles weet.
Wat de techniek aangaat, achten velen het
staande enten van groote varkens het beste. W. v.
Staa legt een lus om de bovenkaak en bindt het
touw vast; het varken trekt daaraan en laat zich
aan de binnenvlakte der dij enten.
De Heer de Boer zag bij het neerleggen beenbreuk ontstaan. Hij had vernomen dat van ziekte
herstelde zeugen moeilijk drachtig te krijgen wa-

ren. Ook de Heer Veenstra had dit wel gehoord,


terwijl de Heer Bosma opmerkt, dat van ouds dergelijke varkens voor de fokkerij bestemd werden,
wat het tegendeel bewijzen zou.
De Heeren Hubenet, Ymker en Bosma hadden
zich door een toeval genfecteerd met serum of cultuur, dit wisten zij niet. Er ontwikkelde zich op de
genfecteerde plaats aan de hand een phlegmoon,
olauw gekleurd. De Heer Hubenet had zelfs blauwe vlekken in het aangezicht gekregen, die hem
noodzaakten het bed te houden.
Boutvuurenting. Preventieve inenting tegen boutvuur.
De Heer Feddema had 198 gent ; een was gestorven aan boutvuur, een aan entboutvuur.
De
laatste schrijft hij daaraan toe, dat door de weerspannigheid de naald in het spierweefsel gedrongen was. Ook het vorige jaar was hem dit gepasseerd. Hij entte kalveren van 2y tot 5 maanden,
steeds met de volle dosis entstof, le en 2e vaccin
van Arloing en Cornevin.
De Heer Bosma entte 44, ongeveer 5 / maand
oud. Entplaats boven aan de hals. Hij had door
het enten aan de schouder de naald gebroken.
De Heer Jansma zegt, dat door den Heer Eggink alleen met 2e vaccin gent wordt, met goede
resultaten.
De Heer Ymker vertelt dat Paimans ook alleen
2e vaccin gebruikt en duizenden gent heeft met
goede resultaten.
De Heer Pol heeft 151 ingent, waarvan een aan
boutvuur gestorven is. Hij entte voor aan de schoft
en ontsmette de huid.
De Heer Hibma entte 37, waarvan geen stierf.
De Heer W. van Staa 26, bij boeren, die steeds
veel last van boutvuur hadden, en nu geen enkele
verloren.
De Heer Ymker entte 225, niet beneden de 5
maanden, waarvan niet een stierf.
De Heer de Beyl entte 20, zonder de huid te ontsmetten en stak de naald ook door spierweefsel.
Hij had gunstige resultaten.
De Heer Attema entte 91, waarvan twee stierven, 3 maanden na de enting. Hij entte op alle
leeftijden. Hij meent dat voorgeschreven is aan de
schouder te enten, of aan de staart, om niet in het
losse bindweefsel te enten.
Volgens de statistiek zouden de resultaten gunstiger zijn aan schouder en staart, dan aan de hals.
De Heer H. van Staa zegt, dat die statistieken
loopen over duizenden gevallen, en het verschil
dan nog niet groot is.
Men is het er over eens, dat op eiken leeftijd
met de volle voorgeschreven dosis kan worden ingent, dat de immuniteit bij dieren van 6 maanden
levenslang is, maar van jonger dieren niet bekend.
Daarom worden de gente jonge kalveren op den
leeftijd van 6 maanden nogmaals gent, met 2e
vaccin.
Onderscheidene leden maakten de opmerking,
2

51
dat bij veehouders, die vroeger veel verloren, thans
na het enten geen enkel sterfgeval meer voorkwam.
Als vrije mededeeling merkt de Heer H. van
Staa op, dat in deze provincie lezingen zullen gehouden worden over kalfroom, waarvan de samenstelling is als volgt : casene 5, vet, katoenzaadolie 45, rietsuiker 32, water 15, en verder nog
eenige aschbestanddeelen.
De Heer Ymker vraagt inlichtingen over het
bloedwateren.
De Heer Jeronimus heeft gelezen, dat dit is toe
te schrijven aan een smetstof, door insecten overgebracht (Trypanozon).
De Heer Bosma zag het op stal en het week na
verandering van drinkwater.
De Heer Veenstra toont een breuk van een kootbeen, 't welk in 4 groote en tal van kleinere stukken gebroken was. De Heer Veenstra had ondanks
deze splinterbreuk nog groote moeite gehad de
breuk bij het leven te diagnostiseeren, zoo goed
werden de stukken door het peesweefsel bijeen gehouden.
Vergadering van 30 Mei 1902.
Door den Heer Veenstra wordt ingeleid de vraag
Bestaat er een sterk, resp. zwak overervingsvermogen."
Inleider meent die vraag ontkennend te kunnen
beantwoorden. Afgezien van lichamelijke verzwakking door ziekte of anderszins, die tijdelijk een vermindering van overervingsvermogen zouden kunnen teweegbrengen, is spreker van oordeel, dat
onder normale omstandigheden elk individu hetzelfde vermogen van overerving bezit.
Ingeval van een ouderenpaar nakomelingen ontstaan met betere eigenschappen dan hunne ouders,
dan hebben de ouders die betere hoedanigheden
reeds bezeten, al konden wij die niet waarnemen.
Door den Heer Attema wordt als voorbeeld voor
het tegendeel gewezen op de kruising in het Oosten der provincie met Gron. witkop stieren, waarvan de kalveren alle witte koppen en het vleeschtype overkrijgen.
De Heer H. van Staa drukt vooral op de constantheid van het ras ; waar vele geslachten aaneen de dieren steeds bepaalde hoedanigheden hebben bezeten, zullen zij die eigenschappen ook zeer
zeker op hunne nakomelingen overbrengen.
De inleider, de sprekers beantwoordende, meent
dat het voorbeeld van den Heer Attema geen bewijs voor het tegendeel is, wijl hij niet alle afstammelingen van zulk een stier gezien heeft. Het vrij
regelmatig voortbrengen van nakomelingen met
goede hoedanigheden bewijst, dat er bij die ouders
diezelfde hoedanigheden bestonden, hoewel niet
zichtbaar voor ons oog.
Prijs entstof vlekziekte. Ter sprake komt de
hooge prijs der entstoffen tegen vlekziekte.

De Heer H. van Staa heeft er bij de fabrikanten


moeite voor gedaan, om op billijker voorwaarden
die stoffen te verkrijgen, maar kreeg nul op 't request. Mogelijk zou coperatieve inkoop van een
tusschenpersoon in Duitschland voordeeliger zijn,
maar dan komt het bezwaar dat de culturen te oud
worden.
De Heer jeronimus stelt voor in de Algem. Verg.
voor te stellen om bij de Hooge Regeering er op
aan te dringen de bereiding der entstoffen zelf ter
hand te nemen."
De Heer H. van Staa zegt, dat die zaak reeds
lang bij de regeering aanhangig is en haar onderscheidene aanbiedingen gedaan zijn, tot nog toe
zonder succes. Het voorstel jeronimus wordt aangenomen met 6 tegen 5 stemmen en een blanco.
Krampigheid. De Heer Bosma bespreekt een geval van zoogen. krampigheid bij een koe, waar
blijkbaar niets anders bestond dan pijn in de voetzolen.
Algemeen is men van oordeel dat die zoogen.
krampigheid steeds neer komt op pijn in de hoeven, gewoonlijk tengevolge van doorgeloopen
zolen.
.Diphth. glossitis. De Heer J. de Boer bespreekt
de zoogenaamde worm op de tong, een diphteritische glossitis, voorkomende bij kalveren in Overijssel, zeer besmettelijk. Afkrabben en behandelen
met 10 % creolinoplossing brengt spoedig herstel.
Vergadering van 15 Augustus 1902.
Boutvuur. De Heer Bergsma deelt mede dat hij
een koppel van 14 kalveren had ingent tegen
boutvuur met le vaccin, waarvan binnen 12 uren
3 dood, n ernstig en 9 minder ernstig ziek waren.
De gestorven kalveren hadden erge longoedeem
getoond, ook de ernstig zieke had vrij zeker daaraan geleden. Aan het vleesch was niets abnormaals
te zien geweest.
De Heer H. van Staa is van oordeel dat de afzenders aan het Laboratorium zich zullen vergist
hebben, waar het niet aan de techniek te wijten
geweest is.
Vroeger is het reeds voorgekomen dat men van
Pasteur een entstof tegen vlekziekte verontreinigd
met bacillen van maligne oedeem verkreeg.
De Heer Ymker meent, dat de enting alleen met
2e vaccin dan wel zeer gevaarlijk moet zijn, waar
die met le vaccin reeds zulke erge gevolgen kan
geven, waartegen de Heer v. Royen opmerkt dat
door hem met de Heeren Plet en Eggink wel 1000
kalveren met 2e vaccin alleen gent zijn zonder
schadelijke gevolgen.
De Heer Bosma merkt op dat de Heer Paimans
hem geschreven had, dat deze 6000 a 7000 kalveren had gent, een groote 1000 alleen met 2e vaccin, en daarbij slechts 2 had verloren aan entboutvuur.
De Heer W. van Staa verloor 2 kalveren aan
boutvuur, 4 a 5 dagen na de enting.

52
Men houdt het niet voor onmogelijk dat dit entboutvuur is geweest.
Vergadering van 7 November 1902.
Steriliteit.
Door den Heer de Boer wordt ter
sprake gebracht het feit, dat vele koeien niet drachtig willen worden, soms een groot gedeelte van een
stal ; niet alleen dit jaar, maar ook vroegere jaren.
Hij vraagt of dit door andere collega's ook geconstateerd is en wat men er aan doen kan.
De Heer Buijterse constateert hetzelfde, en dat
het dit jaar meer voorkwam dan andere jaren. Hij
weet er geen oorzaak voor.
De Heer Attema heeft het ook veel gezien. Hij
denkt dat het een besmettelijk lijden is van het
slijmvlies van het ostium, waardoor kramp of iets
dergelijks ontstaat, zoodat het ostium niet geopend
wordt tijdens de tochtigheid. In een Duitsch tijdschrift had hij daarover een artikel gelezen, waarin een instrument aangegeven werd om het ostium
te openen. Hij had dit eenige malen in toepassing
gebracht en hoewel het openen met veel moeite gepaard ging, ook wel succes gehad.
De Heer W. van Staa is ook van oordeel, dat er
een besmettelijk slijmvlieslijden aan ten grondslag
ligt, welke aandoening door den stier kan worden
overgebracht. Door inspuiting met Bicarb. natr.
had hij in de helft der behandelde gevallen succes
gehad.
De Heer Bosma zag ook succes van dit middel
en had enkele malen daarbij gezien, dat er veel
slijm afvloeide.
De Heer Feddema heeft het volksmiddel in toepassing gebracht om / Kilo witte suiker een of
twee dagen voor het springen toe te dienen, terwijl de Heer Jansma heeft opgemerkt, dat die
koeien, die niet drachtig wilden worden, na enkele
dagen op stal gestaan te hebben, wel drachtig
werden.
De Heer van Royen behandelde 3 koeien met
Bicarb. natr. waarvan 2 drachtig werden.
De Heer Bergsma deelt mede, dat iemand een
koe die men niet drachtig kon krijgen voor den
stier van zijn buurman bracht; het gevolg was dat
de koeien van dien buurman na dien tijd begonnen
te vloeien en niet drachtig te krijgen waren.
Vrije mededeelingen.
Kalfziekte. De Heer Huizinga deelt mede, dat hij
aanvankelijk de koeien met kalfziekte met J. K.
behandelde en geen succes had. Nu behandelt hij
ze door veel lucht in 't uier te brengen en heeft
beste resultaten.
Ook de Heer W. van Staa heeft veel succes met
sterke vulling met lucht.
De Heer Attema en de Secretaris deelen ook
mee, dat Joodkalium zonder veel lucht geen resultaten geeft, met veel lucht echter zeer goede.
Dood door verorbering nageboorte.
De Heer
Bosma deelt nog een interessant ziektegeval mede.
Hij werd des avonds geroepen bij een koe, die
l

plotseling ongesteld was geworden. Bij zijn komst


vond hij het dier liggend, krampen vertoonende,
moeilijke, rochelende ademhaling, urine vloeide onwillekeurig af, temperatuur normaal. De koe had
5 weken geleden gekalfd. Des namiddags had het
dier reeds een slingerenden gang vertoond, maar
nog de gewone hoeveelheid melk gegeven. Spreker
vermoedde vergiftiging door planten, doch zijn onderzoek in die richting leverde den volgenden morgen niets op. Toen was de toestand van de patint
erger, en werd de dood verwacht, die 's avonds intrad. Daar hij verwachtte dat het vleesch toch niet
voor de consumptie geschikt zoude zijn, had hij
het slachten afgeraden. Bij de opening was hij niet
tegenwoordig geweest.
Bij onderzoek bleek uitwendig aan het vleesch en de ingewanden niets
abnormaals te zien te zijn. Bij het openen der pens
bleken aan de binnenvlakte lange smalle strooken
van veranderde kleur aanwezig te zijn, gelijkende
in vorm op rietbladeren. Bij onderzoek der pensinhoud vond hij ineengedraaide stukken van een
nageboorte. In de lebmaag en dunne darmen vond
hij een groote hoeveelheid etter.
Het lag dus voor de hand dat bij deze koe de
nageboorte niet uitgedreven was, en zij na het te
voorschijn komen deze had verorberd.
De Heer Bosma was van oordeel, dat de eigenaar, die de koe voor 4 weken gekocht had, recht
had op schadevergoeding. . De vorige eigenaar
wist niet dat de nageboorte bij de koe gebleven
was, daar zij in 't land gekalfd had.
Men vindt het geval interessant, doch kan zich
de aanwezigheid van etter niet verklaren. Uit de
nageboorte kan zij niet voortkomen en van de aanwezigheid van een absces was den Heer Bosma
niets gebleken. Het slijmvlies der dunne darmen
had er normaal uitgezien.
Boutvuur.
De Heer de Beyl vraagt waaraan
boutvuur te onderkennen is wanneer uitwendig
niets is waar te nemen van het knisteren.
De Heer v. d. Meulen zegt, dat het kalf dan suf
heenligt, en niet overeind te krijgen is, terwijl de
Heer Bergsma van oordeel is, dat bijna altijd wel
een plaatsje te vinden is, waar het knistert. De
Heer Bosma zegt, als men een plaats die zich iets
verdikt vertoont, een kwartiertje wrijft, steeds zal
beginnen te knisteren als het boutvuur is.
Ouderdom t.b.c. processen. De Heer Huizinga
vraagt naar de kenteekenen van den ouderdom der
tuberculeuse haarden. Volgens de Bruin zal een
verkalkte haard minstens 3 a 4 maanden oud zijn,
doch volgens de onderzoekingen van de Jong gaat
dit niet op.
De Heer H. van Staa raadt in dit opzicht groote
voorzichtigheid aan.
Vergadering van Vrijdag 9 Januari 1903.
Boutvuur. De Heer Bergsma deelt mede, dat hij
na de reeds vroeger medegedeelde slechte uitkomsten van de enting tegen boutvuur, het sterven van

53
3 kalveren na de eerste enting, toch met die enting
is doorgegaan en bepaald goede resultaten gekregen heeft, want in hokken waarin anders alle jaren
verlies aan boutvuur voorkwam, bleef dit na de
enting uit.
De Heer H . van Staa deelt mede, dat in 1902
in Friesland zijn ingent 3783. Aan entboutvuur
zijn gestorven 11, aan boutvuur na de enting 19,
samen 30, dus nog niet 1 % . Daaronder waren
ook kalveren die nog geen 6 maanden oud waren.
Speciaal is gent bij die veehouders die steeds veel
last van boutvuur hadden, zoodat de resultaten bepaald zeer goed te noemen zijn.
Enkele veeartsen enten alleen met 2e vaccin,
met het beste resultaat, doch de Heer H . van Staa
geeft in overweging de voorschriften te volgen, opdat als er ongelukken voorkomen, men steeds verantwoord is wat de techniek aangaat.
De Heer Attema merkt op, dat de handboeken
over veeartsenijkunde, ook de nieuwste, abusievelijk aangeven dat kalveren jonger dan 6 maanden
niet aan boutvuur zouden sterven. De Heer Bergsma schrijft dat daaraan toe, dat in 't buitenland
de kalveren dikwijls lang bij de moeder blijven en
tijdens de melkvoedering geen last van boutvuur
hebben.
Vlekziekte-enting. De Heer H . v. Staa deelt mede
dat in 1902 tegen vlekziekte preventief zijn ingent 11589 varkens, tegen 5361 in 1901 en 1299 in
1900. De resultaten zijn gunstig. Ziek geworden
en hersteld zijn 21, gestorven of geslacht 26, slecht
gegroeid 18.
Een der veeartsen zag dat van 2 toornen varkens op eenzelfde plaats, denzelfden dag gent,
met dezelfde stof, de eene koppel steeds gezond
bleef, terwijl in de andere ziekte optrad en er zelfs
eenigen stierven.
De Heer H . van Staa onderstelt, dat deze laatste varkens aan een andere ziekte dan vlekziekte
geleden zullen hebben.
Vlekziekte is in 1902 weinig voorgekomen. Ook
in Wonseradeel, waar gewoonlijk die ziekte het
eerst optreedt, kwam zij weinig voor, evenmin in
Hennaarderadeel. Dit is waarschijnlijk toe te schrijven aan de enting.
Curatief werden gent 1268 zieke en verdachte
varkens, van de zieke stierven 57, van de verdachte
niet een.
Varkenspest. Sedert een paar jaar, zegt de Heer
H . van Staa, komt in deze provincie een ziekte
onder de varkens voor, waartegen men eerst
vreemd opzag. De dieren hoesten ; oudere varkens
groeien minder goed, jongere sterven er wel aan.
De voorste gedeelten der longen, soms ook het hart
waren aangedaan, meestal gepaard met aandoening
van de darmen, waarin diphteritische zweren voorkomen en bij eenigszins langeren duur ook als
knoopen gezwollen lymphklieren.
Die ziekte is de varkenspest.
Jonge varkens
worden gewoonlijk eerst aangetast als zij van de

zeug afgewend zijn. Zij krijgen een frequente ademhaling, hoesten, tranende oogen, verstopping en
soms ook roode plekken ; zij sukkelen en soms
zijn zij spoedig dood.
Soms treden ook hersenverschijnselen op, zoodat het ziektebeeld nog al afwisselt.
Almanak. De Secretaris stelt de vraag of het ook
wenschelijk is vanwege de Maatsch. een almanak
uit te geven, alleen verkrijgbaar voor veeartsen.
Daarin op te nemen een lijst van geneesmiddelen
met de dosis, en vooral een praktische kalender
voor dagelijksche aanteekeningen.
De uitgave
zoude voor 350 exemplaren niet meer dan f 200
bedragen, zoodat de prijs matig gesteld kan w o r den.
Men is van oordeel dat het niet gelukken zou de
almanak uit de handen van ampiristen en boeren
te houden, waarom besloten wordt die zaak voorloopig aan te houden.
Darmsteen enz. De Heer Hubenet vertoont een
groote darmsteen, afkomstig van een boerenpaard
en twee rudimentaire kiezen, uit oorfistels afkomstig.
De Heer Ymker vertelt, dat hij bij een koe met
Hydrallantois 160 Liter water afgetapt had. De patint was nu veel beter.
Vergadering van Vrijdag 29 M e i 1903.
Boutvuur. De Heer H . van Staa brengt de methode van Thomas te Verdun betreffende inenting
tegen boutvuur ter sprake, en vertoont daarbij het
instrumentje waarmede de met verzwakte virus geinmpreigneerde draadjes onder de huid van den
staart gebracht worden. Die draadjes blijven daar
langen tijd werkzaam en zouden daardoor volkomen immuniteit geven.
Spreker vreest dat die entingsmethode wel eens
aanleiding tot verlies van een gedeelte van den
staart zoude kunnen geven, wat een leelijk inconvnient zoude zijn.
De fabricage van een en ander is in handen van
een Maatschappij, die daarvoor op Amerikaansche
wijze reclame maakt.
Aangezien die reclame zich ook uitstrekt tot d e
Veldpost", vreest men dat die inenting wel door
boeren en kwakzalvers zou kunnen worden verricht, redenen waarom de leden een gereserveerde
houding tegenover deze entingsmethode willen
aannemen.
Abortus. De Heer J. de Boer zegt, dat in zijn
omgeving dit jaar veel abortus is voorgekomen. Hij
vraagt inlichtingen wat hiertegen te doen is.
De Heer Feddema heeft de koeien en de stallen
laten wasschen met carbolwater en meent goede
resultaten te zien, maar heeft nog te weinig resultaten.
De Heer Boer heeft dit ook gedaan, ook de
Brneesche injecties met 2 % phenyl toegepast en
ook de vagina ingespoten met 5 % solutie van
Bicarb. natr. Hij is van meening dat het resultaat

54
nihil is, wel eens succes, maar ook zonder behandeling verdwijnt de ziekte na verloop van een paar
jaar.
De Heer Huizinga zag het eerst optreden in de
5e7e maand ; 't volgend jaar bij diezelfde koeien
later, en over 2 jaar kalfden de koeien op tijd. Hij
is van oordeel dat er dan immuniteit opgetreden
is. Bij de dieren die vroeg aborteerden gingen de
secundinae mede af, zoodat de gevolgen voor die
dieren niet ernstig waren.
De Heer H. van Staa brengt het aborteeren in
verband met den stier, evenals dit ook waarschijnlijk is bij de ziekte der jonge kalvers. De stier zou
de smetstof van de eene op de andere koe overbrengen.
De Heeren Veenstra en Boer bevestigen dit, door
te wijzen op voorbeelden dat de ziekte in een stal
optrad nadat de stier koeien uit een stal waar de
ziekte heerschte gedekt had.
Spoedige afzondering van aborteerende dieren
wordt algemeen als noodzakelijk aangemerkt.
Miltvuur. De Heer J. de Boer doet mededeeling
van een behandeling van miltvuur met creoiin. In
Februari trad miltvuur op bij een koe met lethaal
verloop. 2 dagen later werd een andere koe aangetast met temp. van 41.7. Hij gaf dit dier ieder uur
1 lepel creoline, wat tengevolge had dat de temp.
in een nacht 2 daalde. Hij verminderde toen de
dosis creoiin, waarop de temp. weer rees. Toen
de hoeveelheid creoiin weer verhoogd werd, daalde de temp. weer en bleef verder normaal.
De Heer Veenstra zag ook een geval waarbij
de koe zelfs bloeddiarrhee had en toch na gebruik
van groote giften phenyl herstelde. Hij heeft opgemerkt dat het 2e geval gewoonlijk lichter verloopt dan het eerste.
De Heer v. d. Meulen gaf bij een tweede geval
antifebrine en zag ook herstel optreden, terwijl de
Heer de Beyl ook drie zag herstellen na behandeling met phenyl.
Kunstmatige voeding. De Heer Veenstra spreekt
over de kunstmatige voeding van veulens. Als een
merrie sterft is het rationeel het veulen bij een
andere merrie te brengen, maar die is niet steeds
voorradig. De fokkers trachten dan het veulentje
groot te brengen met geitenmelk, karnemelk met
stroop, verdunde koemelk.
Bij de melk van een merrie vergeleken heeft de
koemelk te veel vet en te weinig melksuiker, terwijl ook net zoutgehalte te gering is, wat invloed
heeft op de stolling der kaasstof.
De regel der praktijk om karnemelk met stroop
te geven heeft dus een goeden grond. Ook verdunde koemelk met melksuiker zou goed zijn. Men
laat de veulens eerst 6 maal en later 4 maal daags
drinken, en vooral alles zindelijk houden.
't Is bekend dat de eerst gemolken melk minder
vet heeft dan de laatst gemolken ; de eerste halve
Liter had 0.7 % vet, de laatste 4.7 %. Theoretisch zou dus de eerst gemolken melk onder toe-

voeging van melksuiker ook geschikt moeten zijn,


maar praktisch heeft hij het nog niet toegepast.
De hoeveelheid melk die een merrie geeft wordt
door hem op grond van de ervaringen van Oostersche volken geschat op 6 a 13 Liter per etmaal.
De Heer Ymker zag een veulen goed opgroeien
bij afgeroomde melk ; een ander bij karnemelk
sterven.
De Heer Attema geeft een manier aan om een
veulen door een andere merrie te doen aannemen.
Hij wascht de veulens met brandewijn en gaat ze
dan verwisselen. Dit had goede gevolgen.
De Heer Bosma liet de veulens versche wei geven. Zij groeiden er goed van. Op den leeftijd van
3 weken kregen zij er haver bij.
Rectaal scheur. De Heer Bergsma doet mededeeling van een geval dat bij het dekken van een
merrie de penis in het rectum terecht kwam en een
scheur in de bovenwand ervan te weeg bracht. De
merrie stierf een halven dag later. Hij vraagt of de
eigenaar der merrie recht heeft op schadevergoeding ; volgens de redeneering van Gerlach zou dit
wel het geval zijn.
Men is van oordeel, dat dit niet het geval is, omdat er geen opzet bestaat.
De Heer Hibma weet van een dergelijk geval,
waaraan ook niets te doen bleek.
Miltvuur. De Heer H. van Staa merkt op dat in
zijn circulaire inzake miltvuur gesproken wordt van
het uitstrijken van bloed op aardappel. Hij heeft
daarmede bedoeld gekookte aardappel.
Vreemd voorwerp. Door den Heer Veenstra wordt
een vrij groote kiezelsteen vertoond die een hond
had doorgeslikt, waardoor het dier ziek werd. Een
goede dosis ol. ricini deed hem in twee dagen te
voorschijn komen waarna het dier herstelde.
Vergadering van Vrijdag 21 Augustus 1903.
Vrije mededeelingen.
Boutvuur. De Heer Veenstra heeft in het Tijdschrift een artikel gelezen van den Heer Schurink,
over boutvuu rentingen, waarin deze schrijft over de
natuurlijke immuniteit van het kalf. Spreker vraagt
of die werkelijk bestaat, waar we toch herhaaldelijk kalveren van 2 a 3 maanden aan die ziekte zien
sterven. In 't buitenland schijnt dit niet voor te komen, maar hier wel. Maar als de vatbaarheid hier
vroeger intreedt, dan kan men ook met succes vroeger dan op halfjarigen leeftijd enten, waardoor een
der grootste bezwaren zou wegvallen.
Ook andere leden hebben boutvuur op dien leeftijd zien optreden, zoodat de opgaven uit het Buitenland niet strooken met onze ervaringen. Ook
wordt opgegeven dat de temp. bij boutvuur verhoogd is ; dit is ook lang niet altijd het geval.
Vlekziekte-entstof. De Heer v. d. Meulen zegt dat
dit jaar gebleken is dat de entstoffen tegen vlekziekte niet geregeld te krijgen waren. Het scheen,
dat de leverancier Boerrigter niet allen over een
kam scheert, sommigen wel levert, anderen niet.

55
Spreker acht het niet wenschelijk van n leverancier afhankelijk te zijn.
De Heer H . van Staa heeft over die zaak met
Boerrigter gesproken ; Boerrigter is er voor naar
Hchst geweest, waar hem bleek dat er 15 paarden meer gehouden werden, doch de aanvraag was
zoo groot, dat aan het Buitenland niet geleverd kon
worden.
Vergadering van Vrijdag 13 October

1903.

Vrije mededeelingen.
Tumor. De Heer Bergsma doet mededeeling van
het voorkomen van een gezwel in de keelholte, dat
% K . G . woog. Hij had de patint gezien bij een
slachter, en had geprobeerd het gezwel tijdens het
leven te verwijderen, wat hem niet gelukt was. Hij
is overtuigd dat, wanneer in dergelijke gevallen
tracheotomie vooraf gaat, zulk een gezwel, desnoods met een draadzaag, wel verwijderd kan worden.
De Heer Attema deelt ook twee gevallen mede.
In 't eerste had hij een gezwel in de keel gevoeld
en dit met de vingers afgeknepen. Patint was genezen. In een ander geval had hij tracheotomie gedaan, omdat de patint anders te benauwd werd
en daarna het gezwel verwijderd.
Prolapsus Vesicae. De Heer Bergsma deelt nog
mede dat hij 3 gevallen van prolapsus der blaas
bij koeien achtereen gezien had. In een geval had
de eigenaar het voor een w a t e r " aangezien en er
in gesneden. Deze koe was afgemaakt. In een ander geval was de blaaswand gezwolen en had het
aanzien van een polyp gekregen. Door gebruik te
maken van veel olie en daarna te knijpen als een
balonspuit was de blaas gereponeerd. Dit dier was
hersteld.
De Heer Hubenet had ook een prolapsus van de
blaas gezien waarin gesneden was. Toch was het
dier hersteld maar met een verkleining van de
blaas.
Prolapsus Vaginae. De Heer Hubenet deelt een
geval van prolapsus vaginae mede, dat twee dagen
geduurd had en kolossaal gezwollen was. Hij had
de vagina flink gemasseerd en zoodoende de v a gina kunnen reponeeren. De vulva had hij gehecht
en daarna hadden zich geene stoornissen meer
voorgedaan.
Jood-Kali. De Heer Bergsma deelt mede, dat bij
een koe die met Jd. kali behandeld werd, het vetgehalte der melk steeg van 3 tot 5.7 % , terwijl de
hoeveelheid gelijk bleef. Toen het gebruik van Jd.
kali ophield, daalde het vet weer tot zijn normale
gehalte.
Miltvuur. De Heer H . van Staa deelt mede dat
bij een veehouder te Oldeboorn 4 koeien gestorven
zijn aan miltvuur. Drie waren bijna tegelijkertijd
gestorven. In de milt waren geen of bijna geen bacillen te vinden geweest, wel in het bloed uit de
Jugularis. Besmetting door hooi was niet waarschijnlijk, althans laaglandsch hooi was niet ge-

voederd. De aandacht was gevestigd op het w a ter uit een pomp, teweer toen no. 4 stierf, die evenals de drie andere, water uit n der twee aanwezige pompen kreeg.
Daar de polder waarin de
boerderij lag overstroomd was, zou het niet onmogelijk zijn, dat sporen door het grondwater naar
die pomp waren vervoerd.
Vergadering van Vrijdag 15 Januari

1904.

Vlekziekte-enting. De Heer H . v. Staa doet eenige mededeelingen aangaande de inentingen tegen


vlekziekte in het jaar 1903. Het is hem gebleken
uit de in December ontvangen opgaven dat er hier
en daar vlekziekte voorgekomen is waarvan hij in
den loop van het jaar geen opgave ontvangen had,
en verzoekt voortaan geregeld opgave van alle
ziektegevallen.
In 1903 zijn preventief ingent 11589 varkens
bij 2408 veehouders. In 1902 waren deze cijfers
11351 varkens bij 2331 veehouders. Er was dus
geen vooruitgang van beteekenis.
Dit is toe te
schrijven aan het gebrek aan serum, maar ook aan
den lageren prijs der varkens.
Van die ingente zijn 72 ziek geworden, daarvan
35 geslacht of gestorven en 37 hersteld.
't Vorige jaar waren 47 gente ziek geworden.
Het minder gunstige resultaat over 1903 kan worden toegeschreven aan de oudere culturen die bij
gebrek aan versche soms gebruikt moesten worden,
en ook aan de omstandigheid, dat de vlekziekte dit
jaar zeer laat, in September, het meest optrad.
Curatief zijn ingespoten 451 zieke en 1724 verdachte varkens ; daarvan zijn gestorven 147 zieke
en 3 verdachte.
Sommige veeartsen waren van
oordeel dat het gebruikte serum niet zoo goed was
als het susserin.
De Heer Attema w i l bij verdachte varkens die
geen temperatuursverhooging hebben, de gewone
enting met serum en cultuur toepassen, om serum
te besparen. Andere leden zijn van oordeel dat het
beter is de cultuurinjectie een week later te doen,
omdat het mogelijk is dat een verdacht varken
reeds een groote hoeveelheid smetstof opgenomen
heeft en nog in het incubatietijdperk verkeert, dus
geen temperatuursverhooging heeft.
De Heer Bosma zag enkele varkens sterven na
het enten, die waarschijnlijk reeds aan varkenspest
of besmettelijke borstziekte geleden hadden. Ook
van elders is er bericht dat zoodanige varkens wel
aan de enting sterven konden.
De Heer Bosma deelt nog een geval mede van
een zeug die het vorige jaar als big de vlekziekte
gehad had. De biggen van deze zeug werden ingent, maar de zeug voor onvatbaar gehouden, werd
niet weer ingent. Enkele weken later is deze zeug
aan vlekziekte gestorven.
Coffeneverbindingen. De Heer Attema zegt
ter inleiding dat coffene moeilijk in koud water oplost en daarom met Natric.-salicylicum verbonden
wordt. Dit lost gemakkelijk op, maar schijnt na

56
eenigen tijd veranderingen te ondergaan, waardoor
het onoplosbaar en ongeschikt voor subcut. injec*
ties wordt.
Hij doet nu coffene en natr. salicyiic. bij elkaar
en dit mengsel lost in kleine hoeveelheden water
op, is dus gemakkelijk subcutaan aan te wenden.
De Heer Feddema heeft het niet noodig gehad ;
bij kalfziekte is insufflatie voldoende.
De Heer Attema meent dat in gevallen van zeer
geringe hartswerking de coffene uitstekend kan
werken. Ook andere veeartsen zijn dit oordeel toegedaan.
Lammerziekte. De Heer ten Hoopen deelt in aansluiting aan de kalfziekte mede, dat hij eenige malen gezien heeft dat schapen, waarvan de lammeren
van ongev. 6 weken verwijderd waren, ziek werden
onder verschijnselen van geheele verlamming. In
die gevallen had hij 't uier gensuffleerd en de dieren warm toegedekt. Het gevolg was uitstekend.
5 had hij op die manier genezen, terwijl zij anders
steeds dood gingen.
Vergadering van 20 M e i 1904.
Lammerziekte. A l s vrije mededeeling vertelt de
Heer Jansma dat hij 3 schapen, lijdende aan zoogenaamde lammerziekte, op voorbeeld van den
Heer ten Hoopen, in het uier ingespoten heeft. Een
schaap was nog voor 't lammeren en was na drie
uur hersteld ; een was 5 weken na het lammeren en
een waarvan juist de lammeren weggenomen w a ren ; beide herstelden eveneens.
De Heer Ymker heeft ook schapen met verlammingen in de weide gezien, maar schreef het toe
aan zuringvergiftiging.
Torsio Uteri. De Heer Bergsma deelt mede dat
hij een geval van Torsio Uteri gezien heeft bij een
rund op de halve dracht. Hij nam een afwachtende
houding aan, maar patint stierf.
Abnormale partus. De Heer v. d. Meulen vertelt
van een moeilijke baring bij een koe. De kop en
de voorbeenen kwamen buiten de vulva, maar verder kon het kalf niet. Bij embryotomie bleek een
groot gezwel in de buikholte van het kalf aanwezig te zijn. Hij verwijderde dit in 3 stukken, en het
bleek dat dit gezwel 8'/ kilo zwaar was en veel
geleek op een vetgezwel.
De Heer Veenstra vertoont een stuk van een
hoornpit, gevonden op 2y M . diepte op een erf,
welk stuk zich onderscheidt door bijzondere grootte. Aan de wortel is het 21 c M . , op de breuk 16
c M . in omtrek, de voorrand is 13, de achterrand
17 c M . lang. Als we dit vergelijken met een gewone hoornpit, en we berekenen daarnaar de
grootte van den hoorn, dan komen wij tot de conclusie, dat dit een pit is van een hoorn van 54 c M .
2

Vergadering van Vrijdag 2 September 1904.


Vrije mededeelingen.
De Heer J. Huizinga deelt mede, dat hij bij he-

vige prol. vaginae een scheedehouder van Blume


heeft toegepast met uitstekend gevolg.
De Heer Attema vertelt 2 merkwaardige gevallen van ruptuur der baarmoeder bij koeien, die met
genezing eindigden.
Vergadering van Vrijdag 25 November 1904.
Boutvuur. De Heer v. d. Meulen entte 29 stuks
met de entstof van het instituut te Rotterdam. 21
ervan waren reeds met Parijsche stof gent, en 8
alleen met Rotterdamsche. Van deze 8 is later een
na 6 dagen aangetast door boutvuur. Vr de enting waren reeds 2 in dien koppel daaraan gestorven. De Heer Poels verklaarde dit daardoor, dat
het na de enting aangetaste kalf reeds vroeger genfecteerd was. Spreker geeft aan hoe de enting
met de Rotterdamsche watjes geschiedt.
De Heer Attema entte jonge kalveren van ongeveer 2 maanden volgens de methode van Thomas
en dan later met 2e vaccin van Parijs. Van kalveren
alleen volgens Thomas gent, had hij 2 aan boutvuur verloren.
Onderscheidene leden hadden jonge kalveren
van 1 a 2 maanden met 2e vaccin in volle dosis
ingent en bij halfjarigen leeftijd herhaald. Entte
men niet voor de 2e maal, dan werden sommigen
door boutvuur aangetast.
De Heer H . van Staa heeft uit de rapporten van
de veeartsen in deze provincie gezien dat de sterfgevallen na de enting vooral voorkomen onder de
jong gente kalvers. Ook de Heer de Bruin schrijft
voor om de kalvers op een leeftijd van ongeveer
6 maanden weer te enten.
Ook de Heer J . de Boer heeft de ervaring opgedaan dat onder de jonggente kalvers enkele sterfgevallen voorkomen.
Vrije mededeelingen.
Tuberculose. De Heer H . van Staa deelt mede,
dat de Heer Thomassen bezig is te zoeken naar
een methode om koeien immuun te maken tegen
tuberculose. Hij heeft evenals Behring de kalveren
ingespoten met tuberculosebacterin van den
mensch afkomstig, die voor het rund veel minder
virulent zijn dan de tuberculose smetstof van
het rund afkomstig. Zoo kon hij een kalf werkelijk
immuun maken, maar proeven met serum van zulke
kalveren bij cavia's ingespoten vielen negatief uit.
Aan de Veeartsenijschool is een stal voor die onderzoekingen ingericht en kalveren zijn er voor aan
gekocht.
De Heer de Beyl wenscht te spreken over de
vleeschkeuring ten platten lande.
Er wordt besloten dit punt aan te houden tot de
volgende vergadering, met een inleiding door den
Heer de Beyl.
Actynomycose. De Heer Bosma deelt een geval
mede van actinomycose der bovenkaak bij een koe.
Jd. kali bracht aanvankelijk verbetering. 14 dagen
later echter was de patint weer lijdend, at niet en
liet een smakkend geluid hooren.
Bij betasting

57
bleek vooral de achterste kies van de bovenkaak,
waar het actinomycotisch proces gezeten had, zeer
pijnlijk te zijn. Blijkbaar had het dier dus kiespijn.
Het dier werd neergelegd en met een tang van v.
Horssen getracht de loszittende 3 achterste kiezen
te verwijderen, wat niet gelukte. Door middel van
een gewone tandbeitel konden de drie kiezen echter gemakkelijk uitgehamerd worden. Daarna was
het dier spoedig geheel hersteld.
Vergadering op 6 Januari 1905.
Vleeschkeuring ten platten lande. De Heer de
Beyl, als steller van dit punt, komt meer vragen
dan mededeelen. Hij wenschte meer gelijkvormigheid op dit gebied, omdat die heel wat te wenschen
overlaat.
In Friesland gekomen verkeert hij in een moeilijk
parket, daar hier bijna alles wordt gegeten, terwijl
men in Gelderland van een ziek dier geen vleesch
wilde eten.
Hem wordt echter op dit gebied niet veel licht
verschaft, alleen blijkt, dat men vrij algemeen eens
is, dat van eenvormigheid bij vleeschkeuring geen
sprake is. Zelfs niet aan de abattoirs.
Overneming ter slachting van tuberculeus vee
door het Rijk.
De Heer H . van Staa wijst op het Kon. Besl. ter
bestrijding van tuberculose en geeft uitlegging hoe
daarmee te handelen. E r blijkt volgens gewoonte
weer veel papier bij noodig te zijn. Langs welken
weg men ook begint de zaak te behandelen, 't komt
steeds bij den districtsveearts. Doel is vooreerst
het beperken der tuberculose door 't wegnemen
van alle gevallen van open of clin. tuberculose.
Tuberculineeren bij het koppelonderzoek behoort voorloopig tot de groote uitzonderingen.
Daarna toont hij het bij een volledig onderzoek
te gebruiken instrumentarium en geeft uitlegging
van het gebruik.
Omtrent het longenonderzoek gelden de gewone
methode van percussie en auscultatie, waarbij hij
constateert, dat het ausculteeren 't beste geschiedt
met het oor zonder stethoscoop. Verder bespreekt
hij de wijze, waarop men 't geschiktste een niet besmet monster melk verzamelt en toont als model
een fleschje, dat ter opzending van melk, en ook
van urine kan dienen. Bij 't hoesten of laten hoesten zou men misschien (?) sputa kunnen opvangen. Verder toont hij een harpoen om bij vermoeden op uiertuberculose, desnoods een stukje weg
te nemen.
Vele collega's opperen bezwaren tegen 't gebruik
hiervan. Deze evenals volgende instrumenten zijn
ontleend aan de methode van bestrijding der tuberculose in Oost-Pruisen, ^ooals die daar volgens de
voorschriften van Ostertag plaats heeft en in de
Berl. Thierartzl. Wochenschr. is besproken. Ook
het instrumentarium is daar beschreven. Zoo gebruikt men bij vermoeden op uterus-tuberculose
een speculum voor het openhouden van vulva en

vagina, om daarna met een daarvoor geschikte lepel een weinig slijm vlak achter het ostium op te
scheppen en in een der b.g. fleschjes te doen. A l
die monsters worden opgezonden naar het seruminstituut van Dr. Poels te Rotterdam.
Ook het onderzoek op darmtuberculose door 't
verzamelen van darminhoud kan noodig zijn. Verder lette men op verschijnselen van hersentuberculose.
De Heer Boer dankt den inleider voor zijn uitvoerige en heldere uiteenzetting, waarna door hem
en anderen nog enkele vragen worden gedaan. De
meerderheid meent, dat het in vele gevallen voor
den eigenaar voordeeliger zal zijn, de dieren aan de
markt te plaatsen.
De Heer de B e y l deelt mede, dat volgens een
rede van den Heer Mesdag over dit onderwerp,
gehouden, de wijze van behandeling der zaak vrij
wat gemakkelijker werd voorgespiegeld.
Vergadering op 19 M e i 1905.
Scheedecatarrh. De Heer R. Boer zegt, dat hij
naar aanleiding van het verslag van den Heer de
Bruin omtrent infectieuse scheedecatarrh bij runderen in Duitschland, herhaalde malen in zijn kring
koeien in die richting heeft onderzocht en gevonden dat dit gebrek ook hier zeer veelvuldig voorkomt. In n stal kalfden nagenoeg alle koeien ontijdig en leverde later de conceptie groote bezwaren op. Geen therapie hielp en ofschoon hij niet
meer aan de waarde van de Brauersche injecties
gelooft, zou hij uit wanhoop bijna daartoe zijn
overgegaan, toen gelukkig het b.g. verslag van
den Heer de Bruin verscheen. Bij informatie vernam hij dat deze met voldoening ichtyol en i c h thargan gebruikte en daar 't laatste duur is, gebruikte spreker 't eerste. Daarvan werden gemaakt
ichtyolbougies met cacaoboter, 8 c M . lang en
]/ a 1 c M . dik. Door het smelten van de cacaoboter in de vagina komt de ichtyol vrij. Maar de
bereiding van deze bougies was uiterst lastig. Ichtyol met vaseline ging beter. 10 % ichtyol is te
sterk, daarom nam hij later 5 % . De dieren persen,
krommen den rug, wateren en mesten, maar na een
uur is alles over. O m die prikkeling te vermijden
gebruikte hij later 2 % J. J. K . vaseline, dat niet
prikkelt. Volgens den Heer de Bruin zouden de patienten na 3 weken genezen zijn, volgens de resultaten bij eenige duizenden koeien in Duitschland
verkregen.
2

Na 4 dagen zag spreker echter nog geen Heining". Roodheid en pukkels moesten verdwijnen,
maar deden het niet. 't Gaf weinig succes, behalve
dat misschien alle koeien op tijd kalfden. Of was
hier misschien ook nog het post hoe ergo propter
hoe toepasselijk. Van Febr. tot den landtijd had
hij 2 maal per week b.g. behandeling toegepast,
zonder verder resultaat. Op de mucosa gaf 't voor
't oog niets. De roodheid althans bleef gelijk, misschien werden de pukkeltjes iets kleiner.

58
Deze granuleuse uitslag komt bij % ja misschien
/ i o van alle koeien voor. als men gaat onderzoeken. Ook hokkelingen vertoonen het. Volgens spreker moet nog blijken uit ervaring, dat deze uitslag
de oorzaak van abortus is.
De Heer Attema zegt deze knobbels reeds in
den oertijd te hebben waargenomen, 't Scheen hem
in de eene stal erger dan de andere. De granuleuse
scheedecatarrh schijnt hem niet de oorzaak van
abortus, 't Komt te veel voor zonder dit laatste.
De Heer H . van Staa vond bij tuberculoseonderzoek hetzelfde wat de Heer Boer meedeelt, 't Getal
lijders is legio. Ofschoon zijn ervaring op dit gebied misschien nog te gering is, twijfelt ook hij of
abortus met dit lijden samengaat.
Maatregelen tegen de tuberculose.
De Heer W . van Staa acht zich bij 't handhaven
van de bestaande bepalingen een concurrent van
de kringenslagers. De gedelegeerde ter verg. van
19 Maart deelt mee dat ook daar dit onderwerp
is ter sprake gebracht door den Heer v. Duim.
Deze meende dat de Regeering den verkeerden
weg opgaat en meent dat onze Maatschappij hierop attent moet maken, 't Hoofdbestuur als zoodanig bedankt er voor, zonder dat de Algem. Verg.
hare meening uitspreekt. Maar zegt de Voorz. laat
men dan grieven verzamelen om er te gelegener
tijd mee voor den dag te komen.
Volgens anderen bestaan de maatregelen nog te
kort om er reeds nu de Regeering op te wijzen.
Wellicht zal deze zelve spoedig inzien dat het niet
goed gaat.
De Heer Zwart deelt mee dat de beslissing te
lang duurt. Hij had een geval gehad, waarbij de
patint hangende het onderzoek zoo slecht werd,
dat ze niet meer vervoerd kon worden, wat bij het
begin zeer goed mogelijk was geweest. Toen had
de eigenaar ze gemakkelijk kunnen verkoopen en
op 't einde niet meer, zoodat het voor dezen een
belangrijke schadepost werd.
Anderen zijn het
hiermee volkomen eens.
De Heer W . van Staa w i l meer tuberculineeren.
Hij wenscht daarvoor b.v. eenige verdachte dieren
bij elkaar te brengen.
De Heer Attema deelt mee, dat hij een koe onderzocht die 23 Juni moest kalven, maar door
slecht groeien in den winter en een dik kwartier
verdacht werd van te lijden aan tuberculose. De
melk van het zieke kwartier werd opgezonden aan
de Rijks-Seruminrichting en bleek geen tuberkelbacillen te bevatten. Later kreeg hij van genoemden kant opdracht te tuberculineeren en het uier
te harpoeneeren. Maar toen was de koe reeds te
dicht aan de verlossing gekomen, zoodat hij dit
niet meer durfde te doen, daar bij een eventueele
abortus, door welke oorzaak dan ook, deze behandeling de schuld zou krijgen.
De Heer H . van Staa merkt op, dat, al is het
dan nog niet officieel, men met het koppelonderzoek iets vrijgeviger begint te worden. De regee9

ringsmaatregelen gaan zich reeds in de gede richting wijzigen.


Bij de vrije mededeelingen wordt door den Heer
Ymker meegedeeld, dat hij bij een koppel biggen
een keelaandoening met croupverschijnselen waarnam. Twee stierven en bij een daarvan vond hij
pericarditis o.a. Een nog zieke big aan de Rijks
Seruminrichting te sturen mislukte, door de onwil
van den eigenaar. Twee andere zieken herstelden,
't Was geen varkenpest, de longen waren volkomen
normaal. Op zijn vraag om licht wordt weinig antwoord gegeven.
De Heer Attema deelt mee dat bij n boer 4
kalveren, 4 a 7 weken oud, ziek werden. Bij onderzoek was reeds een gestorven, een tweede doodelijk ziek, benauwd. N o g twee vette lagen op een
koestal met gestrekte beenen en waren eveneens
erg benauwd. De eerst gestorvene vertoonde w e i nig bij lijkonderzoek. Lever en milt waren iets gezwollen. Bij opzending van deelen aan de R. S .1.
werd de ziekte verklaard te zijn kalversepticaemie.
Restjes van de deelen voor eigen onderzoek gebezigd, werden aan de kippen gegeven, met het
resultaat dat eenige dagen later enkele ziek waren
en n dood ging. Deze werd naar de R. S. I. gezonden en had kippencholera.
De bacterie van
beide ziekten nu is dezelfde, zoodat dus onwillekeurige entproeven door voeding op eigen kippen
waren genomen. De andere zieke kippen werden
behandeld met 1 % solutie van A c i d . Hydrochl.,
dat in de keel werd gespoten. Reeds na n uur
was patint veel beter en bij 't herhalen van de
toediening zag men telkens een verbetering, zoodat de dieren genazen. Deze zieken bleven natuurlijk buiten het hok, dat later grondig ontsmet werd.
De Heer Feddema vraagt inlichtingen omtrent
de boutvuurenting bij jonge kalveren. Door den
Heer Bergsma wordt hij ingelicht omtrent de enting met watjes volgens Poels. 't Is moeilijk om
een keuze te doen tusschen de entstof uit Parijs en
die van Poels.
Vergadering van 1 September 1905.
K o u d venijn. De Heer v. d. Meulen deelt mee,
dat door hem een buitengewoon geval van koud
venijn is waargenomen. Bij de patint, die donkerzwartbont van kleur was, waren alleen de donkere
huidplaatsen aangetast. Hij vroeg of wel meer een
dergelijk geval was geconstateerd. De meerderheid
in de vergadering vond het werkelijk een buitengewoon geval, zoodat zelfs de vraag werd gesteld
of men het nog wel koud venijn" zou mogen noemen, omdat juist het lijden van de witte huid zoo
karakteristiek is voor deze ziekte.
Verder ontspon zich naar aanleiding hiervan nog
een discussie over de verschijnselen bij deze ziekte
waargenomen en de verklaring daarvan, evenals
over de therapie en hare resultaten.
Vrije mededeelingen.
Door den Heer Atema wordt gesproken over

59
boosaardige kopziekte, waarbij elke therapie hem
dikwijls eclatant im Stich" liet. Nu had hij, op recommandatie van Thomassen, intraveneus ichtargan ingespoten, maar met weinig succes. Over
intraveneuse inspuitingen, de toetreding van lucht
daarbij en de resultaten van het opzettelijk inbrengen van lucht werd verder gesproken.
Omtrent de oorzaak van het lijden is men het
vrij wel eens, dat men met een bodemziekte heeft
te doen ; infectie van het eene dier door het andere schijnt niet te bestaan, ofschoon soms meer
gevallen in n beslag zich voordoen.
De Heer de Boer deelt mee, dat als resultaat van
het door leeken aanwenden van de therapie tegen
kalfziekte, bij n veehouder in zijn buurt twee
koeien aan mastitis waren gestorven, waarbij volgens onderzoekingen aan de R. S. I. de bacterin
van septicaemia haemorrhagica een rol hadden gespeeld.
Zulke gevallen, die zich meer voordoen, kunnen
bijdragen om die hoog te waardeeren therapie,
mits ze nauwkeurig wordt uitgevoerd, op haar
plaats terug te brengen.
Boutvuur. De Heer Bosma vraagt inlichtingen
omtrent de resultaten verkregen met de boutvuurenting volgens Poels. Zijn eigen resultaten zijn ongunstig. Hij had binnen 3 weken na de enting van
400 stuks 4 dooden. De Heer W. van Staa had van
300 stuks 7 dooden. Een 2e enting met vaccin
uit Parijs had tot resultaat nog n doode. De boeren hebben bij hem weinig vertrouwen op de watjes. De Heer Feddema had 400 gent en 2 dooden ;
10 resp. 14 dagen na de enting. De Heer de Boer
had 500 stuks gent met le en 2e vaccin uit Parijs
en tot resultaat n doode.
De Heer de Beyl had met vaccin uit Parijs (le
en 2e) 300 stuks gent en n doode.
De Heer Huizinga had 200 stuks gent volgens
Poels en 1 doode na 2 dagen. De Heer v. d. Meulen had bij 350 stuks 4 dooden volgens Poels.
De Heer Attema had met de stof uit Parijs slechte resultaten.
Over 't algemeen schijnt de enting volgens Poels
geen gunstige resultaten op te leveren ; minder
gunstig dan die met het vaccin uit Parijs.
Op een vraag aan de R. S. I. hoe lang de watjes
moesten blijven liggen, was het antwoord geweest
dat 7 a 14 dagen voldoende was.
De Heer de Beyl vraagt of actinomicose v. d.
tong een verborgen gebrek is. Sommigen antwoorden neen ; anderen ja, terwijl nog een derde meening is, dat het van tal van omstandigheden afhankelijk is, die alleen aan de patint zijn te beoordeelen.
De Heer Kingma deelt mee, dat de noodenting bij
vlekziekte hem slechte resultaten had gegeven, n.1.
bij zieke dieren. Hij kreeg veel dooden. Ook anderen erkennen, dat de resultaten slecht zijn, vooral
ook bij die, welke nog in leven blijven.
De Heer Bosma vindt de sera van Hchst en

Poels gelijkwaardig voor preventieve enting, voor


de curatieve is dat van Hchst beter.
De Heer Feddema deelt mee, dat bij drie koeien
met z.g. etterkrop, hij weinig succes had gehad met
de J. K .therapie, ofschoon hij het toch als actinomycose beschouwde. Wat moest hij nu doen ?
Verschillende adviezen werden gegeven, als : mechanisch doordrukken uitwendig of inwendig. De
Heer de Beyl deelt mee dat hij soms goede resultaten had gehad van de J. K. therapie. Soms met het
inwrijven van Ungt. bijodet hydrarg. 1 i 6. Van
andere zijde werd gewezen op het groote gevaar
van een dergelijke behandeling, met het oog op
kwikvergiftiging, waarvan door den Heer Veenstra een voorbeeld werd meegedeeld. De Heer
Kingma deelt mee, dat in de kliniek van de Bruin
een paar malen een dracht over de keel werd geplaatst bij zulke patinten en met gunstig resultaat.
Vergadering van 17 November 1905.
Boutvuur. De Heer R. Boer als inleider van dit
punt zegt, dat nu van de boutvuurentingen meer
resultaten bekend zijn dan in de vorige vergadering. Hij zelf had slechts 20 dieren gent met watjes en daarbijj ng
doode. De Heer Bergsma
had van 700 entingen 30 dooden, waarvan vier bij
een eigenaar.
Hij vindt dat geen methode nog
deugt. De Heer de Boer heeft 585 stuks gent volgens de Parijsche methode, met le en 2e vaccin
en de jonge kalveren in Sept. nog eens gent met
2e vaccin en kreeg daarbij slechts n doode, dus
een zeer gunstig resultaat. Bij n boer had hij 13
gent, maar n die slechts 10 weken oud was,
overgeslagen, die later aan boutvuur stierf.
Den Heer Hubenet zijn de watjes slecht bevallen,
't Is lastiger dan de Parijsche methode en men
weet niet of de watjes blijven zitten. Hij had 589
gent met stof uit Parijs, alle 4y a 5 maand oud,
en geen dooden. Tot ultimo Aug. had hij le en 2e
vaccin gebruikt, later alleen 2e vaccin. Hij had dit
jaar dus gunstige resultaten.
De Heer de Raadt deelt mee, dat in Drachten de
Heer Tervoert had gent met watjes en veel sterfgevallen had gekregen.
Hij vindt met den Heer
Bergsma, dat dit jaar een uitmuntend jaar was
voor boutvuurontwikkeling, hij zag zelfs boutvuur
bij een 5e kalfs koe. Zooveel meer succes dus voor
de Parijsche entstof, zooals de H.H. Hubenet en
de Boer in hun cijfers aangeven.
De Heer de Beyl had 425 stuks gent met stof
uit Parijs, zelfs dieeen van zes weken oud, en als
resultaat twee dooden.
De Heer Huizinga deelt mee, dat hij een schrijven had ontvangen van zijn afd. der Maatsch. van
Landbouw om rapport over de entingen. Hij meende dat een dergelijke vraag behoorde te worden
gericht aan de afd. der Maatsch. ter Bev. v. Veeartsenijkunde. Vele leden zijn dit met hem eens en
adviseeren de collega's steeds in dien geest te handelen.
e e n

60
Algemeen is men eens dat de methode Poels bij
de boutvuurentingen niet voldoet en zelfs wordt de
meening geopperd, dat men aan de Seruminrichting al begint te twijfelen.
Door sommige collega's zijn ook pinken gent.
Vrije mededeelingen.
De Heer Attema deelt mee, dat van eenige pas
gekochte biggen enkele stierven zonder het beeld
van vlekziekte te vertoonen. Uit de genoemde verschijnselen was eerder tot varkenspest te besluiten en toch had hij met het gebruik van vlekziekteserum succes, de dieren herstelden voor de rest.
Door den Heer Kingma wordt een nieuw model
kettingzaag vertoond, blijkbaar een gewijzigd model van de vroegere, die echter door den hoogen
prijs, f 12.50, menigeen afschrikt. De zaagjes model W. van Staa, hebben, vooral ook om hun lagen
prijs, bij velen de voorkeur.
Vergadering van Vrijdag 19 Januari 1906.
De Heer H. van Staa deelt mee dat in het jaarverslag wordt gemeld van een paard met een stijve
nek, zoodat het niet van den grond kon eten, terwijl bij lijkopening pleuritis sicca bleek te bestaan.
Een dergelijk geval was hem uit zijn practijk bekend. Hij beschouwt die stijfheid van den hals als
symptoom van een dergelijke pleuritis.
De H.H. W. van Staa en Bosma denken dat het
halswervellijden, zooals zij dat hebben gevonden,
primair, de pleuritis secundair is. Ook de Heer
Hubenet denkt er zoo over.
Door den Heer ten Hoopen was een dergelijk
geval waargenomen, zonder dat hij een halswervellijden vond. De verklaring dat de pijn van de
pleuritis oorzaak van de stijve nek zou zijn, vindt
minder steun dan het omgekeerde.
Verschillende gevallen, hiermee meer of minder
overeenkomende, worden meegedeeld.
De Heer ten Hoopen deelt mee, dat een koe plotseling bewusteloos werd en neerviel, zonder verdere treffende symptomen. Den volgenden morgen
was ze dood en bleek een absces te bestaan in het
kruingewficht. Uitwendig was hiervan niets te zien.
Verder deelde hij als curiositeit mee, dat voor
ongeveer 4 a 6 weken een hokkeling het achterpijpbeen brak. Hij appliceerde een gipsverband en
vond later dit doorgesleten, de fractuur perforeerende met ettering. Bij inspuiten met antiseptica
werd toch genezing verkregen.
De Heer Bergsma deelt mee, dat een paard in
een moddersloot geraakte, waarbij een stuk glas
voor de Achillespees doorstak. De bevuilde wond
genas na reiniging en zuiverhouden met ettering.
De Heer Zwart deelt mee dat een opperarmfractuur door enkel rust geven herstelde.
De Heer Kingma vermeldt een geval van fissuur
later tot fractuur geworden.
Vergadering van Vrijdag 11 M d 1906.
Melk-hygine. De Heer H. van Staa deelt als in-

leider mee, dat het belang en daarmee de belangstelling en de klachten omtrent melkhygine steeds
toenemen. Vroeger waren het meer financieele bezwaren door vermengen met water. Thans treden
de hyginische nadeelen, door het toetreden van
allerlei bacterin meer op den voorgrond. Hij wijst
er nog eens op hoe besmettelijke ziekte bij den
mensch, b.v. typhus, door melk worden overgebracht. De wijze van verzamelen, bewaren en vervoeren laat evenzeer veel te wenschen over en ook
de bron zelf, de koe, deugt niet in vele gevallen,
't Is vooral hier dat de veeartsen hun invloed kunnen doen gelden. Verschillende verordeningen ter
bestrijding van deze nadeelen worden hier en daar
gemaakt of ontworpen, maar de handhaving levert
vele bezwaren.
Na vrij uitvoerige discussie blijkt de algemeene
opinie wel te zijn, dat inderdaad hier nog veel verbeteringen zijn aan te brengen, de handhaving van
vele bepalingen voorloopig tal van bezwaren oplevert. De meeste consumenten hechten er niet zooveel waarde aan dat ze daarom meer willen betalen, 't Groote publiek is er nog niet rijp voor en
moet dus eerst worden wakkergeschud.
Boutvuurenting. De Heer v. d. Meulen vraagt,
wat. entstof dit jaar eigenlijk gebruikt zal moeten
worden. De Poelsche watjes laten veel te wenschen over. De meerderheid is 't eens dat de entstof uit Parijs beter bevalt. Sommigen meenen dat
de R. S. I. de veeartsen als 't ware proeven laat
nemen en geen entstoffen levert waarvan men reeds
weet dat ze goed zijn.
Over een- of tweemaal enten wordt vrij uitvoerig gediscussieerd.
Bij punt 5 wordt besloten bij de eerstvolgende
vergadering den Rijkslandbouwleeraar tot een conferentie uit te noodigen.
Vrije mededeelingen.
De Heer de Boer deelt mee, dat een instrumentmaker uit Amsterdam zich bij hem had aangemeld,
deze leverde solied en goedkoop werk en vooral
ook reparaties.
Besloten wordt dat collega de
Boer hem zal inviteeren eens op een vergadering
uit te stallen.
Door den Heer Veenstra worden een paar praeparaten getoond en gedemonstreerd, waarbij een
teratologisch ontwikkeld lam. De onderkaak ontbreekt, de perforatie van mond- en darmholte is
uitgebleven en een paar cysteuse uitzettingen van
den slokdarm komen voor als restanten van den
aanleg der kieuwspleten.
De geschiedenis der Tuberculosebestrijding in
de Afd. Friesland der Maatschappij ter Bevordering der Veeartsenijkunde in contact met het Fr.
R. V. St.
Het begin van den strijd is geweest een discussie
in een Afdeelingsvergadering op 19 Aug. 1898 te
Leeuwarden, waar bij de vrije medeelingen door
den Heer Hubenet de vraag werd gesteld, hoe te

61
handelen wat aangaat de bezoldiging bij tuberculinatie.
Vergadering van Vrijdag 19 Augustus 1898.
De Heer Hubenet vraagt hoe te handelen wat
aangaat de bezoldiging bij tuberculine-inspuiting.
De Heer Buijterse deelt mede, dat door hem dit
jaar zijn ingespoten 290 stuks, en dat zij met i n begrip van spuitje, enstof, tangen, ringen etc. per
stuk hiervoor \ / gulden in rekening hebben gebracht.
Nadat hierover eenige discussies werden gevoerd, werd bepaald te wachten tot de Maatschappij aanvrage deed, bij particulieren daarentegen
te rekenen van 1 tot 10 stuks 15 gulden en ieder
stuk meer 1 gulden.
x

Buitengew. vergadering van Vrijdag 21 Oct. 1898.


De Voorzitter, de Heer Buijterse, opent de vergadering en zegt dat hij een schrijven heeft ontvangen van vier heeren, waarmee hij niet bekend
is en geeft daarom het woord aan den Heer Veenstra als eerste onderteekenaar.
De Heer Veenstra zegt dat het bestuur van het
Fr. R. V . St. aan enkele veeartsen een schrijven
heeft gericht om prijsopgave etc. voor het onderzoeken van vee op tuberculose. Later heeft hetzelfde bestuur wederom geschreven aan sommige
veeartsen (niet allen dezelfde) om met hen te vergaderen op heden Vrijdag 21 October 's middags
1 y uur, teneinde met elkander te bespreken aangaande de tuberculine-injectie en zoo mogelijk tot
een overeenkomst te komen. Hij en de 3 andere
onderteekenaren vonden, dat dit niet enkele, maar
alle Friesche veeartsen gold, en vonden het daarom beter de zaak samen te bespreken en bepalingen te maken.
De Heer Plet zegt, dat hij den Heer Van 'Eisenga
had gesproken en dat die van meening was, als
verzetten de veeartsen zich tegen de zaak. Hij had
het tegendeel beweerd en aangeraden om een comparitie van veeartsen (uitgezonderd Kijlstra en T a coma) met het bestuur van 't stamboek te houden,
en daarom zou dan ook deze gecombineerde vergadering wel belegd zijn. Ook had hij zoo iets gehoord, wanneer de zaak niet tot een goed einde
kwam, er misschien van rijkswege een paardenarts gezonden zou worden.
Eenige heeren hadden bij het eerste schrijven
de prijsopgave gedaan, zooals die in de vorige vergadering was vastgesteld in de meening verkeerende dat dit was voor een vereeniging. De notulen
luiden echter, dat dit aangenomen was voor particulieren en dat voor een vereeniging met het tarief
zoo lang gewacht zou worden tot er aanvraag
werd gedaan.
De Heer Plet vraagt, of men ook wat verder
moet zien, n.1. kan uit deze enterij ook meer groeien ?
De Heer Veenstra zegt, dat men in dit geval
2

geen haring behoeft uit te gooien om een kabeljauw te vangen. Hij is van meening, dat wanneer
men een keer een tarief heeft vastgesteld, men dit
later bij anderen niet weer kan verlagen of verhoogen.
De Heer Boer vraagt of-men in eens wel 40 stuks
vee kan onderzoeken, waarop wordt geantwoord,
dat zoo er goede hulp aanwezig is, dit gemakkelijk kan geschieden.
De Heer Jansma vraagt of er enkele veeartsen
buitengesloten zijn, waarop ontkennend wordt geantwoord.
De Heer Hubenet stelt voor, alle ingredinten
vrij, zooals spuitjes, thermometers, tuberculine,
hulp etc, de normale temperatuur 1 maal opnemen
en dan te rekenen 50 ct. per stuk.
De Heer Boer stelt als amendement voor, zelf
voor spuitjes etc. te zorgen, dit vindt geen ondersteuning.
De Heer Veenstra w i l alle verantwoording, wat
aangaat het bepalen der normale temperatuur met
een keer opname op het bestuur van 't stamboek
laten rusten.
Wordt gevraagd of men de Heeren bestuurders
met de zaak zal op de hoogte brengen, wat aangaat besmetting, temperatuuropname of dit met
1 keer opname niet goed kan geschieden e t c , ja
dan neen, waarop wordt besloten, het te doen,
wanneer dit gevraagd wordt.
Het voorstel Hubenet alles vrij en 1 keer temperatuuropname en dan 50 ct. per stuk, wordt aangenomen met 12 tegen 2 stemmen. Een tweede
voorstel, zoo de ochtend- en avondtemperatuur
opgenomen moet worden om dan 75 ets. te rekenen, wordt aangenomen met 10 tegen 4 stemmen.
De Heer Hubenet vraagt, zoo er geen genoegen
in het voorstel mocht genomen worden of we dan
weer zouden vergaderen, ja dan neen, waarop
wordt besloten zoo er geen genoegen in wordt ge *
nomen niet weer te vergaderen.
Buitengew. Vergadering van Vrijdag 28 Oct. 1898.
Bij afwezigheid van den Voorzitter opent de
Vice-Voorzitter, de Heer Veenstra, de vergadering,
zich verheugende dat er nog zooveel leden aanwezig zijn. Deze deelt de vergadering mede, dat
door het bestuur van het Fr. R. V . St. de vorige
week met hem en nog 4 andere collega's is besproken de tuberculine-injectie, en dat toen is gebleken,
dat het bestuur van 't R. V . St. niet meer kon besteden, dan 40 ct. per stuk, alles vrij, en de veehouder bovendien den veearts halen en brengen,
doch dat men zijns inziens hierop niet kon ingaan
met het oog op later.
De Heer Plet zegt, dat er wel geheimhouding
kan plaats hebben wat aangaat het financieele,
zoodat men later wel hooger kan gaan rekenen.
De Heer W . van Staa vindt dit niet goed, van
geheimhouding kan geen sprake zijn en daarom
moet men niet te laag beginnen, hij w i l het voor-

62
stel blijven behouden der vorige vergadering, n.1.
om te rekenen 75 ct. per stuk.
De Heer v. d. Meulen zegt, dat wij nu in gunstiger conditie verkeeren dan de vorige keer, omdat
er nu nog bij is gekomen halen en brengen, en stelt
voor per stuk nu te rekenen 55 ets., zoodoende is
er nog kans, dat de zaak voor elkander komt, doch
anders niet.
De Heer W. van Staa zegt, dat er wel door den
Heer v. Konijnenburg personeel is toegezegd, doch
wanneer men dat van die boeren moet hebben, dat
hij er dan alles van weet.
De Heer Plet vraagt, zoo er een voorstel wordt
aangenomen, of men dan verplicht is zich daaraan
te houden. Hij wil zich niet aan banden laten leggen, evenmin als collega Eggink, doch heelemaal
vrij blijven.
De Heer Veenstra zegt, dat men heelemaal vrij
is, doch dat het eenigszins een zedelijke verplichting oplegt.
Het voorstel v. d. Meulen wordt in rondvraag gebracht, doch verworpen met 8 tegen 2 stemmen,
zoodat het bepaalde van 75 ets. van de vorige vergadering gehandhaafd zal worden.
Vergadering van Vrijdag 16 December 1898.
Voorstel tot ontbinding der Afd. Friesland, omdat hare besluiten toch van nul en geener waarde
zijn. (Jansma).
De inleider zegt, dat hij vernomen heeft, dat er
eenige leden zijn die zich niet gehouden hebben
aan een besluit door de vergadering genomen. Z. L
beduidt zulk een vergadering dan niets. Hij weet
wel, dat om deze reden de Afd. niet ontbonden
wordt, maar hij wil daarom voor het lidmaatschap
bedanken.
De Voorzitter hoopt en vertrouwt ook, dat de
Heer Jansma de laatst gesproken woorden wel zal
terugtrekken.
De Heer Veenstra vindt het allertreurigst, dat de
Heeren v. d. Meulen, Plet, Bergsma van Boer
kan hij het begrijpen, daar deze niet op de laatste
vergadering geweest is de band hebben verbroken, die hij meende, dat door de Afdeeling tusschen
de veeartsen bestond. Hij is het met den Heer Jansma eens, dat op deze manier de afdeeling geen
recht van bestaan heeft. Hij wil hebben, dat dit in
de notulen zal worden vermeld, en stelt daarom
een motie in, die later weder door hem wordt ingetrokken.
De Heer Plet voelt zich gedrongen zich te verdedigen en zegt, dat hij na afloop der vergadering
tegen het bestuur van het Stamboek had gezegd,
dat hij zedelijk verplicht was, om niet te enten.
Veertien dagen later hoorde hij, dat er iemand
was, die er mede begonnen was, en meende, dat
hij nu ook vrij was.
De Heer W. van Staa vindt, dat de Heer Plet
even schuldig is als de anderen.
De Heer Bergsma zegt, dat de Heer van Konij-

nenburg hem op de landbouwvergadering te Wijtgaard had aangesproken en gevraagd om ook te


beginnen met tuberculineinspuiten, doch dat hij
deze had gezegd, dit niet te mogen doen, zonder
een nieuwe vergadering. De Heer van Konijnenburg antwoordde daarop, dat vergaderen toch niets
beteekende, en buitendien eenige veeartsen het
reeds hadden aangenomen. Hij meende, toen hij
hoorde, dat er eenige collega's waren, die met het
injiceeren bezig waren, dat ook hij nu niet meer
gebonden was ; buitendien had hij rekening te
houden met zijn collega Tacoma, die hij vreesde,
dat er dan ophef van zou maken.
De Heer Veenstra zegt, dat hij voor hetzelfde geval werd gesteld, doch dat hij zich zedelijk verplicht gevoelde om het niet te doen.
De Heer Boer vreest, dat het op deze manier
warme hoofden en koude harten zal geven. Van de
laatst gehouden vergadering hoorde hij den uitslag
op een Vrijdag toen men onder ons zat. Er werd
toen over gesproken, en hij hoorde iemand zeggen,
dat die het wel bij bevriende klanten wilde doen,
hij had toen geen ontkennend antwoord gehoord,
maar dacht nu dat er begripsverwarring geweest
was.
De Heer Veenstra merkte uit die gezegden, dat
hij daarmede bedoeld werd. Hij had gezegd, dat
hij het in beginsel wel bij bevriende klanten wou
doen, doch zich zedelijk gebonden achtte.
De Voorzitter verzoekt bij het punt zelf te blijven en niet zoo opgewonden te zijn.
De Heer Jansma zegt, dat zoo er eenige veeartsen
op dezen voet blijven doorgaan, hij het aanbiedt,
om het gratis te doen.
De Heer Boer was, zoodra hij het programma
had gelezen en dit punt op de agenda had gezien
direct opgehouden met inspuiten.
De Heer v. d. Meulen zegt, dat hij ook tegenwoordig was bij dat onder ons, en dat hij hetzelfde
idee had, als de Heer Boer, en toen ook gezegd
heeft, dat het om de waarheid te zeggen hem tegen
de borst stuitte. Hij stelt voor om alsnog het voorstel in de vorige vergadering gedaan te handhaven
en direct op te houden met inspuiten.
De Voorzitter brengt het in stemming, waarna
het met op een na algemeene stemmen wordt aangenomen.
Wordt nog besloten om een brief aan het bestuur
van het Stamboek te sturen luidende aldus :
Aan het bestuur van het Friesch
Rundvee Stamboek.
Namens de Afd. Friesland der Maatschappij tot
Bevordering der Veeartsenijkunde in Nederland heb
ik de eer U te berichten, dat bij besluit van de vergadering van heden is bepaald niet verder door te
gaan met de tuberculine-injecties tegen den prijs
van 55 ets.
Het tarief van 75 ets. per stuk vastgesteld in de
vorige vergadering blijft gehandhaafd.

63
Op deze vergadering waren tegenwoordig de
bovengenoemde Heeren, terwijl aan de andere leden hiervan kennis zal worden gegeven.
Namens de Afdeeling,
G . v. d. Meulen, Secr.
Buitengew. Vergadering van Vrijdag 27 Jan. 1899.
De Voorzitter zegt, deze vergadering te hebben
belegd, omdat hij een schrijven van den Heer Districtsveearts had ontvangen.
Daarna leest de Voorzitter het officieele schrijvan den Heer Districtsveearts voor, luidende als
volgt : De Regeering heeft mij verzocht mijne tusschenkomst te verleenen bij het geschil dat er bestaat tusschen de leden der Afdeeling Friesland van
de Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde en het Bestuur van het Friesche Rundveestamboek, omtrent de Tuberculine-inspuitingen ten
behoeve van genoemd Stamboek.
Ik heb de eer U door deze mijne bemiddeling
aan te bieden.
Aangezien het geschil zijn oorzaak vindt in de
som voor de vergoeding van genoemde inspuitingen, zoo stel ik U voor de onderhandelingen met
het Bestuur van genoemd Stamboek te heropenen
op den volgenden grondslag :
Voor de inspuitingen zal worden betaald 55
(vijf en vijftig) cent per rund, met bepaling dat er
tevens zal worden gegarandeerd een minimum vergoeding per dag. De tuberculine, alle utensilin en
de noodige hulp worden door het stamboek verstrekt.
Den Voorzitter van het Stamboek vond ik bereid
op dezen grondslag nader te onderhandelen.
Onder mededeeling, dat de Regeering het z e e r
op prijs zou stellen wanneer de Inspuitingen wederom werden hervat, terwijl dit mijnerzijds in het
belang wordt geacht, zoowel van de Friesche veeartsen als van het Friesch rundveestamboek, zoo
verzoek ik U beleefd mij wel te willen mededeeleh
of een commissie uit uw midden met den Voorzitter van het Stamboek zoude willen samenkomen
en zoo ja, wanneer en dan liefst zoo spoedig mogelijk, om op bovengenoemden grdiidslag de onderhandelingen te hervatten.
Bij deze samenkomst en onderhandelingen verleen ik gaarne mijn dienst.
De Districtsveearts,
(w.g.) H . van Staa.
De Heer van Staa deelde mij tevens mede, dat
bij eventueele inspuiting van rijkswege, niet alleen
door de pl.v. d. maar waarschijnlijk ook aan andere veeartsen de inspuiting zal worden opgedragen, en hij liet doorschemeren, dat wanneer
enkele veeartsen sommige collega's wilden boycotten, in den vorm van verbanning of dwang, dat
de regeering daarvan nota zal nemen.
De Heer Hubenet vraagt, of er ook een schrijven

is gericht tegen het bewuste stuk in de mededeelingen en berichten, want dat dit wel noodig is.
De Voorzitter. Voor zoover mij bekend niet.
De Heer Veenstra is het volkomen met den Heer
Hubenet eens. Hij vindt dat dit van de Afd. moet
uitgaan, want anders had hij er al op geantwoord.
De H eer Hubenet stelt, evenals de Heer van
Staa, voor er tegen te schrijven.
De Voorzitter. Op deze manier mijne heeren,
dwalen wij af.
Eenige leden vinden echter, dat dit er mee samenhangt, het eene is een uitvloeisel van het andere.
De Heer Attema vindt ook, dat het schrijven van
den Heer Districtsveearts samenvalt met dat in de
M e d . en Ber. en w i l daarom, dat wij aantoonen,
dat de schrijver ervan valsch is ingelicht.
De Heer Plet vindt, dat het officieuse gedeelte
door den Voorzitter gemeld, ook van groot belang
is, en dat dit in behandeling komt.
De Heer Veenstra w i l den Heer Districtsveearts
inlichten, deze als bemiddelaar laten optreden, om
zoo de regeering kenbaar te maken, hoe de zaken
staan.
De Heer van Staa vindt, dat de Heer Districtsveearts hier niet ter sprake behoeft te komen, daar
de regeering er zijns inziens niets mede te maken
heeft. W i j zitten hier als particulieren.
De Heer Veenstra is het in beginsel met den Heer
van Staa eens, doch zegt, dat wij allen weten, dat
het met groote lui slecht kerseneten is, en acht het
daarom wenschelijk ze beter in te lichten.
De Heer van Staa w i l hebben, dat de ongenoemde schrijver van het stuk in de Med. en Ber. wordt
aangevallen, om zoodoende op een zuiver standpunt te komen.
De Heer Pet zegt, is het dan zoo zeker, dat er
geen dwang is uitgeoefend. Keer het eens om. Ik
zal bewijzen, dat dit wel degelijk het geval is. Hij
toont een schrijven van den Heer Eggink, waarin
deze doet voorkomen, dat hij uit een officieel
schrijven van den secretaris vernomen heeft, dat
als lid dezer Afd. zou vervallen verklaard worden,
wie voortging of opnieuw begon in te enten tegen
den prijs door het bestuur van 't Fr. R. V . St. vastgesteld. Tevens zegt hij, dat door den Voorzitter
en meer anderen woorden zijn gebezigd, waarin
op dwang in dien zin werd gezinspeeld.
De Heer Boer bevestigt dit, en zegt een dergelijk schrijven tot het bestuur van het stamboek te
hebben gericht, n.1. dat hij niet kon doorgaan met
inspuiten, of hij werd buiten het verband gezet. E r
is dwang uitgeoefend in moreelen zin, iemand kon
geen lid der Afd. zijn en doorgaan met p u i t e n .
Ook werd er gezegd, als er zoo wordt doorgegaan,
doe ik het gratis, zijn dat dan geen dwangmiddelen ?
/ De Voorzitter komt op tegen de hem toegevoegde beschuldigingen en w i l van de vergadering weten, of er iemand ter vorige vergadering aanwezig

64
was, die dit van hem heeft gehoord ? Niemand,
buiten de Heeren Plet en Boer.
De Heer v. d. Meulen leest copie voor van den
brief, dien hij aan de toen afwezige leden heeft gezonden. Hij wil den brief van hem aan den Heer
Eggink geschreven opvragen. Dit wordt goedgekeurd.
De Voorzitter. De Heer Districtsveearts biedt
zijn bemiddeling aan, is het goed dat deze ter vergadering wordt uitgenoodigd ? Algemeen voor.
De Heer Veenstra handhaaft zijn voorstel, om
den Heer Districtsveearts als bemiddelaar op te laten treden om aan de regeering kenbaar te maken,
dat ze verkeerd is ingelicht. De notulen bewijzen
het en de over- overgroote meerderheid zegt het.
De Heer Districtaveearts komt ter vergadering.
Het voorstel Veenstra komt in stemming en wordt
aangenomen met 13 van de 15 stemmen.
De Voorzitter. Mijnheer de Districtsveearts. Over
Uw schrijven is gediscussieerd en de vergadering
wenscht u voor te stellen onder overlegging der notulen, de regeering te willen inlichten.
De Heer Plet vindt, dat hij dan door de vergadering wordt beschouwd als een leugenaar, bedankt
daarom als lid der Afd. en verlaat de vergadering.
De Heer Districtsveearts. Als ik U goed heb begrepen, wil u mij inlichten met de notulen der vorige en deze vergadering, maar dan moeten deze
notulen ook eerst worden goedgekeurd. Dit eischt
al weer tijd en de tijd gaat zachtjes aan voort, zoodat de tijd van inspuiten verstrijkt. Het 2e punt onderhandelen met het R. V. St. moet ook gebeuren.
De Voorzitter zegt, dat hij reeds 2 maal heeft
willen voorstellen, dit punt in rondvraag te brengen, doch dan werd er telkens over heen gestapt.
Hij vindt, dat men een eens genomen besluit kan
herroepen, doch ook ieder vrij kan laten.
De Heer Districtsveearts zegt, dat de groote
kwestie bij de Regeering is, dat er dwang was uitgeoefend, en zoo ze inziet, dat dit niet het geval
is, dat ze er dan wel eens anders over kan gaan
denken. Hij stelt het daarom zeer op prijs, dat de
Regeering wordt ingelicht, maar bovendien acht hij
het in het belang der veeartsen (vooral met het oog
op later, n.1. tuberculine-inspuitingen van rijkswege) dat men een commissie benoemt, om met
den Voorzitter van het Fr. R. V. St. te compareeren, om zoodoende tot overeenstemming te komen.
De Heer Veenstra. Ik voor mij vind dit motief
onvoldoende om er nog eens op terug te komen n
ben er daarom tegen. Doordat de Heer Veenstra les
moet geven, verlaat hij de vergadering.
Voorstel Voorzitter om te onderhandelen.
De Heer Boer zegt, dat hij er nu heelemaal niets
van begrijpt, daar de Voorzitter er vroeger tegen
was.
Voorstel wordt verworpen met 11 van de 14
stemmen.
De Heer Boer zegt, dat de tijd van inspuiten n
te ver heenkomt, en stelt voor het onderhandelen

met het Fr. R. V. St voorloopig uit te stellen, b.v.


tot van 't zomer, wij zijn allen dan ook wat kalmer
geworden.
De Heer W. van Staa gelooft, dat wij feitelijk
verkeerd doen met inspuiten, want wij brengen de
gortige koeien maar op de markt, en helpen zoo
de besmetting bevorderen.
De Heer Districtsveearts niet meer in kwaliteit
op de vergadering behoevende te zijn, verlaat de
vergadering.
Voorstel Boer om tegen den zomer met het Fr.
R. V. St. te onderhandelen wordt aangenomen met
13 van de 14 stemmen.
De Heer Poll zegt, het loopt over de dubbeltjeskwestie, kunnen we het ook hier bepraten om wat
lager dan 75 b.v. 65 ct. ?
De Heer van Staa vindt dat dit nu afgedaan is,
dat we dit op de zomervergadering kunnen behandelen.
De Heer Jansma gelooft, dat het Stamboek ons
nu niet meer noodig heeft, nu de Heer Egging en
Plet doorgaan met inspuiten.
De Heer Hubenet is er voor om notulen etc. op
te maken voor den Heer Districtsveearts en een
brief tegen het schrijven in de Med. en Ber.
De Heer van Staa vindt dit goed, maar dan moeten we de volgende week weer vergaderen. Dit
wordt goedgekeurd en tevens een commissie benoemd, bestaande uit de H.H. Veenstra, van Staa
en v. d. Meulen, om dit voor Vrijdag a.s. in orde te
brengen.
Buitengew. vergadering van Vrijdag 3 Febr. 1900.
le Een schrijven van den Heer Eggink, waarin
deze bedankt als lid der Afd. Friesland der Maatschappij tot Bev. der Veeartsenijkunde enz. Met
algemeene stemmen wordt aangenomen deze brief
niet in de notulen op te nemen, doch wel in het
archief te bewaren.
2e. Een briefkaart van den Heer Boer, waarmee
evenzoo wordt gehandeld.
Daarna kwamen aan de orde de rapporten door
de Commissie opgemaakt om te dienen het eene
tegen het schrijven in de Med. en Ber., het andere
(uittreksel der notulen) om aan den Heer Districtsveearts te worden gezonden.
Behoudens een kleine opmerking om eenigszins
te schrappen en er bij in te lasschen : de Voorzitter zou volgens een lid in dien geest woorden hebben gebezigd. Bij rondvraag bleek, dat behalve dat
lid van een dergelijke uitdrukking niemand iets gehoord had, werden ze met algemeene stemmen
goedgekeurd.
Algemeen werd goedgekeurd om het eerste als
ingezonden stuk te zenden aan de Leeuwarder
Courant en de Med. en Ber.
De Heer Poll kreeg van een onbekende door middel van den Gemeente-Secretaris van Wonseradeel een uitnoodiging om in te spuiten tegen een
vergoeding van 55 ets. Hij had daarop als neven-

65
gaande brief geantwoord, doch tot nu toe geen
antwoord er op- terug ontvangen.
Vergadering van Vrijdag 11 Augustus 1899.
Moet onze afd. nadere aandacht schenken aan
het jaarverslag van het Stamboek ? Het schrijven
van onze Afd. tegen het bericht in de Med. en Ber.
aangaande de tuberculine-kwestie luidde, dat wij in
discussie zouden treden, zoo de schrijver zijn naam
noemde. Alleen in het jaarverslag van het Stamboek werd er wederom melding van gemaakt.
De Heer Veenstra vraagt nu, moeten we dit beschouwen als een voortzetting of heeft dit niets
met het l e te maken. Het verslag is niet waar,
noem alleen maar de zinsnede van inmiddels enz.
De Heer W . van Staa vindt, dat we ons maar
stil moeten houden. Wij kunnen in onze particuliere practijk de lui veel beter inlichten, dan door
dat schrijven.
De Heer Veenstra kan hier wel in meegaan, doch
w i l het niet in den doofpot hebben en zegt, zijn wij
ook verplicht om verder te gaan.
De Heer Zwart is er voor om er op te antwoorden.
De H eer Attema vindt de gezegden onredelijk
e t c , dat dit wel wat ver gaat.
Een voorstel van den Heer van Staa om alles
maar blauw blauw te laten, wordt verworpen met
8 tegen 4 stemmen.
Een motie van den Heer Ymker luidende :
De Afd. Friesland der M . t. B . v. V. in Nederland
vergaderd op 11 A u g . 1899 besluit na lezing van
het jaarverslag van het Fr. R. St. in de Med. en
Ber. van 18 Juni i.1. waar gesproken wordt van
tuberculine-inspuitingen en handelingen van de leden der Afd. b.g. dienaangaande aan het bestuur
van Fr. R. St. mede te deelen, het verzoek tot publicatie in haar orgaan, dat volgens de notulen der
Afd. vergaderingen en de meening der aanwezige
leden, de zaken daar in een onwaardig licht zijn
gesteld.
Vergadering van Vrijdag 29 December 1899.
De Heer Veenstra heeft een schrijven ontvangen
van den Heer Kroes aangaande den z.g. veeconsulent den Heer v. d. Bosch en vraagt naar aanleiding
daarvan of het ook wenschelijk is, dat wij ons hiertegen verzetten.
De Heer Bosma had met den Heer Best (instrumentmaker) een gesprek gehad, waarin deze hem
vertelde, dat die mijnheer v. d. Bosch niet eens
wist wat een maximaalthermometer was, nog veel
minder hoe hij ze moest gebruiken.
De Heer Boer zegt is tuberculine-inspuiten enten ja dan neen, zoo niet (wat men algemeen van
oordeel is) dan kunnen wij met de wet in de hand
er niets aan doen.
Vergadering van Woensdag 24 October 1900.
Vrije mededeelingen. De Heer H . van Staa heeft
de wet op tuberculose en w i l gaarne inlichtingen

geven en beknopt artikelsgewijs mededeelen. Deze


begint.te vertellen,dat dit een afzonderlijke wet is,
die niet onder de Distritctsveearts staat, maar onder 1 inspecteur en 5 adjudant-inspecteurs.
Dit
moeten veeartsen zijn. Nadat de Heer van Staa de
voornaamste punten had behandeld komen de Heeren Veenstra en Boer ter vergadering.
De Voorzitter bedankt den Heer van Staa voor
zijn mededeelingen en zegt mocht er nog iets komen, dan houden wij ons aanbevolen.
Buitengew'. vergadering van Vrijdag 25 Jan. 1901.
Bespreking van de waarde der tuberculine-inspuitingen in Friesland verricht, naar aanleiding
van de behandeling van dat onderwerp door een
Commissie uit het Landbouwcomit (zie Leeuw,
Courant van 17 Jan. 1901).
De Voorzitter leest dit bericht uit de Leeuwarder Courant voor, en z e g t : hoe is dit bij het landbouwcomit gekomen. Wij moeten veronderstellen
van door het Friesch Rundveestamboek, en als men
dan weet, hoe daar de inentingen en controleeringen geschieden, en door wie ze gedaan worden,
dan mag men hier geen peil op trekken en daarom
meende ik en meer met mij, tegen dit schrijven op
te moeten komen, en deze vergadering te beleggen.
De Heer Hubenet is het met den Voorzitter volkomen eens, doch zegt, als wij wat verder gaan en
bezien dat groote kostenbedrag eens, dat er voor
noodig is, is het dan goed deze wet in te voeren ?
De Voorzitter antwoordt, wij moeten eerst het
punt behandelen, waar voor we hier gekomen zijn,
n.1. zullen we een tegenbericht in de Courant plaatsen, ja, dan neen. Misschien kunnen wij daarna
wel over de wet zelve spreken.
De Heer Boer had gehoopt, in de Nederlandsche
Landbouwcourant een uitvoeriger bericht van de
commissie van het landbouwcomit te zullen vinden, doch niets van dit alles, zoodat het er bij hem
niet in w i l , dat dit bericht van het Landbouwcomit
is uitgegaan en buitendien al waren de inspuitingen door veeartsen geschied, dan kon men er nog
geen waarde aan hechten, omdat er bijna nooit
sectie is gemaakt.
De Voorzitter zegt, dit is goed voor ons, doch
niet voor het algemeen, hij haalt een paar voorbeelden aan, n.1. l e van een stier van Ruurd Boonstra, welke hij had ingespoten en gereageerd, deze
was te Amsterdam geslacht en de Heer v. d. Sluis
had een bewijs afgegeven van niet lijdende te zijn
aan tuberculose. W e l had de Heer v. d. Sluijs later
gezegd, dit bewijs uit een oogpunt van vleeschkeur te hebben afgegeven, doen dit baat niet. Het
publiek beschouwde het niet aldus. Verder van een
stier van Hettinga te Cornjum, welke gereageerd
had en later uit een sectie door hem en den Heer
Zwart verricht, bleek in lichten graad lijdende te
zijn aan tuberculose, terwijl de slachter v o l hield
dat het geen gort was. Hiermee wordt nu geschetterd en snijdt toch geen hout.

66
De Heer W. van Staa en anderen weten, dat de
inspuitingen geschieden, tenminste gedeeltelijk,
door een knecht van Haite Schaap.
De Heer Buijterse vindt, dat we alleen maar tegen het courantenbericht op moeten komen en dan
zoo kort mogelijk, waarmee men het algemeen
eens is.
De Heer Attema wenscht nevensgaande motie
luidende :
De Afd. Friesland der Mij. t. B. v. V. in Nederland, vergaderd te Leeuwarden op 25 Januari 1901
geeft te kennen, naar aanleiding van het bericht
in de L. C. van 17 Januari, dat de meening van de
bedoelde commissie uit het L. Comit omtrent de
diagnostische waarde van inenting met tuberculine
niet de hare is,
Zij is van oordeel, dat van een groot deel der op
groote schaal in Friesland genomen proeven de
waarde hoogst twijfelachtig is. Zij spreekt als hare
meening uit, dat proeven genomen in den geest van
het Fr. R. S. voor onzen veestapel een bedenkelijk
gevaar opleveren, dat zoo spoedig mogelijk door
opname van Tuberculose onder de bij de wet vermelde besmettelijke veeziekten moet worden te
keer gegaan,
aan de Leeuwarden Courant te zenden. Dit gaat
vooral het laatste, bij de meeste leden wat te ver.
De Heer W. van Staa had ook een motie, doch
vreest, dat deze bij de meesten ook wel te ver zal
gaan.
Na nog eenige discussies, waarbij een enkele
zich rechtstreeks tot het Landbouwcomit wil wenden, waartegen de Voorzitter opkomt, daar deze
meent, dat we wel een uitvoeriger verslag zullen
krijgen en dan kunnen zien, wat ze schrijven, wordt
de motie van Staa eenigszins gewijzigd en luidende als volgt:
De Afd. Friesland van de M . t. B. v.V. in Nederland gelezen een bericht in de Leeuw. Courant van
17 Januari 1901, waarin wordt gezegd, dat een
Commissie uit het Nederlandsche Landbouwcomit
in een rapport uitgebracht over het ontwerp van
Wet: Bepalingen tot bestrijding van de tuberculose onder het vee, welke Commissie meent uit proeven op groote schaal (met 2500 runderen) in Fries
land verricht, nog geen onvoorwaardelijke diagnostische waarde te mogen hechten aan de inenting
met tuberculine,
gehoord de discussies over dit punt in hare vergadering van heden,
spreekt hare verwondering uit over het feit, dat
een Commissie uit het Nederlandsche Landbouwcomit zich een meening durft vormen over de diagnostische waarde van tuberculine-inspuitingen,
die wel op groote schaal zijn verricht, maar niet
volgens een vast plan door een veearts zijn geleid ;
die grootendeels door een niet-veearts zijn uitgevoerd, terwijl de lijkopeningen slechts uiterst zelden behoorlijk door veeartsen zijn gedaan,
verklaart op grond van tuberculine-inspuitingen

en controleerende lijkopeningen, beide door veeartsen in Friesland verricht, dat de diagnostische


waarde van dergelijke inspuitingen op runderen in
Friesland niet minder groot is gebleken dan van
inspuitingen, die elders in ons land en in het buitenland zijn verricht;
aangenomen en besloten deze aldus aan de Leeuw.
Courant op te zenden en te verzoeken deze in het
Zondagsblad te willen plaatsen.
Vergadering van Vrijdag 12 April 1901.
De Heer Veenstra brengt verslag uit van zijn
reis naar den Haag, waartoe hij was uitgenoodigd
door de Commissie inzake de tuberculose. Verschillende vragen werden hem gedaan, en werd
hem in de le plaats gewezen op het bericht in de
Leeuwarder Courant, hetgeen op een vergis berustte, er stond n.1. tuberculinatie en dit moest zijn
hertuberculinatie. Zoo bijv. wat hij dacht van het
tuberculineeren door leeken en wat aanging de
waarde van de tuberculinatie's in Friesland door
Veeartsen verricht. Over het 1 e had hij zich scherp
uitgelaten en over het 2e dat dit wel degelijk waarde had, omdat door secties aangetoond was, dat
men peil kon trekken op de tuberculine.
Wegens huiselijke omstandigheden moet de
Voorzitter vertrekken en neemt de Heer H. van
Staa, die ook mee naar den Haag is geweest, het
woord aangaande bovengenoemde kwestie.
Zoo werd hem gevraagd, hoe hij er over zou
denken, om proeven te nemen met inspuiten en dan
de reageerenden af te maken, om zoodoende de
veehouders te overtuigen. Hij en de Heer Veenstra
waren het daarover eens, dat al kwam er een specialiteit en deze wees de boeren de tuberkels aan,
deze er toch geen geloof aan hechten, dat zoo'n
klein knobbeltje gort is en voldoende is om het
dier te laten reageeren.
De Heer Boer is het volkomen met den Heer van
Staa eens, want ook hij heeft een sterk bewijs, dat
een boer niet te overtuigen is en wel dit: dat nog
velen bij hem zelfs geen geloof slaan aan de kwade droes, die op het Bildt heeft geheerscht.
Nu wordt overgegaan tot stemming van een afgevaardigde en diens plaatsvervanger. Hiervoor
worden respectievelijk gekozen de Heeren Veenstra en Bergsma.
Hierna wordt het programma van de Algem.
Vergadering ter hand genomen, doch vooraf vraagt
de Heer H. van Staa, die zoolang als voorzitter
fungeert, of er ook iemand is, die aanmerkingen
heeft op het rapport over het ontwerp van wet.
De Heer Attema zegt, als iemand als Prof. Bang
zijn opinie gaat wijzigen wat aangaat tuberculinatie, mogen wij dan onze gedachten daarover wel
uitspreken ?
De Heer H. van Staa kan daarop antwoorden,
dat ook zijn gedachte eenigszins gewijzigd is, n.1.
wat aangaat erfelijkheid en besmetting, want dacht
men eerst alleen aan erfelijkheid, later was het in

67
hoofdzaak de besmetting die de hoofdrol speelde
en nu komt wel degelijk de erfelijkheid weer in
aanmerking, hij weet niet of Prof. Bang ook dit
bedoelt.
De Heer Veenstra komt ter vergadering en neemt
het presidium weer over.
De Heer Attema denkt, dat men bij het Landbouwcomit hoofdzakelijk is afgegaan op de proeven in Friesland genomen, doch de Heer Buijterse
zegt, dat men dan ook wel kan zeggen door het
Friesch Rundveestamboek gedaan.
De Heer H . van Staa vindt, dat het op de algem.
vergadering te doen is in hoofdzaak, hoe wij over
de tuberculinatie en hertuberculinatie denken. Het
l e is duidelijk genoeg uitgesproken, en wat aangaat het tweede, daarover kan de Heer Buijterse
ons het best inlichten.
De Heer Buijterse deelt mede, dat hij een stal
van 20 stuks vee heeft ingespoten, waarvan 15 reageerden. Bij hertuberculinatie reageerden er weer
15 met dit onderscheid, dat er 1 bij was van de le
keer die goed was en omgekeerd, dit is de eenige
keer, dat hertuberculinatie hem in den steek heeft
gelaten.
De Heer J. de Boer heeft bijna dezelfde resultaten, de Heer v. d. Meulen evenwel niet. De Heer
H . van Staa beschouwt het echter zoo, dat de gezonde besmet is en de zieke hersteld.
De Voorzitter zegt, de algemeene opinie is dus,
dat de hertuberculmatie niets afdoet aan de goede
werking der tuberculine.
De Heer H . van Staa w i l , dat er geen tuberculine verstrekt wordt aan maatschappijen, want dan
kan men het even goed aan iedereen geven. Gaarne
zou hij dan ook willen, dat de afgevaardigde aanwijzingen gaf, dat hier in Friesland inspuitingen
geschieden door knechten. De Heer Hibma haalt
ook een paar stallen aan, waar dit is geschied.
Daarna worden behandeld de verschillende artikelen over het rapport van 't ontwerp van wet.
Art. 1. De Heer H . van Staa denkt, dat men de
boeren niet zoo dom moet beschouwen als het
Landbouwcomit, zoodat men redelijkerwijze gerust kan laten staan ; wanneer ze een goede schadevergoeding krijgen of anders een proces-verbaal
komen ze van zelf.
Artt. 3 en 4. De Heer H . van Staa zegt, dit wijst
op hetzelfde als in de wet op Veeartsenijkunde,
dus er kan dunkt hem geen bezwaar zijn. Hiermee
is men het eens.
Art. 5. Niets tegen. Evenzoo Artt. 611. Art. 12
en 17. Om deze te wijzigen is niet noodig.
Art. 15. De toestand blijft gelijk zooals het tegenwoordig is, met dit onderscheid, dat de koe
wordt gemerkt. De boeren krijgen nu ook geen
vergoeding, wanneer het vleesch van een stuk vee
wordt afgekeurd.
Art. 22. Dit is totaal leugen. Want men heeft wel
degelijk bacillen in melk gevonden.
Art. 23 is men het niet eens.

Art. 25 levert geen bezwaar op.


Gekomen tot Art. b van het algemeen programma, merkt de Heer H . van Staa op, om in de wet
op te nemen het verplichtend stellen (vooral met
het oog hier in Friesland op het aantal boterfabrieken) van het pasteuriseeren der melk.
D i t geschiedt ook in Denemarken.
Art. c. De Heer H . van Staa zegt, men kan het
zoo maar niet klakkeloos zeggen een dier is verkeerd ja dan neen. Daarvoor moet men bewijs aanvoeren en dit kan een leek niet. E r zijn zooveel i n vloeden, die er op werken, als b.v. mastitis, enteritis, geven van groote hoeveelheden koud water
enz. enz .
De Heer Buijterse w i l den afgevaardigde geheel
volmacht geven om wat er ook komt zijn meening
te uiten. Hiermee zijn allen het eens.
Vergadering van Vrijdag 24 M e i 1901.
De Heer Veenstra, als afgevaardigde, zegt dat er
zich een interessant debat had ontwikkeld tusschen
de Heeren Lubberink en andere Heeren, waarbij
deze eerste totaal geen waarde hechtte aan tuberculineeren en daarom ongemakkelijk op zijn kop
kreeg. En verder dat de Heer Reimers den Heer
v. d. Bosch, zoogenoemd veeconsulent in Friesland,
had verdedigd als tuberculinator, doch daarbij niet
veel ondersteuning vond.
De strijd van de Afd. Friesland der Maatschappij
ter Bevordering van Veeartsenijkunde in Nederland
met de Fr. Maatsch. van Landbouw omtrent het
tarief voor entingen tegen vlekziekte.
Vergadering van Vrijdag 29 M e i 1903.
De Heer Ymker vraagt inlichtingen betreffende
eene circulaire van 't Bestuur der Afdeeling inzake
vlekziekte.
De Voorzitter geeft in overweging niet in te gaan
op het idee van de Fr. Mij. v. Landb. om het inenten van varkens voor een koopje gedaan te krijgen, maar het oude tarief te handhaven.
Buitengew. vergadering v. Vrijdag 25 Maart 1904.
Naar aanleiding van punt 2 van de agenda :
Bespreking van het Regeeringsbesluit van 20
Febr. 1904, inzake het tarief voor inenting tegen
vlekziekte werd besloten aan den Heer DirecteurGeneraal Lovink de vraag te richten of boven de
30 cent voor het enten ook reis- en verblijfkosten
in rekening kunnen worden gebracht."
Dit besluit werd genomen met een stem meerderheid.
Vergadering van 20 Mei 1904.
Een missive van de afd. Noord-Holland betreffende het Regeeringsbesluit van 20 Febr. 1904 (tarief voor entingen tegen vlekziekte), welke missive
ieder van de leden persoonlijk ook ontvangen heeft.
De Secretaris doet lecture van het volgend verslag van de verrichtingen van het Bestuur naar

68
aanleiding van het besluit der vorige vergadering.
Verslag van den afgevaardigde van het Bestuur
ter conferentie bij den Heer Directeur-Generaal,
Afd. Landbouw.
M. H . !
Ter uitvoering van het besluit der vorige vergadering om aan den Heer Directeur-Generaal van
de afd. Landbouw de vraag te stellen of boven het
vastgestelde tarief voor inenting tegen vlekziekte
nog reis- en verblijfkosten kunnen worden in rekening gebracht, werd door mij het volgende schrijven gericht aan dien Heer Directeur-Generaal :
No. 17.
St. Anna Parochie, 7 April 1904.
HoogEdel Gestr. Heer !
De afd. Friesland van de Maatsch. ter Bevordering van Veeartsenijkunde in Nederland heeft mij
opgedragen U beleefd te verzoeken mij te willen
mededeelen of in het Besluit van 20 Febr. 1904
betreffende de kostelooze verstrekking van entstoffen tegen vlekziekte, bedoeld wordt dat de veearts
die de enting verricht, behalve f 0.30, ook mijlgeld,
reis- en verblijfkosten enz. mag in rekening brengen, indien de inenting geschiedt ten huize van
den veehouder.
De Secretaris van genoemde afdeeling,
R. Boer Hzn.
In antwoord daarop ontving ik het volgende
schrijven :
's Gravenhage, 12 April 1904.
No. 3153. Afd. Landbouw.
Ik heb de eer u mede te deelen, dat ik het op
prijs zoude stellen over de in nevensvermeld schrijven bedoelde aangelegenheid op Donderdag 21
April a.s., des namiddags ten 2 ure, aan mijn bureau, 6 Tournooiveld, alhier, in tegenwoordigheid
van Dr. Poels, Directeur der Rijksseruminrichting
een onderhoud met een uwer bestuursleden te hebben.
Gelieve mij ten spoedigste te berichten of de
komst van een uwer op het voorgemelde tijdstip
door mij mag worden tegemoet gezien. De deswege te maken reiskosten zullen uit 's Rijks kas
worden vergoed.
De Directeur-Generaal,
Lovink.
In de bestuursvergadering van 15 April d.a.v.
werd besloten aan die uitnoodiging te voldoen en
ik als afgevaardigde voor die conferentie aangewezen.
Na eerst nog aan enkele collega's eenige gegevens gevraagd te hebben die ik meende noodig te
kunnen hebben, toog ik den 21 sten April op reis.
Al spoedig ontmoette ik daarop den Heer Districtsveearts van Leeuwarden, die mij mededeelde
dat hij voor dezelfde conferentie opgeroepen was.
Ter bepaalde plaatse aangekomen werd eerst

de Heer van Staa geroepen en eenigen tijd later


mijn persoon.
Op het Bureau van den Heer Directeur-Generaal
Lovink waren aanwezig de Heeren Lovink, Poels,
van Staa en de Referendaris Roest.
Het is mij natuurlijk niet mogelijk het geheele
gesprek woordelijk weer te geven. Dadelijk na de
conferentie heb ik in 'n koffiehuis alles opgeschreven, wat ik mij er van herinnerde. Hier geef ik zoo
goed mogelijk de zakelijke inhoud weer.
De Heer Lovink leidde het gesprek in met te
zeggen, dat het gewoonlijk beter gaat een kwestie
te bespreken dan te beschrijven en hij het daarom
wenschelijk had gevonden een der bestuurders onzer afdeeling uit te noodigen. Hij had uit ons schrijven begrepen, dat er bij de Veeartsen in Friesland
bezwaar bestond tegen het tarief voor de inentingen tegen vlekziekte en dat wij het misschien beter zouden vinden indien het tarief niet precies bepaald was, maar zich binnen bepaalde grenzen bewoog. Hij wilde gaarne vernemen welke bezwaren
wij tegen het vastgestelde tarief hadden.
Ik begon met te zeggen dat de veeartsen in
Friesland niet wenschten een tarief dat zich binnen
bepaalde grenzen bewoog, maar dat het hun beter
voorkwam in 't geheel geen tarief te stellen. Ik
vermoed dat de Heeren niet bekend zijn met de
bezwaren waarmede de inentingen tegen vlekziekte in Friesland gepaard gaan.
De Heer Lovink merkte op dat hem die bezwaren
reeds breed waren uitgemeten.
Ik deelde hem toen mede dat het aantal houders van n of twee varkens zeer groot is, bijv.
wat de entingen van het jaar 1903 aangaat, kon
ik hem opgave doen van eenige veeartsen van verschillende deelen van Friesland. Zoo had in dat
jaar de Heer Ymker in Koudum gent bij 35 houders van 1 varken en bij 59 van 2 varkens. W. van
Staa te Sneek, een streek waar veel varkens gehouden worden, 9 met 1 en 28 met 2 ; Bosma te
Wommels, een dergelijke streek, 11 met 1 en 43
met 2 ; ik 31 metl en 23 met 2 varkens.
Het gemiddeld aantal varkens per eigenaar bedraagt slechts bij Ymker 3.8, bij W. v. Staa 7.7, bij
Bosma 5, bij Hubenet te Dokkum 1.8 en bij mij
3.8. Het gemiddeld aantal varkens dat per dag gent wordt bedroeg bij Ymker 30, W. van Staa 24,
Bosma 50, bij mij 17. Dit komt doordien de houders tot op 3 uren afstand van de woonplaats van
den Veearts wonen. Nemen wij nu als voorbeeld
Bosma die 50 varkens per dag ent. Hij zendt dus
daags te voren een persoon bij de boeren rond om
hen te verzoeken de varkens den volgenden morgen in het hok te houden. Bosma begint dan 's
morgens vier uur en gaat dan met een rijtuig en
twee personen als helpers, de veehouders rond om
te enten, tot 's avonds vrij laat. Als hij nu 30 cent
per varken mag rekenen, zou hij na een dag hard
werken 50 maal 30 cent maakt f 15 kunnen declareeren. Wanneer hij nu daaraf trekt zijn onkosten

69
voor paard en rijtuig, het loon voor 3 helpers, nood
zakelijke reis.- en verblijfkosten, dan zou hij na een
zwaren dag er nog geld bij leggen. Bij de andere
veeartsen is het naar verhouding evenzoo, zoodat
volgens dit tarief onmogelijk te enten is.
De Heer Lovink vroeg daarop aan den Heer
Poels wat hij dacht van die bezwaren.
De Heer Poels erkent, dat de vernoudingen in
Friesland anders zijn dan in andere provincin,
want uit alle provincin, ook uit Friesland, zijn bestellingen voor entstoffen ingekomen.
De entingen gaan toch onder de praktijk door,
zooals bij hem indertijd met de entingen tegen
Longziekte. In Zuid-Holland willen sommige veeartsen wel enten voor f 0.25, deze waren met het
tarief van f 0.30 zeer tevreden. A l s het voor laag
tarief gebeurt komen er veel meer aanvragen, zoodat het financieel nog voordeelig uitkomt, 't Is er
om te doen alles ingent te krijgen en zoodoende
de Vlekziekte te bestrijden. A l s het weinig kost
gaat iedereen er toe over, zoodat het inenten een
gewoonte wordt. Dat gebeurde in den tijd van de
Longziekte ook.
Ik merkte daartegen op, dat ook voor 30 cent de
inenting niet algemeen zal worden. De veehouder
heeft bezwaren tegen de moeite van het inenten :
de varkens moeten gevangen worden en daar het
enten in den tijd van de hooing valt, past hem dat
niet best. Bovendien is hij bang, dat het dier er aan
lijden (reageeren) zal, daarom laat hij slechts enten als er gevaar dreigt, als er in zijn nabijheid
Vlekziekte opgetreden is.
De Heer H . van Staa deed uitkomen, dat in de
gemeenten waar Vlekziekte het meest voorkomt,
ook het meest gent wordt ; in enkele gemeenten
wordt daarom alles gent en in andere waar zich
weinig Vlekziekte voordoet, wordt ook aan de enting weinig gedaan.
De Heer Poels meent, dat er misschien wel gemeenten zijn, waar wel Vlekziekte voorkomt, maar
het niet aangegeven wordt, waarop de Heer van
Staa uit een staat bewijst dat integendeel de inenting de aangifte van Vlekziekte bevordert. De Heer
van Staa deelt verder mede dat het enten in Friesland vooral door de veeartsen bevorderd is, die de
boeren hebben aangespoord met het enten een
proef te nemen.
De Heer Lovink vroeg toen hoe hoog het tarief
van de veeartsen in Friesland is en hoeveel serum
per varken gebruikt wordt.
Ik antwoordde, dat gewoonlijk f 1, soms f 1.25
en enkele malen f 1.50 gerekend wordt, terwijl de
gemiddelde hoeveelheid serum per varken 5 gram
bedraagt.
Dit tarief vond de Heer Poels vreeselijk hoog.
Als hij zoo kon rekenen zou hij de praktijk neerleggen en zich op het enten toeleggen. A l s men
dan een koppel van 100 of 200 varkens ent, wordt
er goed verdiend. Dan is het in Zuid-Holland b i l lijker, waar men met 30 cent best tevreden is. Ik

merkte toen op, dat men dan ook wel steeds 100
of 200 varkens bij elkaar mocht hebben.
De Heer van Staa merkte den Heer Poels op, dat
voor 30 cent toch niet te werken is bij noodenting,
een zaak waar haast bij is en waarvoor de overige
praktijk moet staan, 't Geval doet zich dikwijls
voor dat een houder van 1 of 2 varkens vlekziekte
vermoedt en dadelijk geholpen moet worden. Hoe
dan als die man op een uur of meer afstand woont?
De Heer Poels zegt, dat zulk een eigenaar den
veearts dan moet laten halen per rijtuig. Maar, zegt
de Heer van Staa, als 't een kleine veehouder is,
heeft hij geen paard en rijtuig. De Heer Poels
meent, dat zulk een man er toch wat voor over
moet hebben en een rijtuig moet huren. D a a r ga
je al heen", zegt de Heer van Staa, dan komt het
enten den veehouder toch al veel duurder".
Al
moest de Heer Poels de onmogelijkheid van het
tarief hier duidelijk inzien, hij wilde zulks toch niet
erkennen.
De Heer Lovink vraagt of het inenten met Rijks
serum tegen een tarief van 50 of 75 cent zou kunnen gebeuren.
Ik gaf als mijne meening te kennen, dat tegen 50
cent zeker niet, voor 75 cent misschien wel te enten zou zijn. Maar nog beter is het het tarief aan
de veeartsen over te laten. De concurrentie en het
billijkheidsgevoel zullen de tarieven laag genoeg
houden. Men heeft toch te doen met zijn klanten,
en ook in andere werkzaamheden zorgt men wel
naar en billijk tarief te rekenen.
De Heer van Staa voegt hieraan nog toe, dat in
elke gemeente 3-5 veeartsen werken, zoodat er
concurrentie genoeg bestaat.
De Heer Lovink erkent, dat er verschil bestaat in
de verhoudingen in onderscheidene provincies. Hij
wenscht de zaak bij gemeenschappelijk overleg te
regelen ; we moeten niet tegen elkaar oploopen.
Anders worden er gewoonlijk Kamerleden in den
arm genomen, en ieder staat op zijn stuk.
Ik antwoordde ook van oordeel te zijn, dat a l leen met gemeenschappelijk overleg de zaak te regelen is. Tegen het bestaande tarief zal in Friesland wel geen gebruik gemaakt worden van Rijks
serum, maar zullen de veeartsen als vroeger van
Duitsch serum gebruik maken.
De Heer Lovink zegt ten slotte nog veeartsen
uit de andere provincin te willen hooren, waarna
de conferentie, wat mijn persoon aangaat, werd opgeheven.
Na dien tijd is er door het bestuur dezer afdeeling niets meer van die zaak gehoord.
Tenslotte w i l ik nog opmerken, dat onze afdeeling in deze kwestie weder krachtig werd gesteund
door den Heer Districtsveearts van Staa, waarvoor
hem een woord van dank toekomt.
De afgevaardigde,
R. Boer Hzn.

70
De Voorzitter en blijkens applaus ook de vergadering stemmen in met het woord van dank in ht
slot van dit verslag ; de Voorzitter dankt tevens
den Secretaris voor zijne bemoeiingen.
Uit de hierop volgende discussin stippen wij
het volgende aan. De Heer jansma heeft gehoord
van een tarief van f 0.70 voor een varken, f 1.20
voor twee en vervolgens 30 cent voor ieder varken, doch het bestuur heeft daarvan geen bericht.
Men meent dat het Rijks serum wel goed is, doch
dat daarvan groote hoeveelheden moeten worden
gebruikt, wat bij kleine varkens een bezwaar is.
De vraag door den Heer Bosma opgeworpen of
nu een besluit zal worden genomen over het a l - of
niet gebruiken van Rijks-serum, wordt na discussie
in dien zin beantwoord, dat de vergadering niemand tot iets kan verplichten, doch algemeen keurt
men het gebruik van dat serum af om de daaraan
verbonden voorwaarden.
Komt er een nieuw besluit van de Regeering dan
kunnen wij opnieuw samenkomen.
Buitengew. vergadering van Vrijdag 22 Juli 1904.
De Voorzitter deelt mede, dat een schrijven van
het Bestuur van de Fr. M . v. Landb. aan de afdeeling de aanleiding is tot deze bijeenkomst.
Dat schrijven is van den volgenden inhoud :
Aan de besturen der Afdeelingen.
Van alle zijden komen bij ons k'achten in, dat
de Rijks-veeartsen doorgaan met inenting tegen
Vlekziekte tegen hooger tarief dan door de toezegging van kostelooze verkrijging v.n Rijks-serum
verwacht werd. De inenting tegen 30 cent per stuk
blijft achterwege en heeft op vele plaatsen teleurstelling verwekt.
Met verwijzing naar het artikel van den Heer D .
Schaafsma, voorkomende in het Fr. Weekblad van
18 M e i 1.1. no. 230, meenen wij er nogmaals op te
moeten wijzen hoe de varkenshouders zelf veel
kunnen doen om gunstiger conditie te verkrijgen.
f 0.30 per stuk is geen belooning wanneer een
veearts geroepen wordt voor een enkel exemplaar,
worden echter op een bepaald uur de varkens uit
een bepaalden omtrek samen gebracht of volgt
men de raadgeving van den Heer Schaafsma, dan
wordt een enting tegen 30 cent wel loonend en
zullen H . H . veeartsen eerder genegen zijn volgens
het 30 cents-tarief te enten, 't Is daarom dat wij
ons tot U wenden met verzoek deze zaak zoo mogelijk spoedig aan te vatten .
Gaarne zullen wij van U vernemen voor 1 A u g .
e.k. of door Uwe Afd. in dezen medegewerkt kan
worden of dat zich daartegen bezwaren voordoen."
De Heer Veenstra had met een begeleidend
schrijven van den Voorz. van de Afd. Leeuwarden
deze missive ontvangen met verzoek om medewerking. De Heer Veenstra zag in dat het hier een
algemeen belang gold en had dus in overleg met
het Bestuur der afdeeling van Veeartsenijkunde den
uitslag van deze vegradering afgewa:ht alvorens

er op te antwoorden. Hij is van oordeel, dat de


voorgestelde regeling weinig zal uitwerkei., omdat
hem bij persoonlijke navraag gebleken is, dat de
varkenshouders liever voor een gulden thuis willen
laten enten dan voor 30 cent op een bepaalde
plaats.
Ook andere leden hebben hetzelfde van de veehouders vernomen. De Heer Hibma vertelt dat in
zijn afdeeling beproefd is door advertenties de
varkens bij elkaar te krijgen, maar de veehouders
wilden niet.
Onderscheiden leden geven te kennen, dat zij
wel genegen zijn voor lager tarief dan f 1 te enten,
als er vele varkens kij elkaar gebracht zijn, en ten
slotte wordt unaniem aangenomen om de Afdeelingen van de Fr. M . v. Landb. desgevraagd te berichten, dat de veeartsen wel genegen zijn tegen
lager tarief te enten, als de varkens op een bepaalden dag, uur en plaats bij elkaar zijn gebracht.
Door dit besluit is aan de vraag voor enting tegen lager tarief voldaan, terwijl men algemeen van
oordeel is, dat er door de veehouders zeer weinig
of geen gebruik van zal worden gemaakt.
Onder deze discussies had de Heer de Beyl in 't
licht gesteld, dat een veearts wel eens genoodzaakt kon worden voor 30 cent te enten, w a n n r
een collega in de nabijheid daarin voorging en hij
dus in die streek wel moest volgen.
De Heer Buijterse had tot eenige concessies aangespoord omdat de Regeering er wel eens toe kon
overgaan de enting ook door leeken te doen verrichten, evenals dit ook bij de Tuberculinatie was
geschied.
Eindelijk besprak de Secretaris de wenschelijkheid om bij de afdeelingen der Fr. M . v. Landb.
te bewerken, dat ook die Maatsch. bij de Regeering zal aandringen op verandering van tarief, in
dien zin, dat elke veearts daarin vrij gelaten wordt,
zooals spreker ook reeds in Den Haag bepleit heeft.
Dan komen we op geheel zuiver terrein ; de concurrentie, 't gevoel voor billijkheid, en het zelfbehoud zullen wel medewerken om die tarieven op
een behoorlijk peil te houden. Dan is de strijd van
tegenwoordig opgeheven, de strijd die wij waarschijnlijk op den duur toch wel zullen moeten verliezen, waar we te doen hebben met een machtig
lichaam als de Staat.
Vergadering van Vrijdag 2 September 1904.
Het voorstel Gron.-Drenthe, betrekking hebbende op het verstrekken van Rijks serum aan empiristen, lokt een levendige discussie uit. De Heer v.
d. Meulen is van oordeel, dat het aantal empiristen
reeds klein is en nog alleen uit bejaarde personen
bestaat, zoodat het niet noodig is, daaraan nog b i zondere aandacht te schenken. De Heer Attema
acht het wel noodig omdat er naar zijn oordeel nog
vele zijn.
Anderen willen den afgev. een carte
blanche geven om eerst eens te hooren wat de afd.
Gron.-Drenthe ter toelichting heeft aan te voeren.

71
De Heer H . van Staa zegt, dat het inenten met
Vlekziekteserum door empiristen ten deele van de
Districtsveeartsen afhangt, die in de voorwaarden
waarop de inenting wordt toegestaan kan bepalen,
dat alleen gedipl. veeartsen dit werk mogen verrich
ten. Bij overtreding echter kan alleen de veehouder
worden gestraft, niet de persoon die inent. In provincies waar het aantal gediplomeerde veeartsen
groot genoeg is heeft dit geen bezwaar, maar op
andere plaatsen zal 't niet gaan de empirici buiten
het inenten te houden.
Maar bovendien is het toch geraden om de
eischen niet al te hoog te stellen, en zoodoende een
nieuw wapen in handen van de agrarirs te geven,
waarmee zij hun voordeel bij de Regeering kunnen
doen, die op den duur wellicht niet aan hunne w e n schen weerstand kan bieden. Spreker geeft daarom
in ernstige overweging niet te tornen aan het recht
der empiristen en hen niet te bemoeilijken bij het
inenten.
Besloten wordt met algemeene stemmen, dat de
afgev. zal stemmen tegen het voorstel GroningenDrenthe.
Vergadering van 19 M e i 1905.
De Heer Bergsma komt terug op de oude kwestie : tarief bij varkensenting. Volgens een circulaire
aan de leden der Afd. Idaarderadeel der Fr. M . v.
L., door den Secretaris gezonden, blijkt dat collega
v. Royen zal enten tegen 30 ets. per stuk, bij de
eigenaars aan huis, mits vooraf wordt opgegeven
en de varkens in 't hok worden gehouden. De Heer
v. Royen had reeds de vergadering verlaten.
Waar de Heer v. Royen aldus door Tacoma
wordt gedwongen, ziet de Heer Bergsma zich op
zijn beurt genoodzaakt toe te geven. Anderen, zoo
de Heer Ymker, vragen hoe nu in 't vervolg te handelen. De Heer Feddema had collega ten Hoopen
gesproken over dit punt en deze had gezegd, te
zullen gaan enten voor 30 ets., mits op een bepaalde plaats samen komende ; anders 60 k 75 ets.
Vergadering van 17 November 1905.
De Heer R. Boer leidt de bespreking in omtrent
dit punt. In den tijd van de 30 ets. kwestie dacht
de Heer Poels bij lager tarief alle varkens in Nederland gent te krijgen. E n hoe is nu het resultaat ? Is er toename van het getal entingen ? en
door het lagere tarief ? Bij hem is de invloed gering of misschien nul. E r waren wel meer entingen,
maar doordat er meer vlekziekte voorkwam, wat de
omgeving meer tot enten noopte. Hij meent dat
van een algemeene enting nog geen sprake is. 't Is
voor een boer te veel moeite, hoe gering die ook
is. Hij vraagt inlichting omtrent andere streken.
De Heer Hubenet zegt, dat in zijn streek meer
noodentingen geschied zijn. De veehouders wachten de ziekte af, zelfs tegen lager tarief.
Bij de discussie over dit punt worden allerei zijwegen ingeslagen, en gesproken o.a. over het al of
niet rendabele van een enting tegen 30 ets., de ge-

ringe ambitie van de veehouders, ook nog als ze


30 of 40 ets. betalen, de sliuksche wegen door
sommige veehouders bewandeld om een noodenting als preventieve enting te doen voorkomen ;
maatregelen om dit tegen te gaan enz. Men is het
vrijwel eens, dat het verwachte succes van de gratis verschaffing van entstof nog niet daar is en men
het ook niet spoedig kan verwachten.
Vergadering van Vrijdag 7 September 1906.
Vrije mededeelingen en voorstellen. Door den
Heer Attema wordt de wenschelijkheid betoogd
van het aanleggen van een klapper op den inhoud
van de verschillende jaargangen van ons T i j d schrift.
De Heer v. d. Meulen deelt mede, dat hij bij twee
boeren onder de kalveren eenige patinten had met
een oogziekte, die veel overeenkomst vertoont met
de houw op 't oog" zooals die bij schapen is beschreven. De oogen gaan tranen, een paar dagen
daarna etteren, de cornea wordt troebel en vertoont
ontwikkeling van bloedvaten, 't Is nu eens meer
dan minder erg, soms worden de dieren totaal
blind.
De Heer Bergsma had 't zelfde bij een koppel
hokkelingen waargenomen maar schreef dit toe aan
't sterke stuiven van een naburigen weg. Met koud
houden waren ze na tien dagen alle genezen.
De Heer Bosma had n dergelijk kalf in behandeling gehad.
De Heer Attema vraagt of de dieren ook hoestten en w i l deze keratitis in verband brengen met de
dezen zomer eveneens veel voorkomende longwormziekte, omdat bekend is, dat dezelfde parasieten in het oog kunnen verzeilen. De meesten zijn
't niet met hem eens.
De Heer Huizinga vraagt of er ook ervaringen
bestaan omtrent de werking der verschillende sera
bij jonge kalveren.
De Heer Bergsma had goede resultaten gehad,
anderen minder gunstige.
Ook de ervaringen met Vlekziekteserum zijn over
't geheel niet gunstig. De Heer Bosma zag bij nood
enting verslechtering door serum-injectie.
De Heeren H . van Staa en Attema deelen mee,
dat bij hen miltvuurentstof in voorraad is.
Verder wordt nog gediscussieerd over de boutvuurenting. Over 't geheel is men het eens, dat de
verschillende entingen er niet beter op geworden
zijn bij 't gebruik van de entstoffen bereid aan de
R. S. L
Vergadering van Vrijdag 5 October

1906.

Vrije mededeelingen.
Door den Heer Hubenet wordt gevraagd of boutvuur ook te herkennen is wanneer geen uitwendige
locale zwellingen te vinden zijn. B.v. bij boutvuur
in de ingewanden. Ofschoon hierover zich eenige
discussie ontspint kan niemand hem veel licht verschaffen.

De Heer de Beijl spreekt van een lijden bij 6


weken oude biggen te Akkrum, dat door den Heer
Poels voor borstziekte werd gehouden. De dieren
waren kortademig. Ofschoon op dien leeftijd meer
pest voorkomt, scheen dit hier niet het geval te
zijn.
De Heer Hubenet, die in de vorige vergadering
niet aanwezig was, komt met de, toen ook reeds
gedane, mededeeling omtrent slechte resultaten
der vlekziektenoodenting bij gebruik van serum der
R. S. L
De Heer H . van Staa deelt mee, dat hij den Heer
Poels hierover sprak en dat deze beweerde, dat het
serum van de R. S. I. minstens even krachtig was
als dat uit Duitschland en de meeste sterfgevallen
bleken geen vlekziekte, maar varkenspest te zijn.
Verder werd nog gesproken over miltvuurenting.
De Heer H . van Staa deelt mee, dat door collega
Jansma in een beslag vee waar miltvuursterfgevallen waren voorgekomen, alle verdachte dieren w a ren gent, ook paard en geit. Eerst kregen ze 10 gr.
serum, waarbij drie dagen later een dier ziekteverschijnselen vertoonde. N u kregen alle 50100 grm.
serum, waarbij 8 stuks ziek werden met temperaturen tot boven 4 1 C . Van deze 8 ernstig zieken
stierf n, ofschoon de Heer Jansma meer sterfgevallen had verwacht en de overlevenden ernstig
hadden geleden. E r g schitterend waren de practische resultaten van de enting dus nog niet.
Vergadering van Vrijdag 7 December 1906.
De Heer Huizinga deelt mee vele gevallen van
longaandoeningen, bij hokkelingen vooral, te hebben waargenomen, die bij lijkopening 't beeld van
een chron. lobulaire pneumonie opleverden zonder
dat hij longwormen kon vinden.
De Heer ten Hoopen had dergelijke gevallen
waargenomen en tracht dit te verklaren als de
longjacht langs den IJsel en andere rivieren waargenomen. In een drogen zomer zouden de dieren
op de naweide, vooral ook op landerijen naast
stoffige wegen een inhalatiepneumonie door stof
krijgen.
Ondanks de lijkopeningen door den Heer H u i zinga verricht, beweert de Heer Attema, dat longwormen de oorzaak zijn. Hij heeft deze steeds gevonden en nooit iets anders.
De Heer Bergsma maakt melding van een rund,
een 4e a 5e kalfs koe, die aan het spronggewricht
een tiental woekeringen had ter grootte van dikke
noten, 't Waren geen wratten. Ze zaten subcutaan
en vrij beweegelijk. Hij vermoedde meer een sarcomateus karakter. Verder naar boven aan de inwendige vlakte van den schenkel zaten een groot aantal kleinere dito. Hij wist niet welke therapie toe
te passen. Operatief ingrijpen leek hem niet gunstig. Veel licht werd hem niet verschaft.
Vergadering van Vrijdag 19 A p r i l 1907.
Bij punt 2, ingekomen stukken, wordt gelezen

een schrijven van de H.H. Eggink en Plet, waarbij,


ze verzoeken opnieuw lid der Afd. Friesland van
de Maatschappij ter Bevordering van Veeartsenijkunde te worden.
Verder deelt de Secretaris mee, dat in Januari [ J .
op uitnoodiging van den Voorz. der Fr. M . v. L .
met dezen was besproken het punt : Veeverloskundigen. Hierbij werd meegedeeld, dat van de
Afd. Wonseradeel der Fr. M . v. L . een voorstel bij
het Hoofdbestuur was ingekomen tot opleiding van
veeverloskundigen om daarmee in een behoefte te
voorzien. Door hem was geadviseerd over dit onderwerp het oordeel van de Afd. Friesland der M .
ter Bev. v. Veeartsenijkunde te vragen. Als zijn persoonlijke meening had hij op verzoek meegedeeld,
dat hij er, ook voor de veehouders, geen voordeel
maar een nadeel in zag en dus van elk standpunt
die opleiding moest afkeuren. Van de bij de Afd.
N.-Holland ingewonnen inlichtingen, waar men aan
dit punt uitvoering had gegeven, werd mededeeling
gedaan.
Van het houden dezer vergadering was kennis
gegeven aan den Voorz. der Fr. M . v. L., maar een
nader schrijven was niet ingekomen. De Secretaris
meende dat wij geroepen zouden worden in deze
ons oordeel uit te spreken. E r ontspon zich een levendige gedachtenwisseling over dit onderwerp,
waarbij bleek, dat men vrij algemeen eens was, dat
er, niet zoo erg als sommige veehouders roepen,
maar toch hier en daar behoefte bestaat aan degelijke verloskundige hulp, maar dat deze moest worden verleend niet door veeverloskundigen" maar
door veeartsen, wier getal in deze provincie nog
gerust kan worden vermeerderd. Die veeverloskundigen zouden zich ten slotte tot algemeen nadeel
ontpoppen als empirici met een zeker stempel van
degelijkheid.
Van sommige zijden en wellicht niet ten onrechte, wordt aan veeartsen zelf de schuld gegeven van
deze kreet om hulp, door 't niet willen verleenen
van verloskundige hulp.
Vrije mededeelingen.
De Heer Ferwerda vraagt wat diagnose gesteld
moet worden bij kalveren, 2 a 3 weken oud, die
slecht drinken, frequente ademhaling, kuchen en
diarrhee vertoonen.
De Heer de Beyl had van dergelijke patinten
Iongen en lever aan de R. S. I. gezonden en ten
antwoord ontvangen dat de necrose-bacil de oorzaak was.
De Heer Kingma denkt aan septische pleuropneumonie. Van twee zieke kalveren die met serum
waren behandeld, was n hersteld, de andere gestorven en deze toonde bij lijkopening een pleuropneumonie.
De Heer Ferwerda had ook de diagnose daarop
gesteld, maar omdat een therapie met extract,
chinae succes gaf, begon hij te twijfelen aan de
juistheid zijner diagnose.
De Heer Nauta vraagt wat therapie te nemen,

73
als het ondeugd vastzit", bij pas gekalfd hebbende koeien.
Verschillende middelen worden genoemd.
Sommigen meenen dat men met een endometritis
catarrhalis heeft te doen ; anderen denken aan enkel digestiestoornissen ; de eersten meenen dat deze consecutief zijn.
De Heer Bergsma vraagt omtrent de seruminjectie bij vlekziekte of hij ook meer dan de gewone dosis cultuur moet inspuiten, wanneer hij,
zooals soms bij zeer zware varkens, 70 a 80 gram
serum inspuit. De Heer H . van Staa ontraadt hem
dit. 't Is gebleken dat de cultuur van Poels even
sterk is als die van Hchst.
De Heer Nauta vraagt nog welke entstof preferabel is bij boutvuurenting die uit Parijs of die van
Poels. De Heer H . van Staa zegt, dat de resultaten van de boutvuurentstof van Poels over 1906
schitterend zijn, beter dan over 1905 met watjes.
De meeste dieren zijn echter nog gent met stof uit
Parijs. Waar met de entstof van Poels 't vorige
jaar 2 % sterfte voorkwam, bedraagt die over 1906
y %, ofschoon zeer varieerend bij verschillende veeartsen.
Nog eenige discussie wordt gevoerd over het enten met le en 2e vaccin of direct met het 2e alleen.
De Heer Ferwerda deelt mee, omtrent het serum
tegen kalverziekten, dat hij 20 kalveren op 2 stallen inspoot, waar vroeger de methode van Poels
was toegepast, echter met onvoldoende resultaat.
Waar beide middelen nu werden toegepast bleven
de dieren in leven, waar alleen serum werd geinj i ceerd zonder toepassing der methode Poels, stierven er een vijftal.
De Heer Bergsma verdedigt nog eens de methode Poels mits ze goed toegepast wordt.
De Heer H . van Staa oppert nog eens de meening, dat verandering van stal en stier soms wel
succes geeft.
De Heeren Bergsma en Kingma opperen bezwaren tegen 't gebruik van zware, n.1. 2-jarige en
oudere stieren bij enterrieren, daar ze oorzaak kunnen zijn van moeilijke verlossingen.
2

Vergadering van 23 Augustus 1907.


De Heer Bergsma deelt mee onaangename ervaringen te hebben opgedaan met de boutvuurenting.
Hij entte met l e en 2e vaccin en zag na ongeveer
drie dagen dieren sterven aan boutvuur. De Heer
Kingma deelt mee dat hij nu weer ent met vaccin
uit Parijs.
Ook de Heer Bosma vindt het een
dwaasheid de entstof van Poels te gebruiken ; ook
hij gebruikt die uit Parijs. Ook anderen achten de
gegevens der R. S. I. onbetrouwbaar en beschouwen de entingen met de entstoffen van die inrichting als proefnemingen te haren bate.
De Heer ten Hoopen stelt voor Dr. Poels uit te
noodigen, naar aanleiding van het jaarverslag
190405 der R. S. I. in de afd. Friesland een lezing te houden over de serumtherapie. Daar uit de

besprekingen blijkt dat hierbij niet volle ernst bestaat, maakt de Voorzitter een einde aan de discussie hierover ; enkele leden blijven er voor.
Verder wordt door den Heer Boer een instrument om pillen in te geven zeer gerecommandeerd,
't Is van billijken prijs en ook door een boer te
hanteeren.
De Heer Kingma spreekt over een rund, waarbij
het water nu en dan in stralen uit neus en mond
liep, waarbij zich later een Ionglijden vertoonde.
De Heer Bergsma deelt een geval mee van vermoedelijke halswervelfractuur bij een paard. Het
dier kon niet van den grond eten en was pijnlijk
aan den 5en halswervel. Thans verbetert de toestand iets. De Heer Bosma voorspelt echter ten
slotte toch een slecht uiteinde, zelfs ai wordt het
een half jaar lang iets beter.
Dezelfde vermeldt een geval van kalfziekte een
week na het kalven.
De Heer W . van Staa vermeldt een dito geval.
De Heer Huizinga spreekt over kalfziekte" bij
het schaap, waarbij hij meermalen uitmuntend succes had met de Schmidt'sche therapie.
Vergadering van Vrijdag 15 November 1907.
Boutvuur. De Heer Ymker leidt het punt in. Hij
wijst nog eens op het verschil in resultaten verkregen met de entstoffen tegen boutvuur afkomstig uit
Parijs of uit Rotterdam. Bij de laatste zijn in den
korten tijd van haar bestaan reeds herhaaldelijk
wijzigingen aangebracht. Hij had treurige ervaringen er mee opgedaan, die hem doen denken aan
zeer uiteenloopende stammen van boutvuurbacillen
waarbij slechts tegen enkele immuniteit wordt veroorzaakt. De Heer Hubenet had in 1906 gent a l leen met Parijsche stof; dit jaar met poeiervormige
entstof van Poels l e en 2e vaccin. Hij had na een
enting drie dooden gekregen, waarbij hij aan miltvuur dacht, 't Bleek echter dit niet te zijn. Ook het
onderzoek van aan de R. S. I. gezonden stukken
vleesch had tot resultaat enkel : geen boutvuur".
Allerlei onaangename curieuse verschijnselen deden zich voor ; zelfs infectie met doodelijken afloop na injectie met 2 / % carbolsolutie, ofschoon
de spuit gedesinfecteerd was. Bij een boer die zelden last van boutvuur had, zag hij nu een dag na
de enting een sterfgeval optreden.
l

Ook de Heer Feddema had kalveren na de enting zien ziek worden onder dezelfde symptomen
als straks genoemd. Hij had de Poelssche stof l a ten rusten en verder Parijssche gebruikt.
De Heer Boer had met Parijssche stof geen dooden en bij de Poelssche 4 stuks van 400 entingen.
De Heer de Beyl had evenzoo geen dooden met
de stof uit Parijs en 5 van 300 met die van
Poels.
De Heer ten Hoopen had van 600 entingen met
stof uit Parijs geen dooden.
Uit de besprekingen blijkt dat men algemeen
meer nadeelen ondervindt van de Poelssche dan

74
van de Parijssche stof en aan de laatste verre de
voorkeur geeft.
De wenschelijkheid wordt betoogd om een nauw
keurig overzicht over de entingen in Friesland verricht te verkrijgen en na eenige bespreking wordt
besloten een commissie te benoemen, bestaande
uit 3 leden, die ten spoedigste de gegevens over
1907 zal verzamelen. Met algemeen goedvinden
worden door den Voorz. hiertoe benoemd tle H . H .
Attema, Ymker en ten Hoopen. Deze aanvaarden
de opdracht om zoo mogelijk in de Januarivergadering te rapporteeren.
De Heer H . van Staa doet eenige mededeelingen
omtrent het verloop van de huidige epezotie van
mond- en klauwzeer.
Over 't geheel treedt de
ziekte goedaardig op in Friesland, 't Opstallen had
in 't begin goede resultaten opgeleverd, 't Helpt in
den laatsten tijd echter niet meer. De late aangifte
van sommige veehouders was hierbij een groot
struikelblok, 't Principe dat hier voorzat, om n.1. de
smetstof tot n verblijf te beperken, werd daardoor tegengewerkt. Menschen en vogels niet te
vergeten brengen het over en ongetwijfeld gaan
ook deze er aan lijden. In den winterstaltijd zal de
ziekte afnemen, of ze uit te roeien zal zijn, moet de
tijd leeren.
Velerlei dragers van smetstof moeten in 't oog
worden gehouden, b.v. kisten met veekoeken die
van een fabriek naar verschillende boerderijen
gaan, meelzakken en dergelijke. Ter beteugeling
moet er medewerking zijn van allen die er bij betrokken zijn en ook vooral van de veehouders.
De Heer Boer maakt attent op het gevaar dat
de melkbussen opleveren. De melkrijder wordt besmet en besmet op zijn beurt, vooral ook als deze
zelf vee houdt en dat ook gaat lijden.
Men is het eens dat het zeer moeilijk is, om wanneer de zuiveldirecteuren geen voldoende medewerking verleenen, hierin verbetering aan te brengen. Steriliseeren van de buitenkanten der bussen
zou nuttig zijn. Maar n directeur vond zelfs alle
maatregelen tegen mond- en klauwzeer overbodig ;
hoe moeten de betrokken boeren er dan wel over
denken.
Waar een der aanwezige leden pleit voor doorzieken, wijst de Heer H . van Staa op de daaruit
voortvloeiende groote nadeelen de grenzen zouden ongetwijfeld zijn gesloten, zoodat bij de belangrijke uitvoer van vee naar 't buitenland in den
herfst enorme schade zou zijn geleden. W e moeten tegenover het buitenland zeer voorzichtig zijn.
Er is nu en dan groot gevaar voor sluiting der
grenzen geweest. De Heer Boer ziet ook geen heil
in doorzieken. Dit valt ook niet mee.
De Heer Boer ziet geen nut in opstallen, dan
misschien alleen van de lijdende dieren en vindt er
groote bezwaren in, vooral bij weidkoeien.
De
fleer H . van Staa deelt echter een geval mee, waar
voor Rijks rekening een stal werd gebouwd met
prachtig resultaat.

' Vergadering van Vrijdag 24 Januari 1908.


De Commissie omtrent de in 1907 dr de veeartsen in Friesland verrichte boutvuurentingen
brengt bij monde van den Heer Attema rapport uit.
Hij licht, toe de wijze waarop de Commissie heeft
gehandeld om hare gegevens te verkrijgen en deelt
mee dat deze door slechts twee collega's niet waren verstrekt. Thans blijkt dat in 1907 totaal gent
zijn 11469 stuks waarvan 6397 met entstof van de
R. S. I. en 5072 met Parijssche vaccin. Van de
6397 waren 229 met Watjes, 4620 stuks met poeier
l e en 2e entstof en 1548 alleen met 2e entstof geent. Van de 5072 waren 2008 met l e en 2e vaccin
3064 alleen met 2e vaccin behandeld.
Van de 229 stuks met watjes behandelde stierven 4 aan boutvuur; van de 4620 ( l e en 2e stof
van Poels) 34 ; van de 1548 stuks (2e entstof
Poels) 8 stuks ; dus van de 6397 met stof van de
R. S. I. gente dieren 46 stuks. Van de met vaccin
uit Parijs behandelde dieren stierven van de 5072
stuks slechts 7. Een zeer gunstig cijfer dus ten
bate van de Fransche entstof.
Verder blijkt uit deze statistiek dat het verschil
in resultaten met l e en 2e vaccin of alleen met 2e
vaccin zeer gering is (2 van 2008 of 5 van 3064),
zoodat van practisch standpunt enting met alleen
2e vaccin uit Parijs zeer voldoende is. Uit de haar
verstrekte gegevens bleek der Comm. dat de entplaats weinig of niets afdoet tot het succes, evenzoo of men al of niet vooraf ontsmet. Door de verschillende collega's schijnt zeer verschillend gehandeld te worden, ook bij 't enten van zeer jonge
dieren b.v. 2 maanden oud ; de meesten echter herhalen in dat geval de enting met 2e vaccin op den
leeftijd van 6 a 7 maanden.
Verder wordt nog gesproken over 't voorkomen
van boutvuur bij niet gente dieren, zooals dat
meer of minder nauwkeurig is waar te nemen bij
vleeschkeuring. De Heer de Raadt weet zoo ongeveer hoeveel van de uit nood geslachte graskalveren aan boutvuur leden.
Besloten wordt dat de Comm. een verslag van
haar enqute zal zenden aan ons Tijdschrift en aan
Dr. Poels.
Inenting tegen miltvuur. Dit punt wordt ingeleid
door den Heer jansma. Hij doet mededeeling van
de door hem verrichte entingen, laat daarbij echter
die met vaccin uit Parijs rusten. In vijf beslagen
werd sedert Sept. 1906 serum en cultuur van de
R. S. I. gebruikt. In een beslag stierven toen (4 en
11 Sept.) twee koeien aan miltvuur, waarna op 19
Sept. aan de verdachte dieren ( 76 stuks, koeien,
schapen, varkens en paarden samen) ieder 10 grm.
serum werd toegediend. 27 Sept. stierf een rund
en kregen alle overige dieren nog eens 10 grm. serum en l e cultuur. O p 9 Oct. stierf toen weer een
koe. Den 11 en Oct. volgde de enting met 2e cultuur en dit alles zonder eenige stoornis.
In een tweede beslag werden in Januari 1907 na

75
een sterfgeval alle (acht) verdachte gezonde dieren met serum later met serum en cultuur, vervolgens met 2e cultuur gent. Deze enting verliep zonder hindernissen.
In een 3e beslag werd ook in Jan. 1907 na een
sterfgeval evenzoo gehandeld met 46 verdachte
dieren ; in een 4e in Juli met 4 dieren. Later werd
die enting toegepast bij enkele dieren in beslag 1
en 2 zonder belangrijke moeilijkheden. Een later
in beslag no. 1 aan miltvuur lijdend dier werd met
goed succes met serum behandeld en weer alle
dieren opnieuw gent.
Den 8en October 1907 kregen 27 melkkoeien
ieder 10 gram serum en l e vaccin. Gedurende de
inspuiting van serum werd een dier ziek, hoestte,
kreeg tympanitis en was reeds stervende toen alle
dieren ingespoten waren. Een uitgebreid oedeem
aan kop, buik, uier en spenen en in de darmstreek
trad op en binnen een uur was patint dood. De
andere 26 bleven geheel normaal. Een uitgebreid
lijkonderzoek werd ingesteld door Dr. de Blieck
met den Districtsveearts, die telegrafisch in kennis waren gesteld. De verklaring werd gezocht in
het serum van een andere diersoort afkomstig en
een bijzondere gevoeligheid van dit individu.
Den 5en December 1907 werd aan 24 koeien 10
gram serum toegediend ; een y uur later waren
acht dieren ziek, waarvan drie ernstig en binnen
een uur waren alle 24 stuks ziek, vnl. onder dezelfde symptomen als het dier op 8 Oct. De ergst
aangetasten werden van den stal genomen en de
oedemen koud gehouden. Geen enkel dier stierf.
De enting met l e vaccin werd nu uitgesteld tot 7
December en met 2e vaccin geschiedde op 19 December zonder stoornis.
In December 1907 werden in een 5e beslag, nadat een paard en een koe aan miltvuur stierven, 51
dieren met 10 gram serum en le vaccin behandeld,
terwijl 2 zieke dieren genazen na toediening van
200 resp. 150 gram serum. Den 28en December
werd 2e vaccin toegediend, alles zonder stoornis.
Omdat de waarborgtermijn van het Rijk was verstreken vroeg no. 2 weer enting aan. In tegenwoordigheid van den Districtsveearts werden op 9 Jan.
JJ. 13 dieren ingespoten met 10 gram serum. Reeds
na 20 minuten begonnen bij een viertal dieren zich
ziekteverschijnselen te vertoonen als tevoren, doch
in niet erge mate. Alle herstelden na koud houden.
De conclusie werd getrokken, dat de herhaalde
injectie van serum de meeste gevaren oplevert.
De Heer Eggink heeft vrijwel dezelfde ervaring
opgedaan. Den 23 Jan. 1908 entte hij in een beslag voor de tweede maal met serum en l e cultuur.
Een half uur later viel een rund dood, en een oogen
blik later waren zes stuks ziek onder de genoemde
verschijnselen, die echter herstelden na buitenbrengen en koud houden.
De Heer H . van Staa zegt, dat men aan de R. S.
I. er ook nog niet veel van schijnt te begrijpen. Hij
maakt er op attent, dat het serum als curativum
2

prachtig werkt. Bij een temperatuur van 4 2 daalt


deze binnen 5 uren op 3 9 .
Enkele leden betwijfelen nog of 't aan 't serum
ligt, omdat de eerste injectie geen nadeel aanbrengt.
Inenting tegen mond- en klauwzeer. De inleider,
de Heer H . van Staa, deelt mee dat het serum tegen deze ziekte door de R. S. I. aan de districtsveeartsen wordt verstrekt, 't Is een serum van hyperimmune dieren, 't Kan geen ziekte veroorzaken,
't Werkt niet curatief maar alleen preventief. In
een ziekenstal geeft het bij gezonde dieren weinig
meer als ze niet geheel apart staan. In een beslag
bij Franeker waren acht dieren ziek ; 4 hokkelingen
die apart stonden werden ingespoten. N a drie dagen waren ze nog volkomen gezond, maar den 4en
dag was er n ziek ; den 5en dag ook de twee
andere. De dieren heeten pl.m. 10 dagen immuun
te blijven. Men moet dus ongeveer drie maal i n spuiten, telkens 20 gram.
In Bozum waren in een beslag van 30 stuks twee
dieren, naast elkaar staande, ziek. De 28 nog geheel gezonde werden ingespoten. N a 3 dagen was
nog alles goed, maar net als in Franeker, waren er
den 4en dag zieken. Den 9en dag werden ze voor
de tweede maal ingespoten en nu bleef het er bij,
zoodat men hier succes schijnt te zullen hebben.
Over 't geheel verloopt deze epizotie licht. Soms
blijft een half beslag gezond. Of ook een samentreffen in deze schijnbaar goede resultaten van enting kan verschaffen, is nog een vraag.
De Heer Eggink vraagt hoe het staat met de besmetting na afloop van de ziekte. Zouden in 't l e
geval door den Heer van Staa genoemd, ook de
eerst zieke runderen de andere nog kunnen besmetten ? De ontsmetting der dieren blijft thans
achterwege.
De Heer H .van Staa geeft toe, dat ontsmetting
der dieren van groot belang is, maar als de eigenaar 't niet goed vindt, mogen we het niet doen.
Er zijn voorbeelden dat een doorgeziekt dier, ofschoon zelf weer gezond, de besmetting overbracht. Waarom ook kan een dier, zonder zelf te
lijden, niet evengoed de smetstof overdragen als
elk ander voorwerp, zegt de Heer Eggink. Hij acht
de enting overbodig ; 't rekt het proces maar.
De Heer Eggink maakt er ook nog op attent,
dat het gaan met een zeug naar den beer de smetstof over en weer kan worden versleept.
Vrije mededeelingen.
De Heer ten Hoopen deelt mee, dat vier hokkelingen waren voorgedragen ter overname door het
Rijk als vermoedelijk lijdende aan tuberculose.
Men vond een groot aantal gezwollen lymphklieren
en kolossale vermagering. Daar hij afwezig was
en reeds een was gestorven, had de Heer de Raadt
lijkopening gedaan en daarbij geen tuberculose gevonden, maar pernicieuse anaemie. De Heer de
Raadt had reeds vroeger bij een paar kalveren ongeveer dezelfde verschijnselen voor en na den

76
dood waargenomen. Waar in 't l e geval het voeren van lijnzaad als oorzaak werd genoemd, kan
dit hier niet gelden, als niet gevoerd. Ook blauwgras werd genoemd als ziekteoorzaak.
De Heer Eggink had dergelijke gevallen waargenomen, waarbij hij dacht aan lymphatische leucaemie en waarbij ijzerpraep. en zouten naast
krachtige voeding succes hadden gegeven.
Vergadering van Vrijdag 15 M e i 1908.
Ichtyolpastilles. A l s inleider van dit punt deelt
de Heer Hubenet mee, dat hij betere resultaten
had met bacillolzalf met de spuit ingebracht bij de
bekende chron. vaginitis der koeien dan met ichtyolpastilles. De vele handteekeningen van veeartsen
in een circulaire van Broc. en Stheeman over deze
pastilles hadden hem deze vraag doen stellen. Hij
vindt ze lastig in te brengen.
De Heer Kingma meent dat 10 % ichtyolzalf
nog al eens wit vloeien tengevolge heeft. De Heer
Boer heeft waargenomen, dat de dieren persen,
mest en urine ontlasten, den staart afhouden, zoodat het hem te gevaarlijk was bij drachtige koeien.
Hij gebruikte een zalf van vaseline met 2 % bacillol en 2 % ichtyol en dit bevalt hem best. 't Wordt
den geheelen winter door twee maal per week
aangewend. Hij heeft nu geen last en goede resultaten. In twee stallen waar o p b r e k e n " vroeger
veel voorkwam, hadden alle dieren nu op tijd gekalfd.
De Heer Bergsma had bij een veehouder, waar
elf koeien opbraken", deze dieren gedurende vier
weken behandeld, met ze eerst alle dagen, later
om den anderen dag en ten slotte eenmaal in de
week in te spuiten. Alle dieren werden drachtig.
Een dergelijk succes had hij in een ander beslag.
De Heer Kingma vindt dat oudere dieren beter
genezen dan jongere. De Heer Boer meent dat de
pukkels nooit verdwijnen ; hij kent daaraan geen
diagnostische waarde toe en anderen met hem.
Zelfs bij gunstige resultaten na de behandeling bestonden ze nog. Bij 99 % van alle dieren vindt men
ze. Hij doet, evenals ook anderen, eerst een paar
malen den boer de manipulatie voor en laat hem
verder 't zelf doen.
De Heer Bosma zegt, dat ichtyolpastilles hem
goed bevallen. Hij laat ze gedurende drie weken
om den anderen dag inbrengen en had uitmuntende resultaten in een paar beslagen.
Op een vraag van den Heer de Beyl of 't uitpersen geen nadeel oplevert, zegt deze nog dat hij
een oogenblik de kling laat dichthouden en de zalf
smelt spoedig. Hij kan de pastilles gemakkelijk met
de hand inbrengen.
De Heer Bergsma acht de spuit beter ; de zalf
komt dieper in de vagina.
De Heer Boer deelt mee, dat in tijdschriften
meermalen de stier de overdrager van de smetstof
Wrdt genoemd en men deze daarom na elke dekking w i l ontsmetten. Maar hij kent twee gevallen,

dat bij het gemeenschappelijk gebruik van een


stier door verschillende boeren, maar n last had
van dit lijden en de andere niet. Hij vraagt daarom of dit gevaar wel zoo groot is. Deze gevallen
pleiten er tegen, want van ontsmetting was hier
geen sprake bij den stier.
De Heer Bosma en enkele anderen denken aan
stalinfectie. Dan zou uitwendige reiniging reeds
veel kunnen doen en den Heeren Kingma en Boer
laten dit dan ook steeds doen naast de andere behandeling
De Heer Attema behandelt alleen de zieken enkel met bacillol met goed succes.
Vrije mededeelingen en voorstellen.
De Heer Attema maakt attent op de z.g. Russische klysteer-spuit, eigenlijk een alphaspuitje",
die ook voor andere doeleinden is te gebruiken,
b.v. bij groote wonden.
De Heer Bergsma demonstreert een spuit voor
irrigatie van den uterus, 't Is een variatie op de
bekende glazespuit, waarbij hij de vloeistof met
kracht kan inspuiten. Tevens toont hij een apparaat om pillen in te geven van zeer eenvoudige
constructie.
Vergadering van Vrijdag 30 October 1908.
Vrije mededeelingen.
De Heer Hubenet deelt mee, dat hij slechte resultaten heeft gehad met de behandeling van de
infectieuse vaginitis van koeien met ichtyolbougies.
De stier behandelde hij niet.
De Heer Bosma, die n dag na de tochtigheid
met de behandeling begint en deze om den anderen dag laat toepassen, ziet de meerderheid de
volgende maal drachtig worden. Hij behandelt de
stier met wassching en inspuiten van het praeputium met sublimaat 1 per mille
De Heer Boer behandelt met een zalf van 2 %
^acttiol, 5 % ichtyol in vaseline en heeft goed
succes. Hij behandelt den stier niet en ziet hierin
ook weinig voordeel, daar n.1. in een paar beslagen
dit lijden bestond en door hem behandeld werd,
terwijl in andere, waar dezelfde stier dekte, 't lijden geheel niet voorkwam.
De Heer ten Hoopen behandelt met 10 % bacillol. Hij erkent dat het door sommigen zeer gevreesde persen bestaat, zelfs een paar uren kan
duren, maar hij heeft er nooit schadelijke gevolgen
van gezien. Hij laat het met een week pauze tweemalen doen in een beslag, maar de eigenaar durfde
de derde maal niet weer om 't persen, 't Succes
was prachtig. Alle dieren werden drachtig en abortus kwam niet voor. In een tweede beslag ging het
evenzoo heel goed.
De Heer Bosma herinnert aan de nieuwe behandelingswijze van Poels met uitkrabben van de pukkels met den scherpen lepel en toucheeren.
Verder deelt de Heer Huizinga nog mee, dat hij
kalfziekte zag optreden bij een koe drie weken na

77
een abortus. De gewone therapie gaf ook in dit
zeer buitengewone geval uitnemend succes.
In een ander geval, lang na 't kalven optredende,
had hij dezen zomer evenzeer succes.
De Heer ten Hoopen had deze behandeling toegepast bij een koe, die leed aan z.g. retentio Iochiae
zijns inziens een chronische indigestie en met goed
succes.
Het gevaar voor mastitis wanneer de boeren zelf
gaan insuffleeren wordt zeer verschillend beoordeeld.
De Heer Bergsma spreekt nog over een nieuwe,
dikkere draadzaag van van Staa. De Heer Bosma
acht het instrument in elk geval gevaarlijk voor 't
moederdier en de kettingzaag is ver te prefereeren.
Vergadering van Vrijdag 8 Januari 1909.
Plaatsvervangers. Op welke wijze kan de afd.
bevorderen, dat veeartsen bij ziekte of langdurige
afwezigheid een plaatsvervanger kunnen krijgen ?
De Heer R. Boer, steller der vraag, licht deze nader
toe. Hij betoogt, dat we tot nu toe in dezen totaal
geen regeling hebben, en voor iemand, die jaren
in de praktijk zit en geen connecties meer heeft
onder de studeerende jongelui, is het vaak lastig,
iemand te vinden, vooral buiten de vacanties aan
's R . V . A . S. Bij de medici bestaat een bureau, dat
zich daarmee belast. Zou dat bij ons ook niet kunnen ? Collega's uit Indi, die tijdelijk in Holland
zijn zouden voor het praktijk waarnemen waarschijnlijk Wel te vinden zijn en ook onder hen, die
het praedicaat veearts nog niet bezitten, zijn er zeker wel, geschikt en bereid, zulks te doen. Spreker
stelt zich nu voor, dat we ons moeten wenden tot
het Hoofdbestuur of de Comm. v. Beroepsbel.
Het denkbeeld vindt algemeen bijval. De uitvoering is misschien toch niet zoo gemakkelijk.
De
Indische collega's konden wel eens veeleischend
en niet heel geschikt blijken.
Communico wordt genoemd door den Heer E g gink. De Heer Kingma vreest, dat het Hoofdbestuur niet mag meewerken tot het doen van praktijk door hen, die hun diploma nog niet hebben.
Anderen vinden dat geen bezwaar. De Heer H . van
Staa w i l het voorstel van den voorzitter steunen.
W e moeten de zaak goed aanpakken, officieel.
Dan hebben de veeartsen de meeste kans om een
goed plaatsvervanger te krijgen. Daarom dienen
we ons te wenden tot het Hoofdbestuur. De Heer
Veenstra vindt het een mooi idee, 't is de aangewezen weg. 't Reglement zal ons wel binden aan
het Hoofdbestuur. Hiertoe wordt besloten, 't bestuur der Afd. met de uitvoering belast.
De Heer W . van Staa leidde de vraag in : Is de
handeling van de Seruminrichting tegenover de
Friesche veeartsen correct ? Bedoeld werd het
vanwege de R. S. I. te houden clinisch onderzoek
bij de leden van het Friesch Rundvee-Stamboek.
Aanvankelijk zal het vee van 20 veehouders onderzocht worden. Daardoor worden de veeartsen

benadeeld, terwijl de veearts ter plaatse veel beter


met locale toestanden op de hoogte is en dus voor
het onderzoek de aangewezen persoon is.
Meerdere leden blijken kennis te dragen van het
voorgenomen onderzoek en allen zijn het er over
eens, dat de handelwijze niet correct is.
De Heer Eggink brengt in het midden, dat het
er op aan komt, van wie de actie uitgaat : van de
R. S. Inr. of van het Bestuur van het Fr. RundveeStamboek. De Heeren van het Fr. Rundvee Stamboek zijn ons niet gunstig gezind. Er worden door
meerdere leden verschillende feiten genoemd,
waaruit het duidelijk wordt, dat onze belangen
door geen van beide lichamen behartigd worden.
Wij moeten daar tegen opkomen, maar hoe ? B e sloten wordt tenslotte, dat een Commissie van 3
leden, waartoe gekozen worden de H . H . Bosma,
Feddema en W . van Staa, zich zal wenden tot het
Hoofdbestuur om onze belangen te behartigen.
De Heer Feddema vraagt het oordeel der vergadering over de resultaten, verkregen met de door
de regeering gevolgde methode ter bestrijding der
tuberculose, 't Is z j . geld weggooien, waar we tegen op moeten komen. Hiermee stemt de Voorzitter niet in, terwijl anderen meenen, dat het niet op
onzen weg ligt, de genomen maatregelen te trachten in andere richting te sturen.
De Heer H . van Staa wijst op het groote gevaar
gelegen in de boterfabrieken. Daar moet de smetstof vernietigd worden. Uitgeteerde runderen, lijdende aan open tuberculose, worden toch opgeruimd, zijn immers ten doode opgeschreven. Vooral
de kalveren worden van uit de zuivelfabrieken besmet. Ook dienen we ons best te doen betere stallen te verkrijgen.
Hiermee is men het eens. Doch de eerste weken
krijgt het kalf zoete melk, hoe moeten we daarmee, vraagt de Heer Eggink. Uiertuberculose komt
toch voor.
Verschillende leden voeren over deze belangrijke
zaak nog het woord. In aansluiting hierbij verhaalt
de Heer Attema, dat in 2 door hem getuberculineerde beslagen vele koeien reageerden en alle
kalveren. De Heer Nauta vermeldt van tuberculinatie aan de Kimswerder zuivelfabriek, waar van
130 kalveren geen enkele reageerde, terwijl bij een
veehouder, die niet aangesloten was bij de fabriek
van de 10 3 reageerden.
De Heer Kingma kreeg verschillende reacties
met tuberculine van de Rijksseruminrichting en van
't Abattoir te Leiden bij dezelfde runderen.
Vergadering van Vrijdag 28 M e i 1909.
Vrije mededeelingen en voorstellen.
De Heer van der Meulen verkrijgt het woord en
houdt een betoog over de belooning ons door de
provincie toegekend voor het toezicht op de veemarkten. Deze is te laag, wat allen beamen. W e l
betaalt de provincie de helft van het salaris, dat

78
we als gemeente-veearts genieten, maar dat moet
buiten beschouwing blijven : de veeartsen toch, die
niet voor markttoezicht worden aangewezen, ontvangen die provinciale toelage even goed.
Verschillende sprekers voeren over dit onderwerp het woord. Er wordt op gewezen, dat het
markttoezicht vroeger weinig beteekende, en nu
steeds nauwkeurige inspectie plaats moet hebben.
't Resultaat is, dat men besluit, voorloopig een
afwachtende houding aan te nemen.
Vervolgens wordt er van gedachten gewisseld
over de wijziging aangebracht in de maatregelen
ter bestrijding der Rundertuberculose. Men is het
er treffend over ens, dat dit is het voorspel van
het einde.
Hierna worden verschillende Sera besproken, als
streptococcen en pyogenes en coliserum. Over de
resultaten der eerste twee verkeert men nog in
twijfel, met het laatste had men afwisselend succes. De Heer Attema paste het toe zonder gunstig
gevolg, terwijl de Heer W. van Staa er de goede
werking van zag.
Een volgend onderwerp, het tuberculineeren, gaf
geen nieuwe gezichtspunten te aanschouwen. Dat
er met tuberculine van verschillende herkomst zeer
afwijkende reacties werden verkregen, bewijst o.a.
een geval aangehaald door den Heer Kingma. Hij
tuberculineerde een 15-tal koeien met tuberculine
der R. S .L en zag dat
reageerden. Later werden
dezelfde dieren getuberculineerd met tuberculine
van Dr. de Jong (uit Leiden) en nu waren er
slechts
die een te groote temperatuursverhooging kregen. Welke tuberculine is nu de ware ?
De Heer Bergsma brengt de boutvuur-enting op
het tapijt. Hij zou er zeer voor zijn, als we allen
dezelfde stof gebruikten tegen een uniform-tarief.
Niemand spreekt hem daarin tegen, maar ieder
voelt, dat deze wensch steeds zal blijven een
droombeeld.
Tenslotte vestigt de Heer Attema de aandacht
op het feit, dat de Dauerthermometers onbetrouwbaar zijn. Dit was reeds geconstateerd en nu is
hem bij onderzoek gebleken, dat alle koortsthermometers, ook de kleinste, met nauwe kwikbuis
dus, in meerdere of mindere mate het gebrek hebben, dat men door korte stooten de kwikkolom kan
doen rijzen.
Nadat de Voorzitter de Commissie inzake het
clinisch onderzoek op tuberculose vanwege de R.
S. I. voor het Fr. Rundvee Stamboek bij een 20-tal
veehouders in Friesland verricht, heeft verzocht in
de eerstvolgende vergadering haar rapport te willen uitbrengen, wordt de vergadering met een opwekkend woord gesloten.
Vergadering van Vrijdag 27 Augustus 1909.
Yohimbine. De Heer R. Boer vertelt van het
goede succes, door Yohimbine verkregen bij een
luien stier. Hij gaf per dag 3 maal 0.1 gram, 3 da-

gen achter elkaar. Verbetering was reeds merkbaar en na een tweede toediening eener gelijke
hoeveelheid was de geslachtsdrift geheel naar
wensch. De Heer Bergsma had niet zoo'n gunstig
resultaat verkregen. De Heer van Rooyen diende
met goed gevolg cantharide toe.
Pyogenes-serum. De Heer Attema vraagt naar
de resultaten der pyogenes-serum therapie bij de
infectieuse mastitis, bekend als wrang. Nieuws
werd er dienaangaande niet medegedeeld. De behandeling met jodoform collodium leverde volgens
de meening van meerdere collega's wel goede uitkomsten. De Heer Attema gebruikte op dezelfde
wijze voor jaren reeds Joodvasogeen.
Verschillende practische zaken worden nog besproken. Zoo prijst de Heer Attema een kinderklomp waarin bij het toongedeelte eene opening,
als het instrument om varkens per os medicamenten toe te dienen.
Verstopte slokdarm. De Heer Hubenet zag bij
een stalhouder 5, 6 paarden achter elkaar met een
verstopte slokdarm, tengevolge van het voeren
van gedroogde pulp met gebroken haver en dito
boonen, overgoten met water. De oorzaak moet
gezocht worden in het zeer groote uitzettingsvermogen der gedroogde pulp, zoodat men dergelijke
gevallen kan voorkomen, door het mengsel 's
avonds van te voren te bereiden en rijkelijk met
water te bedeelen.
Vergadering van Vrijdag 26 November 1909.
Vreemde voorwerpen in de slokdarm. De Heer
Attema vraagt naar de methode om manueel, zonder slokdarm sonde, uit den oesophagus aardappels te verwijderen. Als ze boven zitten kan hij
het best doen, maar het gelukt hem nooit, ze naar
boven te schuiven, als ze verder naar beneden zitten. De Heer Plet vertelt een geval van een paard,
waarbij het corpus alienum 5 dagen bleef zitten.
De Heer Boer had veratrine-injecties hooren noemen.
Vergadering van Vrijdag 28 Januari 1910.
Vergiftiging grondnotenkoek. De Heer Kingma
vertelt van koeien, die heftige longaandoening kregen na 't voeren met grondnotenkoek. De koeien
waren zeer benauwd, dispnosch. De Heer Attema
vraagt of de grondnotenkoek wel de oorzaak is. Hij
voert ze ook, zonder nadeel.
De Heer H. van Staa gelooft het wel degelijk.
Voor enkele jaren zijn die gevallen, vooral in de
praktijk van den Heer Hibma, veelvuldig voorgekomen. Een coperatieve aankoopvereeniging had
grondnoten gekocht. Van het Landb. proefstation,
waar een monster onderzocht werd, kwam bericht,
dat het gehalte en samenstelling goed waren, doch
in de koek wat schimmel zat. Aangeraden werd,
met den contractant te onderhandelen en de koeken, bijaldien deze wat wilde korten, te nemen.
Zoo geschiedde. De koeken werden ontvangen en

79
opgeslagen
De schimmel nam toen sterk toe.
Koeien, er mee gevoerd, kregen longaandoeningen
en vooral frappeerde de sterk opgetrokken buik,
die soms nog weken, nadat ze genezen waren bleef
bestaan. Enkele koeien stierven. Bij sectie werd
niets gevonden. De leverancier, Twijnstra, was zoo
royaal, de geleden schade, door Hibma geraamd
op f 1000, geheel te vergoeden.
Hoe men de longaandoening moet verklaren,
weet men niet. De Heer Bosma vermoedt dat het
een lijden van het zenuwstelsel is, door de toxinen
veroorzaakt. Hier zal de opgetrokken buik, die toch
wijst op toxische kramp der buikspieren, ook door
verklaard kunnen worden. De Heer ten Hoopen
vermoedt dat de vergiften langs de Iongen afgescheiden worden, deze prikkelen en daardoor hoesten zullen opwekken. Bij de chronische vorm van
kalfzikte waarbij we een eigenaardige reuk in den
adem krijgen, klaarblijkelijk veroorzaakt door giftige gassen, langs de longen uitgescheiden, beginnen de koeien ook te hoesten.
Hierna komen ter sprake de lijnkoeken, die ook
wel eens verdacht worden, vooral als miltvuuroorzaak. Men heeft tot nu toe echter nog geen enkel bewijs kunnen vinden.
Miltvuur. De Heer Bosma vindt het toch eigenaardig, dat tegenwoordig miltvuur voorkomt op
plaatsen, waar 't vroeger niet was.
De Heer H . van Staa zegt dat we met een uitspraak in dezen voorzichtig moeten zijn. Vroeger
werd het dikwijls niet bekend en als de eigenaar
kans ziet, verkoopt hij een aan miltvuur gestorven
koe ook wel. Als voorbeeld : Op het Bildt verloor
een boer plotseling een stier. Deze werd op de
plaats zelf den hals afgesneden en geslacht voor
de consumptie. Op diezelfde plaats kuilde de boer
eenigen tijd later gras in, en toen hiervan gevoerd
werd, stierven 2 of 3 koeien aan miltvuur en bleek
dus achteraf dat ook de stier, door het bloed waarvan de kuil besmet was, aan miltvuur was gestorven.
De Heer ten Hoopen merkt op, dat dikwijls blijkt
bij het voorkomen van miltvuur, dat in denzelfden
stal onder dezelfde verschijnselen reeds eerder een
koe gestorven is, dat honden en katten, die er van
gegeten hebben, gestorven zijn en in de vaart geworpen, en zoo bij hoogen waterstand op het ondergeloopen weiland belanden en een nieuwe bron
van infectie vormen.
Ook bieten zijn gevaarlijk, volgens de waarneming van den Heer H . van Staa. In Gorredijk had
een veehouder veel last van miltvuur in een bepaald stuk weiland. Daarom werd dit omgezet in
bouwland ; er werden bieten op geteeld en toen
men er mee begon te voeren, gingen er 3 runderen
dood aan miltvuur. De Heer Veenstra herinnert
zich een zelfde geval. De Heer van Staa hoort telkens nog stukken weiland b o u w " noemen, die
vroeger om dezelfde reden zijn omgewerkt geworden. De Heer de Raadt vermoedt, dat de hooge

waterstand van dit jaar nadeelig werkt. De Heer v.


Staa bevestigt dit. Bij Munnikeburen is een veenpolder. Voor 7 jaar liet de gebruiker van den polder water inloopen en kreeg miltvuur. Later niet
weer Dit jaar weer water in laten loopen en weer
miltvuur, en beide keeren op 't zelfde stuk land,
dat vroeger erf geweest was en waar veel koeien
begraven waren.
Achter Oldeboorn liep een polder onder. De man
verloor meerdere koeien aan miltvuur. Bij onderzoek bleek, dat deze en nog meer andere, die ziek
werden, alle water kregen uit n pomp. Het vee
dat het uit een andere pomp kreeg, bleef gezond.
De oorzaak zal dus hier ook in het grondwater
moeten worden gezocht. Bij het bacteriologisch
onderzoek van bloed leerde de ervaring, dat in
bloed uit de tepels dikwijls geen miltvuurbacillen
gevonden worden, terwijl 't bloed uit de jugularis
van hetzelfde cadaver een positief resultaat oplevert. In het algemeen komen tijdens het leven geen
bacillen in de circulatie, vandaar dat het naaststaande dier slechts zelden wordt aangetast door
rechtstreeksche infectie.
De Heer de Raadt vermeldt een geval van een
veulen, vier dagen oud, met tetanus, waaruit dus
blijkt, dat het incubatietijdperk korter is dan zeven
dagen. Een veulen met luchtzakcatarrh, dat als genezen is ontslagen, blijkt bij zijn nieuwen eigenaar
in het oude stadium te zijn teruggevallen.
Verschillende gevallen van navelbreuken in de
praktijk waargenomen en behandeld worden nog
besproken. De Heer Bergsma gebruikt bichr. kalic.
zalf. De Heer Bosma raadt een elast. ligatuur aan,
terwijl de Heer de Raadt de ijzeren klem aanwendt.
Vergadering van Vrijdag 27 M e i 1910.
Enkele mededeelingen uit de praktijk van den
Heer ten Hoopen. De sobere agenda bracht hem er
toe, toch iets er op te zetten, als bladvulling en
tevens in de hoop enkele collega's te trekken.
De mededeelingen, een viertal, zijn :
1. Behandeling van luchtzakcatarrh. O p de v o rige vergadering vermeldde de Heer de Raadt een
geval van luchtzakcatarrh bij een veulen door hem
behandeld en als genezen ontslagen. Dit veulen
veranderde van eigenaar en kwam toen in sprekers streek. Spoedig werd zijn hulp reeds ingeroepen, omdat het lijden zich opnieuw sterk openbaarde. De luchtzak was zeer uitgezet, ongeveer
15 c M . in lengte vanaf den kaakrand zich uitstrekkend, gevuld met dun muco-purulent secreet. Op
de plaats der oude litteekens werd natuurlijk zonder vrees geincideerd, met den scherpen lepel de
luchtzak van binnen afgekrabd en vervolgens een
draineerbuis aangelegd.
Uitspuiting geschiedde
met adstringentia, zonder resultaat. Toen werd
formaline ingespoten, eerst 1 op 10, later 1 op 3
deelen water. Duidelijk was inkrimping zichtbaar
en toen na eenigen tijd de draineerbuis verwijderd

80
werd, kwam na een hoestbui de luchtzak door den
mond naar buiten.
2. Het jodeeren, dat spreker toepast bij castraties. De resultaten zijn goed. In n geval, 't betrof
een 4-jarige hengst, waarbij wat heel veel jodium
tinctuur was gebruikt, om daarmee het scrotum
ook wat te doen krimpen, kwam van de vloeistof
wat op de zaadstreng, met het gevolg, dat even
later het paard heftig begon te slaan, blijkbaar
zeer pijnlijk was, zoodat de eigenaar hem ontbood
om terstond terug te komen. Het geval verliep verder zonder stoornis.
3. Torsio uteri. Het trok sprekers aandacht, dat
hij dit voorjaar zeer veel gevallen van torsio uteri
ter behandeling kreeg, en wel 11 op 64 verlossingen. Z . i . is de oorzaak hiervan te zoeken in het
minder volumineus voedsel van dezen winter, n.1.
weinig hooi en zeer veel krachtvoeder. N a herhaaldelijk beproefd te hebben bij het staande dier de
torsie op te heffen door draaiing van het kalf,
steeds te vergeefs, was het hem dezen winter gelukt en na dien ging het steeds. De manier waarop wordt zoo goed mogelijk aangeduid. Opmerkelijk was, dat alle torsie's naar links waren.
Naar aanleiding hiervan vermeldt de Heer K i n g ma, dat hij verleden jaar 17 gevallen behandelde.
D voeding is bij hem steeds intensief.
Hij rolt
steeds de lcoe over den rug, wat hem best bevalt.
De Heer Bergsma doet evenzoo en constateert dat
de draaiing moet geschieden naar die zijde waar
bij exploratie de streng te voelen is. De Heer Bosma weet bij het staande dier de torsie steeds op te
heffen door wenteling van het kalf. A l s het eenmaal over de helft is, gaat het bijna van zelf.
Vergiftiging. De laatste mededeeling betreft enkele gevallen van vergiftigingen. Op verschillende
plaatsen kwamen acute vergiftigingen voor bij
koeien, nadat ze gevoerd waren met z.g. liezen.
Symptomen : dispnoe, angstig, pijnlijk gezicht,
verlammingsverschijnselen (niet staan kunnen) en
enkele binnen een uur dood. Andere genazen na
behandeling met koud water en waren binnen 24
uur weer normaal. Oorzaak onbekend.
Spreker
denkt aan een plantenvergiftiging als zoodanig,
terwijl de Heeren Bosma, Veenstra en van Staa
meer denken aan een schimmelintoxicatie.
De Heer Bergsma vermeldt hierna, dat 10 k a l veren bij n eigenaar achtereenvolgens stierven,
onder loodvergiftigingsverschijnselen. De oorzaak
werd echter niet gevonden. De Heer Bosma zag
vergiftigingen na het toedienen van drinken, verwarmd in koperen vaten. Hij wijst er verder op,
dat in sommige gevallen in de wei alcoholomzetting plaats heeft, waardoor ziekteverschijnselen
kunnen ontstaan na 't gebruik daarvan. De Heer
Boer vermeldt vergiftigingen door lood, dat zich
bevond in slataarde uit een sloot naast een verver.
Tuberculine-reactie. Vervolgens werd het bekende onderwerp tuberculine-reactie" besproken.
De Heer Kingma vertelt van een stier, door c o l -

lega Zwart getuberculineerd, zonder reactie te vertoonen, die later, na verkocht te zijn, opnieuw
werd onderworpen aan de tuberculineproef en toen
een positieve reactie gaf. Dergelijke gebeurtenissen zijn voor den eigenaar en den betrokken veearts alles behalve aangenaam.
De Heer Bosma heeft er met de heeren van de
Fr. Mij. v. Landbouw over gesproken en hun voorgesteld, uit verschillende streken koeien te laten
reizen, de helft der dieren te tuberculineeren, de
andere helft niet en dan van beide groepen de temperatuur op te nemn, om op deze manier uitgemaakt te zien, in hoeverre temperatuursschommelingen als gevolg van het reizen en het zich op
den vreemden stal niet rustig bevinden, kunnen optreden. Hij vermoedt, dat deze wel meer dan een
/ zullen bedragen en dus de grens, o.a. door
Japan gesteld zullen overschrijden.
De Heer Boer verhaalt van een stier, die verkocht was en in Leeuwarden van Rijkswege door
een aan de R. S. L verbonden veearts werd getuberculineerd. Het dier had enkele wormbuilen, die
door den veearts werden geopend. De stier reageerde. De eigenaar was over een dergelijk eigenmachtig optreden van een ambtenaar zeer verontwaardigd en volgens sprekers meening terecht,
't Is bovendien zelfs denkbaar, dat de temperatuurs
verhooging als gevolg der operatie intrad.
De Heer Kingma nam kalfziekte waar bij een
koe, die voor de 15e maal kalfde. De Heer Feddema bij een voor de 14e maal, terwijl de Heer Bosma het zag bij een 18-jarige. Dezelfde nam dit
voorjaar in de weide bij enkele koeien hevige icterus waar, waarbij de slijmvliezen de kleur van mahoniehout aannamen. Bij sectie van een gestorven
dier bleek een duodenaal-catarrh te bestaan, zeer
waarschijnlijk veroorzaakt door ranunkels. 't Viel
spreker toch op, dat dit voorjaar in de weiden
buitengewoon veel boterbloemen stonden, 't was
n geel veld. O p stal zetten en het toedienen van
middenzouten bracht spoedig genezing. Symptomen waren : trage defaecatie en tympanitis ; daarna slapte.
Als bijzonderheid vermeldt hij hierna nog een
door hem verrichte verlossing bij een hokkeling
van slechts 13 maanden.
]

Vergadering van Donderdag 25 Augustus 1910.


Varkensziekten.
Onder vrije mededeelingen
vraagt de Heer Huizinga naar de resultaten der
vlekziekteenting, of men ook weet, of borstziekte
etc. door de vlekziekte-enting verspreid worden.
De Heer Hubenet had veel last van naziekten : niet
eten, hoesten, etc, spoot toen alleen serum in en
kreeg dezelfde resultaten, tot bloedspuwen toe. De
Heer Feddema had langs de Ee veel gevallen van
borstziekte, ook wel voor de enting, 't kan dus niet
aan de enting toegeschreven worden.
De Heer
Boer had eveneens slechte resultaten, kon de ver-

81
schijnselen echter niet onder de symptomen van
borstziekte of varkenspest samenvatten. De Heer
ten Hoopen had ook enkele gevallen ; meent dat de
dieren reeds aangetast zijn voor de enting en dat
de verschijnselen zich daarna openbaren, omdat
door het geboden verzet bij het enten het weerstandsvermogen daalt.
De Heer Attema entte indertijd twee varkens van
100 K . G . met serum en cultuur, die 3 dagen later
ziek werden ; 1 stierf. Bij sectie niets te vinden.
De andere had verhoogde temperatuur en was stijf,
overigens geen verschijnselen. Deze Kreeg nog 25
cM*. serum en genas. Dit was z. i . entvlekziekte.
Vooral met zwaardere varkens moeten we voorzichtig zijn. De Heer ten Hoopen beaamt dit, hij
geeft zware vette varkens steeds zeer weinig cultuur en een ruime dosis serum. Als we ons aan de
voorgeschreven dosis houden, zullen de varkens de
eerste dagen altijd ziekteverschijnselen vertoonen.
De Heer Huizinga had in een koppel vlekziekte
en entte dus allen met serum. Later werden er varkens bijgekocht, deze werden gent met serum en
cultuur. Enkele der alleen met serum gente varkens werden daarna blauw, genazen echter weer na
een tweede serum-injectie.
Dr. Nauta entte 2000 varkens, waarvan wel 1500
stierven, alle aan pest of borstziekte. Hij is van
meening, dat deze ziekten wel degelijk door de
vlekziekte-enting kunnen ontstaan. De resultaten
van borstziekte-serum zijn volgens hem nihil.
Attema is 't met Dr. Nauta eens. Hij merkte op, dat
varkens van de markt te Groningen of Leeuwarden
gehaald, alle pest krijgen. De wagens der vervoerders zijn genfecteerd. De symptomen zijn : kwijnen, diarrhee, bloedspuwen, zweren, vooral bij de
kleinste. Het komt ook wel bij oudere varkens
voor. Hij zag 't wel bij dieren van 70 K . G . Dr.
Nauta vraagt, of we ook moeten aandringen op
wettige maatregelen tegen pest en borstziekte. A l les komt op de markt.
De Heer Huizinga merkt op, dat in Groningen
't zelfde denkbeeld geopperd is door Bruyel, waarbij de districtsveearts opmerkte, dat de ziekte, die
voor enkele jaren in Holland voorkwam, vanzelf
verdwenen was. De Heer Zwart vertelt 't zelfde
van Noord-Holland, waar 't zoo erg is geweest,
dat de grenzen er om gesloten werden.
Dr. Winkel zag tegen borstziekte 80 varkens i n enten met borstziekte-serum ; 20 stierven, de rest
kwijnde uit.
De Heer Attema merkt op, dat D r . Poels het afmakingssvsteem tegen de varkenspest aanbeveelt.
Mastitis. De Heer Feddema vraagt naar de resultaten der entingen tegen de infectieuse mastitis,
bekend als wrang of droop. Hij spoot er 100 in,
waarvan 23 droop kregen. Hij had er matige resultaten mee als curativum, slechte als preventivum.
De Heer R. Boer schreef om serum en kreeg tot
antwoord, dat hij met de inspuiting wachten moest

tot er gevallen voorkwamen, kreeg dus geen se-?


rum. Tot nu toe is er bij hem nog niets van gekomen.
De Heer Attema kreeg hetzelfde antwoord : ze
moesten eerst weten, door welke bacterin de i n fectie werd veroorzaakt. Toen zich gevallen voordeden, stuurde hij uiersecreet en kreeg toen na
1 0 dagen bericht, dat het vooral pyogenesbacillen waren en dus pyogenes-serum moest worden
gebruikt, dat hem ook gezonden werd. Over de
resultaten kan hij nog weinig melden.
De Heer ten Hoopen had goede resultaten. Hij
vraagt den Heer Feddema, of deze ook controleproeven nam, want zonder die zijn de resultaten
niet op te geven. Hij spoot bij een vetweider van
de 100 guste en katve koeien er 40 in, 60 niet.
Van de 40 gente kregen er 7 droop, 3 in ergen
graad, 4 in zeer lichte mate, terwijl van de 60 niet
gente er ruim 40 werden aangetast. Jammer vindt
hij het, dat het serum slechts enkele weken werkt
en een tweede inspuiting gevaarlijk is door de anaphylaxie. De Heer Feddema had er 5, die het 2
dagen na de inspuiting reeds hadden.
De Heer Attema gaf enkele acurate veehouders
jodoformcollodium, waarmee sommige goede resultaten hadden. De behandeling moest 2 maal per
week geschieden. De Heeren Zwart en v. d. M e u len bevestigen die goede resultaten. De Heer H u i zinga zag, ook na meermalen herhaalde inspuiting,
nooit anaphylaxie. De resultaten als curativum zijn
de koeien blijven gezonder, doch de melkklier blijft
ziek.
De Heer Veenbaas vraagt naar een therapie tegen actinomycose. Hij ziet geen resultaat van de
veelgeroemde K . J . therapie. Oudere collega's zijn
dat niet met hem eens, de K . J. therapie is goed,
mits lang genoeg doorgezet. In enkele gevallen van
hardnekkige actinomycotische glossitis zag de
Heer Attema terstond genezing, nadat hij incisies
in de tong gemaakt had. Dr. Nauta gebruikte J o dipine, zonder resultaat.
Darmontsteking. De Heer Hubenet vermeldt het
volgende : Voor ongeveer 3 weken kwam onder
mijn behandeling een paard, dat was lusteloos,
wat pijnlijk, met normale temperatuur. Een licht
purgans werd gegeven zonder resultaat. Daarna
arecoline met geringe werking. Eenige dagen later
werden darmresten uitgescheiden : 't paard had
dus croupeuse gastro-enteritis. Het dier bleef lusteloos, wilde niet eten en stierf na 3 weken. In
dien tijd werd geen faeces ontlast. Bij sectie werd
gevonden : croupeuse blindedarmontsteking ; de
darmwand was enkele vingers dik.
De Heer Zwart had een dergelijk geval, dat een
week duurde. Therapie gaf niets, tot een vreemd
lichaam, op een projectiel gelijkende, werd ontlast
en genezing volgde.
Scheedecatarrh. De Heer ten Hoopen vermeldt
daarna zijn behandeling en methode om de granulae bij besmetelijke scheedecatarrh te verwijderen.

82
Door de gewone behandelingsmethoden met bacillolzalf etc. zal de scheedecatarrh wel genezen,
maar de knobbeltjes blijven. Bij uitvoer naar Itali
wordt daarop gelet. Kooplui laten dieren met die
knobbeltjes staan. Iemand, wiens koeien door
spreker met 10 % bacillolzalf 3 maal waren behandeld, ondervond toen de man verkoopen wilde,
dat de knobbeltjes een bezwaar waren. Zooals bekend, geeft Dr. Poels aan het uitkrabben met een
scherpen lepel, dat zeker lastig en tijdroovend is.
Spreker beproefde daarom penseelen, nmaal, met
20 % chloorzink, met uitnemend resultaat.
De Heer Veenstra vraagt : kan men voor Itali
wel goedkeuren ? Practisch zeker niet. W a t ieder
toegeeft.
De Heer Boer heeft bij het vee in zijn streek last
van opbreken. Spuit in met bacillol- en ichtyolzalf,
soms met resultaat. Een veehouder had suppositoria c. ichtyol v. d. pharmaceutischen groothandel te Utrecht. Een afdoende therapie hebben we
echter nog niet.
De Heer ten Hoopen, vermeldt een geval van
droop, waargenomen bij een stier.
De Voorzitter herinnert aan de nieuwe entingsmethode tegen de vlekziekte en vraagt of reeds resultaten beleend zijn. 't Blijkt, dat in Hempens door
de R. S. I. de enting is toegepast.
Vergadering van Vrijdag 25 November 1910.
Het punt Seruminentingen tegen vlekziekte door
leeken wordt ingeleid door den Heer W . van Staa.
In een stuk, geschreven door den Heer van Leeuwen, districtsveearts te Utrecht, in de veldbode,
wordt het inspuiten van vlekziekteserum door leeken verdedigd. De cultuur alleen is gevaarlijk, zegt
de schrijver, het serum kan geen kwaad doen en
iedere boer zou dus best zijn eigen varkens passief
kunnen enten. T o c h schuilt daarin een groot gevaar, want wat zal 't gevolg wezen ? Dat een minder handige boer aan zijn bekwameren buurman
zal vragen om zijn krulstaarten ook even te enten.
Zoo zullen er weldra zijn, die voor meerdere buren dezen vriendendienst verrichten en dat is toch
't begin der kwakzalverij. Daar moeten wij ons tegen verzetten, steunend op de wet, die het enten
door leeken verbiedt.
De Heer Attema meent, dat we er moeilijk iets
aan kunnen doen. Tijdens het congres, verleden
jaar, verrichtte de knecht van zijn buurman-collega
noodentingen. De veeartsen laten dus zelf leeken
het werk verrichten.
De Heer W . van Staa vult zijn mededeelingen
uit 't genoemde stuk nog aan. Er staat ook in, dat
de veeartsen zoo vaak eerst na 3, 4 dagen komen,
dus te laat. Dat moeten dan noodentingen zijn en
de vlekziekteenting dient toch in de eerste plaats
preventief te zijn.
De Heer Huizinga vertelt, dat de Leur, die zeer
accuraat en betrouwbaar is, aanwezig was op de
vergadering te Enkhuizen, waar deze entingen

werden besproken door de boeren, die klaagden


over de trage; komst van de veeartsen. Hij informeerde daarop bij naburige collega's, die slechts
enkele noodentingen bleken te hebben verricht, en
steeds terstond op aanvraag. Dat was dus een
valsche aantijging. Daarvoor moeten wij waken.
Ook werd gezegd, dat de veeartsen klaagden, dat
ze niet altijd onmiddellijk serum kregen van de
R. S. I. en ook dit bleek onjuist te zijn.
De Heer Attema blijft bij zijn eerste meening.
Van een arbeider met n, twee varkens is het begrijpelijk, dat hij, uit spaarzaamheid, niet praeventief laat enten, vooral als de veearts op verren afstand woont. Zijn zijn dieren ziek dan moet hij
vlug geholpen worden en dat convenieert den veearts niet altijd. Bovendien is het mogelijk, dat bij
aankomst blijkt, dat 't geen vlekziekte, maar pest
of borstziekte is, zoodat de verre reis vergeefs is.
De Heeren H . en W . van Staa voeren aan, dat
practisch de diagnose vlekziekte in zeer veel gevallen niet is te stellen. De Heer Attema meent van
wel.
De Heer ten Hoopen w i l praeventief enten, dan
voorkomen we de noodentingen en zijn ook van de
diagnose af.
De Voorzitter meent, dat de Afd. Enkhuizen de
quaestie wel bij 't Hoofdbestuur der Holl. Mij. van
Landbouw zal brengen en dat zal wel advies vragen van de regeering, dus van Dr. Poels, en dan
kunnen we gerust zijn.
De Heer H . van Staa meent, dat we het Hoofdbestuur moeten waarschuwen, dan blijkt daaruit
onze belangsteliing.
Na nog wat heen en weer praten wordt bij acclamatie aangenomen, aldus te handelen.
Hierna komen onder mededeelingen uit de praktijk verschillende gevallen van stiereri en koeien ter
sprake, met vreemde lichamen (stukken koolraap,
biet of aardappel of lijnkoek) in den slokdarm. A l len zijn 't er over eens, dat we met de slokdarm
sonde voorzichtig moeten zijn en dat in gevallen,
waarbij het corpus alienum in het borstgedeelte
van den slokdarm zit, aangewezen is, om, als het
niet gemakkelijk zich verwijderen laat, stil af te
wachten en zoo noodig penssteek te doen.
De Heer Hubenet vraagt het oordeel der vergadering over een particuliere zaak. Om gezondheidsredenen mag hij geen embryotomin doen. W a t nu
te doen. Een assistent vragen of een veeverloskundige. 't Eerste zal bezwaarlijk zijn, omdat er alleen
gedurende 3 maanden werk voor j s ; 't bezwaar
van een veeverloskundige, waaruit zoo licht een
kwakzalver groeit, voelt hij ook, maar hij moet
toch een van beiden.
Met klem wordt "hem aangeraden, vooral door
den Heer H . van" Staa, om een collega te nemen,
dus een assistent en er geen niet-veearts in te h a len.
Nadat de Heer W . van Staa nog den lof heeft'
gezongen van de door Lolke Dokkum in den han-

83
del gebrachte capsules (ichtyol en bacil lol) tegen
de steriliteit der runderen, sluit de Voorzitter.
Vergadering van Donderdag 23 Februari

1911.

De Heer Plet houdt een keurige improvisatie


over de retropharyngeale gezwellen. Hij deelt ze in
vier groepen in n.1. 1. Zwelling in toto, die weinig
voorkomt ; 2. Week gezwel in den bovenwand der
keelholte ; 3. Polypachtige gezwellen ; 4. Eenzijdige tumoren, dat meestal weeke gezwellen in de
keelholte zijn, te voelen bij exploratie met de hand
langs 't gehemelte. Ze kunnen gemakkelijk met een
bistouri geopend worden. Soms vloeit dan wel een
halve Liter pus af. In enkele gevallen zitten de abscessen diep, doch gevaar is er nooit. Men kan gerust diep insnijden. De nabehandeling is eenvoudig : koud houden en creolinewater ingeven. Soms
is punctie met trocart door de parotus ook mogelijk. Deze methode is minder goed, men krijgt l a ter zwelling, wat voor de hand ligt. In de etter zijn
kalkachtige korreltjes, wat wijst op actinomycose.
De polypachtige gezwellen heeft spreker trachten af te binden, wat niet best gelukte. Eens trok
hij er een af, een groot, peervormig sarcoom. Een
enkele maal ontstaat recidieve.
De Heer ten Hoopen vraagt of in dat geval zich
geen reeds bestaande tumoren ontwikkelen, iets
anders dus dan recidieve. Men erkent de mogelijkheid. De voorzitter heeft waargenomen, dat de
abscessen spontaan doorbreken kunnen.
Vergadering van Vrijdag 19 M e i 1911.
Retropharyngeale gezwellen.
De Heer Boer
zegt de vorige maal dit onderwerp te hebben opgegeven om toch iets op de agenda te krijgen in de
eerste plaats, maar ook, omdat hij het een belangrijk onderwerp vindt, waaromtrent hij gaarne wat
meer licht zou wenschen. Dit jaar zag hij veel retropharyngeale gezwellen, keek er de literatuur nog
eens op na en vond in de chirurgie van Bayer
eigenlijk maar weinig. E r wordt vermeld : 1. de
methode Harms. Harms maakt een huidsnede aan
den onderkant van het strottenhoofd, klieft de
spieren en gaat langs het strottenhoofd naar boven
en naar binnen, hetgeen spreker lang niet gevaarloos vindt. 2. Men kan opereeren door de mondholte heen, manueel of met den ecraseur. Niet wat
de Heer Plet aangaf, n.1. met een bistouri. Verder
wordt aanbevolen de J. K. therapie, die spreker
ook dikwijls goede resultaten gaf, echter alleen in
groote dosis : 12 gram per dag. 8 gram is te weinig. W i e van de collega's er meer van weet, kan
hem met de vermelding daarvan ten dienste zijn.
De Heer Attema heeft in de Mitteilungen" er
iets van gelezen. Harms beschrijft daarin hoe de
operatie met de hand langs de mondholte kan geschieden. Bij kalveren gebruikt de Heer Attema
dikwijls een scherp liniment, en heeft daarmee
dikwijls succes. Bij jong vee schijnt bij retropha-

ryngeale aandoeningen neiging tot abscedeering te


bestaan, die door 't liniment bevorderd wordt.
De Heer ten Hoopen merkt op, dat de door den
Heer Plet gemaakte indeeling niet goed is, ze moet
zijn gebaseerd op de aetiologie, omdat de therapie
afhangen zal van de oorzaak. Hij gelooft niet, dat
bij abscesvorming actinomycose bestaat.
Het heeft den Heer Attema bevreemd, dat de
Heer Plet zooveel actinomycose zag, als volgens de
enqute van Dr. Schouten het geval zou zijn. Hij
is ook van meening, dat vele gevallen geen actinomycose zijn.
De Heer Huizinga betwijfelt of de Joodkali wel
altijd goed is.
De Heer Bergsma legt om gesteelde tumoren
een loopende knoop ; vermeldt meerdere gevallen.
De Heer de Raadt heeft ze op 't moment ook veel.
Bij n boer 4, twee met tumoren onder de parotis, 2 waaraan niets te voelen. De eerste laat hij
masseeren met Joodvasogeen, de laatste krijgen
J. K .
De Heer Schaap had een patint met een dergelijke tumor en bracht daarin As., in de hoop destructie te krijgen, 't Omgekeerde gebeurde, dus
nieuwvorming. De Heer de Raadt deed het bij een
legger, met hetzelfde resultaat. De Heer Boer behandelde op gelijke wijze een legger met succes ;
't nieuw gevormde weefsel werd necrotisch.
De Heer Attema beveelt aan luchtpijpsnede te
doen, om rustig in de keelholte' te kunnen manipuleeren.
De Heer Feddema heeft met J. K . ook niet altijd
succes. In die gevallen bevalt hem b e s t : smeren
met bruine teer en groene zeep en daarna J. K .
therapie. De Heer Bosma vermoedt, dat dikwijls
oestruslarven de oorzaak zijn van retropharyngeale
abscessen. Voor actinomycose in den neus beveelt
hij aan penseelen met Jodipin, dat niet prikkelt
zooals Jodiumtinctuur. De Heer Kingma had een
koe met actinomycose in den neus. J. K . therapie
faalde, penseelen met olie leidde tot genezing.
Bespreking der bestrijdingsmaatregelen van het
mond- en klauwzeer.
De inleider, de Heer de Raadt, stelt voorop, dat
hij niets heeft tegen de maatregelen als zoodanig,
dat hij dus niet is tegen het systeem, maar de
vraag wenscht te stellen, of het onderzoek van aangegeven gevallen niet kan worden opgedragen aan
rijksambtenaren, niet-praktiseerende
veeartsen,
b.v. assistent-distr.-veeartsen. Hij stelt deze vraag,
omdat hij, doordat hij als gemeente-veearts verplicht was, mond- en klauwzeer te constateeren,
door de boeren werd beschouwd als de overbrenger van de smetstof bij latere gevallen en als gevolg daarvan door niemand meer gehaald werd.
Ze lieten hun ziek vee liever sterven, dan den veearts te halen, want, aldus de redeneering der boeren, liever n koe dood dan allemaal. Hij laat de
8 gevallen, in de gemeente Smallingerland voorgekomen, de revue passeeren en komt tot deze con-

84
clusie : omtrent het eerste geval is niet opgespoord, vanwaar de smetstof kwam, bij 3 gevallen heeft de ondermelk der zuivelfabriek de smetstof overgebracht, en de 4 andere gevallen komen
op rekening van den veearts. Z . i . is daarvoor echter geen enkel bewijs aan te halen, integendeel, het
lange verloop tusschen zijn bezoek aan die stallen
en het eerst geconstateerde geval op die stallen en
het feit, dat niet de door hem behandelde dieren
het eerst werden aangetast, maken die veronderstelling onwaarschijnlijk. Bewijzen, dat het niet
door hem is overgebracht kan hij natuurlijk niet.
Hij lijdt in alle geval groot financieel nadeel, ieder
ander praktiseerend veearts zou hetzelfde lot kunnen ondergaan en daarom zou 't zoo gewenscht
zijn, dat wij er buiten bleven.
De Heer Huizinga meent, dat er weinig aan te
doen zal zijn. Als we ons goed ontsmetten, en dat
kunnen we, we behoeven zelfs niet besmet te worden, hebben we ons zelf niets te verwijten. Een
boer overtuigen we toch n i e t ; de schade blijft a l tijd.
De Heer de Raadt vraagt : is het niet mogelijk
dat na 't eerste geval een ass.-distr. veearts optreedt ?
De Heer H . van Staa releveert het gesprokene
van den Heer de Raadt en is van meening, dat deze wel de smetstofdrager is geweest. E r blijft zoo
gemakkelijk wat mondslijm met smetstof aan de
randen van de mouwen zitten, we ontsmetten de
handen, doch bezoedelen die later weer. W e dienen dus alle maatregelen te nemen, en brengen
dan de ziekte ook niet over.
De Heer Attema heeft een ingezonden stuk in de
Leeuwarder Courant gelezen van een medicus, die
ook den veearts feitelijk beschuldigt en 't heeft
hem verwonderd, dat de betrokken veeartsen daar
niet op gereageerd hebben.
De Voorzitter zegt, het publiek blijft in ieder
geval den veearts beschuldigen waaraan men a l leen ontkomen kan, als er iemand voor wordt aangewezen, dus zooals de Heer de Raadt dat wenscht
De Heer H . van Staa toont aan, dat dit idee niet
uitvoerbaar is. Er komen dagelijks veel aangiften,
in verschillende streken, die n man niet alle zou
kunnen onderzoeken. De meeste zijn bovendien
loos alarm en als nu inderdaad de veearts zoo gemakkelijk de smetstof overbrengen kan, zou die
ne al heel gevaarlijk voor den veestapel worden
en de ziekte over de geheele provincie verspreiden.
De Heer Attema w i l den toestand laten, zooals
deze is, zijn plicht doen en dan het beschuldigende
publiek te woord staan.
25-jarig jubileum der afdeeling op Donderdag
6 Juli 1911.
Even voor negen uur des morgens verzamelden
de feestvierenden zich bij de tweede kanaalsbrug
te Leeuwarden, waar een gepavoiseerde stoomboot

met de veterinaire vlag in top, gereed lag om de


dames en heeren langs de Friesche wateren te voeren. Voor het aan boord stappen werden de dames
door de feestcommissie vereerd met een tuiltje
bloemen.
Het Hoofdbestuur werd vertegenwoordigd door
zijn voorzitter en 2den secretaris, terwijl enkele
leden der afd. Groningen-Drenthe aan de uitnoodiging den boottocht mede te maken, eveneens gevolg gegeven hadden.
Het weer was zooals men 't wenschen kon en
allen genoten van den heerlijken tocht door de
groene weiden. Een gramaphoon, medegenomen
door den Heer Plet, de ziel der feestcommissie,
verhoogde reeds spoedig de vroolijke stemming.
Omdat het weer zoo bij uitstek gunstig was, werd
besloten, aan boord te lunchen. Alle eer voor de
keuze der gerechten aan de feestcommissie en voor
de bereiding aan den kok. E r vormden zich verschillende groepjes, waarvan voortdurend de samenstelling zich wijzigde. Een der feestgenooten
maakte de aardige opmerking, dat hij enkele hooibacterin zag hiermee werden een paar boeren,
gewapend met hooiharken, bedoeld trachtende
daarmee het gesprek van een bepaalde groep, die
wat erg wetenschappelijk deed, af te leiden, hetgeen schitterend gelukte.
N a de lunch, die op de Pikmeer bij Grouw gehouden werd, ging men even aan wal op een stuk
grasland, om zich wat meer in de ruimte te kunnen bewegen. Bij deze gelegenheid gaf een der
oudere leden op schitterende wijze blijk van zijn
gymnastische vaardigheid. Spoedig moesten we
weer aan boord, omdat anders het programma niet
tijdig kon worden afgewerkt.
Het was al na vier, toen we in Leeuwarden terug, weer voet aan wal zetten. Het eerste gedeelte
van het programma : d e boottocht", was uitnemend geslaagd.
Nadat de dames zich wat opgefrischt hadden ;
de heeren gebitterd, begon de clou van den dag :
het diner in de Phoenix.
De Voorzitter hield daarbij een speech, waarin
hij in korte trekken weergaf, hoe het de afdeeling in
haar 25-jarig bestaan gegaan was. W i e de oprichters waren, herdacht de collega's, reeds heengegaan en wenschte de afdeeling een tijdperk van
ongekenden bloei toe. Speciaal welkom werden
geheeten de vertegenwoordigers van het Hoofdbestuur en van de zuster-afd. Groningen-Drenthe.
Meerdere sprekers voerden hierna het woord. In
de eerste plaats de Voorzitter van het Hoofdbestuur, die ook persoonlijk aangename herinneringen aan Friesland had. Daarna de Heer Lameris,
Voorzitter der afd. Groningen-Drenthe, die den
Voorzitter in een gloedvolle speech namens die
zuster-afdeeling en mooi met zilver gemonteerden
hamer aanbood. Hiervoor dankte natuurlijk de Heer
Boer. Vervolgens voerden nog het woord de Heeren Plet en Veenstra, leden der feestcommissie, die

85
natuurlijk ook hun aandeel in de speech van den
Voorzitter kregen, wat loftuitingen betreft.
Een strijkje zorgde voor beschaafde muziek. De
zaal was aardig in 't groen, de tafel keurig versierd. Met heel veel moeite lukte het den feestgangers van buiten, tijdig hun trein te halen.
Algemeen was men van meening, dat de dag
volkomen geslaagd was en bij allen in aangename
herinnering zal blijven. De collegialiteit werd in
den top gevoerd !
Jammer, dat dit laatste niet
eeuwigdurend is.
Vergadering van Donderdag 24 Augustus 1911.
Vrije mededeelingen.
De Heer Boer heeft in behandeling een hengst
met dikke testes, niet pijnlijk, geen verhoogde temperatuur, geen stijfheid, dus alleen groote ballen,
geleidelijk zoo geworden. Is het een hyperthrophie ? Niemand kan hem nader inlichten. De Heer
Plet vertelt, dat Condor het indertijd ook had en
genas. Een suspensoir verdient zeker aanbeveling.
De Heer Hubenet had bij zijn praeventieve vlekziekte-enting op de 1500 wel 300 dooden. De dieren werden ziek en stierven onmiddellijk na, dus
tengevolge van het enten. De Heer de Raadt had
het verleden jaar wel na inspuiten alleen met serum. De Heer Schaap had ook dooden, kon achteraf nagaan, dat hij ze zelf had genfecteerd met
borstziekte en pest, doordat er een koppel was,
die genfecteerd was en hem genfecteerde canules bezorgde, waarmee de daarna gente varkens
werden besmet, de eerst genten in erge mate, de
lateren minder sterk. De Heer Bosma heeft het ook
wel eens gehad en is nu steeds zeer voorzichtig
met zijn canules. Hij neemt in een handdoek een
25 canules mee, gebruikt bij iederen nieuwen koppel een schoone canule, ontsmet zijn handen en
heeft beste resultaten.
Vergadering van Donderdag 9 November

1911.

Verslag Commissie inzake Provinciale Subsidie.


De Heer Plet, namens die Commissie het woord
voerend, deelt mede, dat de Commissie te zijnen
huize heeft vergaderd met M r . Wolfman, lid der
Provinciale Staten, die zoo vriendelijk was aan
sprekers verzoek daartoe te voldoen. Het resultaat
der bespreking is geweest, dat M r . Woltman beaamde, dat het voor de tijdelijk benoemde veeartsen onbillijk was, dat ze, met het eindigen van den
duur hunner tegenwoordige benoeming, geen provinciale toelage meer zouden ontvangen, terwijl de
definitief of liever tot wederopzeggens toe benoemde ze blijven behouden, omdat de tijdelijke benoeming een voorzichtigheidsmaatregel der gemeenten is geweest. Overigens is het standpunt van de
meerderheid der Staten ook het zijne, n.1. dit, dat
het geven der subsidie door de provincie aan de
gemeenten geen zin meer heeft, omdat het provinciaal belang er niet meer bij betrokken is. De veeartsen verdienen genoeg, behoeven niet meer ge-

steund en wanneer de gemeenten diensten verlangen, moeten zij zelve dit bekostigen en niet de provincie. De Commissie was daarom van meening,
dat we waarschijnlijk wel geen resultaat zullen bereiken, maar dat het zenden van een adres beproefd zou kunnen worden om de subsidie voor de
tegenwoordige veeartsen te behouden.
De Heeren van Rooijen, Veenbaas, Feddema,
Schaap en anderen voeren over deze quaestie het
woord en beweren, dat een adres wel niets geven
zal. Het eenige zal zijn, dat de veeartsen hunne
houding ten opzichte der gemeente bepalen, hun
tarief voor markttoezicht en vleeschkeuring onderling regelen.
De Voorzitter merkt op, dat het voor de vast-aangestelden gemakkelijk spreken is. Hij vestigt" #
de aandacht op, dat het wetsontwerp-vleeschkeuring klaar ligt. W e l worden daarin genoemd keurmeesters, leeken, doch noodslachting en eindkeuring dient toch bij den veearts te berusten.
De
vleeschkeuring zooals b.v. de Heer de Raadt die
moet doen, eischt belooning en dan is f 350 zeker
veel te weinig. Is die wet er eenmaal, dan moeten
de gemeenten en staan we veel sterker.
Komende tot de zaak, waar het eigenlijk om gaat
op dit oogenblik, het zenden van een adres aan de
Provinciale Staten, dit is z. i . niet af te keuren,
't Is onbillijk voor de veeartsen de subsidie in te
houden, tegenover de tot wederopzeggens toe benoemden, die ze behouden.
De Heer Veenbaas ziet die onbillijkheid niet in.
De provincie heeft niets te maken met de gemeente-veeartsen. De provincie gaf vroeger de gemeente een toelage, en doet dat nu niet meer. Daar is
ze volkomen toe gerechtigd. A l s we ageeren w i l len, moeten we dat als gemeente-veeartsen tegen
de gemeenten doen. De Heer Plet ziet ook niet
veel heil in een adres, w i l echter de opinie der
andere belanghebbenden wel eens hooren.
De Heer ten Hoopen w i l wel adresseeren. De
provincie moge juridisch volkomen in haar recht
zijn, zedelijk is ze dat z. i . niet. Zelf werd hij i n dertijd benoemd op f 800 gemeente-toelage, waar
de provincie de helft van betaalde. E n nu is het
toch regel, dat bij een herbenoeming, die steeds
geschiedt als men zijn plicht doet en bij de boeren
in den smaak valt, die toelage gelijk blijft. De Heer
K . Bergsma houdt vol, dat de provincie alleen met
de gemeenten wat te maken heeft, wat strikt genomen volkomen juist is.
De Heer Veenbaas meent, dat we eerst onze
houding moeten bepalen met betrekking tot het
markttoezicht. De Heer Plet merkt op, dat dit in
deze vergadering niet kan, omdat dit punt niet op
de agenda staat. A l s we een besluit nemen, zijn
zij, die thans afwezig zijn, daar absoluut niet aan
gebonden. Hierna wordt besloten de zaak uit te
stellen en te behandelen op een buitengewone vergadering.
Vervolgens komt in stemming het zenden van

86
een adres aan de Provinciale Staten, waartoe besloten wordt met 12 stemmen voor, 6 tegen en 2
blanco.
Kalfziekte. Vervolg inleiding kalfziekte. De i n leider laat ook het reeds behandelde de revue passeeren en komt daarna tot de aetioiogie en de therapie. Verschillende theorien worden aangehaald,
meerendeels bestreden. Spreker zelf is van meening, dat de kalfziekte is een auto-intoxicatie ; de
toxinen ontstaan in den uier door een functiestoornis der melkklier, welke meening berust op een
zestal feiten.
Na afloop van 't verhaal vraagt de Heer Eggink
of 't den inleider ook opgevallen is, dat de kalfziekte meest voorkomt bij koeien, die staan op een
tochtige plaats. Hij heeft dat veel waargenomen.
De Heer Kingma zag het nog al eens bij koeien
als die uit de weide gehaald en opgestald worden
voor het kalven.
De Heer W . van Staa vraagt, of er ook collega's
zijn, die adrenaline hebben toegepast, wat hij aangegeven vond in de Berliner. D r . Nauta had 3 gevallen behandeld met adrenaline-f- hichtinsufflatie,
die vlug genazen. Daarna, paste hij bij een patint
alleen adrenaline toe, die niet genas en later met
moeite gered werd door luchtinsufflatie. Hij deelt
verder mee, dat hij bij een koemelker 3 koeien zag
met een ziektebeeld als bij kalfziekte veroorzaakt
door het overmatig gebruik van suikerbieten. P a tienten stierven ondanks uitspoelen der pens. Bij
sectie vond hij donkere vlekken in de spieren. De
Heer ten Hoopen meent, dat door gisting alcohol
gevormd zou zijn en 't dus een alcoholvergiftiging
is, terwijl D r . Nauta dit niet aanneemt, omdat hij
duidelijk de suiker proefde in de uitgespoelde
maaginhoud. Volgens hem zal 't een glycose-vergiftiging zijn geweest. De Heer Zwart wijst er op,
dat we gelijksoortige verschijnselen zien bij de
Spoorwegziekte.
De Heer Veenbaas vraagt of we bij de melkziekte van het varken niet eenzelfde behandeling zouden kunnen toepassen, 't Z a l moeilijk gaan, in de
fijne tepelopeningen een melkbuisje te krijgen,
meent de Heer Bosma.
Vrije mededeelingen.
Eikelvergiftiging. De Heer Veenbaas zag eikelvergiftiging bij 5 van de 10 kalveren van n veehouder. 3 dieren stierven. Bij sectie vond hij darmen nieraandoeningen en ascitis. Kon in de hem ten
dienste staande literatuur alleen vinden : looizuurvergiftiging, wat het waarschijnlijk ook wel zal
zijn. De Heeren Plet en Eggink zagen 't zelfde.
Symptomen : geen pensbeweging, dikke buik, geen
eetlust, geen koorts.
De Heer ten Hoopen zag een geval met een temperatuur van 39.5 ; overigens dezelfde verschijnselen.
Eclampsie. De Heer Schaap werd geroepen bij
een varken, dat moest biggen. Het lag te schoppen
met alle vier beenen, uit de mond liep een slijmige,

schuimende massa. Het dier stierf. Bij sectie vond


hij longoedeem en een ver naar voren gelegen
baarmoeder. W a t was de oorzaak der verschijnselen en van den dood ? Dr. Nauta meent dat het
eclampsie is, zooals dat b.v. bij honden tijdens den
partus voorkomt.
M o n d - en klauwzeer-serum. De Heer Eggink
vraagt naar de resultaten van het mond- en klauwzeerserum. Hij had er geen succes mee. De Heeren
W . van Staa en M . J . Veenstra evenmin ; de laatste behandelde er een 100-tal runderen mee.
Tetanus. Dr. Nauta vermeldt 2 gevallen van tetanus bij koeien, die beide genazen met serum.
Voordat van kaakkramp sprake was, nam hij bij
het drinken een eigenaardig klokkend geluid waar.
De Heer H . Veenstra vraagt of ook wonden hadden bestaan. En getuberculineerd de ander retensio secundinarum, is 't antwoord.
Temperatuur
3940. De Heer Veenstra zag indertijd, toen hij
nog practiseerde, tetanus bij een koppel ossen na
castratie. De resultaten der toen toegepaste therapie serum bestond nog niet waren negatief.
De Heer ten Hoopen behandelde n geval bij
een pink met serum. Het resultaat was tijdelijke,
geen blijvende verbetering.
De Heer Bosma betwijfelt of de door Dr. Nauta
waargenomen gevallen wel tetanuspatienten w a ren. Hij meent, dat de temperatuur dan hooger had
moeten zijn ; bij de 3 gevallen, door hem in zijn
praktijk waargenomen, was de temperatuur steeds
4 2 of meer.
Buitengewone vergadering van Donderdag 23
November 1911.
Vrije mededeelingen en voorstellen.
Koopvernietigende gebreken. Dr. Nauta. Een
koopman verkocht een landkalf, dat 24 uur na dato
boutvuur had. De veearts gaf toen een attest af, dat
het was een verouderd gebrek, dus voor den koop
aanwezig.
De Heer Veenbaas had hetzelfde met miltvuur,
ook binnen 24 uur na den verkoop. Een ingestelde
actie werd niet-ontvankelijk verklaard. De Heer de
Raadt doet melding van een dergelijk geval. Een
hokkeling werd 's middags op de markt gekocht,
was op den weg naar den nieuwen eigenaar reeds
kreupel, tenminste stijf, had den anderen morgen
boutvuur. Daar Hutyra en Mareck aangeven een
incubatie-tijdperk van 13 dagen, mag in dit geval toch wel verklaard worden, dat het gebrek bij
den koop bestond. Uit de besprekingen blijkt, dat
men het hier niet eens is over het incubatie-tijdperk.
Panaritium. Dr. Winkel heeft herhaaldelijk sectie
verricht op koeien, die geleden hadden aan panaritium en daarbij verschijnselen eener chronische
infectie gevonden. Hij zou graag weten, of de collega's i n de praktijk bij dergelijke dieren tijdens
het leven ook temperatuursverhoogingen geconstateerd hebben.

87
Dr. Nauta en de Heer Veenbaas hebben dat i n derdaad waargenomen, de laatste temperaturen tot
4 0 , waarover niemand zich verwondert.
Erfelijkheid. De Heer H . Veenstra vermeldt dat
collega Dr. Bakker en anderen met hem de stelling
verdedigen, dat bij uitsluitend fokken van roodbont rundvee nooit een zwartbont kalf geboren
wordt. Dit zou berusten op het feit, dat de oorspronkelijke kleur van ons vee roodbont was. Is er
nu misschien iemand, die feiten in tegengestelden
zin kent, die onomstootelijk vaststaan ? Hij houdt
zich voor mededeeling daarvan aanbevolen. De
Heer Plet zegt, dat hetzelfde wordt beweerd van
het voshaar bij paarden.
Vergadering van Zaterdag 27 Januari 1912.
Vrije mededeelingen.
Vreemd voorwerp. De Heer ten Hoopen werd
geroepen bij een koe, die plotseling een snorkende
ademhaling had gekregen.
Uitwendig was een
zwelling der keelstreek waarneembaar. Bij onderzoek per os voelde hij een scherp uitstekend metalen voorwerp in de keelholte, dat na verwijdering
bleek te zijn een stuk dun ijzerdraad, zooals bij
het rietdekken gebruikt wordt, dat meer dan 10
c M . in de weeke deelen gedrongen was.
Belooning markttoezicht De Heer van Rooijen
brengt de belooning voor het markttoezicht nog
eens ter sprake. De nieuwe regeling is in vergelijking met andere provincies te laag. De Heer ten
Hoopen verwacht van een actie niets, zoolang er
veeartsen zijn met provinciale subsidie, omdat die
geen markttoezicht weigeren mogen.
Keratitis. De Heer Zwart heeft koeten, lijdende
aan infectieuse keratitis, behandeld met pyogenes
serum. De resultaten waren prachtig. E r waren er
2 met troebele zwelling, een met sterke vaatvorming in de cornea en alle zijn genezen, sommige
na herhaalde inspuiting, tot 7 maal.
Uretraverstopping. De Heer Veenbaas zag vanmorgen een pink 1 jaar oud, kon niet urineeren, de
uretra was verstopt, door massage werd deze verstopping opgeheven. Ze bleek te bestaan uit f i brine-stolsels. Hij ziet ze meer, behandelt ze met
boorwater-irrigatie en per os met urotropin, met
weinig succes. W i e weet beter. Andere collega's
blijken ze f niet te hebben gehad, f niet te hebben onderkend.
Asthma. De Heer ten Hoopen vraagt een behandelingsmethode voor een paard met asthmatische
damp, acuut ontstaan, hevige ademnood, met verhoogde temperatuur. Hij gaf reeds : dampbaden,
vochtige bandages om de borstkas, fricties met
vluchtige smeersels, cantharide, arsenic, jood-arsenic, middenzouten, Iiq. Fowleri, etc. Men beveelt
aan Broom-kali, terwijl de Heer Boer chinine in
groote dosis (25 gram) recommandeert.
Vergadering van Donderdag 23 M e i 1912.
Bact. vleeschonderzoek. Dr. Winkel houdt een

lezing over D e waarde van de bacteriologische


vleeschkeuring en de doorvoerbaarheid van deze
keuring ten opzichte van noodslachtigen ten platten lande."
Alvorens tot het eigenlijke onderwerp over te
gaan, wenscht hij de zaak eens te bekijken in haar
tegenwoordig wezen en komt bij het slot zijner
beschouwing tot de conclusie, dat het persoonlijk
inzicht bij de keuring den doorslag geeft.
Het
publiek spreekt van strenge en gemakkelijke keuring. Bij dat persoonlijk inzicht komen dan nog
allerlei factoren met een financieele overweging tot
basis. Er zijn veeartsen, wien het goedkeuren van
een verdachte koe slapelooze nachten bezorgt, anderen, die het ondoordacht vrijgeven.
Komende tot de eigenlijke keuring is de kern van
sprekers betoog, dat het zonder bacteriologisch
onderzoek niet mogelijk is, uit te maken, of een
proces locaal of algemeen is. Het komt herhaaldelijk voor, dat we constateerende septicaemie zonder bacteriologisch onderzoek zouden afkeuren,
terwijl bij het maken van voedingsbodems blijkt,
dat het vleesch steriel is, dus goedgekeurd kan
worden. Bij baarmoederaandoeningen blijkt soms
het vleesch der voorbouten bacterievrij, dus geschikt voor de consumptie te zijn. In Duitschland
zijn de eerste bacteriologische onderzoekingen verricht. Vooral bij vleeschvergiftigingen zijn deze van
belang, omdat men dan weet, met welke bacterie
men te doen heeft. Tot de vleeschvergiftigingsbacterin behooren : de paratyphus, de typhus en
de gartner-bacil. Uitvoerig wordt het maken van
culturen op agar-platen aangegeven, hoe men de
coli-bacil op gekleurde platen kan onderkennen
door haar reduceerend vermogen. Ook saprophyten zijn macroscopisch herkenbaar. In den regel
zijn de kolonie's na 816 uur voldoende uitgegroeid. Spreker is dan ook van meening, dat deze
methode practisch zeer goed uitvoerbaar is en uitgevoerd moet worden, omdat ze allen twijfel wegneemt, en oeconomisch voordeelig zal zijn. Men
zal n.1. meer dan eens goed keuren, wat nu wordt
afgekeurd. Het vleesch zal natuurlijk steriel moeten worden uitgesneden, zoodat endogene infectie
is buitengesloten.
De Heer Veenbaas brengt den spreker hulde
voor zijn interessante lezing over deze nieuwe, ons
nog onbekende onderzoekingsmethode. Hij heeft
begrepen, dat men een streng onderscheid maakt
tusschen sapraemie en septicaemie.
De eerste
wordt als onschuldig beschouwd. Bij sapraemie
heeft men kolonie's van verschillende bacteriesoorten. Hoe is het nu echter, als een dier sterft
aan septicaemie, krijgt men dan bij het cadaver
geen sapraemie van uit het darmkanaal in de lever
b.v. en in het vleesch van de zijde waarop het dier
ligt, omdat daar het bloed heenzakt ? Dr. Winkel
zegt, dat men niet alleen de lever moet nemen. Hij
gelooft niet, dat na den dood er zooveel verplaatsing van het bloed plaats heeft. Het is ook de be-

88
doeling, de intravitale infectie te beoordeelen, niet
de postmortale. Hoe scheidt men die, vraagt de
Heer Veenbaas ? Door zeer spoedig na den dood
te onderzoeken. Dit gaat niet altijd in de praktijk
en bovendien vreest de Heer Veenbaas, dat de culturen niet altijd zoo vlug te zien zullen zijn, zoodat
het vleesch in den zomer bedorven is, voordat we
uitspraak kunnen doen.
De Heer Kingma vraagt of men handelend, zooals spreker aangaf, reinculturen krijgt. Hij heeft indertijd aan de Seruminrichting ook wel platen aangelegd, met spiersap, door een platinadraad uit
het centrum van een stuk vleesch, dat voor exogene infectie was behandeld door branden.
Dr. Winkel geeft hierna uitvoerig weer de methoden, aangewend door Mller en door Conradi.
Muller verpakt in zaagmeel, brandt daarna om exogene infectie te vernietigen. Conradi dompelt in
olie van 200, dan in sublimaat en verzendt in een
doek.
, De Heer Plet heeft uit de voordracht van collega
Winkel geleerd, dat hij voortaan veel meer kan
goedkeuren. En toch betwijfelt hij, of 't in de praktijk wel opgaat. Bij de meeste noodslachtingen betreft het een dier met een waarde van f 25 a f 50.
De huid er af, blijft f 15 a f 40. Wat zijn nu de
kosten van het onderzoek ? Hij meent, dat de methode oeconomisch niet aangewezen is.
Dr. Winkel meent, dat de kosten mee zullen vallen, de gemeenten zullen er ook wel in bijdragen.
De Heer ten Hoopen merkt op, dat dit geen invloed heeft op de kosten. De gemeenschap moet
er voordeel bij hebben. De Heer ten Hoopen vraagt
of het niet gevaarlijk is het vleesch goed te keuren
wanneer het steriel is. Zou het niet mogelijk zijn,
dat door omzetting van het spiereiwit vergiften
ontstaan ? Zoolang men aangaande de vleeschkeuring nog niet positiever kennis heeft, acht hij
het goedkeuren van steriel vleesch van dieren, aan
septicaemie gestorven, gevaarlijk. Een tweede bezwaar is, dat een veearts met een drukke praktijk
geen tijd heeft om 't onderzoek zelf te doen. En het
opzenden eischt veel te veel tijd. Velen wonen bovendien niet aan 't snelverkeer. Dr. Winkel zegt,
dat de bacterin na den dood zich niet snel verplaatsen, maar miltvuur en boutvuur dan ?
De vleeschvergiftigingsbacterin verplaatsen
zich langzaam, dat staat vast en daar gaat het hier
om, zegt Dr. Winkel.
De Heer Postma vraagt, of bij waargenomen
vleeschvergiftigingen steeds een bacterie van de
vl. vergift, groep gevonden is, welke vraag bevestigend wordt beantwoord.
De Heer H. van Staa vindt het gewaagd, op het
vinden van de bacterie de conclusie te trekken.
Wanneer in het lichaam pathogene bacterin aanwezig zijn, behoeft het nog niet ziek te zijn. De
bacterin kunnen avirulent zijn.
Als voorbeeld
wordt genoemd de diphteritisbacil van den mensen.
Dr. Winkel meent, dat in gezond vleesch geen

bacterin gevonden zullen worden. De vindplaats


moet beslissen.
Hierna dankt de Voorzitter Dr. Winkel voor zijn
actueele, zeer interessante voordracht en wekt anderen op, het goede voorbeeld te volgen. Vooral
op de jongere generatie is zijn hoop gevestigd.
Vrije mededeelingen.
De Heer Veenbaas heeft met den Heer Schaap
sectie verricht bij loodvergiftiging, daarvoor aangewezen door de justitie en kreeg de belachelijke
som van f 2.50 als loon. Meer mag men ons wettig
niet geven. Voor de beediging mag niets gerekend worden. Sectie duurde 4 uur, materiaal moest
worden gedeponeerd ter griffie. Ook de reis per
auto voor de beediging werd niet vergoed. Hiertegen moeten we ageeren. De vergadering is het
daar mee eens. Besloten wordt dat de Heer Veenbaas den Secretaris opgave zal doen van zijn verrichte werkzaamheden en dat deze er dan het
Hoofdbestuur mede in kennis stellen zal.
Vergadering van Donderdag 22 Augustus 1912.
Aandoening der urinewegen bij het rund. De
spreker, de Heer Veenbaas, begint met te zeggen,
dat hij niet de aandoening der urinewegen, maar
meer speciaal die der blaas en uretra had bedoeld.
De Secretaris heeft het wat ruimer genomen (zeer
juist!). Hij zal trachten een algemeen overzicht
te geven, had echter door huiselijke omstandigheden niet te veel tijd.
Hij begint met een beeld te geven van de ligging
der urinewegen ; de blaas in gevulden en ledigen
toestand, de ureteren en de nieren. Daarna wordt
de anatomische bouw besproken. Vervolgens de
functie, en in verband daarmee de stoornissen en
de daarbij zich voordoende verschijnselen, die uit
een differentieel-diagnostisch oogpunt van beteekenis zijn. Uitvoerig wordt de samenstelling der
urine besproken. Bij de verlammingsverschijnselen
wordt de enervatie behandeld, ten deele door den
N. Symphaticus, ten deele van uit het centrum
vesico-spinale in het ruggemerg geschiedend. Uit
een prognostisch oogpunt heeft de kennis hiervan
waarde. Tal van afbeeldingen uit Handboeken verduidelijken het gesprokene. Ook de therapie wordt
behandeld.
De Heer Terpstra deelt mede, dat hij sprekers
vrees, dat het aansnijden der uretra bij stieren fistels zal geven, in ieder geval moeilijk te genezen
wonden, niet deelt. Hij zag tenminste in Utrecht
2 gevallen, waarbij de wondbehandeling goed verliep. Op grond van eigen onderzoekingen meent
hij, dat het moeilijk is, microscopisch de verschillende soorten epitheelcellen te onderkennen en op
grond daarvan de differentiaal-diagnose te maken.
Hij maakte praeparaten van afschrapsels uit blaas,
uretra en nieren.
De Heer Veenbaas voert hiertegen aan, dat afschrapsels ook de cellen der diepere lagen te zien
geven, terwijl bij een ziekteproces toch als regel

89
alleen die der bovenste lagen zullen-worden afgestooten. Vinden we in een praeparaat de z.g.n.
gestaarte cellen, d.w.z. niet een enkele, maar meerdere, dan hebben we toch met een blaaslijden te
doen.
Vrije mededeelingen.
Slokdarmstenose. De Heer M . J. Veenstra demonstreert een stuk oesophagus van een rund met
een stenose door bindweefselnieuwvorming vlak
boven den ingang der pens. Waarschijnlijk door
trauma ontstaan. Bij 't leven met de slokdarmsonde
weerstand waarneembaar. Het opgenomen voedsel wilde niet passeeren, kwam terug. Herkauwen
ging best. Hij deelt het geval mee om de zeldzaamheid. Als regel toch is de oorzaak der stenose
het gezwollen zijn van broncheaa!- of mediastinaalldieren.
Entboutvuur. De Heer K . Bergsma, tijdens de
voordracht van den Heer Veenbaas binnengekomen, doet mededeeling van entboutvuur met entstof der R. S. I. Hij verdunde ten slotte 1 pakje op
30 c. c M . water, filtreerde de oplossing en kreeg
dan nog entboutvuur.
Anderen hebben eveneens ongunstige resultaten.
Het is vervelend, schokt het vertrouwen der veehouders in de enting en wij staan er machteloos tegenover.
De Heer H . van Staa meent, dat het in n bepaalde zending zit, in n bepaald maaksel dus.
Vroeger met de vlekziekte-enting, waarvoor toen
de entstof van Pasteur kwam, heeft zich dat ook
eens voorgedaan.
Besloten wordt, een onderzoek in te stellen en
de resultaten bekend te maken ter plaatse, waar
men zulks noodig oordeelt.
Vergadering van Donderdag 28 November 1912.
Hoe denken heeren collega's over de te Heerenveen gevestigde Paardenverzekering M i j . ?
De steller der vraag, de Heer Jansma, deelt mede, dat hij voor ongeveer een jaar een in verzekering zijnd paard in behandeling kreeg. De eigenaar
gaf, zooals behoort, kennis aan de Directie te Heerenveen, die toen bericht zond, dat het paard f 100
of f 150 lager verzekerd was. Dus een willekeurige handeling.
Een tweede punt, waar hij de aandacht op w i l
vestigen, is het volgende : Zijn paarden ziek of
kreupel, en onder behandeling van een veearts,
dan koopt de Maatschappij die dieren van de verzekerden, en stuurt ze naar Leeuwarden, waar ze
onder behandeling komen van F. Koopmans. Geeft
men een verklaring af, dat een dier ongeneeslijk
is, dan komt het eveneens onder behandeling van
F. Koopmans.
De Heeren Veenbaas, Plet en anderen hebben
eveneens slechte ervaring wat de handelwijze dezer
Paardenverzekering Mij. tegenover den veearts betreft.
De Heer Winkel brengt in 't midden, dat andere

Maatschappijen ook zoo handelen. Bij Almelo werden b.v. patinten ook opgezonden, waar de Heer
Plet tegen inbrengt, dat die tenminste nog onder
behandeling van een collega komen.
Meerderen voeren hierover nog het woord. De
Heer ten Hoopen w i l per advertentie b.v. bekend
maken, dat de veeartsen na een te noemen termijn
geen paarden meer zullen behandelen, verzekerd
bij Heerenveen. De boeren kunnen dan uit die verzekering treden.
De Heer Plet meent, dat men als gemeente-veearts niet weigeren mag.
In de meeste instructies blijkt echter te dien opzichte geen bindend artikel te staan. De Heer Boer
meent, dat men niet kan weigeren om 'n paard in
behandeling te nemen, dan treft men de boeren.
W e l kan men weigeren een verklaring af te geven.
De Heer Veenbaas stelt voor eerst* aan de M i j .
te schrijven en dan maatregelen te nemen, indien
de Mij. op dezelfde wijze voortgaat.
Hiertoe wordt besloten.
Retro pharyngeale tumoren. Vervolgens doet de
Heer Veenbaas 2 interessante mededeelingen.
1. Een pink die snurkte door retro pharyngeale
tumoren werd door hem met behulp van collega
Zweers geopereerd, 't Was echter lang niet zoo
eenvoudig als men dat afgaande op de clatante
lezing door den Heer Wester op de Algemeene
Vergadering gehouden, zou verwachten. N a groote
krachtsinspanning gelukte het eindelijk de beide
klieren, die aan het tongbeen verbonden waren
door sterke bindweefselstrengen, te verwijderen.
Een tracheo-tubus was door hem ingebracht, omdat het dier zeer benauwd was. De beide tumoren
wogen samen 1 K . G . Bij doorsnede van n ervan
bleek, dat er multiple abscessen in aanwezig w a ren, zoodat bij aansnijding (vanuit de keelholte)
waarschijnlijk geen herstel zou zijn gevolgd. Na de
operatie bleek, dat er slikbezwaren waren opgetreden. Opgenomen vloeistof liep ten deele door de
tubus weer naar buiten. N a enkele dagen was de
toestand nog dezelfde. Het zachte gehemelte zal
zeker geperforeerd zijn en ook zenuwen ( N . phagus) gelaedeerd. Het dier is afgemaakt. W e zijn
dus, zegt hij, nog even ver als vroeger. Ook W e s ter deed de operatie niet meer.
2. Nephr. chronic. Hem werd het onderzoek opgedragen van een koe, eigendom van een kwakzalver en ge ruim en tijd door dezen behandeld. Bij
rectale exploratie bleek, dat de linker nier vergroot
was. De ureteren waren niet verdikt, de blaas niet
pijnlijk. De urine gaf met salpeterzuur zoo'n sterk
w i t neerslag, dat hij een apotheker eiwitreacties
liet doen. Deze kreeg hetzelfde resultaat : zeer
groote hoeveelheid eiwit. In bezinksel der urine
centrifugeeren leverde geen resultaat werden
koryne-bacillen gevonden.
Bij sectie bleek de linker nier ongeveer de helft
vergroot. Nierbekken en ureter waren normaal. In
het nierweefsel de bekende witte plekken door

90
bindweefselwoekering. Het frappante van dit geval is dus, dat we hier hadden een nephritis chronica, door pyelonephritisbacillen veroorzaakt,
waarbij nierbekken en ureter niet aangedaan waren. De infectie zal dus zeer waarschijnlijk langs
haematogenen weg tot stand zijn gekomen en niet
door opstijging vanuit de uretra.
Vergadering van Vrijdag 31 Januari 1913.
Naar aanleiding van de kwestie met de Heerenveensche Paardenverzekering Mij. doet de Heer
Plet de mededeeling, dat hij den directeur, de Heer
Pasma, in een zeer verontwaardigde stemming
heeft mogen ontmoeten. Over den inhoud van den
door hem ontvangen brief bleek hij niet te spreken
te zijn. Het plan bestond een veearts op te roepen,
die naast gelegenheid de praktijk waar te nemen,
een salaris Van de Mij. zou genieten van duizend
gulden.
Daar de gestelde termijn intusschen nog niet
was verstreken besloot men voorloopig af te wachten en de zaak ter volgende vergadering te brengen.
Vergadering van 29 Mei 1913.
Kwestie Paardenverzekering Mij. Heerenveen.
Na voorlezing der verschillende bescheiden en
mededeeling, dat van de Mij. geen afdoend antwoord is ontvangen, deelt de Heer Veenbaas een
hem met de Mij. overkomen geval mede, waaruit
wederom bleek de weinig tegemoetkomende houding van het Bestuur der Mij.
De Heer Plet meent, dat er verschil is tusschen
het Bestuur en de overige leden, alsmede dat de
Commissarissen niet op de hoogte zijn van hetgeen
de Directeur doet en stelt voor zich eerst met deze
in verbinding te stellen.
De Heer Winkel meent, dat het niet aangaat,
weer terug te gaan en nu de tijd daar is, door te
zetten.
De Heer Schaap heeft gehoord, dat in een vergadering der Mij. de kwestie is besproken en men
dus wel op de hoogte is van een en ander.
De Heer Winkel stelt voor de Mij. mede te deelen, dat den veehouders zal worden bekend gemaakt, dat na 1 jaar geen paarden door de veeartsen meer zullen behandeld worden, ingeval deze bij de Heerenveensche Mij. zijn verzekerd.
De Heer Boer acht deze maatregel te ver dragend.
Hij stelt voor vanaf een zeker oogenblik geen verklaringen meer af te geven. Ook de Heer de Raadt
gaat hiermede accoord.
Na eenige discussie wordt besloten binnen een
verloop van 3 maanden den veehouders bekend te
maken, dat na 1 jaar paarden verzekerd bij de Mij.
niet meer door de Fr. veeartsen zullen in behandeling worden genomen.
Van dit besluit zal aan de Mij. kennis worden
gegeven, die dan alsnog gelegenheid zal worden
gegeven op haar houding terug te komen.

Verloskunde. Daarna wordt aan den Heer ten


Hoopen verzocht zijn voordracht te houden.
De redenen waarom spreker 't over verloskunde
wenscht te hebben zijn :
le. Als waarschuwing en leering voor de jonge
veeartsen, die met een ervaring en een eigenwaarde, dikwijls omgekeerd evenredig aan eikaar, de
praktijk ingaan ;
2e. Om te voldoen aan het algemeen verlangen,
de vergaderingen door voordrachten aan inhoud te
doen winnen
en 3e. Waar hij gaat vertrekken, alsnog voor de
laatste maal in de gelegenheid te zijn, zijn belofte
hieraan mede te werken, gestand te doen.
Na het op den voorgrond brengen van zijn plan
in zooverre eenige verloskundige zaken te behandelen, die afwijken van hetgeen de handboeken
hierover mededeelen, begint hij met het aantoonen
van het nut van de voorafgaande orintatie. Vervolgens de beschrijving hoe hij de embryotomie bij
normale en stuitligging verrichtte, wijst hierbij tevens op tal van zaken, die zoo gemakkelijk aanleiding kunnen geven tot noodlottige infecties.
In krachtige bewoordingen spreekt hij ten slotte
zijn afkeuring uit over de wijze, waarop de verloskunde aan de Veeartsenijschool wordt onderwezen. Twee gevallen worden weergegeven, die inderdaad geen verheven indruk geven van de opvatting die daarginds gekoesterd wordt van het
zeer groote belang, dat een deugdelijke kennis van
de verloskunde voor den practiseerenden veearts
heeft.
Met het oog op het gevorderde uur zal de Heer
ten Hoopen op algemeen verzoek de rest van zijn
voordracht op een volgende vergadering houden.
Vergadering van 25 Augustus 1913.
Vrije mededeelingen.
Longemphyseem. De Heer Feddema vraagt naar
de therapie van longemphyseem bij runderen.
De Heer ten Hoopen : Verandering van weide op
stal ; hooi ; vroegtijdige hulp is aangewezen.
De Heer Veenbaas : Br. kali.
Kwakzalvers. Over de kwakzalverij en hare bestrijding spreekt vervolgens de Heer Veenbaas, die
ten slotte vraagt of de vergadering mede kan gaan
met het denkbeeld om te ageeren tegen de kwakzalverij. Naar zijn meening kan de veearts daartoe
zelf veel bijdragen, door in de eerste plaats een
goede opvatting van zijn plicht te hebben, doch
ook denkt hij, dat van de zijde van de districtsveeartsen zeer veel invloed kan uitgaan ter bestrijding van het kwaad.
De Heer ten Hoopen zegt, dat een veroordeel ing
niet gemakkelijk is, daar de kwakzalver zijn ambacht meest als bijbaantje uitoefent en terwijl ook
meestal steun van de zijde der veehouders wordt
gemist.
De Heer Kingma zou het zeer wenschelijk achten, dat bij de wetswijziging ook de verloskunde

91
zou beschouwd worden als alleen uit te voeren
door veeartsen.
De Heer K . T . de Boer w i l ook de operaties op
gezonde dieren verboden zien. Men is 't er niet
mede eens, daar in dit geval het biggen snijden,
het kapoenen, ooren coupeeren e.d. tot de officieele werkzaamheden van den veearts zouden gaan
behooren.
Vergadering van 13 November 1913.
Veearbitrage. Aan de orde k o m t : de taak van
den veearts bij de in Friesland in te voeren veearbitrage, door den heer M . J. Veenstra in te leiden.
In een helder betoog zet hij uiteen, wat op dit
gebied in den lande is verricht, hoe op instigatie
van het Ned. Landb. Comit in verschillende provincin de Landbouw Maatschappijen reglementen
inzake de vee-arbitrage gaan vaststellen.
Ook de Friesche M i j . heeft voorschriften en een
desbetreffend reglement ontworpen, waarvan de
voor de veeartsen kardinale punten de volgende
zijn :
Art. 4. Elke arbitragecommissie bestaat uit drie
personen ; voor elk lid wordt een plaatsvervanger
benoemd.
Elke commissie wijst zelve haai voorzitter en
haar secretaris-penningmeester aan.
Art. 5. Tot leden en plaatsverv. leden zijn uitsluitend benoembaar paarden- en veehouders,
paarden- en veehandelaren, veeartsen en juristen.
Toelichting tot deze artikelen luidt als v o l g t :
Ten einde een spoedige behandeling en een practische beslissing te waarborgen is het getal der
scheidsmannen op drie gesteld.
Er is niet voorgeschreven, dat uit ieder van drie
bepaalde catagorien n van deze arbiters gekozen zouden moeten worden. Alleen zijn 6 catagorien genoemd, die, bij uitsluiting van andere, de
arbiterplaatsen te vervullen zullen hebben.
Aan het inzicht der Provinciale landbouwvereeniging is wederom overgelaten welke catagorien zij in de bezetting der door haar ingestelde commissie wenscht vertegenwoordigd te zien.
Aan de hand van uitspraken betreffende het wezen der arbitrage van mannen als Bang, Wester,
Overbeek en Kroon, wordt uitvoerig stil gestaan
bij het voor de veeartsen in casu zoo belangrijke
deel ; welk aandeel zal de veearts hebben in de
samen te stellen commissies. Hoever zal de veterinaire invloed bij de arbitrage gaan.
Inleider behandelt daarna het lot van het voorstel Berens op de vergadering van de G e l d .
Overijselsche Mij. inhoudende dat minstens 3 veeartsen in de commissie zitting dienden te hebben,
welk voorstel echter na bestrijding van den veearts-landbouwman Reimers werd verworpen.
De groote beteekenis van een drietal veeartsen
in arbitrage-commissies wordt door den Heer
Veenstra in het licht gesteld. Hij komt ten slotte

tot de conclusie dat de Friesche veeartsen meten


eischen : drie veeartsen in de commissie. Hij formuleert ten slotte het volgende voorstel, te doen
aan de Mij. v. Landb. in Friesland :
De afd. Friesland van de M i j . ter bevordering
der V . in N . , zijdelings kennis genomen hebbende
van uw voorstel tot invoering van het reglement
en arbitrage-voorschriften inzake de Paarden- en
Veehandel, meent dat bovengenoemd reglement
niet waarborgt, dat de arbitrage-commissies zullen voldoen aan de eischen van betrouwbaarheid,
die er van gevraagd moeten worden.
Zij meent, dat 't noodzakelijk is, dat daartoe
drie veeartsen zitting hebben in een dergelijke
commissie, reden, waarom zij U kennis geeft, dat
bij een eventueele benoeming hare leden niet zitting kunnen nemen in de meergenoemde commissies, wanneer daarin minder dan 3 veeartsen zitting zouden hebben.
N a opening der discussie vraagt de Heer Veenbaas het woord. Hij vindt de opvatting van den i n leider te optimistisch, waar deze meent, dat er beslist veeartsen in de comm. een plaats zullen vinden. Volgens de toelichting kunnen ze toch uit de
comm. geweerd worden. En waarom verlangt men
3 veeartsen ? Hij acht dit onpractisch. Om hooge
kosten te coupeeren heeft men straks de arbitr.
comm. ; door een aantal van 3 veeartsen in de.
comm. gaat men de dure rechtspraak weer tegemoet. Ter vereenvoudiging, ook met het oog op
de kosten, stelt de Heer Veenbaas zich zelfs voor,
dat de veearts-voorzitter der commissie in eerste
instantie alleen zal trachten partijen bij elkaar te
brengen, bij twijfel de plaatsverv. veearts mede het
onderzoek zal instellen. Verder merkt hij op dat,
waar men van plan is twee commissies te formeeren, n in Leeuwarden voor groot vee en n voor
varkens in Wolvega, dit aantal veel te gering is,
3 of 4 commissies acht hij noodzakelijk, terwijl bij
de samenstelling dan tevens met locale omstandigheden rekening zal moeten gehouden worden. Hij
stelt ten slotte voor aan te dringen op erkenning
der noodzakelijkheid van n veearts en een deputatie naar de A l g . Verg. der Fr. Mij. te zenden
voor toelichting.
De Heer Zwart stelt voor zich met de heele zaak
niet te bemoeien.
De Heer Veenstra repliceert. Hij doet uitkomen,
dat het niet alleen moet gaan om de kwestie van de
kosten, maar dat juist door het getal van 3 veeartsen de betrouwbaarheid van de arbitrage zoo
veel grooter zal worden. Indien er vrees is bij de
tegenstanders, dat er te veel meeningsverschil zal
ontstaan in de boezem van het 3-tal deskundigen,
bewijst dit juist, hoe moeilijk sommige kwesties
kunnen zijn. Ook bestaat het gevaar, dat bij de
keuze van 1 veearts, iemand wordt gekozen, die
niet voor a l l e zaken competent zal beschouwd
worden. Bij de veeartsen zal de uitspraak van een

92
commissie, waarin 3 veeartsen zitten, eveneens
meer vertrouwen wekken.
De Heeren de Raadt en Zwart stellen voor de
zaak blauw-blauw te laten.
De Heer van Staa stelt voor te stemmen of men
zich zal mengen in deze zaak of zich er buiten te
houden.
De Heer Huizinga meent, dat het nuttig kan
zijn, dat elke plaatselijke veearts zijn stem op de
afdeeling doet hooren.
De Heer Winkel meent, dat indien men stemt
tegen inmenging, de veeartsen voor goed alle medezeggenschap ontgaat en ook alle kan3 om in de
toekomst wat in het midden te brengen verkeken
is.
De Heer van Staa blijft inmenging overbodig
achten.
De Heer Attema denkt, dat ingeval geen genoegen wordt genomen met de uitspraak der commissie de in het ongelijk gestelde advies bij zijn eigen
veearts zal gaan inwinnen en aldus nog een procedure aanhangig is te maken. Dit nieuwe gezichtspunt vindt geen bijval.
Ook de Heer Boer vindt het niet te verdedigen,
indien de veeartsen zich er buiten houden.
Het voorstel van Staa wordt daarna verworpen
met 22 stemmen tegen, 6 voor en 1 blanco.
Daarna komt het voorstel Veenstra in stemming
dat wordt verworpen met 23 stemmen tegen 4 en
3 neutralen.
Vr het voorstel van den Heer Veenbaas, noodzakelijk 1 veearts in de commissie, in stemming
komt, wenscht de Heer Veenstra alsnog het woord.
Hij had tegen het voorstel van zijn zoon gestemd, omdat hij inzag, dat dit toch geen ingang
zou gevonden hebben. Had hij echter kunnen vermoeden, dat de discussie ten slotte zou geleid hebben tot aanneming van het voorstel Veenbaas, dan
had hij voor het voorstel van Staa gestemd om
zich n.1. van inmenging te onthouden.
Hij stelt nog voor het voorstel van Veenstra Jr.
zoodanig te wijzigen, dat men zal uitspreken de
wenschelijkheid van drie veeartsen, en de noodzakelijkheid van n veearts in de commissie.
Zoodanig voorstel zal nog voor de alg. vergadering der Fr. Maatschappij van Landbouw het
Hoofdbestuur ter kennis worden gebracht.
Vleeschkeuringswet.
Inleiding van den Heer
Winkel betreffende het ontwerp Vleeschkeuringswet.
N a bespreking van de meest voorname punten
komt hij tot het volgende resum.
l e . Overbodig feitelijk als goede bepaling in het
ontwerp te noemen dat is voorgeschreven keuring
bij elke diersoort vr en na de slachting.
2e. goede bepaling is, dat alle noodgeslachte
groot en klein vee aan keuring zal zijn onderworpen, voorzoover doodgeboren en ongeboren vruchten, gestorven nhoevige dieren en runderen, w e l ke jonger dan 7 dagen zijn, gestorven schapen,

geiten en varkens, welke jonger dan 30 dagen zijn,


buiten de keuring vallen, daar deze zonder meer
vernietigd dienen te worden.
3e. Dat in nood geslacht vee gekeurd dient te
worden in dezelfde gemeente, waar het is gestorven of gedood, tenzij het naar een abattoir in een
naburige gemeente wordt vervoerd.
4e. Dat, mede uit oeconomisch oogpunt, eveneens een goed voorschrift zegt, dat het nmaal
goedgekeurde vleesch, daargelaten het in nood g-,
slachte, bij invoer in een andere gemeente niet nogmaals gekeurd behoeft te worden.
Ook art. 19, dat bepaalt, dat bij A l g . M . v. B .
zal worden vastgesteld, waaraan slachterijen en
elke andere inrichting, waarin het slagersbedrijf
wordt uitgeoefend, met betrekking tot ligging, etc.
dienen te voldoen, is uit hyginisch oogpunt een
zeer belangrijk en waardevol artikel.
Art. 23 betreffende subsidieering van gemeenten voor het oprichten van keuringsdiensten en van
het verstrekken van rentelooze voorschotten voor
het stichten van slachthuizen, verdient ook groote
erkenning.
Art. 24 betreffende het doen der keuring en herkeuringen dient gewijzigd, daar hierin niet is uitgesloten de mogelijkheid, dat hulppersoneel door
gemeenten aan het hoofd van een dienst kan gesteld worden.
Ook de invoer van vleesch zal aan controle onderworpen worden.
Tegenover de vele goede bepalingen staat het
groote euvel, dat huisslachtingen zijn uitgesloten
en de keuring voor bepaalde gemeenten kan uitgesloten worden.
Daar beide bepalingen het hyginische beginsel
in sterke mate raken zal van veterinaire zijde op
deze leemte bijzonder gewezen dienen te worden.
Dat ook de gemeenten in enkele punten te veel
macht is gelaten en het alle aanbeveling verdient,
dat ook in administratief oogpunt de wet meer een
geheel vormt, zijn eveneens bezwaren, welke van
onze zijde tegen het ontwerp dienen gemaakt.
Ten slotte wijst de inleider er op, dat bij de i n voering der wet op de vleeschkeuring aan de practiseerende veeartsen bijzondere eischen gesteld
zullen worden ; hoe met het oog op de toestrooming van jonge veeartsen in de naaste toekomst
vele practijken zich zullen gaan verkleinen ; hoe
door de vleeschkeuring een nieuwe bron van i n komsten gevormd kan worden, welke het verlies
aan andere zijde zal kunnen goedmaken.
Bij de gedachtenwisseling meent de Heer Plet,
dat, naar zijn meening, hoe nuttig hij de levende
keuring ook acht, de bezwaren daartegen wel zoo
groot kunnen worden, dat ze hierom achterwege
dient te blijven.
De Heer Veenbaas w i l een onderzoek naar de
doorvoerbaarheid der keuring van hisslachtingen
en verzoekt te dien einde een opgave der Friesche
collega's van het aantal huisslachtingen, welke in

93
"de verschillende gemeenten verricht worden. Een
desbetreffend artikel zal in het eerstvolgend nummer van het Tijdschrift worden opgenomen.
Ongerust maken meerdere leden zich omtrent
hej lot der doodtrekkers, die in het wetsontwerp
der vernietiging worden prijsgegeven. Men is van
meening, dat deze dienen gered te worden, daar
ze als voedsel voor den arbeider en ook nog wel
voor een enkel ander een lekker hapje zijn.
Het groote bezwaar tegen de vergunning van
't in consumptie geven der nuchtere doodtrekkers
is vooral te zoeken in de doorvoerbaarheid der
keuring.
De Voorzitter moet nu vertrekken ; de vice-voorzitter hanteert de hamer en geeft het woord aan
den Heer Veenbaas, die met het punt vragen en
mededeelingen aanvangt en een zeer belangwekkend relaas geeft van een Pneumonie bij het rund,
door hem klinisch en pathologisch anatomisch
waargenomen.
Longjacht. De bekende longjacht meent hij, op
grond van hetgeen het microscopisch beeld van
den inhoud der bronchien hem gaf, te kunnen verklaren als te zijn een aandoening van luchttoevoerende als wel van het ademend gedeelte der longen, veroorzaakt door een schimmel, welke op het
nagras zich ontwikkelt.
Hij vond deze in het bronchialslijm en wel zoodanig, dat deze schimmel naar zijn meening in aetiologische betrekking staat tot de longaandoeningen.
Hij wekte de collega's op hun bevindingen aan
zijn meening te toetsen. In het Tijdschrift zou het
geval nader beschreven worden.
Vergadering van 27 December 1913.
Veeartsenijk. Politie.
Verslag van den Heer
Veenbaas betreffende de vergadering door hem bijgewoond met de Heeren v. Heusden, de Vries,
Bommel, en P. v. Kempen, waartoe de Dir. Generaal van den Landbouw hen had uitgenoodigd ter
bespreking van het ontwerp wet op de Veeartsenijkundige Politie.
Naast deze commissie, waren reeds meerdere
combinaties van veeartsen over het ontwerp gehoord. De eerste commissie bestaande uit de Heeren van Staa, Poels, de Jong, Markus en Remmelts,
de tweede uit de districtsveeartsen.
In groote lijnen het ontwerp weergevend, was
een eerste opmerking van de zijde der veeartsen,
dat meerdere ziekten genoemd moeten worden bij
Alg. M. v. Inw. Best., dus zoo min mogelijk in de
wet.
Een tweede punt, waarop de aandacht was gevestigd betrof het gemis aan nadere toelichting in
welk verband de practiseerende veearts ten opzichte van de wet kwam te staan.
Men wees op de groote macht, die de districtsveeartsen in hun district kunnen uitoefenen en dat
het noodig was, dat slechts in overleg met den

plaatselijken veearts diende gehandeld te worden.


In art. 3 is geen sprake meer van plaatsverv.
districtsveeartsen. Wie heeft aangifte van besmettelijke veeziekten te doen, als daartoe geen officieel genoemde personen zijn aangewezen ?
De
meening van den Dir. Gen. was, dat ieder veearts
in eigen district zou meehelpen. Met deze toezegging was men niet tevreden en men stelde voor,
dat men als vaststaand zou aannemen, dat geen
goed toezicht zonder veearts kan uitgeoefend worden. De gedachte werd geopperd een zeer groot
aantal rijksveeartsen in bij zonderen dienst te benoemen, allen op een klein salaris.
In de Mem. v. Toelichting zou een en ander ter
sprake komen.
Bij art. 10, waarin facultatieve pasteurisatie
wordt genoemd, had de Heer Veenbaas aangetoond
de groote wenschelijkheid, dat de veeartsen adviseurs zullen zijn van de zuivelfabrieken. Onder de
ziekten, die in Alg. M . v. Best. dienen genoemd,
behoorden ook thuis de besmettelijke ziekten der
geslachtsorganen.
In 't licht werd gesteld, hoe wenschelijk het was,
dat de Seruminrichting verbonden werd aan de
Veeartsenijschool, een noodzakelijkheid, die ieder
erkent, doch waarvan de doorvoering nog lang op
zich zal laten wachten.
In verband met het misbruik, dat voor en na van
tuberculine is gemaakt, meende men, dat het aanbeveling verdiende de wijze van distributie van dit
praeparaat in de wet vast te leggen. Hieromtrent
kon geen toezegging gedaan worden.
Na eenige discussie omtrent enkele punten werd
den verslaggever dank gebracht voor zijn belangrijke mededeelingen.
Provinciale subsidie. Kort en zakelijk leidt de
Heer Plet de bespreking in, nadat door den voorzitter is verzocht, kalm en zakelijk de materie te
behandelen, opdat de veeartsenijkundige hemel te
dien opzichte weder helder worde. De Heer Plet
stelt in 't licht de reorganisatie van het provinciaal
reglement, de besprekingen van een commissie uit
de Friesche Mij. v. V. met den Heer Woltman ; 't
resultaat der besprekingen, de slotscne gespeeld
door Van der Zwaag, waarbij ook degenen, die
tijdelijk benoemd zijn, na afloop van den termijn,
waarvoor ze aangesteld werden, hun salaris verliezen, 't Is Jammer ; dat heeft kwaad bloed gezet,
dat door den Heer van Staa toen is ingegaan op
't verzoek van Gedeputeerden om te adviseeren
omtrent de bestaanskans in bepaalde streken voor
een veearts.
De Heer van Staa licht aan de hand van zijn geschriften een en ander toe en laat hooren, dat hij
niet anders kon handelen, dan hij deed. En zaak
moet hem van het hart. Hij is dankbaar dat de
Heer Plet deze zaak thans bespreekt, doch vindt
't ellendig geniepig, dat de collega's, die hem achter den rug in dit tijdperk hebben beklad, niet eer-

94
lijk hun grieven aan hem zeiden. Dit werpt een
blaam op deze menschen.
Hij heeft altijd pal gestaan om de belangen van
de veeartsen in de praktijk ; heeft nooit eenigszins
die belangen ten eigen bate trachten te schaden,
en meent dan ook op een andere behandeling van
hunne zijde recht te hebben.
In verband met deze laatste opmerking vooral
wenscht de Heer Veenbaas eenige zaken naar voren te brengen. Onpartijdig kon hij de zaken bekijken, omdat hij, zooals de Heer van Staa reeds
opmerkte, van de nieuwe regeling financieel beter
geworden was en grieven bij hem dus in zeker opzicht niet aanwezig waren. Waar hij er vroeger aan
gedacht had de zaak hier te bespreken, vond hij 't
tenslotte te onbelangrijk om oude zaken op te rakeien, want inderdaad kon de Heer van Staa weinig aan den loop der dingen veranderen.
Van der Sande en Rengers waren de vaders van
de regeling, zooals die thans is ; al had de Heer
van Staa anders geadviseerd, al vond hij subsidie
voor ieder noodig, toch waren ze alle vervallen,
omdat deze heeren en met hen tal van Statenleden
er tegen waren. Van zeer nabij kent hij precies den
loop der zaken, omdat juist zijn verwisseling van
standplaats viel in dit tijdperk.
Dat thans de veeartsen niet gesubsidieerd worden, 't markttoezicht in eigen gemeente betaald
krijgen door de provincie en dat zulks niet van
gemeentewege geschiedt, ook daarvan is de afgevaardigde uit Wolvega hoofdzakelijk de stuwkracht geweest.
Maar wat heeft men dan op den Heer van Staa
kunnen aanmerken ? Volgens hem dit. Toen de
adviezen van den districtsveearts door H.H. Statenleden met voeten (opzettelijk) waren getreden,
toen had de districtsveearts kunnen zeggen, wanneer hem naar de bestaanszekerheid van een collega werd gevraagd : Op mijn adviezen wordt niet
meer gelet, ik wensch me niet uit te spreken !
Heeft dus de Heer van Staa een fout begaan,
dan is 't een taktische.
De Heer Huizinga spreekt zich ook in dezen
geest uit.
Door den Heer van Staa wordt hierop nader ingegaan en medegedeeld, dat niets hem verplichting oplegt, doch 't is adat geworden, dat door Gedeputeerden gevraagde adviezen, door den districtsveearts worden gegeven. Men zou 't in Den
Haag kwalijk nemen, wanneer dit niet gebeurde.
Verdere besprekingen geven den Heer van Staa
aanleiding nog meer correspondentie ter tafel te
brengen, om volkomen open kaart te spelen, opdat
ieder kan zien, dat hij in al zijn adviezen duidelijk
in 't licht stelde, dat de loop der dingen niet was,
zooals hij dat had begeerd, dat men zijn opinie
kende, doch, dat wanneer men zijn meening vraagt
over bestaanszekerheid van veeartsen op bepaalde
standplaatsen, hij die vraag ais regel bevestigend

moet beantwoorden. Oosterwolde is een van de


plaatsen, waarover hij anders inlichtte.
De Heer de Raadt vindt dit antwoord een bewijs
voor 't feit, dat de districtsveearts daarover niet
kan oordeelen. Toen hij uit Oosterwolde vertrok,
was dit alleen om 't isolement. Thans nu de tram
er is, is ook dit bezwaar niet meer aanwezig.
De Heer ten Hoopen verklaart, dat hij vroeger
den Heer van Staa van iets had beschuldigd in deze kwestie, dat blijkt niet bij hem te berusten, zoodat hij zijn excuses dezen verdienstelijken ambtenaar wenscht aan te bieden, en hoopt dit ook namens de vergadering te mogen doen.
Bij het laatste punt: Vragen en mededeelingen,
behandelt de Heer K. T. de Boer de volgende
kwestie. Drachten wil als salaris voor gemeenteveearts, die de geheele vleeschkeuring daar ook
voor doen moet, slechts f 350.. geven, hetgeen
hem veel te weinig is, reden waarom hij niet solliciteerde. Wel zou hij 't markttoezicht willen verrichten. Listig hebben B. en W. aan de Staten verzocht, dit niet aan hem (de Boer) op te dragen.
De districtsveearts stuurde toen Eggink als plaatsvervanger.
Na discussie blijkt de vergadering 't er over
eens, dat de Heer de Boer, en ook de Heer de
Raadt, die overigens zijn houding zeer verdedigde,
zich hiermede kan vereenigen, dat B. en W. dienen
te worden bezocht, om met hen te onderhandelen.
Vooral is dit ook noodig, omdat men daar meent,
dat de Heer de Boer de praktijk kocht, en daar de
gemeente zich niet wil laten verkoopn, is hier een
misverstand.
De Heer Veenbaas stelt voor, na onderhandeld
te hebben met B. en W., hiervan verslag te doen
aan de afdeeling, waarna door de afdeeling kan
worden onderhandeld.
Treft thans den Heer van Staa, die als ambtenaar handelt, geen verwijt, dan zal straks zijn hulp
kunnen worden ingeroepen als lid van onze organisatie, om als de onderhandelingen misloopen, de
Staten te bewegen, niet meer B. en W. in deze
zaak te steunen.
De Heer de Boer zegt onderhandeling toe, al is
't hem eenigszins moeilijk, daar hij een jaar lang
B. en W. links liet liggen.
Aangaande de Verzekerings Mij. Heerenveen
wordt besloten een advertentie te plaatsen opdat
de veehouders met Juli zullen weten waaraan zij
zich te houden hebben. Deze advertenties worden
geplaatst in Hepkema's Courant en het Friesch W.
der Landb.
De Voorzitter bedankt den Heer van Staa voor
zijn gegeven inlichtingen, den Heer Plet voor de
inleiding, den Heer ten Hoopen voor zijn aanwezigheid. Hij vertrouwt, dat 't voortaan weer pais en
vree zal zijn in de afdeeling en wenscht zich namens de vergadering gaarne bij de woorden van
den Heer ten Hoopen ten opzichte van de voor-

95
melde kwestie aan te sluiten, hetgeen
instemming vindt.

algemeene

Buitengewone vergadering van 31 Maart

1914.

Het voornaamste punt der agenda, de kwestie


Bond van Veeartsen contra Bond van Paardenverzekerden te Heerenveen, wordt daarna uitvoerig
van alle kanten bekeken.
De Secretaris geeft het verloop der heele geschiedenis nog eens weer, zoodat ook zij, die met
de oorzaken van het geschil onbekend waren, op
de hoogte komen. A l s bekend wordt de correspondentie verondersteld. Van de zijde der veeartsen
was een eind aan alle verband gemaakt door de
advertentie in twee Friesche bladen, luidende, dat
vanaf 1 Juli 1914 geen bij bewuste Mij. verzekerde paarden meer zouden worden behandeld.
Eenige veehouders hebben zich daarna met een
voorstel tot den Secretaris gericht, inhoudende dat
genoemd besluit weder ingetrokken moest worden. Zij boden hem enkele, zeer eigenaardig gestelde stukken aan ter goedkeuring en teekening.
b.v. n belofte te doen door beide partijen, waarbij de Mij. toezegt het onderzoek van een tweeden
veearts toe te laten en verlangt verder vrijgelaten
te worden, de veeartsen beloven hiermee genoegen te nemen, alsmede alle hulp aan de M i j . i n zake te nemen maatregelen bij verdere behandeling
aan de Veeartsenijschool te verleenm. Ten tweede
zou een stuk, door hem geredigeerd en inhoudende
dat de veeartsen eigenlijk onbillijk waren geweest,
daar de M i j . zich steeds aan haar reglement had
gehouden, door de afdeeling moeten worden onderteekend. Het derde was een door de heeren uitgevonden advertentie, welke wij ook slechts met
onzen naam hadden te dekken en die den volke
zou verkondigen, dat wij ons besluit bij advertentie bekend gemaakt, weer introkken.
De vergadering besloot deze stukken niet in behandeling te nemen, doch op den grondslag van de
gedachte, uitgesproken in de bewuste belofte, de
vredespreliminaria vast te gaan stellen.
Vooraf wees de Heer Veenbaas op de wenschelijkheid zich inderdaad niet te bemoeien met en
dus geen eischen te stellen inzake de verhouding
van Mij. en Veehouders, met kwesties dus buiten
de veeartsen omgaande.
Hoewel de Heer Plet meent, dat hem gevallen
bekend zijn, die een dergelijke inmenging toch wettigen, acht men het in 't algemeen voor het oogenblik wenschelijk deze eisch te laten vallen.
Men wordt 't tenslotte eens, dat men moet blijven verlangen, dat het niet-deskundige element
worde uitgeschakeld.
Dat de tweede veearts door de Mij. moge aangewezen worden, doch niet te allen tijde en zonder
vooraf overleg met den behandelenden veearts.
Een voorstel van den Heer Plet, eenigszins gewijzigd, wordt vervolgens aangenomen. Het luidt :
l e . behandeling slechts door veeartsen ;

2e. de Mij. heeft het recht een tweeden veearts


te benoemen, die in overleg met den eersten een
onderzoek instelt en advies uitbrengt, welk advies
de Mij. opvolgt.
Aan de Heeren Plet en Winkel wordt opgedragen zich met de veehouders uit de Mij. in verbinding te stellen en op den grondslag van het genomen besluit, de zaak tot een gunstige oplossing
te brengen.
De Heer K . T . de Boer stelt voor de beslissing,
welke na de onderhandeling zal worden vastgesteld, bekend te maken per circulaire aan alle
practiseerende veeartsen in Friesland en de grenscollega's in Drente, Groningen en Overijsel.
Vergadering van 12 M e i 1914.
In bespreking komt het geschil met de Heerenveensche Mij.
Door den Secretaris wordt een overzicht gegeven van den stand der kwestie, hoe blijkens het
schrijven van de M i j . van 11 M e i , deze geneigd is
op de voorwaarden, vastgesteld op de vorige vergadering, in te gaan, doch om redenen van bijzonderen aard de reglementswijziging wilde uitstellen
tot Sept. a.s., wanneer n.1. de daartoe samen te
komen vergadering voldoende bezocht zou worden,
om de wijziging tot stand te brengen.
De Heer Terpstra meent, aan de hand van eenige
correspondentie, waarvan hem door den Heer Plet
inzage was verstrekt en welke alsnog later ter tafel komt, niet te veel dunk te hebben van den goeden w i l des heeren Pasma, directeur der Hv. M i j .
Hij deelt mede, hoe in een kwestie van een verkocht en gestorven paard door hem en een tweeden collega de verklaring was afgegeven, dat de
doodsoorzaak niet met een lijden vr den koop
in verband kon worden gebracht en dus dit dier
dat na den verkoop door de Mij. was verzekerd geworden, moest worden uitgekeerd, dat daarna nog
door den heer Pasma bij coll. Plet was genformeerd of dit dier toch nog niet aan een reeds voor
de opname in de Verzekering bestaan hebbend gebrek kon zijn gestorven.
Inderdaad wierp deze handelwijze, alsmede een
niet onvermakelijke correspondentie van den heer
Directeur met een veehouder onder Akkrum over
de behandeling van een paard, een eigenaardig
licht op de opvattingen welke de heer Pasma is
toegedaan.
Men meent intusschen, waar deze afkeurenswaardige aangelegenheden niet in direct verband
staan met de onderhavige kwestie, deze verder te
behandelen.
Nadat de Secretaris nog heeft gewezen op het
feit, dat de Mij .na eventueele onhersteldverklaring
van een paard vrij dient te blijven, waarmee de
vergadering meegaat, wordt besloten, de werkstaking der veeartsen", aldus is het besluit der
afd. door de Mij. gekwalificeerd, uit te stellen tot
September, onder beding, dat het Bestuur tot zoo-

96
lang borg is voor de richtige nakoming der gestelde voorwaarden.
Vragen en mededeelingen.
Een stuk paardenvleesch, ingekomen van den
Heer Plet, doet de ronde.
Dit vertoont eigenaardige, langwerpige, gele op
doorsnede zeer harde concrementen, ter grootte
van ]/ tot 1/3
speld.
De Heer Zweers merkt op, dat in paardevleesch
veel kalkconcrementen worden gevonden. De Heer
de Raadt oppert sarcosporidien ; de aanwezige
vleeschkeuringsveeartsen, die er overigens ook
niets van weten, beloven het te onderzoeken en
een volgende keer er wat van mede te deelen.
De Heer Veenbaas deelt daarna iets mede over
Polyarthritis bij veulens en serumbehandeling.
Over de serumbehandeling der kalveren tegen
Pleuropneumonie, welke goed hielp, doch het laatste jaar krachteloos was gebleken. Het bezoek van
den Heer Bchli aan Friesland om zieke kalverlongen te bemachtigen, hield hiermede wellicht
verband.
De Heer Schaap, S t . Nicolaasga, vraagt naar behandeling van varkens met Strongylose.
De Heer de Raadt deelt een geval mede van
glossitis van welicht actinomycotischen aard, blijkens de behandeling, geconstateerd bij een paard.
v

Vergadering van 25 Februari 1915.


Hygine en hyginisten. De Heer Postma gaat
uit van een zinsnede, voorkomend in een rede van
den Voorzitter der Fr. M i j . van Landbouw, waarin
wordt aanbevolen de aanstelling van hyginische
consulenten, een element, waarvan in verband met
het voorkomen van veel besmettelijke ziekten, w e l ke niet in de wet worden genoemd, een zeer gunstigen invloed zou kunnen worden verwacht. De
Heer Veenbaas heeft in het Fr. Weekblad ditzelfde
beginsel met warmte verdedigd.
Tegen de oprichting van een dergelijk instituut
meent de Heer Postma stelling te moeten nemen.
Hij vraagt zich af, of inderdaad deze consulenten
verbetering zullen kunnen brengen. Of er geen andere wegen zijn, die tot hetzelfde doel kunnen leiden.
Hij illustreert de opvattingen, welke in het algemeen omtrent hygine bestaan bij de veehoudende
bevolking, die niet gunstig worden genoemd, mag
het zijn, dat dit bij de voormannen minder het geval is.
Omtrent registratie van alle omstandigheden,
zoowel van physiologischen als van ziektemakenden aard, welke in het bedrijf haren invloed ten
goede en ten kwade doen gelden, over gegevens
verzamelen b.v. omtrent constitutie, productie,
smetstofhaard en de gedachte eveneens afkomstig
van den Voorzitter der Fr. M i j . v. Landb., is de
Heer P . niet optimistisch gestemd. Zelfs bij houders van Stamboekvee acht hij de toepassing van
dergelijke maatregelen illusoir.

Spreker gaat na wat de werkzaamheden van den


bedoelden hyginist hebben te beteekenen en
meent dat waar deze voornamelijk van controleerenden aard zijn, er veel werk zal zijn, dat weinig
effect zal opleveren.
Hij wijst er op, hoe de onderzoekingen die eventueel door den hyginist zouden worden verricht,
den practicus werden ontnomen, dus dat zijn optreden ten koste van den laatste ging. Zij zouden,
aangesteld door een zuivelfabriek, te doen hebben
wat dit lichaam wilde en opdrachten krijgen, die
de finantieele positie van den practiseerenden veearts in gevaar konden brengen.
Eenige beteekenis konden zij hebben, wanneer
zij slechts op zotechnisch terrein werkzaam bleven.
Spreker wilde, dat elke practiseerende veearts
zich zoodanig zou interesseeren voor de hyginische vraagstukken van meer algemeenen aard, dat
specialisten overbodig moesten zijn. Hij twijfelde
bovendien aan de meerdere kennis van deze.
Mocht het zijn, dat een proef werd genomen,
zoo had hij hiertegen minder bezwaar. Algemeene
toepassing achtte hij overbodig en schadelijk.
Zoover moest het komen, dat elke practicus
hyginist was.
De Heer Veenbaas wenscht naar aanleiding van
de rede van den Heer P . eenige opmerkingen te
maken. Hij voelt zich toch in 't gedrang gebracht,
waar hij, zoowel in het Friesche Weekblad van
Landbouw als daarbuiten, met kracht de aanstelling van consulenten heeft voorgestaan.
Hij licht nogmaals het werk toe, dat kan gedaan
worden op het terrein, door hem den hyginist toegedacht. Inzake t.b.c. bestrijding, melkgebreken,
abortus, als schakel tusschen het Veterinair Staatstoezicht en den veehouder, zou deze een zeer groot
terrein van werkzaamheid kunnen vinden.
In tegenstelling van de door den Heer Postma
verwachte schade zou het werk van den consulent
juist meer werk voor den practicus gaan opleveren.
De Heer Postma repliceert.
Hij acht een zienswijze van den Heer V . wellicht
juist voor groote praktijken, voor de kleine kan hij
dit niet beamen. Hij meent dan ook dat de consulent zal ingrijpen in de financieele belangen van
den practicus.
De Heer Veenbaas licht nog nader toe, hoe a l leen het onderzoek b.v. naar inf. abortus, plaats
heeft door den consulent, en dat de daaruit voortvloeiende behandeling werk van den practicus
blijft.
Tenslotte spreekt de Heer Veenbaas zijn genoegen uit over het feit, dat de Heer Postma niet zoo
ver afstaat, waar deze de proef toch wel wenscht
genomen te zien.
Prol. Uteri. Bij vrije mededeelingen spreekt de
Heer Plet over een prolapsus uteri, waarbij werd
waargenomen, dat na repositie der drachtige horen

97
de andere horen ging prolabeeren ; een waarneming, die, ook volgens de andere leden, als zeldzaam moest worden aangemerkt.
Tuberculose. De Heer Postma deelt een geval
mee van longtuberculose bij een paretische koe, die
eerst ging hoesten, eenige dagen vr den dood, dit
geval zou bevestigen de waarneming dat dieren,
lijdende aan open longtuberculose, niet steeds behoeven te hoesten.
Daarna ontwikkelt zich een gedachtenwisseling
omtrent de behandeling van dieren, die na het kalven slechts de verschijnselen vertoonen van verlamming, terwijl ze overigens volkomen gezond
zijn.
De Heer Veenbaas insuffleerde deze dieren niet,
doch gaf pro forma een smeersel, daar de dieren
na 2 a 3 dagen liggen toch steeds overeind k w a men.
De Heer H . van Staa wees op het succes, dat hij
bij vele van deze paretische koeien had gezien
door optakeling.
Nadat hieromtrent nog enkele opmerkingen door
de Heeren Oostenbrug en Schaap waren gemaakt,
Werd de vergadering gesloten met den wensch,
dat de volgende een betere opkomst zou mogen
ten deel vallen.
Vergadering van 2 September

1915.

Meelvergiftiging. De Heer Plet doet mededeeling


van vermoedelijke meelvergiftiging bij koeien, kalveren, stiertjes en veulens. Het bewuste meel in
wei gevoerd, afkomstig van een Eelke de Boer uit
Joure, was ter onderzoek opgestuurd naar de Seruminrichting. Ook de Heer Veenbaas wist er van
te vertellen hoe dieren ziek waren geworden van
meel afkomstig van deze firma. Het ziektebeeld
door den Heer Plet gegeven : ziekzijn met hevige
darmcatarrhverschijnselen had ook de Heer Veenbaas waargenomen. Het zou afkomstig zijn, gelijk
werd gezegd, van bestanddeelen van een zekere
vreemd soort noten, gemalen in een fabriek, welke
zekeren tijd voor margarinefabricage had gediend
en nu tot fabriek van meelsoorten bestemd, de
laatste zouden hebben besmet.
In verband met de nadere aanwijzingen, ook van
de zijde van den Heer Veenbaas, zou de Heer Plet
nog verdere inlichtingen verstrekken aan de Seruminrichting. De volgende vergadering kon het
resultaat worden tegemoet gezien.
Abortusenting. De Heer Veenbaas doet daarna
mededeeling van zijn resultaten der abortusenting,
die steeds met succes abortus opwekte, zelfs toegepast in de 3de en 4de maand, werd gewoonlijk
afzetten verkregen. Ook de Heer Attema had geen
succes gehad. Raad kon de Heer Veenbaas over
andere behandelingsmethoden niet ontvangen.
Kniebuil. Tenslotte deelt de Heer de Raadt zijn
ervaring mede van kniebuilbehandeling met inspuiting van 5 % sulf. cupri, die hij had laten varen,
daar hij belangrijke zwelling zag optreden van het

geheele been. Aan uitsnijden van de buil gaf hij de


voorkeur.
Vergadering van 14 October 1915.
Meelvergiftiging. De Heer Plet wenscht in verband met de vergiftigingsgeschiedenis in vorige
notulen vermeld, alsnog mede te deelen, dat een
soort Bassia noten met een alkalot s a p o n i n e "
aanleiding tot de verontreiniging der bewuste
meelsoorten had gegeven.
Mond- en klauwzeerbestrijding.
Naar aanleiding van deze bespreking was de
Heer van Staa uitgenoodigd deze vergadering bij
te wonen.
De Heer Veenbaas gaf verklaring van de reden
der behandeling van dit punt, n.1. het plan der afd.
Limburg een adres aan de Regeering te wenden
om met het afmakingssysteem te breken en de
wenschelijkheid, dat alle veeartsen zich over dit
vraagstuk uit zouden spreken, een uitspraak, waarop van Regeeringszijde prijs kon gesteld worden.
De Heer Winkel meende, dat het moeilijk was,
voor veeartsen buiten de besmette provincin zich
een oordeel te vormen over de toestanden in L i m burg en dus het uitspreken van een meening in
deze al heel bezwaarlijk was.
Den Heer van Staa werd gevraagd, welke opinie
hij was toegedaan.
Omtrent de toestanden in L . kon hij zich geen
denkbeeld vormen ; dus was hij niet in staat hierover iets te zeggen.
Indien men prijs stelde op hetgeen zijn ervaring
hem had geleerd van smetstofverspreiding, dan
was hij in staat de vergadering enkele interessante
mededeelingen te doen.
Hij begon met er op te wijzen hoe van de 20
gevallen in 1912 geconstateerd, 19 maal de z.g.
smetstofdragers aanleiding tot het uitbreken der
ziekte hadden gegeven.
Aan de hand van kaartjes wijst hij vervolgens
op het voorkomen van M . en K l z . gedurende de
verschillende maanden van het jaar, hoe gedurende de laatste 25 jaar de laagste cijfers in den zomer voorkomen, dat vooral in Aug., Sept., Oct. en
Nov., ondanks den staltijd, de hoogste cijfers werden geconstateerd. In verband wordt dit gebracht
met het trekken der vogels, speciaal de ganzen,
die uit Siberi, Rusland, de ziekte overbrengen.
Zeer gesoleerd gelegen plaatsen haalden de
ziekte in en slechts met het verblijf van groote troepen ganzen, welke vooraf op het naburig land hadden gezworven, kon dit optreden verklaard worden.
Dat niet minder windrichting en daarmede vliegende vogels een rol speelden, kon men in 1911
waarnemen, toen 35 gevallen in n week werden
geconstateerd, komende van het Z . W . en gaande
naar het N . O . Aardige demonstratie van den trek
van kokmeeuwen en bonte kraaien langs zeekusten en groote rivieren in Europa toont aan, hoe

98
waarschijnlijk het is, uitbreiding der ziekte, welke
men langs deze wegen heeft waargenomen, in verband met deze trek te brengen.
De besmetting van het land door de zieke en
besmette vogels, de overbrenging door personeel,
honden en andere dieren, het gemaaide najaarsgras
van dit land, benevens de smetstofdragers, waren
volgens den Heer van Staa belangrijke bronnen
van verspreiding der ziekte.
De Heer Nauta wijst er op, hoe bij Kooiboeren,
die toch in verband met het vogelgevaar, eer de
ziekte zouden moeten krijgen, de ziekte naar evenredigheid weinig mr voorkomt dan bij andere
veehouders. Een aannemelijke verklaring hiervoor
wordt niet gevonden.
Naar aanleiding van de belangwekkende mededeelingen van den Heer van Staa brengt de Voorzitter hem welverdienden dank.
Methode van bestrijding der tuberculose i n Friesland.
De Heer Veenbaas brengt een rapport uit naar
aanleiding van besprekingen, welke door de Heeren Bosma, Winkel en hem zijn gehouden.
De voornaamste punten zijn :
l e . het stamboek moet verplichtend stellen het
merken van de dieren, lijdende aan open tuberculose ;
2e. moet in het Fr. Weekblad de zienswijze der
Friesche veeartsen zoodanig worden bekend gemaakt, dat een rationeele bestrijdingswijze slechts
mogelijk is, wanneer daarmede vernietiging der
open vormen gepaard gaat.
De Heer Bosma stelt in uitzicht op de vergadering der commissie van veehouders die de hyginische belangen van den Frieschen veestapel behartigt, de kwestie van het merken ter tafel te
brengen. Tot zoolang zal met het publiceeren worden gewacht.
Men is nog van meening, dat uit de boezem der
zuivelfabrieken veel in de goede richting kan worden gedaan.
Longwormen.
De Heer Hubenet vraagt raad
voor het hoesten van kalveren, vermoedelijk lijdende aan longwormen. Intralaryngeale injecties bleken naar ondervinding van den Heeren Attema en
Nauta niets op te leveren. De Heer de Boer deelde
een middel uit de Utr. Kliniek mede, 2 % phenol
tot 100 gr. toe.
Vergadering van 29 Augustus

1916.

Houw. De Heer K . T . de Boer ziet in zijn praktijk veel gevallen van houw. Ze genezen na een dag
of wat zonder behandeling. Hij vraagt naar de werking van streptococcenserum. De Heer Attema zag
het dit jaar ook veel ; hij behandelde ze steeds met
boorwater, dat zal in elk geval complicaties kunnen voorkomen.
Eczema Solare. De Heer Huizinga deelt mee een
geval van Eczema Solare. Hij werd geroepen bij
een hokkeling met longverschijnselen, eenige da-

gen later het eczeem. Het dier was zeer ziek en


werd afgemaakt. Bij sectie bleek longtuberculose
en levertuberculose. Hij vraagt of er verband kan
bestaan tusschen lever- en huidlijden.
De Heer Bosma zet zulke dieren in een koele
stal in donker en onder dek. Brengt men ze te gauw
weer naar buiten, dan ziet men een leverlijden optreden. Dit is dus volgens hem secundair. Hij meent
dat de witte huidplekken door de zonnestralen
worden aangetast en daardoor schadelijke stoffen
in het bloed worden opgenomen.
De Heer Attema zag de kwaal optreden bij een
koe met een dek op, juist bij de rand van het dek
af.
De Heer Zweers vraagt of de Heer Bosma wel
eens een sectie heeft verricht en dus het leverlijden
heeft gezien.
De Heer Bosma zegt, dat ze niet sterven en dus
geen sectie door hem werd gedaan. E r treedt steeds
constipathie op en daardoor de icterus.
De Heer Kingma zegt, dat het lijden ook bij
koud weer optreedt, hij meent, dat de zonnestralen
alleen het dier zoo pijnlijk maken.
De Heer Kingma ziet soms plotselinge sterfgevallen bij koeien, terwijl men bij sectie niets vindt,
soms een weinig leverzwelling of enkele leverbotten.
Men is van meening, dat hier een onderzoek op
piroplasmosis zeer gewenscht zou zijn.
Kniebuil. De Heer Boer (voorz.) zegt met de
door Beyers beschreven behandeling de kniebuil
(sulf. cupri) in een 3-tal gevallen zeer goede resultaten te hebben verkregen.
De Heeren Bosma en de Raadt zagen bij de behandeling zeer sterke zwellingen optreden. Uit een
correspondentie met Beyers bleek, dat deze het
minder goede resultaat toeschreef aan het behandelen in het land en niet op stal.
Panaritium. De Heer Boer heeft bij erge gevallen van panaritium toegepast de methode door
Dommerhold beschreven (n.1. lapis-infernalis-stiften). Hij kreeg zeer goede resultaten.
Vergadering van 9 November 1916.
Tuberculose. Er wordt door den Heer Veenbaas
een tuberculosegeval medegedeeld, het volgende
omvattende. 5 maanden na den koop wordt sectie
verricht op een rund, waarbij kort voor den dood
open longtuberculose was geconstateerd op grond
van aanwezigheid van t. b. in het sputum.
De sectie leverde een z.g. verkazende, exudatieve bronchopneumonie plus belangrijke t.b.c. der
correspondeerende klieren, eveneens in verkazing
verkeerend. Een anatomisch proces, gelijk het door
Bongert en Niebelte meermalen werd beschreven,
door de laatste ook zeer uitgebreid, wat betreft
het histologische beeld.
De inleider meent, dat in dit geval aan een acute
t.b.c. moet worden gedacht. Prof. de Blieck, verzocht om inlichting wat aangaat de tijdsduur in

99
verband met de path. anatomische verschijnselen,
had verwezen naar litteratuuropgaven, die o.a. zeiden, dat verkazing binnen 30 dagen, verkalking
na 70 dagen kan worden waargenomen.
Enkele opmerkingen betreffende het door Niebele
beschreven proces werden gemaakt door den Heer
Winkel, die wees op het verschil van aspect bij het
z.g. Strahlige Verkasungsproces, waarbij van een
echte acute en een meer chronische aandoening
kan worden gesproken.
De Heer Veenbaas deelt alsnog een geval van
t.b.c. mede in 1909 meegemaakt. Een rund volkomen gezond, komt den 20 Febr. op een plaats te
staan, waar tevoren een rund met uitgebreide t.b.c.
was afgestapt. 23 April 1909, dus binnen 2 maanden, moest ook dit dier, aan t.b.c. lijdende worden
afgemaakt. Dit geval, in verband met het meer
acute van het pas meegemaakte, had hem er toe
gebracht te gaan vermoeden, dat t.b.c. zeer snel
kan verloopen en het was hem er om te doen, eenige vaste gegevens te mogen verkrijgen.
De Heer Winkel wees er op, hoe een tuberculeus
proces door zoovele factoren wordt beheerscht,
door het aantal en de virulentie van de bacterin,
door den toestand van het aangevallen individu en
de plaats vanwaar het proces een aanvang neemt.
Het anat. beeld wijst duidelijk aan, dat tal van
verschillende omstandigheden in het spel moeten
zijn en hoewel we, ook al niet op onomstootelijke
gegevens, eenige zekerheid hebben omtrent den
duur van de z.g. typische chronische gevallen met
verkalking en afkapseling van zeer uitgebreide tuberkels, lijkt het nog moeilijker eenige tijdsduur
aan te geven van het z.g. acute proces, hierboven
bedoeld.
Het tweede punt van den Heer Veenbaas Boutvuurentingen, wordt ingeleid met een overzicht wat
tot nu werd gedaan van de zijde der afdeeling om
een juist inzicht te krijgen omtrent de resultaten
der entingen.
In herinnering wordt gebracht het werk door
collega Attema ten dezen gedaan met zeer onvolledig succes. Het resultaat verkregen met de entstoffen van Fransche herkomst en met die van de
Seruminrichting aan een critiek onderworpen, hoe
de officieele mededeelingen van deze inrichting
niet in overeenstemming waren met de werkelijkheid, d. w . z. dat de sterfte aan entboutvuur veel
grooter was dan werd opgegeven, waarom de i n leider voorstelde telkens bij de verzending van het
jaarrapport ook een kort verslag te doen toekomen
aan den afdeelingssecretaris.
Alsnog wenscht hij iets van zijn ervaringen mede
te deelen omtrent het voorkomen van boutvuur.
l e . dat hij het hoogst noodig acht, dat maatregelen worden voorgeschreven omtrent het vernietigen
van boutvuurcadavers, daar bij de bewerking w e l ke deze dieren tot nu na hun dood ondergaan, een
sterke verspreiding van smetstof plaats heeft, die

ongetwijfeld een stationair blijven der ziekte in


de hand werkt.
2e. wordt gewezen op het voorschrift omtrent
den leeftijd, waarop de dieren moeten worden geent. Volgens Fransch voorschrift is het 8 maanden.
Echter treedt boutvuur niet op bij 5 maanden, zelfs
bij 2 maanden, bij 5 a 6 weeksche kalveren. Dit
wordt bevestigd van uit de vergadering.
Het verwijt van de zijde der Seruminrichting,
dat zoo dikwijls te vroeg werd gent was dus niet
geplaatst. Mocht het overigens gewenscht zijn, dat
er een andere verhouding werd aangegeven tusschen deze jonge leeftijden en de entgiften.
3e. over de diagnose.
De specifieke ademtucht door den Heer ten Hoopen het eerst gememoreerd.
Koorts ? Zeer twijfelachtig, overigens te algemeen verschijnsel, steunen evenzoo. Kreupelheid,
in het begin nog niet aanwezig.
Eten en drinken deden enkele nog tijdens het
door inleider gedane onderzoek, hetgeen door enkelen der vergadering in twijfel werd getrokken,
door den Heer Veenbaas bleef gehandhaafd. De
verschijnselen der gasaanwezigheid ? In het begin
door percussie, door masseeren zelfs niet te constateeren.
De Heer Bosma wijst hier op het volgende. Ingeval geen knetteren volgt, y uur wachten, daarna treedt meestal na de noodige manipulatie, dit
crepiteeren op.
Dan meent de Heer Veenbaas ook door percussie het symptoom te kunnen onderkennen. Vaag is
alzoo het beeld in het begin, terwijl uit het oogpunt van consumptie voor den mensch een vroegere diagnose van zoo groote beteekenis is, niet het
minst ook ter voorkoming van een sterke vermeerdering van smetstof.
De Heer Veenbaas zou gaarne een rapport zien
samengesteld, aantoonende de groote voordeden
van de boutvuurenting.
Terwijl hij het onderzoek ook uitgestrekt wenschte te zien tot bij vilders en veeverzekering maatschappijen.
Resumeerend wijst hij er op, dat inderdaad
het voordeel, voor zoover het zijn gebied betrof,
niet was te ontkennen, doch dat het / % sterfte
aan entboutvuur te belangrijk moest worden geacht ; waarbij als oorzaken hij meende te moeten
wijlen op een slechte verdeeling van het poeder,
d. w . z. ongelijkmatige hoeveelheden, 2e. op de
slordigheid van veeartsen en 3e. op de weinige
contrle bij de bereiding.
Hoewel de inleider gaarne omtrent de oorzaak
van het boutvuur nog wilde spreken, wenschte hij
zijn mededeeling voor heden te eindigen.
Ontegenzeggelijk mochten deze als van zeer
groote beteekenis worden aangemerkt.
4

Vergadering van 16 Februari 1917.


De Heer K . Bergsma verkrijgt het woord om zijn

100
inleiding te houden over Praktische Verloskunde.
Nadat spreker eenige woorden heeft gewijd aan
de voorbereiding, gaat hij over tot een uiteenzetting van het behandelen der verschillende gevallen,
die zich kunnen voordoen, in het bijzonder die,
waarbij embryotomie noodzakelijk is. Voorop stelt
hij, dat, waar men vroeger leerde, dat steeds volgens een vaste methode moest worden gewerkt, de
ervaring hem juist heeft geleerd, dat men elk geval
op zichzelf moet bezien en dan geheel naar bevinden zal gaan werken.
l e . normale ligging (voorbeenen en kop in de
geboorte). Als regel brengt hij de beenen terug, de
kop kan er dan bijkans steeds buiten worden gehaald en wordt met de kettingzaag afgezaagd.
Spreker deelt mede, dat aan de school de kop op
de pooten wordt afgezaagd, hij zelf paste dit nog
niet toe. Vervolgens wordt een snede in de hals gemaakt, waardoor alles zooveel mogelijk tot over
de schoft wordt losgemaakt, waarna een of twee
voorbeenen uit de schouder worden verwijderd.
Daarna brengt hij met de stompe haak een touw
achter de laatste rib langs en dan door die opening
de kettingzaag, waarna de ribben worden doorgezaagd. Aldus handelt men aan beide kanten. Nu is
dus het achterstel er nog en dat wordt natuurlijk
doorgezaagd met de kettingzaag.
Inleider demonstreert het aanleggen der kettingzaag, waaraan hij riempjes heeft bevestigd, die
hem veel beter voldoen dan touw, terwijl hij aanraadt veel koekdrank te gebruiken.
2e. Stuitligging. Dan moet men vooral eerst goed
onderzoeken of er nog ruimte is, is dat het geval,
dan wordt een achterbeen ingekort, d. w . z. men
maakt een insnijding voor de achillespees, daardoor gaat de kettingzaag en aldus wordt het hielbeen afgezaagd, dan is men heel spoedig door het
gewricht. N u wordt het verkorte been teruggebracht en dan gewoon door het heupgewricht afgezaagd. Zoo noodig wordt ook het andere been
op dezelfde wijze behandeld. Vervolgens tracht
men bij het schouderblad te komen, lukt dit niet
dan wordt eerst de borstkas met de kettingzaag
doorgezaagd.
Inleider deelt hierbij een geval mede, waarbij hij
de schouderbladen had losgemaakt, doch het wilde
niet schieten, hij bracht toen een touwtje zoover
mogelijk naar voren tusschen de ribben door om
een wervel heen en door het trekken daaraan gingen alle ribben reeds los, dus uit hun gewrichtsverbinding met de wervelkolom.
Na behandeling dezer twee hoofdgevallen wordt
hierover een bespreking gehouden.
De Heer de Raadt zegt, nog steeds de onderhuidsche methode toe te passen en liefst zoo w e i nig mogelijk scherpe instrumenten te gebruiken.
De kettingzaag gebruikt hij alleen voor het achterstel of het doorzagen van een achterbeen in de
heup. Hij maakt veel gebruik van het dwarsmes.
De kop wordt door hem niet afgezaagd, doch ge-

sneden, waarbij hij de ooren laat zitten, vervolgens


neemt hij de hals er af enz.
Spreker merkt hierover op, dat naar zijn meening de kettingzaag nog veel te weinig wordt gebruikt. Men kan zich door gebruik daarvan de toch
meestal moeilijke en zware arbeid heel wat verlichten.
D e Heer Plet vraagt naar het gebruik van koekdrank ; door hem wordt steeds olie gebruikt. Vrij
algemeen is men van meening, dat het eerste de
voorkeur verdient. De Heer Boer zegt van het gebruik van koekdrank te zijn teruggekomen, nadat
hij een tweetal malen na het gebruik ervan een
septische metritis zag optreden. Anderen zagen dat
niet, doch men geeft in overweging bij de bereiding
lysol of bacillol of anderszins te gebruiken.
De Heer Plet deelt mede, hoe het vorig jaar zijn
helper geen verlossing kon doen, of de dieren werden genfecteerd en hoe nauwkeurig ook werd gedesinfecteerd, zelfs de kleeren uitgekookt, het hielp
niet. Dat het aan den persoon zelf moest liggen
bleek, door dat alles goed veriep, toen de Heer
Plet zelf de verlossing verrichtte. Bedoelde persoon
heeft er tot heden dit jaar nog geen last weer mede.
In verband hiermede worden gevallen medegedeeld, waarbij medici met dezelfde moeilijkheid
te kampen hadden, terwijl ook een collega hetzelfde
ondervond.
Daarna behandelt inleider :
3e. Verkeerde liggingen.
Hier komt voor bespreking in aanmerking een
verkeerde ligging der kop en een verkeerde ligging
der achterbeenen.
4e. Monsters.
Hiervan behoeft niet veel te worden gezegd, elk
is weer verschillend, als regel geven ze niet zooveel
moeilijkheden.
5e. Torsio uteri.
Men kan daarbij f het dier wentelen f het kalf;
het laatste is als regel de manier.
Bij wentelen van het dier heeft men het meeste
succes bij gesloten vliezen ; terwijl inleider bij
wentelen van het kalf de vliezen stuk maakt.
De Heer Kingma en enkele anderen laten ze liefst
ook dan heel.
Van torsio uteri worden door verschillende c o l lega's gevallen uit de praktijk medegedeeld.
Bij torsio uteri met prolapsus van de blaas kan
men deze als regel gemakkelijk reponeeren.
Bij torsio uteri met anteversio uteri moet men
het dier op den rug leggen.
6e. Prolapsus uteri.
Hierbij wordt ook in het kort stilgestaan en opgemerkt, dat deze als regel geen groote bezwaren
oplevert. Bij de bespreking dienaangaande wordt
gememoreerd het amputeeren der uterus, als ook
het reponeeren en amputeeren bij varkens.
Vrije mededeelingen.
Op voorstel van den Heer Kingma wordt besloten te trachten voor de praktiseerende collega's,

101
die gemobiliseerd zijn, meer verlof te krijgen en in
de naaste toekomst een langdurig verlof met het
oog op de verloskundige praktijk, omdat ze onmisbaar zijn en de overblijvende collega's het tekort
aan diergeneeskundige hulp niet kunnen aanvullen.
De Heer Plet doet mededeeling van de schitterende resultaten verkregen met waterstofperoxyd
1 % bij retentio secundinarum.
De Heer Bergsma vroeg voorlichting omtrent het
tarief bij clinisch onderzoek vanwege boterfabrieken. Men oordeelde f 0.25 per stuk een billijke
vergoeding.
De Heer Attema roemde de werking van waterstofperoxyd bij de wondbehandeling.
Vergadering van 25 M e i 1917.
Ziekten na de partus. De Heer Veenbaas houdt
een causerie over ziekten na de partus", n.1. die,
waarvan naar zijn meening moet worden aangenomen, dat zij worden veroorzaakt door opname van
toxische stoffen (vreemde eiwitten) in de bloedbaan. Vroeger schreef spreker reeds in ons T i j d schrift over acetonemie ; het voorkomen van aceton
in de urine is daarbij evenwel geen causa, maar
gevolg. Hij neemt aan, dat gedurende de zwangerschap eiwitstoffen in de bloedbaan worden opgenomen (placentadeeltjes van Abderhalden), er
worden dan volgens Abderhalden antistoffen in
het bloed gevormd. N a den partus, wanneer lochin in den uterus terugblijven, komen in grootere
hoeveelheden eiwitstoffen in de bloedbaan ; er w a ren reeds antistoffen aanwezig en deze grijpen nu
elkaar aan en dan worden bij snelle resorptie anaphylactische verschijnselen opgewekt, terwijl bij
langzame resorptie de eiwitten gesplitst worden
en daarbij de verschijnselen van acetonemie optreden (aceton is n dier splitsingsproducten). Bij de
eerstgenoemde aandoening zien we verschijnselen
als schuimbekken, drangbewegingen, lekzucht, dus
meer een op anaphylaxie gelijkend beeld.
Spreker vermeldt een artikel van Klinkert in het
Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde (Januari-no.)
over deze ziekten, wat zeer lezenswaard is. K l i n kert zegt : in het lichaam hoopt zich op vreemd
eiwit, de nieren kunnen dit als zoodanig niet afvoeren, de eiwitten moeten daarvoor worden gesplitst,
zijn daarvoor geen voldoende antistoffen aanwezig,
dan anaphylactische verschijnselen. Is deze opvatting juist, dan valt dus het eerste van Abderhalden
weg en hebben we te doen met een alergische toestand ; het eiwit treedt als toxisch agens op.
Spreker meent, dat onder deze aandoeningen
verschillende ziekten na den partus moeten worden
thuisgebracht, waarbij min of meer zenuwverschijnselen aanwezig zijn, zoo bijv. het liggen blijven na den partus, waarbij de gezondheidstoestand normaal is ; ook daar zijn het toxische stoffen in de bloedbaan, die de aandoening van bepaalde zenuwen (verlengde merg e.a.) veroorzaken.

Ten slotte wijst spreker op de noodzakelijkheid om voor al deze door toxische eiwitstoffen
in de bloedbaan veroorzaakte aandoeningen tot
een algemeene therapie te komen.
Over een en ander had een uitvoerige en zeer geanimeerde gedachtenwisseling plaats.
De Heer Bosma stelt voor, dat men om na te
gaan of de toxine inderdaad uit de uterus komen,
deze voorbehoedend ging uitspuiten met H 0 .
Vrije mededeelingen.
De Heer K . T . de Boer vraagt of opname van
stukjes lood ook loodvergiftiging kan geven of liever kan het in de maag aanleiding geven tot de
vorming van loodzouten en daardoor langzamerhand vergiftigingsverschijnselen ; dit naar aanleiding van een door hem waargenomen ziektegeval.
Men is van meening, dat de oorzaak hier wel een
andere geweest zal zijn.
De Heer Veenbaas doet mededeeling van vergiftigingsverschijnselen door voedering met kapokpitmeel.
De Heer de Raadt vermeldt een geval van schistosoma reflexum in zich zelf vergroeid. Hij verrichtte de verlossing zonder gebruik van instrumenten ; het grootste bezwaar is om een begin te
krijgen.
2

Vergadering van Vrijdag 22 Juni 1917.


De Heer Plet leidt het punt in, waarvoor deze
vergadering is belegd, n.1. besprekingen om in samenwerking met het Friesch Rundvee Stamboek
onderzoekingen in te stellen naar het besmettelijk
verwerpen en het niet drachtig worden der koeien.
Inleider deelt mede, dat hij eerst met enkele veefokkers over die zaak had gesproken en daarna
met den Heer Rengers, die allen overtuigd waren
hoe noodig het was om te trachten meer licht te
brengen in deze de veefokkerij zoo ernstig bedreigende ziekten. Spreker had op zich genomen om
de zaak in onze afd. ter sprake te brengen, omdat
hij meent, dat de onderzoekingen in overleg tusschen het Stamboek en onze afd. moeten worden
opgezet. Hij wijst er op, dat, als wij het niet aanpakken, het stellig van een andere zijde zal gebeuren en dat zou voor ons dierenartsen toch zeker
niet aangenaam zijn ; terwijl, waar door het Fr.
Rundvee Stamboek een bedrag van 6000 gulden
is beschikbaar gesteld en dus de afd. geen kosten
heeft, het met beide handen zal moeten worden
aangegrepen. Hij stelt zich voor, dat overleg wordt
gepleegd met den Heer Wester te Utrecht, die
reeds zooveel op dit gebied werkte en dat deze
ook een jong veearts aanwijst, die zich te Leeuwarden zal vestigen op een jaarwedde van 2400 gulden en 600 gulden voor reis- en verblijfkosten ;
zoo kon dan ook de hoofdleiding van het onderzoek in handen van den Heer Wester blijven.
De Voorzitter bedankt den Heer Plet voor zijn
inleiding en geeft gelegenheid voor bespreking.
De Heer K . T . de Boer vraagt wat men zich

102
voorstelt met dien dierenarts als de 2 jaar om zijn ;
moet daar een specialiteit uit groeien of blijft de
uitwerking voor de praktiseerende veeartsen.
De Heer Plet. Juist door het contact bij het onderzoek tusschen de leden der afd. en den dierenarts blijkt, dat het doel is, de baten ten gunste
dier leden te doen strekken. Het is geenszins de be
doeling er een specialiteit van te maken.
De Heer Winkel wijst er op hoe uiterst ingewikkeld het vraagstuk is ; de Seruminrichting onderzoekt reeds lang met zeer mager resultaat. Bij een
rationeel onderzoek kan geen laboratorium worden
gemist. Hij deelt mede hoe door collega Knol en
hem in de omgeving van Meppel eveneens onderzoekingen zijn gedaan volgens de methode van
Albrechtsen. Hij meent er ernstig voor te moeten
waarschuwen, dat men al te optimistisch de zaak
aanpakt.
De Heer Plet nam ook wel proeven met ongunstig resultaat, maar hij w i l iemand, die speciaal
niets anders doet, dan zich aan deze zaak wijden.
Hij legt er nog eens nadruk op, dat het thans alleen
gaat om de vraag of onze afdeeling haar medewerking zal verleenen aan een idee van het Rundvee
Stamboek, wat ons niets kost.
De Heer Kingma acht de kwestie ook van zeer
groot belang ; we moeten ze met beide handen
aangrijpen, maar ook het Rundvee Stamboek op
de groote moeilijkheden wijzen, terwijl het onderzoek zeer zeker onder leiding van den Heer Wester
zal dienen te geschieden.
De Heer Plet zegt, dat het Stamboek zich voorstelt een afgevaardigde van hen en van onze afdeeling naar den Heer Wester te zenden.
De Heer Postma betuigt instemming met het
door inleider gesprokene, maar ook met de waarschuwing van den Heer Winkel voor te groot optimisme. Hier wordt een prachtige gelegenheid geboden om de clinische-praktijk van Wester ter zake
uit te breiden, omdat zijn onderzoekingen naar de
aetiologie schitterend zijn. De nieuwe functionaris
zou als het ware een assistent van Wester moeten
zijn, terwijl het misschien een stap zou kunnen zijn
om te komen tot een hygine-consulentschap.
De Heer Plet. De Seruminrichting heeft na al die
jaren niets bereikt, er zijn zeer verschillende oorzaken en daarvoor geven ze n middel. Hij meent
ook, dat de zaak aan Wester in handen moet worden gegeven.
De Heer Feddema wijst er op, dat ook gebruik
moet worden gemaakt van de ervaringen van verschillende collega's.
De Heer Plet. Daarom juist is een ernstige samenwerking met de praktiseerende collegae noodig en daarom juist moet de afdeeling zich er mede
belasten .
De Heer Schaap. Het blijkt wel, dat we allen
met het denkbeeld sympathiseeren ; ik ben het er
echter niet mede eens, dat een jong dierenarts er
mede moet worden belast, doch iemand met prak-

tische ervaring en dan zitten we met het salaris.


Het bedrag is daarom te klein en wanneer er pogingen worden aangewend zal het stellig gelukken een veel grooter bedrag ter beschikking te
krijgen en dan zou een bekwaam prakticus aan het
werk worden gezet.
De Heer Plet. W e komen meer en meer tot besprekingen over de uitvoering, het zou gewenscht
zijn, dat uit en door onze afdeeling een Commissie
van 2 personen werd aangewezen, die in overleg
met het Stamboek de zaken, die de uitvoering betreffen, nader onder de oogen zou hebben te zien.
De Heer Attema merkt eveneens op, dat het bedrag in verhouding tot de belangrijkheid der zaak
slechts luttel is.
De Voorzitter acht het punt thans voldoende besproken, niemand zal wel tegen het principe opkomen ; hij stelt dan ook voor over te gaan tot de
benoeming van een Commissie van twee personen
uit onze afd., zooals door den Heer Plet is aangegeven, die in overleg treedt met het Stamboek en
zoo noodig ook met het Bestuur der afd. of met
een algemeene vergadering.
Tot leden dier Commissie worden verkozen de
Heeren T h . Bosma en Joh. Plet.
Vergadering van Vrijdag 24 Augustus 1917.
De Voorzitter geeft het woord aan Dr. Schoneboom voor het houden zijner inleiding over : De
tuberculosebestrijding in verband met het afmaken
van overtollige runderen.
Inleider dankt het bestuur voor de hem geboden
gelegenheid en den Heer Huizinga voor zijn bereidwilligheid om de inleiding dezer aangelegenheid wel aan hem te willen afstaan. Alhoewel geen
deskundige wilde spreker gaarne met deskundigen
in deze afd. de zaak, die hem bijzonder interesseert, bespreken.
Dr. Schoneboom bespreekt in het kort de verschillende stelsels bij de tuberculosebestrijding
toegepast (Deensche, Duitsche en de Nederlandsche sedert 1902). Hij toont door cijfers aan, dat
daarmede niets is bereikt. Een tabel laat ons zien
de % tuberculose aan verschillende abattoirs in
ons land, doch ook in Denemarken is onder leiding
van Bang in al die jaren niets bereikt, wat voldoende blijkt uit de t.b.c.-cijfers bij invoer in
Duitschland gevonden.
Dat in ons land zoo weinig werd bereikt, schrijft
spreker vooral toe aan het feit, dat slechts facultatieve maatregelen werden genomen en dit is
mede een gevolg daarvan dat een radicale t.b.cbestrijding zoodanige financieele offers vroeg, dat
Poels het in 1909 een dwaasheid kon noemen er
zelfs maar aan te denken.
Inleider deelt de runderen als volgt in :
l e . dieren, die niet op tuberc. reageeren en geen
verschijnselen vertoonen ;
2e. dieren, die reageeren en geen verschijnselen
vertoonen ;

103
3e. dieren met open t.b.c, die reageeren ;
4e. dieren met hooge graad van open t.b.c., die
niet meer reageeren.
Voor de bestrijding moeten we natuurlijk in de
eerste plaats de groepen 3 en 4 aanpakken, maar
ook de 2e groep moet ernstig aangepakt worden,
want gesloten tb.c. kan overgaan in open t.b.c. en
daarvoor is naar sprekers meening nu de gelegenheid geboden.
Inleider vermeldt een in Juli 1.1. door hem in de
N . R. C. geschreven artikel over de t.b.c.-bestrijding onder het rundvee in verband met de afslachting.
Hij memoreert het antwoord van Minister
Posthuma aan den Heer Feenstra, alsook het verslag van een vergadering van den Groninger Landbouwbond om daarmede aan te toonen, dat het tot
een aanzienlijke opruiming van runderen zal moeten komen. Er zullen van de 2.300.000 runderen
in ons land aanwezig, zeker een half millioen moeten worden afgeslacht en daarom zegt spreker :
Nu of nooit een radicale t.b.c.-bestrijding. Het bezwaar wat Poels in 1909 tegen het stelsel uitte,
waarbij alle reageerende dieren worden opgeruimd,
geldt thans niet meer.
Er blijft thans nog over de praktische uitvoerbaarheid onder de oogen te zien aan de hand van
het aantal dieren, wat getuberculineerd zal moeten
worden en het aantal dierenartsen, wat daarvoor
beschikbaar zal zijn. Hij meent, dat door n dierenarts met 5 helpers per dag 100 runderen zouden kunnen worden getuberculineerd. Op de vraag,
hoe de medewerking der veehouders te verkrijgen!
zegt spreker, dat hier krachtige maatregelen noodig zullen zijn, doch daaraan is men tegenwoordig
wel gewoon. Hij zou de bepaling willen maken,
dat geen dier zal mogen worden afgeslacht zonder
tuberculinatie, terwijl de veehouders, die niet w i l len medewerken verstoken worden van het ontvangen van krachtvoer.
Wat de veel te groote opruiming op verschillende stallen betreft, meent spreker, dat het zeer goed
mogelijk zal zijn, deze aan te vullen met dieren
van stallen waar geen of zeer weinig tuberculose
voorkomt.
Nadat inleider tot slot nog eens krachtig wijst op
de groote voordeelen voor ons land, als we na den
oorlog een geheel getuberculineerde veestapel hebben, waaronder een radicale opruiming is gehouden, komt hij tot zijn conclusin, waarvan de laatste op voorstel der vergadering wordt geschrapt,
nadat de Heer Postma er op gewezen had, dat
men hierover verschillend kan denken al naar
iemands staatkundige opvattingen. De conclusin
worden als volgt geformuleerd :
I. De tubercurose onder het rundvee kan hoofdzakelijk alleen bestreden worden door infectie te
voorkomen.
II. De infectie heeft voornamelijk plaats door
opfokken met genfecteerde melk en samenzijn van
gezonde runderen met aan open t.b.c. lijdende.

III. Evenmin als een kalf tuberculeus geboren


wordt (afgezien van de zeldzame congenitale
vorm), ontstaat de open t.b.c. direct na de infectie;
Een zeker percentage van genfecteerde runderen (die reeds op tuberculine reageerden) gaat op
den duur verschijnselen van open tuberculose vertoonen.
!Y\
e t i s c h is dus alleen een radikale bestrijding der rundvee t.b.c. te verwachten van
t.b.c.-vrije opfok der kalveren (verplichte pasteurisatie der melk, ondermelk en wei) en opruiming
der tuberculeuse dieren (positieve tuberc. reactie
en klinisch zieke.)
V. De maatregelen tot nu toe (Augustus 1917)
in Nederland in praktijk gebracht tegen de rundvee-tuberculose hebben door hun kleinen omvangen facultatieve toepassing geen noemenswaardige
invloed ten goede gehad.
VI. Door de abnormale tijdsomstandigheden
(veevoedernood, vleeschverzorging van het binnenland, mogelijkheid van uitvoer tegen hoogere
prijzen naar het buitenland) is thans de, in normale tijden niet toe te passen theoretische bestrijding mogelijk en noodzakelijk geworden.
VII. Door een algemeen doorgevoerde tuberculinatie (en klinisch onderzoek) van het rundvee in
Nederland kan de regeering de gegevens krijgen
om bij de noodzakelijke afslachting allereerst de
genfecteerde runderen op te ruimen.
Aan de hand der conclusin worden de besprekingen gehouden.
De Heer Feddema wijst er op, hoe bij de t.b.c.bestrijding vooral de volle belangstelling en medewerking der veehouders noodig is en hoe, wanneer
na een radikale opruiming de maatregelen ophouden we er na eenige jaren weer volop in zullen
zitten.
De Heer K. T. de Boer zegt, dat door hem en collega ten Hoopen ook is gesproken over de t.b.c.bestrijding in verband met de afmaking. Zij achtten het beter, dat voor het onderzoek de opthalmoreactie wordt gebruikt en hij meent, dat door een
dierenarts dan wel een 300 runderen per dag kunnen worden onderzocht.
De Heer Zweers zegt, dat het hem bekend is, dat
ook in het Hoofdbestuur der Mij. deze zaak is besproken ; men wist daar hoe door den inspecteur
van den Veeartsenijk. Dienst reeds tijden geleden
met den Minister en den Heer Reitsma over deze
zaak is geconfereerd ; aanvankelijk werd er veel
voor gevoeld, doch thans schijnt men onoverkome
lijke bezwaren te zien en men was daar dan ook
van meening, dat er niets van zou komen. Dit behoeft intusschen geen reden te zijn om de zaak hier
niet ernstig te overwegen, doch hij vraagt inleider
hoe hij zich een verdere bevordering der zaak
voorstelt.
De groote moeilijkheid ligt naar zijn meening in
de uitvoering in verband met het feit, dat sommige bedrijven totaal ontredderd zullen worden.
T n e o r

104
De Heer Schaap (S. H.) meent, dat men wel als
groote moeilijkheid zal gevoeld hebben, dat het
buitenland geen vleesch van tuberculeuse dieren
wil ontvangen.
De Heer Kingma wijst naast de ontreddering
van sommige bedrijven op het feit, dat er ook nog
andere ernstiger gebreken zijn, die een dier in aanmerking doen komen voor opruiming, meer nog
dan het feit, dat zij op tuberculine reageeren.
De Heer Bosma e.a. maken eveneens bezwaar
tegen het afmaken der reageerende dieren.
In verband met de tuberculinaties, waarbij door
300 dierenartsen 2.300.000 dieren zullen moeten
worden getuberculineerd, wijst de Heer Tenhaeff
op de opthalmoreactie, deze zou vlugger gaan,
doch meer eischen aan den dierenarts stellen, maar
de helpers uitschakelen.
De Heer de Raadt wijst er op, dat de eene dierenarts veel meer dieren te behandelen zou hebben dan de andere. In 't algemeen is men van meening, dat het praktisch niet wel mogelijk is, vooral
omdat het hoofdzakelijk voor den staltijd afgeloopen zal moeten zijn, omdat anders te weinig voedsel bespaard wordt.
Inleider stelt voor een en ander te overdenken
en hem den uitslag daarvan mede te deelen.
Vooral voor de tuberculinaties voor den staltijd
zou de oogreactie in aanmerking komen, doch de
Heer Bosma e.a. willen niet hierop afgaan, omdat
deze methode nog niet voldoende betrouwbaar is
gebleken of liever nog slechts op te kleine schaal is
toegepast.
Voorgesteld wordt nu den Secretaris te verzoeken zich in verbinding te stellen met het Hoofdbestuur van de Friesche Mij. v. Landb. en te verzoeken onderstaande motie met conclusin (zie boven) in het Friesch Weekblad te plaatsen.
De vergadering Van dierenartsen der afd. Friesland v. d. Mij. ter bevordering van Diergeneeskunde, gehouden op 24 Augustus 1917, gehoord
de inleiding van den Heer Schoneboom, arts te
Dokkum, en de daarop gevolgde discussie, spreekt
als haar meening uit, dat, gezien het groote belang van de tuberculosebestrijding onder het rundvee, een algemeene tuberculinatie en rationeele afslachting, gewenscht is, daar de omstandigheden
deze wijze van bestrijding thans mogelijk maken
en vereenigt zich met de conclusies van den inleider.
Deze motie zal ter kennis worden gebracht van
het Hoofdbestuur en de verschillende afd. van de
Mij. voor Diergeneeskunde.
Vergadering van Vrijdag 16 November 1917.
De Voorzitter geeft het woord aan den Heer Winkel voor het houden van zijn voordracht over:
het biologisch en bacteriologisch onderzoek der
melk uit een hyginisch oogpunt."
Spreker beschouwt het als een soort van eereschuld om in verband met zijn lid-zijn van de melk-

commissie, dit onderwerp hier te bespreken.


Hij geeft aan de hand van afbeeldingen een
korte beschrijving van de histologische bouw van
den uier en wijst er op hoe kennis daarvan en van
de physiologie der melksecretie voor het melkonderzoek noodig is en hoe juist dit voldoende bewijs is, dat de meikkeuring bij de dierenartsen
thuis hoort.
Daarna bespreekt hij de samenstelling van normale melk ; hij wijst er op hoe melk door zijn enzymen een levende stof is. Het celweefsel wat in
de melk voorkomt zijn epitheelcellen, leucocythen,
lymphocyten, phragmenten van cellen. Nissen'sche
kogels (degeneratieproducten van alveolairen of
leucocythairen aard, de Monde en Kappen of zegelringcellen, van huis uit epitheelcellen). De laatste komen vooral in biest voor. In pathologische
melk vinden we al deze cellen terug in gewijzigde
hoeveelheden en vormen. De aard van de afwijkingen aan het uier is tot op zekere hoogte te bepalen
uit de in de melk gevonden celafwijkingen of hoeveelheden.
In de sedimentproef hebben we een belangrijk
middel om de hoeveelheid en den aard der cellen
aan te toonen. (Spreker demonstreert een en ander).
Verder is ook het aantoonen der enzymen een
belangrijke methode om in consumptiemelk afwijkingen aan te toonen.
Spreker behandelt de verschillende in melk voorkomende enzymen (katalase, diastase, reductase).
Ook met het aantoonen van vermeerdering der
enzymen alleen kan men evenmin als met het vorige alleen, niet beslissen of men met schadelijke
melk te doen heeft of niet. Daarvoor is nog een
bacteriologisch onderzoek noodig en daarvoor komen, wat de consumptiemelk betreft, in aanmerking t.b.c. bacillen en streptococcen.
Spreker stelt thans de vraag : is onderscheiding
van saprogene en pathogene streptococcen in de
melk mogelijk ? In de cultuur dier bacterin is geen
onderscheid, doch morphologisch wijken ze in verschillende opzichten van elkaar af. De saprogene
komen in diplococcenvorm voor, terwijl ze veelvuldig schijfvormig tegen elkaar aanliggen. Spreker laat microscopische preparaten zien, waarin dit
zichtbaar is. Aan de hand van een 3-tal vragen
gaat hij een en ander verder na :
le. welke weg slaat men in bij het hyginisch
onderzoek der melk ?
2e. welke waarde heeft dit onderzoek uit een
oogpunt van de praktijk ?
3e. maakt toevoeging van path. melk aan consumptiemelk die tot een schadelijk voedingsmiddel ?
Wat de laatste vraag betreft, wijst hij er op hoe
door verschillende waarnemers in het buitenland
en ook in ons land o.a. door Lamerls en v. Harrevelt het verband is aangetoond tusschen maagdarm-catahrren bij den mensch en mastitismelk.

105
Ook de zomersterfte bij kinderen staat dikwijls in
verband met het aanwezig zijn van mastitismelk
in de consumptiemelk.
Bij het onderzoek naar vermeerdering der enzymen is bij een verdunning op 30 nog duidelijk vermeerdering der katalase aan te toonen. Vindt men
meer dan 0.4 mgr. sediment in de Tromsdorffsche
buis, dan is de melk verdacht. Is het sediment veranderd van kleur, dan maakt dit de melk eveneens
verdacht.
Nu gaat men over tot het celonderzoek der melk
en het onderzoek op streptococcen.
Wat de tweede vraag betreft noemt spreker de
volgende cijfers :
Ernst onderzocht 840 monsters 336 streptococcen.
Utrecht 1914 1321 monsters 21 % streptococcen.
Vooral in den staltijd was het aantal gevonden
streptococcen groot.
Spreker onderzocht in 1916 bij 46 veehouders
melkmonsters ; hij vond bij 10 meer katalase dan
2 ; bij 6 meer dan 0.4 m.gr. sediment.
In 1917 onderzocht hij 86 monsters en vond bij
14 meer katalase dan 2 ; 31 met 0.4 mgr. sediment of meer; 16 met meer dan 0.4 mgr. sediment ; 3 met pathogene streptococcen.
Toen werd bij de veehouders een onderzoek ingesteld naar eventueele zieke koeien. Heel dikwijls
was een lichte tepelaandoening de oorzaak;
slechts bij een 3-tal koeien werd een streptococcen mastitis gevonden.
De toevoeging van secreet uit zieke uiers aan
volle melk komt zeer veel voor, dus afwijkingen
in biologie en bacterioscopie der melk zijn veelvuldig aan te toonen. Het hyginisch onderzoek der
melk mag dus van groote beteekenis genoemd
worden.
Tot slot werden nog even aangeroerd de onderzoekingen van Sjollema, als gevolg waarvan deze
aandringt op het nagaan van het chloor- en melksuikergehalte der consumptiemelk, omdat dit bij
melk uit zieke uiers sterk kan afwijken. Spreker onderzocht meermalen volle melk en ook verdunningen en vond 1 maal vermeerdering van het chloorgehalte tegen 3 of 4 maal bacterioscopische of biologische afwijkingen. De waarde van dit onderzoek
vereischt stellig nog meerdere toetsing aan de
praktijk.
Hiermede besluit spreker zijn voordracht, waarna gelegenheid wordt gegeven tot gedachtenwis>eling.
De Heer Veenbaas wijst er op, dat de inleider
alleen zijn aandacht meent te moeten schenken aan
streptococcen, terwijl toch zooveel andere mastitiden voorkomen, waarbij de melk eveneens in de
consumptiemelk komt of hoe ook nog langs andere wegen n.1. van buitenaf verschillende gevaarlijke bacterin in de melk kunnen komen. Hij had
juist verwacht, dat daarop het zwaartepunt zou

worden gelegd, vooral ook, omdat juist daarin zoo


duidelijk uitkomt, dat dit gedeelte van het hyginisch melkonderzoek bij de dierenartsen thuis
behoort. Hij meent, dat wij allerminst eenzijdig
mogen zijn en dienen voorop te stellen, dat ook
een deel van het melkonderzoek n.1. het chemisch
gedeelte bij de chemici thuis hoort.
De Heer Winkel antwoordt, dat zijns inziens het
voorkomen van andere bacterin in consumptiemelk weinig voorkomt en men verreweg het meest
met streptococcen te doen heeft. Hij meent, dat
het chemisch onderzoek niet zooveel chemische
kennis vereischt, dat het niet gemakkelijk door dierenartsen zou kunnen worden verricht.
De Voorzitter zegt den Heer Winkel dank voor
zijn interessante voordracht.
Daarna worden mededeelingen gedaan over het
instellen van een hygine consulentschap door het
Friesch Rundvee Stamboek.
De Heer Plet licht als lid van de Commissie in
de Junivergadering door onze afdeeling aangewezen een en ander toe. Hij zegt, dat zeer zeker de
gang van zaken een andere is geweest, dan men
zich toen voorstelde, doch hij twijfelt niet of deze
oplossing zal allen zeer aangenaam zijn.
Vervolgens geeft de nieuwe titularis, collega
Veenbaas een uiteenzetting wat hij zich van zijn
nieuwe functie voorstelt, daarbij de hoop uitsprekend, dat hij op de vriendschappelijke medewerking van alle collegae zal mogen rekenen.
De Voorzitter wenscht den Heer Veenbaas hartelijk geluk met zijn nieuwen werkkring en zegt er
niet aan te twijfelen, dat allen volgaarne hun medewerking zullen willen verleenen.
Vrije mededeelingen.
De Heer Bergsma Sr. vraagt of het bestuur ook
een en ander bekend is aangaande de demonstratie
Stven ; hij zou willen vragen of het niet mogelijk
zou zijn in het Noorden, bijv. in Meppel een dergelijke demonstratie te krijgen. Medegedeeld wordt
dat daarop wel geen kans zal zijn, omdat 't uiterst
moeilijk of liever onmogelijk zou zijn om een geschikte lokaliteit te vinden.
De Heer Feddema vraagt inlichtingen over haringvarkens ; hoe dit is te constateeren, waarop
wordt geantwoord, dat de kookproef en proeven
voldoende aanwijzing geven.
Verder betreffende een veulen, waarbij de
knieschijf gedisloceerd is. De Heer Plet e.a.
deelen mede dat de ervaring hun geleerd heeft,
dat het lijden ongeneeslijk is.
Vergadering van Vrijdag 25 Januari 1918.
Vrije mededeelingen.
Controle bij tuberculinaties. De Heer Bosma
stelt de vraag, hoe de vergadering er over denkt
om de contrle bij tuberculinaties over te laten aan
niet-veeartsen ; hij weet, dat dit aan de fabriek te
Wiewerd gebeurt. Er is in het Stamboekbestuur
daarover zijn oordeel gevraagd en hij heeft zich er

106
daar sterk tegen verklaard. Hij noemt verschillende
voorbeelden, die hij ook daar aanhaalde, waaruit
de noodzakelijkheid blijkt, dat dit werk door dierenartsen verricht wordt.
Men was het er toen over eens, dat het maar
beter was, dat alles aan den dierenarts blijft; het
geval, dat deze niet beschikbaar was, heeft zich
nog niet voorgedaan. Men heeft toen blijkbaar adviezen van verschillende dierenartsen gevraagd en
daarna zonder er weer over te praten de controle
aan anderen opgedragen.
De Heer de Raadt had met den Vice-Voorzitter
er over gesproken, doch deze was er niets van bekend, zoodat het geen bestuurskvvestie van het
Stamboek is. De Heer Bosma meent dat de Heer
Veenbaas er mede accoord is gegaan.
De Heer Tenhaeff merkt op dat het rijkssysteem
ook de controle in handen van de dierenartsen legt.
De Heer Nauta laat de temperatuuropname over
aan zijn knecht en doet zelf zooveel mogelijk de
controle. Hij vindt het steeds aanwezig zijn van
den dierenarts niet noodig.
De Voorzitter zegt het eens te zijn met den Heer
Nauta. Het is niet mogelijk er voortdurend te zijn,
al erkent hij met den Heer Bosma, dat het het best
is als de dierenarts de controle verricht.
De Heer Plet zegt, dat het bij hem niet veel voorkomt, maar hij wijst er op, dat dan op den duur
ook de eenvoudige operatie van het inspuiten ons
zal ontgaan en vooral ook waar het een officieele
zaak is van het Stamboek, moet er bij het bestuur
daarvan op worden aangedrongen, dat het uitsluitend door dierenartsen geschiedt.
De Heer Bosma wees de heeren van het Stamboek er op, dat we dan denzelfden kant uitgaan
als onder den tijdelijken consulent v. d. Bos, toen
resultaten werden bereikt, die afweken van de ervaringen der dierenartsen in Friesland en in het
overige deel van het land even goed als van die in
het buitenland.
De Voorzitter stelt voor op de volgende vergadering de zaak op de agenda te plaatsen en den
Heer Veenbaas uit te noodigen om tegenwoordig
te zijn.
De Heer Nauta doet mededeelingen over zijn onderzoekingen voor de fabriek te Zurich en wel in
verband met het overbrengen van t.b.c. door w e i .
Hij onderzocht 2000 koeien op klinische t.b.c.
en kreeg een 30-tal verdachte gevallen, doch bij
verder onderzoek vond hij geen enkele koe met
tuberculeuse uiers.
De Heer Tenhaeff verzocht den collegae om
waar ze gelegenheid hebben op doode honden
sectie te willen verrichten om te onderzoeken of
de taenia echinococcus ook aanwezig is. Verleden
week vonden hij en collega Ferwerda voor het
eerst de taenia bij een 25-jarigen hond.
De Heer Broersma deert mede, dat hij een hond
met taenia echinococcus in behandeling heeft gehad. Hij bedreigt honden na het ingeven van medi-

cijnen met stokslagen om uitbraken te voorkomen.


De Heer Huizinga doet mededeeling van een geval van patellaluxatie bij een paard. De Heer Plet
doet in verband daarmede mededeeling, hoe de
hengst Paulus, die voor kreupel was en aan beide
beenen luxatie der patella kreeg. Door krachtige
voeding is het niet meer voorgekomen.
Verder worden verschillende gevallen medegedeeld van zenuwsnede bij paarden, waarbij de
Heer de Raadt er vooral op wijst, hoe men bij
podotrochlytis door doorsnijding van de achterste
kootzenuw steeds succes heeft.
Vergadering van Vrijdag 24 M e i 1918.
Aan de orde komt punt 2 der agenda, ingeleid
door den Heer Bosma n.1. : M a g de controle bij
tuberculinaties worden overgelaten aan nietdierenartsen ?
De Heer Bosma doet weder mededeeling van
wat in 't kort reeds in de vorige bijeenkomst door
hem is verteld. Er bleek hem bij de bespreking met
het Stamboek, dat het vooral zuinigheid was, dus
goedkooper werken, waarom men het tuberculineeren aan niet-dierenartsen wilde overlaten. Hij achtte f 1.00 per koe niet te veel. Men gaf hem toe, dat
het beter was het niet te doen, doch men ging er
toch nog niet geheel van af.
Hij vermeldt verder de gevallen, die naar zijn
meening de noodzakelijkheid, dat de controle door
dierenartsen wordt verricht, duidelijk aantoonen.
Hij noemt een geval van miswijzende thermometers, een geval, waarbij het slongeren oorzaak was
van de temperatuurstijging, een ander maal was
tochtigheid de oorzaak, dan weer een knellend
hoorntouw. Wordt de contrle niet aan de dierenartsen gelaten, dan zal stellig de betrouwbaarheid
afnemen en zullen de tuberculinaties weinig of
geen waarde krijgen.
De termijn van 6 weken voor hertuberculinatie
bleek al heel spoedig te kort, toen kwam men tot 3
maanden en het is inleider 2 maal overkomen bij
2 stieren, dat ze na 3 maanden geen reactie vertoonden en na nog eens 2 maanden toch.
Hij
meent uit zijn resultaten te mogen concludeeren,
dat men den termijn nog veel langer moet nemen.
Hij bevond, dat koeien, die dit jaar reageerden het
volgend jaar vrij van reactie waren en het daarop
volgend jaar weer wel reageerden.
De Voorzitter z e g t : we zullen het wel allen er
over eens zijn, dat de geheele tuberculinatie niet
aan niet-dierenartsen mag worden overgelaten.
Aan de zuivelfabriek te Wiewerd zijn de koeien
door dierenartsen ingespoten, terwijl de contrle
aan niet-dierenartsen is overgelaten en dit zal dan
ook gelden voor een herkenningsteeken in het
Stamboek.
De Heer Bergsma Sr. deelt mede, dat collega
Edel en hij, die koeien te Wiewerd hebben ingespoten en door geroutineerde lui de temperatuur
hebben laten opnemen. Hij laat ze in rubrieken op-

107
nemen, n.1. telkens de gezonde en de zieke appart,
dat is reeds contrle op het werk. Hij meent, dat
het voor de dierenartsen een onbegonnen werk is
om dat alles zelf te doen.
De Heer Hubenet merkt op, dat voor een dierenarts met een eenigszins drukke praktijk het eenvoudig onmogelijk is, de contrle zelf te verrichten ; hij schreef daarom aan den Secretaris van het
Friesch Rundveestamboek en deze antwoordde
hem : wend u tot het Staatstoezicht om veeopzichters. Hij liet het door een boer doen en toen kreeg
die boer toch het teeken voor het Stamboek.
De Heer Veenbaas brengt een saluut aan den
Heer Bosma voor wat deze voor de diergeneeskunde en voor de tuberculosebestrijding in 't bijzonder heeft gedaan, doch hij meent, dat er wel
enkele fouten in zijn systeem zitten. Hij meent, dat
we minder vaak kunnen tuberculineeren, maar als
we het doen, dan moeten we het ruimer doen,
d. w. z. eerder beginnen met het opnemen der
temperatuur en langer er mede doorgaan. A l s alle
fabrieken er aan mee gaan doen, dan zouden de
dierenartsen het werk niet afkunnen en dan zouden
geoefende hulpkrachten uitmuntende diensten kunnen bewijzen.
De Heer Bosma zegt, tot heden is het nog niet
voorgekomen, dat dierenartsen het niet konden of
wilden doen en zoolang w i l hij dat systeem houden. Door de niet reageerende koeien om de 2 jaar
in te spuiten zou de zaak al heel wat gemakkelijker
worden. Hij houdt de noodzakelijkheid vol, dat de
dierenarts er steeds bij is, als de temperaturen
worden afgelezen.
De Heer Broersma merkt op, dat de kwestie van
den Heer Bosma meer is een beginselzaak of men
een gedeelte van zijn praktijk aan niet-dierenartsen
maar consequente hulpkrachten w i l overlaten. Hij
heeft er niets geen bezwaar tegen om de temperatuuropnamen aan hulpkrachten over te laten. Men
zou zich dan even goed moeten afvragen of men
verloskundige werkzaamheden aan niet-dierenartsen mag overlaten.
De Heer Veenbaas zou gaarne hooren of de dierenartsen er geen bezwaar tegen hebben, dat serieuse menschen worden opgeleid en die onder contrle van de dierenartsen werken.
De Heer de Raadt vindt, dat voor het krijgen van
het teeken van het Stamboek de contrle beslist
aan dierenartsen moet worden overgelaten.
De Heer Tenhaeff wijst op de noodzakelijkheid
om er op te wijzen, dat het noodig is, dat de reageerende dieren een merkteeken krijgen.
De Voorzitter zegt, dat de koeien vroeger een
knoop in het oor kregen als ze gereageerd hadden en de kooplui gaven er niets om.
De Heer Bosma heeft er in een Stamboeksvergadering over gesproken en toen is besloten, dat
de klinisch zieke dieren van een merkteeken voorzien zouden worden en dat deze niet anders dan
voor de slachtbank verkocht mochten worden.

De Heer Plet stelt een motie voor met de bedoeling deze ter kennis van het Stamboekbestuur te
brengen.
De motie l u i d t : D e afd. Friesland der Mij. voor
Diergeneeskunde vergaderd op 24 Mei 1918 te
Leeuwarden, spreekt als haar oordeel uit, dat tuberculinatie met temperatuuropname zonder contrle van een dierenarts van nul en geen er waarde
is."
De Heer Veenbaas stelt voor, dat de Secretaris
namens de afdeeling een brief tot het Stamboeksbestuur zal richten, vermeldende, dat men tegen
een temperatuuropname door geschoolde krachten
geen bezwaar heeft, maar dat de contrle aan de
dierenartsen moet worden gelaten.
De Heer Tenhaeff stelt voor daarin tevens op te
nemen de wenschelijkheid, dat het Stamboek zorgt,
dat de reageerende dieren geen nadeel kunnen
brengen door het verspreiden der ziekte.
Over een en ander wordt uitvoerig van gedachten gewisseld.
Het voorstel Tenhaeff wordt in stemming gebracht en verworpen, terwijl het voorstel Veenbaas
wordt aangenomen en den Secretaris wordt verzocht aangaande dit schrijven overleg te plegen
met den Heer Veenbaas.
Daarna komt aan de orde de demonstratie van
den Heer Veenbaas van de methode van Albrechtsen ter bestrijding van steriliteit en abortus bij
koeien.
De aanwezigen begeven zich te dien einde naar
den stal, waar een rund aanwezig is, waarop door
den Heer Veenbaas een en ander wordt gedemonstreerd en toegelicht.
Hij is zoowel te Rotterdam als te Utrecht tot de
conclusie gekomen, dat met betrekking tot deze
zaak nog een groot vraagteeken moet worden geplaatst. W e kunnen dus voorloopig niets anders
doen dan trachten systematisch cijfermateriaal te
verzamelen.
Hij verzoekt alle collegae om te zijner kennis te
brengen, de stallen, waar de ziekte voorkomt. De
stallen moeten onder contrle staan van een dierenarts en alleen die koeien, welke gecontroleerd
zijn mogen tot den stier, die geregeld ontsmet
moet worden, worden toegelaten. Brengt men pioctanninezalf in de schede der koeien, dan ontsmet
de stier zich z e l f ; hij betwijfelt dat dit voldoende
is, doch de ervaringen zijn daarover nog al gunstig.
Hij vraagt de volle steun der collegae voor de
uitvoering en voor het verkrijgen van materiaal.
De Voorzitter zegt den Heer Veenbaas dank
voor zijn demonstratie, aan medewerking der c o l legae zal het niet ontbreken en hij wenscht hem
veel succes toe.
Daarna wordt door den Heer Broersma een voordracht gehouden over sclerostomiasis bij veulens,
die in haar geheel in het Tijdschrift voor diergeneeskunde zal worden opgenomen.

108
Vergadering van Donderdag 29 Augustus 1918.
De Heer S. P. Schaap brengt rapport uit voor
de Commissie ingesteld om tot een uniforme tariefregeling te komen. Nadat uitvoerig over een en ander is gediscussieerd en meer en meer blijkt met
hoeveel moeilijkheden men te doen krijgt, stelt de
Heer Kingma voor het heele denkbeeld te laten
varen en alleen het vaste tarief voor entingen te
handhaven.
Dit voorstel wordt met 7 stemmen
voor, 4 tegen en 3 blanco aangenomen, waarmede
de zaak dus van de baan is.
Hierna doet de Heer K. T. de Boer een mededeeling over Verklaringen met betrekking tot vermoedelijk door den bliksem getroffen vee."'
Hij verzocht dit punt op de agenda te plaatsen,
omdat hij daarover kwestie had met een Brandverzekering Mij. te Tiel. Hij doet mededeeling van het
betreffende geval, n.1. 2 koeien van eenzelfden
eigenaar waren plotseling in het land dood gevonden ; ze waren naar een slachter te Wolvega gebracht en hingen daar geheel afgeslacht. Hij kon
toen niet anders verklaren, dan dat de dieren plotseling gestorven waren en dat bloedingen in het
middenrif wezen op een electrische schok. Hij leest
de correspondentie die over dit geval tusschen den
agent der Mij. en de directie is gevoerd.
De Mij. eischte aanvankelijk een pertinente verklaring, dat de dieren door den bliksem waren gedood en hij is van meening, dat deze bijna nooit is
te geven. Tenslotte heeft echter de Mij. in een
waarschijnlijkheidsverklaring berust.
Hij meent, dat de Brandwaarborg Mij. in dezen
een onmogelijken eisch stellen en hij zou gaarne
vernemen of meerdere collegae daarmede moeilijkheden hadden ondervonden.
De Heer Bosma zegt, dat hij in alle gevallen,
waarbij hij geroepen werd, steeds met vrij groote
zekerheid kon constateeren, dat het dier door den
bliksem was getroffen. Men vindt langs de groote
bloedvaten schroeiplaatsen, soms ook vindt men
beenderen, die geheel versplinterd zijn.
De Heer K. T. de Boer zag tal van gevallen,
waarbij geen schroeiplaatsen waren te vinden ;
versplintering van beenderen zag hij nooit.
De Voorzitter zegt, als men een zwaar onweer
heeft, dan wordt men als er dieren getroffen zijn,
al heel gauw geroepen en men vindt dan gewoonlijk die schroeiplaatsen en dan kan men toch praktisch gesproken wel een verklaring geven.
De Heer K. T. de Boer deelt nog een geval mede,
waarbij hij eerst anderhalve dag na het onweer er
bij kwam ; het dier was toen geheel en al gezwollen en in ontbinding.
Vrije mededeelingen.
Longwormen. De Heer Kingma doet mededeeling van kalveren met longwormen, die hij intratracheaal inspoot met ol. thereb., ol. anin. fot ol.
rap., en hij had er vrij goede resultaten mede. Hij
vraagt of er ook collegae zijn die hiervan ervaring
hebben.

De Heer K. T. de Boer zegt, dat zijn ervaring


is, dat ze bijna nooit sterven, maar soms eerst na
maanden beter worden. Ze verdragen alle de inspuiting goed, feitelijk moeten ze meerdere malen
worden ingespoten.
Enkele dieren vermageren
zeer sterk.
De Heer Veenbaas zag gevallen waarhij een heftig longemphyseem optrad en ze heel spoedig
stierven.
Droes. De Heer K. T. de Boer doet mededeeling
van een geval van goedaardigen droes bij den
hengst Beppo" te Oldelamer. Mij zag bij een 2-tal
merries, die tijdens de ziekte gedekt waren, pustulae om de vulva ontstaan. Het resultaat van het
onderzoek naar streptococcen daarin was hem
nog niet bekend.
De Heer Huizinga vermeldt het ziek worden van
varkens door het V. Calcar meel.
De Heer Veenbaas spreekt over het middel
Asda", wat in den handel wordt gebracht, o.a.
voor het niet drachtig worden. Hij ontving bericht
van de Seruminrichting, dat het gedroogd weefsel was, ze konden er nog fibrine- en bindweefseldraden in aantoonen. Er zijn er die beweren er veel
succes mede te hebben gehad.
De Heer Schuurmans doet mededeeling van een
soortgelijk middel, n.1. het middel van Stellema.
De Heer Terpstra deelt mede, dat het bij hem
is gebruikt, doch zonder resultaat.
De Heer Zwart vraagt naar het resultaat met
poudre ovariale", dit wordt aan de Seruminrichting bereid.
De Heer Veenbaas zegt vernomen te hebben,
dat men daarmede in Limburg en Zeeland veel
succes heeft. Het dient tegen het geen melk geven,
vooral bij de merrie.
Vergadering van Vrijdag 24 Januari 1919.
Aan de orde komt een lezing van den Heer Veenbaas over De hygine voor de veehouderij en georganiseerde veeziekten-bestrijding."
Bij deze bestrijding, zegt spr., moet men aandacht schenken aan de hyginische omstandigheden, die hier gelukkig niet het slechtst zijn. Zoo
hebben we in de le plaats de stalhygine. Er is
een ideale commissie voor, die evenwel nooit
wordt gehoord. Vaak zien we dure inrichtingen,
die zeer onhyginisch zijn. Spr. noemt als voorbeelden een geval waar de dieren met de koppen
tegen elkaar staan, een ander, waar de ventilatie
absoluut onvoldoende is, een derde waar alle vee
ondergebracht is binnen 4 muren en absoluut geen
gelegenheid is tot isolatie en een vierde waar de
stallen veel te lang zijn en de koeien dus altijd in
de mest staan. Verder wordt er op de kwaliteit
van het drinkwater heel dikwijls niet gelet.
We moesten dus eigenlijk een commissie hebben, die overal in de provincie eens de stallen inspecteerde, de boel dus keurde en dan de goede

109
types die niet te duur zijn, publiceerde, evenals de
meest voorkomende fouten.
Een prijsvraag kan goed zijn, maar meestal blijft
het bekroonde antwoord ongebruikt liggen. Men
moest feitelijk gemeentelijke bouwverordeningen
voor boerderijen hebben, maar voor we daar zijn,
zullen we nog een langen weg moeten afleggen.
Evenzoo zal een rijkswetgeving ontzettend moeilijk worden. Misschien zouden we gemakkelijker
voeling kunnen krijgen met het provinciaal bestuur,
en dan moeten we tevens steun zien te krijgen van
de zuivelfabrieken. Vooral op het laatste legt Spr.
den nadruk.
Ons doel moet zijn het verkrijgen van bacteriearme melk, die chemisch geen afwijkingen vertoont. Kaasrijping hangt veel af van een specifieke
methode. Bij pasteuriseeren der melk zou dit niet
zoo goed kunnen geschieden, doch ook al was dit
het geval, dan nog zou men hierbij ongewenschte
omzettingen kunnen krijgen door sporen, die er in
komen bij minder goede winning der melk en ook
soms op den vaak langen weg van boer naar fabriek.
Wij moeten medezeggingschap zien te krijgen
over de melkhygine op de boerderij ; dan is misschien nog eenigszins goed te maken, wat voor
enkele jaren verloren is gegaan doordat we ons
niet op tijd lieten hooren bij de regeling van de
toen in de provincie opgerichten keuringsdienst
Het ligt op den weg van zuivelvereenigingen
om bij verbouw bij hare leden mee te spreken. Wij
moeten dan klaar zijn met een zooveel mogelijk
uniform stel minimum-eischen en dan kan de
bouwcommissie nog een reuzentaak krijgen.
De zuivelfabrieken dienen een controleur op de
kwaliteit der melk aan te stellen. Deze moet geregeld de boerderijen bezoeken om voor mastitiden
te waken, de wijze van melken, het opvangen en
bewaren der melk te controleeren. Dan kunnen
wij van die controleurs een grooten dienst krijgen,
want de plaatselijke veearts moet gehoord worden voor diagnose en eventueele genezing.
De
room moet worden gepasteuriseerd, en eveneens
de ondermelk. W e l schijnt het schuimen van laatstgenoemde melk een bezwaar te zijn, maar dit bezwaar kan worden overwonnen, want waar de
meeste zorg aan alles besteed wordt, geeft dit
schuimen de minste last, en wij mogen niet afwijken van onzen eisch, dat de ondermelk de Storchsche reactie n i e t mag vertoonen.
Bij dit toezicht kunnen we ook de uiertuberculose voor een groot deel ontdekken en de hieraan
lijdende dieren uit de beslagen verwijderen, waardoor we dus minder t.b.c. bacillen in de melk zullen krijgen.
Bij centrifugeeren komen ongeveer
75 % dezer bacillen in de room. In het tusschen
slib en room liggende deel, de ondermelk, komt
dus nog geen 25 % , daar ook in het slib een gedeelte blijft en wamler we nu weten dat uit deze
ondermelk de kaas gemaakt wordt, die ook nog

een groot deel der overblijvende bacillen zal samenklonteren, dan mogen we gerust aannemen dat
tenslotte in de wei slechts zeer weinig t.b.c. bacillen overblijven, zoodat we het pasteuriseeren van
de wei, mits er goed op de uiertuberculose wordt
toegezien, wel achterwege kunnen laten, vooral
als we weten, dat dit zulke groote kosten meebrengt, n.1. tot 11 ct. per 100 K . G . W e moeten dus
terecht komen bij de zuivelfabrieken en zien te verkrijgen dat deze een kwaliteitscontroleur aanstellen. De opleiding dier controleurs moet voor ons
een onderwerp van voortdurende zorg uitmaken,
want deze opleiding valt niet mee. Meestal weten
ze van niets in den beginne en is het een zeer moeilijke taak ze zver te krijgen, dat ze ons van nut
worden. De vropleiding dient beter te worden.
Zijn ze er eenmaal dan kunnen ze ook waarschijnlijk in verband met andere veeziekten van nut
worden. Vaak wordt b.v. zeer nonchalant omgesprongen met te vroeg geboren kalveren, vruchtvliezen en uitvloeiing der verwerpers, met boutvuurvleesch en ander afval. Ze zouden dus ook
kunnen zorgen voor het isoleeren van zieke dieren
en het vernietigen zooveel mogehjK van smetstofhoudend materiaal. Nogmaals wijst spreker er op,
dat we dus contact moeten zien te krijgen met de
leiders van zuivelfabrieken, vooral ook, omdat vele
dier leiders organiseerend talent hebben. Dit is
beter dan aparte organisaties op te richten, vooral ook, omdat je bij de zuivelfabrieken te doen hebt
met lichamen die over contanten beschikken, en
wanneer de boer voelt dat portemonnaie zwaarder
wordt indien zijn stal enz. aan alle gestelde hyginische eischen voldoet, dan is hij eerder voor hervormingen in dien geest te vinden.
N a deze lezing hebben eenige discussies over
het behandelde plaats.
De Heer de Boer vraagt, waar spreker het in 't
bijzonder over coperatieve fabrieken heeft gehad,
of de speculatieve fabrieken gedreven door concurrentie, niet een gevaar kunnen worden om de
geheele zaak in de war te sturen.
De Heer Broersma w i l voeling houden met een
bouwcommissie, waarin o.a. prof. Kroon zitting
heeft en verder in plaats van genoemde controleurs
veeartsen aan de fabrieken zien verbonden, zoo
als b.v. in Winterswijk. Dit zou voor die fabrieken
wel loonend zijn volgens hem, al was het alleen
maar met het oog op verschillende kaasziekten,
als schimmels e t c , die veel nadeel kunnen geven
aan fabrieken.
De Heer Veenbaas antwoordt, dat aan veel speculatieve fabrieken reeds vereenigingen van leveranciers bestaan, waarbij dus ook via het Friesch
Rundvee Stamboek en v i a de Friesche M i j . van
Landbouw propaganda gemaakt kan worden. Hierbij komt nog, dat het kapitaal dier fabrieken
slechts in enkele handen zit en daar moeten we
dus ook aankloppen, wat gemakkelijker is dan
wanneer elke speculatieve fabriek een andere eige-

110
naar had. W e moeten echter beginnen de zaak aan
te pakken op plaatsen die het geschiktst zijn, dus
die plaatsen waar een eventueele ongunstige concurrentiefactor niet aanwezig is.
Verder repliceert hij op de opmerking van den
Heer Broersma, dat prof. Kroon zitting heeft in een
commissie voor Brabant en hier de toestanden geheel anders zijn dan daar, zoodat een voeling houden met die commissie geen zin zou hebben. Verder bedoelde spreker ook wel degelijk dat een veearts aan de verschillende fabrieken verbonden
moest zijn, maar het is niet te doen, dat deze geregeld de melkwinning enz. zal controieeren. Hiervoor moeten we hulp hebben.
De Heer Tenhaeff vraagt hoe spr. zich de boutvuurbestrijding denkt. De Heer Veenbaas w i l voorkomen, dat het cadaver blijft liggen op een schadelijke plaats, of dat de aangetaste deelen op w i l lekeurige plaatsen worden gedeponeerd.
De Heer Tenhaeff wil algemeene vleeschkeuring.
Dan komt de boel wat deze en dergelijke dingen
betreft, vanzelf in orde.
De Heer Veenbaas zegt, dat alle hulp om in de
goede richting voort te gaan welkom is en dat hij
dus ook sterk voor algemeene vleeschkeuring is.
De Heer Tenhaeff merkt verder op, dat n
rund met klinische t.b.c. de boel kan bederven,
wat betreft de ongepasteuriseerde wei. Volgens
den Heer Veenbaas is dit niet het geval. Wanneer
we per os willen infecteeren moeten we groote
doses virulent materiaal toedienen. Hoe minder bacillen we dus toedienen hoe onschadelijker het is
en een zeer groote verdunning als voorkomt in de
wei die verkregen is uit de volgens zijn voorschriften gewonnen melk, zou dus waarschijnlijk
in het geheel geen schade doen.
De Heer Terpstra merkt op, dat de dieren lijdende aan uiertuberculose slechts een zeer gering
percentage uitmaken, en dat toch menschen die
uitsluitend wei aan hun jongvee voerden tot 50 %
reageerende kalveren hadden. Kan de voortdurende
infectie door de wei het hier ook doen ? Verder
zou hij willen probeeren, de boeren die de voorschriften der bouwcommissie in acht nemen meer
geld te doen geven voor hun melk.
De Heer Boer merkt op, dat het niet meevalt de
consumenten meer geld te doen betalen voor goed
gewonnen melk, waarop de Heer Terpstra zegt, dat
de fabriek het moet doen, en het wel zoo aan te
leggen is, dat de consument het niet merkt.
De Heer K . T . de Boer merkt naar aanleiding
van de boutvuurkwestie op, dat hij de geheel of
gedeeltelijk afgekeurde cadavers laat koken en dan
laat opvoeren aan de varkens.
Hiermee eindigt de discussie over de lezing,
waarna de Voorzitter den Heer Veenbaas dank
zegt voor z'n interessante inleiding.
Vrije mededeelingen.
De Heer Veenbaas heeft ergens gelezen, dat
oleum chenopodium een reuzenmiddel zou zijn.te-

gen wormziekte bij paarden, speciaal bij stronggilosis. 95100 % der wormen gaan weg, op
voorwaarde, dat men de paarden eerst 2436 uur
laat vasten. Men gaf 1618 miis in y Liter lijnolie. Oxyuris ging ook voor dit middel wijken,
maar ascariden niet. 't Scheen nauwkeurig nagegaan te zijn. Bij den mensch gebruikt men hetzelfde
middel tegen mijnwormziekte. De Heer Boer vindt
het ingeven in J4 Liter lijnolie een bezwaar, omdat
deze zoo vaak in de longen komt. Met een slokdarmsonde zou dit bezwaar zijn op te heffen.
Tuberculinatie. De Heer Veenbaas hoorde van
2 collega's, Terpstra en Zwart, die elk sectie gedaan hadden op een koe, die geregeld getuberculineerd was en nooit had gereageerd, terwijl toch
bij die sectie t.b.c. aandoeningen vielen te constateeren. Hij wekt andere collega's op na te gaan bij
eventueele secties of dit meer voorkomt. Het is een
zaak van groot belang te weten of onze tuberculinaties te vertrouwen zijn.
Atoxyl.
De Heer Broersma heeft in het leger
paarden ingespoten met atoxyl tegen sclerostomiasis. In n geval kreeg hij bij een intraveneuse i n jectie van 2 gr. atoxyl vergiftigingsverschijnselen.
Het dier kreeg hevige krampen, die echter na 5 m i nuten weer waren verdwenen. Hij moet er bij zeggen, dat het dier in kwestie een hartsgebrek had.
De Heer Terpstra nog even terugkomend op bovenbedoelde sectie, zegt dat in zijn geval de tuberculose zeer acuut was. In den stal waaruit het dier
afkomstig was, hadden drie dieren gereageerd,
waaronder een met open tuberculose.
De koe
waarop later sectie was gedaan kon dus door dat
dier zijn besmet. Thans heeft hij in een anderen
stal nog een longaandoening gevonden bij een
rund, dat niet reageerde. Of deze aandoening echter van tuberctdeusen aard is, kan hij niet zeggen.
Vergiftiging. De Heer Tenhaeff vraagt wie ervaring heeft van vergiftigingsgevallen bij rundvee
door planten, b.v. equiseten. Op Terschelling heeft
een boer in 5 maanden tijds 8 dieren verloren,
waarschijnlijk door intoxicatie.
Het begint met
diarrhee, die later ophoudt. Bij sectie vindt men
een geweldige lebmaagaandoening en een cystitis.
Het land van den eigenaar der dieren is zoo als
het meeste land daar zeer rijk aan equiseten.
De Heer Veenbaas heeft twee gevallen gezien
van chronische diarrhee door equiseten. De Heer
Terpstra zegt dat dieren die er mee bekend zijn ze
niet eten. Nieuw ingekochte dieren krijgen er eerst
een hevige diarrhee door en laten ze verder staan.
Wordt het equiseten bevattend voedsel ingekuild,
dan schijnt het niet meer schadelijk te werken.
De Heer Attema is eigenaar van equisetenhoudend land. Zijn ervaring heeft hem ook geleerd,
dat de dieren eerst een hevige diarrhee krijgen,
maar spoedig aan het land wennen. Er zijn bepaalde dieren, die er niet tegen kunnen en jong
vee kan er beter over, dan oudere runderen. Het
hooi heeft zeer weinig voedingswaarde voor de
4

111
dieren als er aanmerkelijk equiseten in zitten.
Kaniet is 't eenige middel ze er op den duur uit
te krijgen.
De Heer Veenbaas adviseert goed draineeren van
het land, het ergst bezochte deel tot bouw maken,
en verder kanietbehandeling van den bodem.
De algemeene opinie is, dat het in het onderhavige geval nog zeer twijfelachtig is of equiseten de
boosdoeners zijn, vooral omdat volgens de ervaringen der meesten de diarrhee bij aanhoudend toe
dienen der equiseten niet ophoudt.
De Heer Veenbaas maakt nog attent op een
voorbeeld, dat de invloed van slecht drinkwater op
de melk demonstreert. Het drinkwater moest veranderd worden, in dit geval verslechterd, door een
defect aan de waterleiding of zoo Iets. Het toen
verstrekte drinkwater bevatte paracolibacillen, en
kort daarna bevatte ook de melk deze boosdoeners, wat ten gevolge had dat verschillende menschen er ziek van werden.
Vergadering van Vrijdag 16 M e i 1919.
Vrije mededeelingen.
De Heer Broersma stelt de vraag : Heeft men
ook ervaring omtrent doodbloeden bij het afbinden der uterus bij prolapsus ? Paaimans leert dat
ze na een half uur plotseling dood kunflen gaan
aan shock.
Hij heeft de ervaring opgedaan, dat de dieren,
niettegenstaande de uterus goed wordt afgebonden, sterven door verbloeding in de buikholte.
Het bleek hem dat de art. uterina mediae teruggetrokken zijn in de buikholte en daarom bindt hij
thans steeds die art. af en krijgt nu ook geen shock
meer.
De Voorzitter zegt, dat hij nooit hoorde van
shock, maar ze bloeden dood. Hij doet het nu zoo,
dat hij ze eerst afbindt en dan den volgenden dag
nog eens weer en hij krijgt dan geen doodbloeden
meer.
De Heer de Raadt vraagt of de Heer Broersma
voordat hij ze afbond ook reeds bloeding vond.
D e Heer Broersma zegt van neen". Het is den
Heer de Raadt nog niet gepasseerd, dat ze spodig na het afbinden doodbloedden. Hij bindt ze a i
met 4 dubbel touw en merkt op, dat de manier
van afsnijden van grooten invloed is, n.1. ver van
de ligatuur. Hij heeft het wel gehad, dat het dier
14 dagen na het afbinden doodbloedde.
De Heer Broersma wil er op wijzen, dat het zeer
gemakkelijk is de art. te vinden.
De Heer Bergsma Sr. merkt nog op, dat het
zeer zelden noodig is een uterus af te binden, het
meest bij verwerpers ; hij bond er eens een 3 maal
achter elkaar af.
De Heer Groenewold zegt dat Paaimans een
zeer nauwkeurig onderzoeker is en als hij zegt, dat
ze aan shock stierven, staat het voor hem vast,
dat er geen inwendige verbloeding was.
De Heer Kingma stelt de volgende vraag : Zijn

er collegae, die genezing hebben zien optreden bij


coliek als een paard niet reageerde op een morphine-injectie. Hij zag die dieren steeds sterven.
Deze meening wordt vrijwel algemeen gedeeld.
De Heer Terpstra doet mededeeling van een geval van prolapsus vesicae bij het paard, waarin hij
vermoedde dat darmen zaten en dit bleek ook bij
de sectie er zat een stuk vlottend colon in en dit
was bekneld geraakt.
De Heer Plet deelt mede, dat hij voor 10
dagen bij een veehouder een koe heeft onderzocht,
wier uier telkens dik is en dan geeft ze weer minder melk, doch deze is goed. Hij dacht aan tuberculose in verband met zijn ervaring en zond melk
op naar de Seruminrichting, doch deze is tot zijn
spijt zuur geworden en nu heeft hij weer een nieuw
monster gezonden. De koe was gekocht te Jellum
en bij navraag bleek, dat het dier bij den vorigen
eigenaar getuberculineerd was en gereageerd had.
Hoe zou men hier tegenover als gerechtelijke kwes
tie moeten staan. Wanneer een dier alleen gereageerd heeft op tuberculine, dus wanneer niet die
uieraandoening aanwezig was zou er niets aan te
doen zijn, is men van meening.
De Heer Veenbaas krijgt langzamerhand den indruk, dat er verschillende koeien zijn, die bij tuberculinatie niet gereageerd hebben en bij sectie
toch tuberculeus blijken te zijn. Dit zou voor de tuberculinereactie zeer bedenkelijk zijn. Zou het ook
gewenscht zijn veel meer temperaturen op te nemen en dan moet ook rekening worden gehouden
met de ervaring, dat koeien, die meermalen ingespoten zijn min of meer immuun worden.
De Heer Tenhaeff gelooft, dat het niet vinden
van reactie voor een groot deel te wijten is aan
te korte temperatuuropnamen ; dikwijls treedt na
48 uren een reactie op.
Vergadering van Vrijdag 29 Augustus 1919.
Vrije mededeelingen.
Klauwamputatie. De Heer Bergsma Sr. vraagt :
hoe denken de collegae over het amputeeren van
klauwen ; hij is van meening, dat het nooit behoeft te gebeuren.
De Heeren Attema en K . T . de Boer zijn het
daarmede eens.
De Heer Terpstra zegt : zoodra de aandoening
in het gewricht zit, ga ik steeds tot amputatie over
en bereik daarmede zeer goede resultaten ; na een
week reeds steunen ze er op en na 3 weken
redden ze zich.
De Heer Bergsma zegt : hij heeft er in 1897 n
geamputeerd en zeide toen, dit doe ik nooit weer.
Ze genezen alle zonder amputatie en al duurt dit
soms lang, ze kunnen ook wel vlug genezen.
De Heer S. H . Schaap vraagt naar de techniek
van de operatie.
De Heer Terpstra legt 2 chirurgische lissen, de
bovenste maakt het mogelijk een verband te leggen
zonder nabloeding.
Hij maakt een rainure zoo-

112
dat hij zooveel mogelijk klauw aan de verzenwand laat zitten en voor de kroonrand.
De Heer Nauta neemt de heele boel er radicaal
af en laat niets zitten, dit lijkt eerst heel mooi
voor steunpunt, doch het groeit door en krult om
en geeft veel last. Op zijn hoogst legt hij drie verbanden, meestal twee.
Een koe loopt op een geopereerd achterbeen
veel beter dan op een voorbeen.
Hij acht het opereeren radicaal en aangewezen.
De Heer Kingma is eveneens van meening, dat
het de aangewezen methode is.
De Heer Boer heeft dikwijls de methode Dommerhold (lapis infernalis) toegepast en had menigmaal met een week succes.
De Heer Nauta zegt: men krijgt dat niet wanneer het gewricht aangedaan is, ze steunen er dan
absoluut niet op en blijven kreupel.
De Heer Broersma vraagt, is er phrophylactisch
ook wat aan te doen ? Hij heeft bij n boer phrophylactisch de voorpooten verbonden en kreeg
daar geen dikke pooten, wel aan de achterbeenen.
Zoodra de blaren genezen zijn bestaat geen gevaar
meer voor secundaire infectie.
De Heer Terpstra heeft bij n boer de pooten in
de Joodtinctuur gezet, maar zag even goed klei
pooten.
De Heer K. T. de Boer meent, dat Joodtinctuur
te veel inteert; hij gebruikt pioctanine.
De Heer Attema gebruikt prophylactis bruine
teer met benzine e.a. en dat werkt uitstekend.
Luchtinsufflatie. De Heer K. T. de Boer vraagt:
wat is de opinie der collegae over de resultaten
met luchtinsufflatie bij die patinten, die slap worden. Hij vond het een radicaal middel en verstrekt
er bij een flesch brandewijn met sterke koffie. Hij
verklaart de werking aldus : door de luchtinsufflatie in de uier wordt de ademhaling ondersteund.
Bij de sectie dezer dieren vindt men alleen bleeke
nieren.
De Heer Nauta heeft dezelfde patinten gehad
en ze alle met een cardiotonicum genezen.
De Heer Bosma zegt hij geeft ze een cardiotonicum (digitalis, camph.) en geeft de eerste
keer zelf in, omdat ze anders licht slikpneumonie
krijgen. Hij geeft ze eerst water in, dan verslikken
ze zich en na eenige keeren slikken ze en dan geeft
hij in.
Ze hebben verlammingsverschijnselen ; in de
pens vindt men stinkende dunne inhoud.
De Heer Broersma paste toe insufflatie en cardiotonica. Hij kreeg den indruk, dat er een daling
der bloeddruk is.
De Heer S. H. Schaap vraagt of er collegae zijn
die ervaring hebben van Castreeren door kneuzing
bij stieren en rammen.
De Heer Terpstra deelt mede, dat hij met eenige
collegae zoo'n instrument bezit ; het is ontzettend zwaar en werkt prachtig.
De Heer Veenbaas deelt mede, dat een Engelsch

collega hem vertelde, dat het ook in Schotland en


Zuid-Afrika werd toegepast met prachtige resultaten.
De Heer S. H. Schaap vraagt nog of men een
afdoende methode kent om twenterstieren te genezen van een navelbreuk.
De Heer K. T. de Boer zegt, bichrom. kalicus
zalf.
De Heer Bosma zou het met een elastische ligatuur doen ; het is te dicht bij de koker om zalf aan
te wenden.
Vergadering van Vrijdag 14 November 1919.
Vrije mededeelingen.
De Heer Ferwerda deelt mede, dat bij rammen
gecastreerd met de tang door den Heer Terpstra
gedemonstreerd, de testikels ter halve grootte zijn
geatrofieerd, er is een bindweefselkapsel gevormd,
het weefsel is vuil groen gekleurd, terwijl zich ter
plaatse, waar de zaadstreng in de buikholte gaat
veel vet vormt, wat men in Engeland graag ziet,
zoodat de exportslagers er zeer mede ingenomen zijn.
Suikerbieten. De Heer Broersma doet mededeelingen over door hem waargenomen gevallen van
haemoglobinurie bij paarden na het voederen van
suikerbieten ( 6 k 7 K.G. per dag). Wester vond
bij die patinten melkzuur in de spieren en dit zou
in de bloedbaan komende de paralyse veroorzaken.
Zijn er collegae die iets dergelijks hebben waargenomen ? Dat zou de theorie van Wester steunen.
De Voorzitter : Lameris heeft indertijd opgemerkt, dat ze veel voorkwam bij voeding met aardappelen en dat is ook juist. Ze komt het meest
voor in het najaar en dan voert men die zeker. Intusschen hij zag ze even goed ook zonder die intensieve voeding.
De Heer Plet is van meening, dat het vrij zeker
met die suikerbietenvoedering in verband staat ;
hij hoorde in Zeeland, dat ze het daar penenziekte
noemden en het zeer goed kenden.
De Heer de Raadt zegt bij voeren van groote
hoeveelheden suiker krijgt men het eerder, maar
het komt zeer zeker ook bij andere dieren voor.
De Heer Bosma merkt op, dat er, wanneer men
een dier overmatig laat werken veel melkzuur in
de spieren wordt gevormd en dan ziet men het
toch niet optreden.
Anderen merken daar tegen op, dat het dan
langzaam ontstaat.
De Heer K. T. de Boer wijst er op, dat in Hutyra en Mareck als geneesmiddel suiker wordt
aangegeven ; dat zal dan dus onzin zijn.
Vergadering van Vrijdag 16 Januari 1920.
Het woord is aan den Heer J. R. Huizinga voor
zijn inleiding : Wat verstaat men onder een goede
vleeschkeuring."
De beoordeeling van vleesch of toebereide
vleeschwaren is hoofdzakelijk en was oorspronke-

113
lijk een keuring van objectieve eigenschappen, die
onmiddellijk kon worden verricht zonderbehulp
van bijzondere instrumenten of anderszins. Intusschen zal de techniek zoodanig beperkt in een
groot aantal gevallen onvoldoende zijn om zich
een juist oordeel te vormen, het zal daarom dikwijle noodig zijn ze te completeeren door de toepassing van speciale methoden van de pathol.
anatomie, van de bacteriologie en van de chemie.
De techniek der beoordeeling van vleesch omvat dus :
le. De keuring van de uitwendige eigenschappen
door het eenvoudig gebruik der zintuigen ;
2e. De analyse van hunne eigenschappen door
laboratorium-onderzoek.
De keuring van slachtdieren bestaat uit een
reeks verrichtingen, die alle deelen moet omvatten,
niets wat ook maar een aanwijzing kan geven mag
den inspecteur ontgaan. Daarvoor is het noodig,
dat een vaste regelmaat bij het onderzoek wordt
gevolgd. Verschillende methoden kunnen goede resultaten geven als zij maar stipt worden toegepast.
Intusschen al mag de keuring van geheele dieren of deelen volgens dezelfde methode worden
verricht, inderdaad blijven er toch groote verschillen. In het slachthuis en bij het geheele dier onderzoekt men speciaal het verband, wat bestaat tusschen de afwijkingen der verschillende weefsels.
Dat dit niet mogelijk is bij losse deelen spreekt wel
van zelf, terwijl bovendien verschillende dezer deelen dikwijls langen tijd na het slachten worden onderzocht, waardoor reeds heel wat veranderingen
kunnen zijn ontstaan. Ook in die gevallen moet de
inspecteur zich een oordeel vormen, wat echter op
geen enkele wijze kan worden bevestigd.
In 't algemeen geeft de keuring slechts absolute
garantie bij het geheele dier met ingewanden afgekoeld en gezien bij daglicht.
N a de keuring
moet de inspecteur een gemotiveerde uitspraak
doen. Nu is f de verklaring der opgemerkte bijzonderheden duidelijk en is uit de afwijkingen gemakkelijk een oordeel te vormen f het resultaat
blijft twijfelachtig.
De oorzaken van deze moeilijkheid zijn verschillend, zij bestaan in de aard der afwijkingen zelf f
zij zijn een gevolg van snelle veranderingen in het
vleesch. In het eerste geval kan de besluiteloosheid
afhankelijk zijn van verschillende voorwaarden, 't
wezen der afwijkingen is moeilijk te bepalen of
w e l dit is duidelijk, maar het gevaar, dat zij bevat voor den consument is twijfelachtig. In het
tweede geval is het aangewezen duidelijker verschijnselen dan bij het eerste onderzoek geconstateerd zijn af te wachten, doch dit is practisch
niet steeds mogelijk. In principe mag de laatste
overweging den inspecteur niet weerhouden om te
doen wat hij noodig acht om zekerheid te krijgen.
In de praktijk zal dit in een openbaar slachthuis
niet moeilijk zijn, doch in particuliere slachterijen

bij ingevoerd vleesch zal men zich moeten schikken naar de omstandigheden.
Om een goede en .zekere keuring te krijgen zullen dus openbare slachthuizen onmisbaar zijn en
wij zullen dus ook voor kleinere gemeenten moeten aansturen op centrale slachtplaatsen.
Bij het eerste onderzoek zal het deugdelijke
vleesch gescheiden moeten worden van het twij-.,
felachtige en dit laatste moet naar een onderzoeklokaal worden overgebracht, waar het aan een
nauwkeurig onderzoek door een veearts wordt onderworpen. Aan het onderzoekingslokaal dient een
koellokaal verbonden te worden om verlies gedurende den tijd noodig voor onderzoekingen te voorkomen.
Dit nauwkeurig onderzoek zal in zeer veel gevallen de beslissing kunnen brengen ; blijft dan
nog twijfel bestaan, dan moet tot onderzoek in het
laboratorium worden overgegaan.
De toepassing der bacteriologie in de vleeschkeuring is betwist en in twijfel getrokken, doch
haar nut is onbetwistbaar.
Bacteriologisch onderzoek van verdacht vleesch
zal zoowel den consument als den veefokker ten
goede komen, millioenen K . G . vleesch kunnen
daarmede voor de consumptie behouden worden.
De objectieve methode alleen is dikwijls synoniem met onwetendheid en onvoldaanheid en is
maar al te dikwijls willekeurig.
Het wetenschappelijk onderzoek in het laboratorium alleen kan het eindoordeel volledig recht'*
vaardigen. De daarvoor noodige onderzoekingen
zijn betrekkelijk eenvoudig en men mag verwachten, dat elke vleeschinspecteur in staat zal zijn
deze te verrichten. Het meest gewtnscht zou zijn
een centraal laboratorium met een specialiteit als
chef, waar alle veeartsen zelfstandig zouden moeten kunnen werken of waarheen zij materiaal ter
onderzoek konden opzenden.
Zoodanig georganiseerd zal de vleeschkeuring
het voordeeligst zijn, d. w . z. volle garantie bieden uit een hyginisch, oeconomisch en handelsoogpunt. Laten wij hopen, dat wij ons spoedig in
zulk een goed georganiseerde vleeschkeuring mogen verheugen.
Hierna is het woord aan den Secretaris der
Commissie voor de vleeschkeuring Dr. Ferwerda,
die na de algemeene beschouwingen van den
Voorzitter der commissie meer gedetailleerd bespreekt wat de commissie heeft verricht.
Hij stelt voorop, dat de commissie nog niet met
een rapport komt, omdat de groote moeilijkheid om
tot positieve resultaten te komen lag in het eit,
dat men niets wist van de organisatieplannen der
regeering. Hij wenscht dan ook slechts verschillende punten naar voren te brengen ten einde daarover van gedachten te wisselen.
l e . De berichten stellen het buiten twijfel, dat de
regeering voornemens is keuringskringen te vormen. In het centrum zal dan een keuringsveearts

114
worden geplaatst en in de verschtBende gemeenten n of meer hulpkeurmeesters.
De commissie is ook tot de conclusie gekomen,
dat dit de beste oplossing is. Nu zou men kunnen
meenen, dat hiermede de zaak voor de commissie
uit kon zijn, doch men staat nog voor zooveel vragen, dat het zeer gewenscht is deze nader onder
de oogen te zien.
Zoo zal het de vraag zijn of er voldoende veeartsen zijn, of er voldoende hulpkeurmeesters zullen zijn, of het mogelijk zal zijn om centrale slachterijen te krijgen.
De commissie is wat het laatste betreft van meening, dat men het best zal doen met eerst de normale slachtingen centraal te maken en de noodslachtingen te laten blijven in die slachterijen
waar ze werden afgeslacht
Het zal niet noodig zijn in iedere gemeente binnen den kring een hulpkeurmeester te hebben, verschillende gemeenten zouden zich kunnen combineeren.
Het zal gewenscht zijn de grenzen der
kringen te laten loopen langs de grenzen der gemeenten, doch de menschen vrijheid te laten in
welke centrale slachtplaats zij wenschen te slachten.
Is in iedere gemeente een centrale slachtplaats
gewenscht ?
Hoe groot zal het rayon van een centrale slachtplaats kunnen zijn ?
De commissie heeft zich op het standpunt gesteld, dat een straal van 2 uur gaans mogelijk en
uitvoerbaar is.
Zijn de plaatsen, waar volgens de opgaven der
collegae centrale slachtplaatsen zullen moeten komen de juiste ?
Aan de hand van de ingekomen antwoorden, in
verband waarmede door de commissie een kaart
van Friesland is ontworpen, waarop aangegeven
zijn de ontworpen kringen, de centrale slachtplaatsen en het aantal dieren wat in iedere gemeente
wordt geslacht, wordt een en ander besproken.
De Heer K. T. de Boer zegt, dat voor Weststellingwerf n centrale slachtplaats absoluut onvoldoende zal zijn er zullen er zooals hij en collega
Zweers in hun antwoord hebben aangegeven minstens 3 moeten zijn.
De Heer Zweers vraagt de commissie zich eerst
te willen uitspreken hoe zij zich de inrichting der
centrale slachtplaatsen voorstelt, immers sommigen stellen zich voor, dat daarvoor behoorlijk ingerichte particuliere slachtplaatsen kunnen worden gebruikt, anderen meenen dat daarvoor kleine
abattoirs moeten worden gebouwd.
De commissie is van meening, dat het laatste
noodig is, welke inrichtingen echter niet luxieus
en kostbaar moeten zijn doch eenvoudig, mits aan
behoorlijke hyginische eischen voldoende.
De Heer Postma meent, dat de commissie van
een verkeerd uitgangspunt is begonnen. Hij meent,
dat juist voor de noodslachtingen, die toch verre-

weg de belangrijkste zijn voor de vleeschkeuring


het eerst tot centralisatie moet worden overgegaan.
De commissie is van meening, dat dit praktisch
niet terstond uitvoerbaar zal zijn, doch door hiervoor in ieder dorpje een bepaalde slachterij aan te
wijzen, gaat men ook hier in de richting van centralisatie.
De Heer Hofstra merkt op, dat er juist veel veeartsen, noodig zullen zijn, wanneer de noodslachtingen in de verschillende slachterijen moeten
worden gekeurd, immers deze moeten toch stellig
door veeartsen worden onderzocht.
De Heer ten Hoopen zegt : laten de leden zorgen, dat ze tegen den tijd, dat de uitvoering komt,
voldoende op de hoogte zijn van de wetenschappelijke vleeschkeuring.
De rapporteur acht dit ook een zeer belangrijke
kwestie n.1. de verhouding van de practiseerende
veeartsen tot de keuring ; is het mogelijk, dat de
practici de geheele keuring uitoefenen ?
De commissie verzoekt de leden daarover eens
ernstig hun gedachten te laten gaan en de commissie daarover te berichten om dan te zijner tijd nog
eens een speciale vergadering aan de kwestie der
vleeschkeuring te wijden.
De Voorzitter zegt de Commissie dank voor haar
verrichten arbeid ; hij twijfelde er niet aan of wanneer met de opbouw der organisatie moet worden
begonnen, het werk der Commissie zal van belangrijk nut kunnen zijn.
Hierna krijgt de Heer Veenbaas het woord voor
zijn inleiding over : Mastitiden en melkhygine.
Spreker zegt, dat hij in verband met den beperkten tijd slechts in 't kort enkele zaken wenscht
te bespreken, later hoopt hij nog gelegenheid te
hebben uitvoeriger op een en ander in te gaan.
Spreker zegt hoe bij de uitvoering van de aangenomen Warenwet, de keuringsdiensten bij de
melkhygine een groote rol zullen gaan spelen en
toch worden bij dergelijke kwesties nooit veeartsen geraadpleegd.
Hij woonde kort geleden een voordracht bij van
Dr. van Raalte in de vergadering der melkhyginische vereeniging, waar deze wees op de noodzakelijkheid van melkcentrales en het verkoopen van
gepasteuriseerde melk (stroomende pasteurisatie),
de meening ging in de richting, dat de keuringschemici de zaak in handen moesten nemen.
Spreker weet, dat allen hier het wel met hem
eens zullen zijn, dat we in de allereerste plaats
goede contrle noodig hebben bij de plaatsen waar
de melk gewonnen wordt en om daar goede toestanden te krijgen, kunnen alleen overheidsmaatregelen baten. In Friesland gaat dit betrekkelijk gemakkelijk door de consumptiemelk te laten leveren via de zuivelfabrieken, terwijl vanwege de
zuivelfabriek een hyginisch toezicht op de boerderijen moet plaats hebben.
Door den Provincialen Keuringsdienst kan dan

115
het toezicht worden gehouden op de afgeleverde
melk (vervalschingen e.a.)
Het is dus beslist noodzakelijk, dat onder de
Warenwet een zoodanige organisatie komt, dat de
contrle komt bij de bron.
Spreker stelt de vergadering voor deze kwestie
aanhangig te maken bij ons Hoofdbestuur ; hij
deed dit reeds voor drie jaar, doch toen werd het
afgepoeierd, omdat men meende, dat wat in Friesland mogelijk was in andere provincin niet zou
gaan. Toch is dit onjuist, immers in andere provincies zouden melkcentrales de plaats kunnen i n nemen.
De Heer ten Hoopen vraagt : zullen er voldoende veeartsen zijn om die contrle uit te oefenen of
moeten er weer controleurs komen. Laat men daarmede toch voorzichtig zijn.
De Heer Veenbaas. Dit laatste is noodig en er is
ook absoluut niets tegen ; die menschen kunnen
zeer nuttig werk verrichten.
De Heer Tenhaeff.
Hoe staat het in Utrecht,
daar is de melkkeuring in handen van de veeartsen.
De Heer Veenbaas. Ja zij is in handen van veeartsen, doch de inrichting deugt niet, want ook
daar mist men de contrle bij de bron.
Besloten wordt dat aan het Hoofdbestuur zal
worden bericht, dat in onze afdeeling de kwestie
der melkhygine is besproken en dat er bij het
Hoofdbestuur op wordt aangedrongen deze zaak
krachtig ter hand te nemen.
De Voorzitter zegt den Heer Veenbaas dank voor
zijn inleiding ; het is inderdaad gewenscht ons tijdig en krachtig te laten hooren.
De Heer Postma vraagt naar de werking van
auto-vaccin bij mastitiden. Bij hem is de werking
mislukt, wanneer hij het inspoot traden oedeernop,
waarbij het tot doorbraak kwam.
De Heer K. T. de Boer zegt, dat hij in 1918 op
n stal bij 10 koeien een goed resultaat heeft gehad bij sterptococcen mastitiden ; bij pyogenes
mastitiden bleef de uitwerking zonder eenig resultaat. Later paste hij het toch eens weer toe bij
streptococcen zonder resultaat en dit komt naar
.zijn meening, omdat men geen vaccin krijgt van
den gezonden stam, dus geen auto-vaccin (algemeen stemmen van verbazing). Daarna bereidde
hij het vaccin zelf door met aether te vermengen
of op 8 0 te verhitten en zag daarmede goede resultaten bij inspuiting van vrij groote hoeveelheden.
De Heer Veenbaas hoorde, dat men aan D e
Vaan" bij Rotterdam het ook toepaste en daar goede resultaten zag.
De Heeren Terpstra en Veenbaas kregen bij intraveneuse injectie ernstige verschijnselen ; nmaal trad zelfs de dood in.
De Heer Kingma zag voorbehoedend in 't minst
geen succes.
Op verschillende plaatsen, waar men aanvanke-

lijk meende succes te hebben komt men van deze


meening wel wat terug.
De Heer Terpstra heeft het vorig jaar een stier
getuberculineerd, die niet reageerde volgens de
voorwaarden van het Stamboekbestuur. Thans na
de koop blijkt hij te reageeren en nu doet het
Stamboekbestuur, in wier handen men de uitspraak
gegeven had, uitspraak dat hij moet worden teruggenomen.
Hij vraagt : waar blijven dan de tuberculinatielijsten der veeartsen. Hij meent dat de z.g. verkoop
vrij van tuberculose bedoelt, dat ze volgens de tuberculinatielijsten niet gereageerd heeft.
De Heer Veenbaas is het in 't geheel niet met
den Heer Terpstra eens. Hij vindt de uitspraak van
het Stamboekbestuur volkomen logisch ; immers
hij i s getuberculineerd kort na de koop en toen
was er reactie, hij is dus niet vrij van tuberculose
geleverd.
Over het algemeen deelt men in dezen de meening van den Heer Veenbaas ; het zou niet ondienstig zijn als de veehouders op deze kwestie
eens werd gewezen.
Vergadering van Vrijdag 4 Juni 1920.
De Voorzitter geeft het woord aan den Heer K .
T . de Boer voor zijn inleiding over de vraag van
den dag : Entingen ( ? ) bij mond- en klauwzeer.
Spreker zegt, dat dit punt op de agenda is gekomen, omdat hij het nuttig acht, dat de collegae
eikaar hun bevindingen, hun methoden van werken^ hun doseeringen, ervaringen enz. eens mededeelen, omdat het daardoor wellicht mogelijk zal
zijn meer tot uniformiteit te komen. Het is dan ook
niet zijn bedoeling om inlichtingen te geven en te
zeggen zoo en zoo moet ge doen, doch alleen w i l
hij vertellen, hoe hij handelt.
Spreker hoorde er het eerst van op de veemarkt
te Mildam, wat hem aanleiding gaf artikelen van
Van Leeuwen en Hoefnagel, geschreven in landbouwbladen, te lezen. In ons tijdschrift vond hij
tot heden tot zijn spijt niets er van.
De belangrijke sterfte onder kalveren en biggen
was aanleiding, dat hij' er mede begon. Hij wist
niets van doseering, de een sprak van 25 gr., een
ander van 40, weer anderen van 125 gr. per kalf.
De eerste maal schudde hij het bloed om de roode
bloedlichaampjes er bij te krijgen en de eerste veehouder was enthousiast. Hij spoot 150 gr. in. Ook
bij den volgenden boer ging het best, bij dezen
waren van de 13 kalveren er reeds 2 dood. Later
verminderde hij de dosis tot 50 gram gedefibrineerd bloed ; voor het defibrineeren gebruikte hij
een schapekarntje. N a eenigen tijd vroegen verschillende boeren hem ook de oudere dieren te w i l len inspuiten. Hij spoot deze 150 gr. in, al voelde
hij wel dat deze hoeveelheid te gering was. Daarvan zag hij nog weinig resultaat al stierf tot heden
nog geen ingespoten koe. Het succes van de i n spuiting bij kalveren staat voor spreker v a s t ; er

116
is nog geen enkel kalf doodgegaan, alleen n dier,
wat bij de inspuiting reeds lijdende was. Ook zag
hij bij kalveren geen nadeelige invloed van de i n spuiting evenmin als bij biggen. Koeien werden na
de inspuiting erg stijf, maar hij zag nog geen geval, dat door de inspuiting mond- en klauwzeer
werd overgebracht. Hij mengt het bloed van de
verschillende gelaten koeien door elkaar.
Hiermede heeft spreker in 't kort zijn ervaringen
medegedeeld en hij w i l nu zeer gaarne eens die der
collegae hooren.
De Heer Plet merkt op, dat Kuipers er reeds
verleden jaar een artikeltje over in het tijdschrift
heeft geschreven. Diens dosis was gering, doch die
van de Seruminrichting was nog geringer.
Hij
schreef ook naar de Seruminrichtitg, omdat het
hem soms niet gelukte om serum van bloed te w i n nen. Hij gebruikt bij kalveren ook 50 gr., doch bij
volwassen dieren slechts 75 gr. Hij zag de dieren
wel tongblaar krijgen, doch geen enkele ging er
dood.
Hij zou graag zien, dat hier eens uitgemaakt
konden worden : le. de bereidingsmethode ; 2e. de
doseering ; 3e. de bewaringsmogelijkheid.
De Heer Tenhaeff spoot in overleg met Prof. de
Blieck in op Ameland. Zij spoten veel grootere hoeveelheden in, n.1. bij kalveren 5fJ200 gr., bij
koeien 600650 gr., bij biggen 15 gr., bij geiten
25 gr. Zij verkregen zeer goede resultaten, er is
geen enkel dier meer gestorven, doch wel bij een
veehouder, die niet liet inspuiten. Hij vindt het een
bezwaar, dat men bij de veehouders zijn materiaal
moet verzamelen ; hij ontnam het bloed bij dieren
die het drie weken daarvoor gekregen hadden.
Ook zij zagen bij volwassen dieren die stijfheid
optreden, doch die verdween weer. Bij een stier
trad tengevolge der inspuiting een absces op, anders zagen ze geen enkel schadelijk gevolg.
De Heer R. Boer Hzn. heeft nog niet veel ervaring ; het is hem 2 maal opgevallen, dat hij geen
serum kon winnen van magere weidkoeien, terwijl
hij van melkkoeien heel veel serum kreeg.
Hij
vroeg aan de Seruminrichting doseering en deze
gaven hem aan 50100 gr. Volgens Poels werkte
het maar eenige dagen.
De Heer Postma heeft 52 kalveren ingespoten en
daarvan zijn er reeds 2 dood, terwijl van besmetting beslist geen sprake kon zijn. Dit maakte hem
ongerust. W a t we doen is zuiver empiri ; wat is
het verschil tusschen serum en gedefibrineerd
bloed. Het lijkt hem beter om voorloopig bloed in
te spuiten. W a t hebben we een actieve of passieve
immuniteit. De twee kalveren, die hij vermeldde,
gingen 3 dagen na de inspuiting apoplectisch dood.
Hij zag goed resultaat bij een koppel van 12 kalveren, die in een wei waarin aangetaste runderen,
liepen. Hij spoot 100 gr. in en wel intraveneus.
De Heer de Raadt is op 1 M e i met de inspuiting
begonnen.
Wanneer moet ingespoten worden ? Alleen als

er moffd- en klauwzeer onder het beslag is, dan


loopen de kalveren de meeste kans om besmet te
worden en krijgen we een simultaan enting.
Van welke koeien neemt men bloed ? Liefst van
koeien, die het reeds 2 maal gehad hebben.
Hij kreeg zeer goede resultaten.
Hij spuit 4050 gr. per kalf in, volwassen koeien spoot hij nog niet in.
Men kan de vloeistof verduurzamen, door er o n der het roeren 5 % waterige carboloplossing bij
te voegen.
De Heer Huizinga. Aan de school voegt men
5 gr. 3 % carbolopl. bij 100 gr. bloed. Hij is in
gaan spuiten met atoxyl '/ 1 gr. bij kalveren en
koeien en hij hoort weinig van sterfte, terwijl het
bij kalveren en hokkelingen lichter verloopt.
De Heer Kingma spuit alleen serum in, geen
gedefibrineerd bloed, bij kalveren 50 gr. Zijn resultaten zijn tot heden schitterend. Hij had nog
geen enkel sterfgeval bij kalveren noch biggen.
Hij krijgt 50 % serum van iedere koe. Hij
zet het bloed 24 uur in de kelder en tapt dan serum af, snijdt dan de bloedkoek door en kan dan
later nog weer serum aftappen.
Hij is overtuigd, dat serum even goed werkt als
gedefibrineerd bloed en vindt het dan uit een w e tenschappelijk en praktisch oogpunt aangewezen
dit aan te wenden.
De Heer Terpstra. De resultaten zijn bij hem
niet zoo schitterend. Hij beweert, dat het niet preventief werkt.
De kalveren krijgen wel degelijk
mond- en klauwzeer, doch vertoonen geen ziekteverschijnselen.
Hij gebruikt bloed van koeien, die het 13 a 14
dagen geleden hebben gehad. De resultaten op de
klei zijn veel beter dan in het lage land.
Bij hem gingen nog al enkele kalveren dood.
Bij koeien spoot hij 400 a 500 gram in en keerde
de ziekte absoluut niet.
De Heer Veenbaas z e g t : men heeft het laten
voorkomen alsof die seruminspuiting zoo plotseling uit de lucht is komen vallen ; doch het is reeds
in 1911 door de Sruminrichting geschied en met
goed resultaat, zoo dat het Staatstoezicht het gevaar in zag, dat het te licht verliep. Hij merkt op,
dat we voor geen enkel serum een titer hebben, er
is zoo weinig eenheid in het serum van verschillende dieren, dus we moeten combinaties hebben.
Het komt hem voor, dat de itijfheid een gevolg
is yan resorptie van eiwitproducten, dus daarvoor
behoeven we niet bang te zijn.
Hij zou uit het gesprokene de volgende conclusies willen trekken :
le. door seruminspuiting krijgen we een lichter
verloop ;
2e. omdat de serumimmuniteit slechts kort duurt,
is het gewenscht na eenigen tijd de koppels te o b serveeren om te zien of het noodig is opnieuw in
te spuiten ;
3e. we willen een actieve immuniteit en laten
2

117
daarvoor de gente dieren in de besmette koppel.
4e. We moeten het serum van verschillende dieren, mengen.
5e. Omdat immuniteit na doorgestane ziekte bij
het rund kort duurt is het zaak spoedig na het herstel bloed af te nemen.
De Heer Kingma zegt, de Friesche veestapel lijdt
onder een tekort aan serum om de koeien te behandelen. Kunnen we ook een weg bewandelen
om daartoe te komen ?
De Heer Veenbaas zegt, dat wat personeelgebrek betreft, er genoeg jongelui te Utrecht zijn, die
de collegae willen assisteeren.
De Heer Schaap heeft bij kalveren ingespoten
2540 gr. ; hij heeft er + 1500 gent en hij kan
gerust zeggen, dat hij schitterend resultaat heeft
gehad. Wel heeft hij enkele sterfgevallen in besmette koppels kalveren. Het inspuiten van 100 gr.
bij koeien geeft wel eenig resultaat.
Is het ook gewenscht eens te praten over een
uniform tarief ?
De Heer Oostenbrug. Bij koeien spoot hij steeds
250 gram in ; die dosis is wel werkzaam, doch
maar heel kort; lang niet zoo lang totdat de besmetting uit de koppel verdwenen is. Men zou na
een dag of vijf weer moeten inspuiten.
Hierna sluit de Voorzitter de besprekingen over
dit onderwerp en komen aan de orde de Vrije
mededeelingen.
De Heer Veenbaas vraagt : Weet men ook een
goed middel om vliegen in de stallen te verdelgen ?
Blauwe glazen, formaldehyde verdampen, worden genoemd, doch het valt niet mee.
De Heer de Raadt zegt, de wintertijd is de tijd
voor de vernietiging der overgebleven vliegen.
De Heer de Raadt vraagt of de collegae ook iets
gehoord hebben van het middel van Molkwerum
tegen mond- en klauwzeer. Hij vernam, dat het
visschers waren, die een taanketel hebben, dit water werd door pinken gedronken en die kregen het
niet. Het schijnt zoo iets als cachu te zijn.
De Heer Tenhaeff deelt mede, dat Bakker gelegenheid heeft gekregen om zijn middel te beproeven, en het is op een 2-tal plaatsen gebeurd. Hij
doet het met een spree, maar contrledieren door
den Heer Tenhaeff met creoline behandeld waren
even goed. Hij zag absoluut geen resultaat
Nadat de Heer Veenbaas nog een en ander heeft
verteld over het voorkomen van lange melk en het
gebruik van phonendoscopen zonder membraan,
sluit de Voorzitter de bijeenkomst.
Vergadering van Vrijdag 27 Augustus 1920.
De Heer de Raadt krijgt het woord voor zijn inleiding : Practiseerende veeartsen contra Gezondheidsdienst voor Vee".
Inleider zegt dit punt op de agenda te hebben
laten plaatsen omdat hij meent te weten, dat niet
alles wat dien dienst betreft de volle sympathie

der practici heeft; toch zou een loyale samenwerking zeer wel mogelijk zijn.
Hij memoreert hoe die dienst is ontstaan en hoe
hij later is omgezet in een Gezondheidsdienst voor
Vee, uitgaande van het Stamboek en van den
Bond van Cop. Zuivelfabrieken.
De opzet was dat de hygineconsulent werkzaam zou zijn steeds in overleg met den praktiseerenden veearts ter plaatse. Dat zulks niet altijd
het geval is, weten velen van u te constateeren.
Er wordt van de zijde van den dienst veel te zelfstandig opgetreden, de praktiseerende veearts er
buiten gelaten of bericht gezonden door middel
van den veehouder, hoe een of ander dier behandeld moet worden. Het spreekt van zelf, dat dergelijk optreden der goede verstandhouding van
dien dienst met een praktiseerenden veearts niet
bevordert.
De bovengenoemde reorganisatie van den dienst
was noodig voor het bestrijden der tuberculose en
voor het consumptiemelkvraagstuk.
Dat de bestrijding der tuberculose een deel van
den arbeid van den hyg. consulent zou zijn, sprak
als van zelf. Sedert 1913 reeds werd door het Fr.
R. St. in die richting gewerkt en naar wij meenen
met succes. Vele veebeslagen toch waren voor het
in werking treden van den Gezondheidsdienst
reeds t.b.c. vrij. Als ik mij niet vergis, werd toen
gewerkt volgens een systeem, aangegeven door
onzen eminenten practicus den Heer Th. Bosma te
Wommels. De practici, die zich toen ten tijde reeds
onledig hielden met het tuberculineeren van veebeslagen, weten dat het door ons op die manier
goed was uit te voeren. We konden alle werk zelf
verrichten, terwijl volgens de nu geldende manier
dat vaak zeer bezwaarlijk gaat Ik wil daarmede
maar zeggen, dat voor ons practici, alie verandering geen verbetering heeft gebracht. Door deze
veranderde werkwijze hebben we gekregen
een instituut van controleurs voor den Gezondheidsdienst, over welker aanstelling elk rechtgeaard praktiseerend veearts het hoofd zal schudden,
omdat dit op den duur niets anders dan de kwakzalverij in de hand zal werken.
Doch een feit, waaruit sterk spreekt, dat niet
steeds met de belangen der practici wordt rekening gehouden, beleefden we in het voorjaar van
1919. Nadat ons eerst was gevraagd, welke zalf
wij het geschiktste vonden voor het behandelen
van zeere spenen en daarvoor Pasta Lasari hadden
aanbevolen, werden we onverwacht verrast door
het verschijnen van een spenenzalf bereid door de
Cop. Stremselfabriek op advies van den hygineconsulent, welke zalf van de Stremselfabriek via
de Cop. Zuivelfabrieken over een groot deel van
Friesland was verspreid, 't Gevolg was, dat van
het halen van spenenzalf bij den veearts geen gebruik meer werd gemaakt, dit was nu je zalf, terwijl men al jaren bij ons dezelfde zalf ontving.
De collegae, welke niet geregeld in Leeuwar-

118
den verschijnen, zullen van deze historie wel nooit
iets vernomen hebben en ook niet dat door enkelen onzer die zaak met den hyg. consulent ter dege
is besproken. Ware dit niet gebeurd, wellicht werden dan regelmatig door de Cop. Stremselfabriek
alle mogelijke zalven gefabriceerd en verspreid.
Trouwens deze manier van handelen ligt geheel
in het kader van de tegenwoordige werkwijze uitgaande van het Landbouwhuis, den Bond v. Cop.
Zuivelfabrieken etc. Alles moet gecopereerd worden en dat zulks voor ons practiseerende veeartsen, niet altijd de gewenschte richting is, zult gij
met mij begrijpen. W e moeten dus op onze hoede
zijn.
Als gevolg van de uitbreiding van den Gezondheidsdienst voor Vee hebben we reeds gekregen
een instituut van controleurs, doch ook werden
reeds door een paar fabrieken pogingen in het
werk gesteld om een veearts aan de fabriek te verbinden, hetzij met een vaste toelage, waarvoor alle
dinsten en behandelingen van het zieke vee, entingen enz. moeten geschieden of met een toelage,
waarvoor de hyg. dienst moest gebeuren en verder vrije uitoefening van de veeartsenijkundige
praktijk. Dat zoodanige nieuwe functies door den
Gezondheidsdienst worden in de hand gewerkt en
voorgestaan, zult gij wel begrijpen, 't ligt geheel
in de lijn van dien dienst. Een dienst met een d i recteur aan het hoofd en een staf van een dozijn
fabrieksveeartsen daarnevens, zou een ideaal instelling zijn.
Ik hoop echter M . H . , dat wij praktiseerende veeartsen, hiervoor bewaard mogen blijven. Ik zal u
alle onaangenaamheden van het ambtenaar zijn
eener Cop. Zuivelfabriek niet beschrijven ; wij
prakt, veeartsen, die geregeld met de veehouders
omgaan, weten maar al te goed, dat zoo iets onbestaanbaar is, als men zijn vak liefheeft.
Ik hoop M . H . dat deze kleine uiteenzetting, die
absoluut niet volledig is, er toe mag meewerken,
dat wij prakt, veeartsen schouder aan schouder
gaan staan indien ons vrije beroep in de knel komt
tegenover den Gezondheidsdienst voor Vee, ingesteld door het Fr. Rundvee Stamboek en den Bond
van Cop. Zuivelfabrieken.
Hierna krijgt de Heer Veenbaas het woord ter
beantwoording dezer inleiding.
Hij heeft nooit geambieerd om eens een paar
jaar het steriliteitsvraagstuk te bestudeeren. Reeds
dadelijk was hem duidelijk, dat men wel iets anders wilde.
Werken met georganiseerde veehouders is beslist noodig (consumptiemelk, t.b.c. enz.) Alles
wat hij doet moet men vanuit dat punt bezien. De
opleiding van controleurs is zoo eenzijdig, dat
daaruit geen kwakzalvers zullen groeien.
Deze
menschen zijn voor een goede registratie van het
vee noodig, dus voor het administratieve deel van
zijn werk beslist noodig. Ook uit een oeconomisch

oogpunt zijn zij noodig voor eenvoudige werkzaamheden (temperatuuropnemen etc.)


Wat de uierzalf betreft, hij gebruikte in de praktijk steeds pasta lasar. Het gebruik van kwakzalversmiddelen via de zuivelfabrieken was aan de
orde en toen was het de vraag, wat is de beste
weg, via de zuivelfabrieken of de veeartsen. De
veeartsen zouden er weinig schade van hebben.
Het spijt hem, dat hij er aan zou meewerken
om het vak van practiseerende veeartsen te verstoren.
Hij zal nimmer het idee hebben om de
praktiseerende veeartsen te drukken, maar het
contact tusschen veehouder en veeartsenijkundige
wetenschap versterken.
Hij is g e e n voorstander van een veearts aan
de zuivelfabriek. Toen het in de streek van den
Heer de Raadt aan de orde kwam heeft hij zijn
best gedaan om dat te voorkomen en zeide als
jullie dat willen, neem dan alleen iemand voor den
hyginischen dienst. Hij zal nooit het streven der
landbouwers bevorderen om een veearts aan de
zuivelfabriek te verbinden, doch hij vraagt als zij
ht gaan doen hoe moeten wij dan daar tegenover
staan.
De Heer de Raadt. Het doet me genoegen, dat
de Heer Veenbaas zich eens verklaard heeft. Hij
vreesde verstrekking van allerlei zalven via de
zuivelfabriek. Hij is blij te hooren, dat de Heer
Veenbaas niets voelt voor fabrieksveeartsen, maar
voor centrale hulp. Dat vindt hij ook de weg. Door
een Gezondheidsdienst moet absoluut niet bevorderd worden dat zich ergens een concurrent vestigt.
De Heer Tenhaeff meent, dat het principe van
die zalfverstrekking onjuist is, het zou hetzelfde
zijn, als hij een schurftgeval ging behandelen.
De Heer Veenbaas zegt : regel was het, dat het
via de zuivelfabriek ging en hij zag geen kans het
er uit te krijgen.
De Heer R. Boer Hzn. De toelichting van den
Heer Veenbaas heeft hem zeer goed gedaan. W e
mogen ons niet al te veel stellen op een egostisch
standpunt, maar moeten samenwerken om den
gezondheidstoestand zoo hoog mogelijk op te voeren. Met de zalf was de Heer Veenbaas beslist op
den verkeerden weg, doch hij ziet hem er wel voor
aan, dat hij voor uitbreiding daarvan zich absoluut
niet zal leenen. Bij hem halen de veehouders heel
veel zalf voor zeere tepels. Hij gebruikt oc. zinc.
10, therebinth. veneta 15 en vaseline 100 en dat
werkt zeer goed. Reeds voor het melken laat hij er
wat zalf opsmeren om het minder pijnlijk te maken
en dan dringt de zalf reeds in.
De Heer Ymker gebruikt zinkzalf met een kleurtje en werkt daarmede de Okkinga's zalf er geheel
uit.
De Heer Postma wil een opmerking maken over
het Jaarverslag van den Gezondheidsdienst in het
Friesch Weekblad.
Hij vond daarin een wetenschappelijke bespreking over het gebruik van phy-

119
marine en hij-vraagt zich af, wat doen de boeren
met die interne wetenschap. Hij haat het schrijven
van wetenschappelijke zaken in landbouwbladen.
De Heer Veenbaas merkt op, dat het plaatsen
van zijn jaarverslag in het Friesch Weekblad a l leen is geschied om het zoo goedkoop mogelijk gedrukt te krijgen.
De Heer Terpstra laakt de uitsluiting van de
prakt, veeartsen door den Gezondheidsdienst. De
veehouder meent, dat de hyg. consulent de man is
die het weet en deze komt er nog al eens zonder
dat de praktiseerende veearts er iets van weet.
De Heer Veenbaas antwoordt, dat men zich specialiseerende er wel iets meer van weet. Hij neemt
als regel aan, dat hij bijzonderheden gaat zien en
dan zegt ga nu naar je veearts voor de behandeling. Hij w i l graag zooveel mogelijk zien op het
gebied van de steriliteit en als het omgekeerd gaat,
eerst de veearts en dan hij, dan krijgt hij te weinig
te zien. Dat ondervinden ook de specialisten bij
de medici.
De Voorzitter meent, dat deze zaak thans v o l doende is besproken en hij meent te kunnen constateeren, dat het goed geweest is, dat dit punt
eens op de agenda heeft gestaan.
Vrije mededeelingen.
De Heer Postma deelt in verband met zijn mededeeling in de vorige vergadering mede, dat hij
later een andere kijk op de zaak kreeg. Kalveren
gingen zeer plotseling dood en daarbij frappeerde
hem de kolossale hartdegeneratie. Het verwonderde hem, dat de kalveren nog zoo lang gezond bleven. Die hartdegeneratie kan dus reeds geruimen
tijd bestaan voordat men het merkt.
De Heer de Raadt wenscht in verband met de
advertenties inzake cursussen mede te deelen, dat
hij over de vergoeding daarvoor sprak met den
Heer Bakhoven en die vertelde hem, dat van een
meerdere vergoeding door het Rijk niets zou komen, doch hij zeide, dat er nog een andere weg
was, n.1. dat de afd. der Friesche Mij. v. L . er f 50
bijbetalen aan den veearts.
De Heer Terpstra stelt nu voor na eenige discussie om een schrijven tot de Friesche Mij. v. L .
te richten, dat de veeartsen geen cursussen meer
zullen geven voor minder dan f 150 -f- vergoeding
voor reiskosten.
Dit voorstel wordt aangenomen en zal hiervan
mededeeling worden gedaan aan de niet-tegenwoordige collegae.
De Heer Attema wenscht de collegae te vragen
hoe zij handelen met chronisch dampige koeien.
Geven zij medicijnen en hebben ze succes ?
Veel inlichtingen ontvangt vrager n i e t ; over 't
algemeen geen medicijnen.
Tegen den winter
scheert men de dieren.
De Heer Nauta vermeldt een geval van een veehouder, die noch het vorig jaar, noch dit jaar
mond- en klauwzeer kreeg, er werden 2 dezer die-

ren verkocht naar andere koppels, waar wel tongblaar was, doch deze dieren kregen het niet.
Meerdere collegae vertellen nu soortgelijke gevallen ; juist veel op boerderijen gelegen bij de
zeekust.
De Heer Broersma zag dit jaar veel torsio uteri.
Ook andere collegae hebben die ervaring en wel in
de Meimaand speciaal bij aan mond- en klauwzeer
lijdende of daaraan geleden hebbende koeien.
Vergadering van Vrijdag 26 November 1920.
Vrije mededeelingen.
De Heer Huizinga zegt gaarne een stelling te
willen verdedigen, die hij tot zijn spijt heeft nagelaten als punt voor de agenda op te geven en wel
deze : Over het algemeen zal het aanstellen van
practiseerende dierenartsen tot keuringsdierenartsen de voorkeur verdienen en zal men daarnaar in
de toekomst moeten streven."
Inleider is er toe gekomen deze stelling hier te
verdedigen, omdat hem uit de artikelen van Prof.
v. Oyen in ons Tijdschrift bleek, dat deze en blijkbaar ook de regeering een andere voorkeur heeft.
Hij leest stukken voor uit Ostertag, waarin M a s cher en uit Trait de I' inspection des viandes",
waarin Rennes, juist verschillende redenen aanvoeren, waarom zij met hem tot de voorkeur van practiseerende dierenartsen komen.
Spreker meent, dat bij behoorlijke bezoldiging,
met daarbij het recht van vrije uitoefening der
praktijk meerdere dierenartsen op het platte land
een aardige werkkring en een onafhankelijk bestaan kunnen krijgen, waardoor vele gemeenten in
staat zullen zijn zonder te groote opofferingen een
eigen keuringsdienst in te richten en combinatie
slechts bij uitzondering noodig zal zijn. Groote afstanden voor vee- en vleeschvervoer zullen alzoo
vermeden worden en 't onderzoek zal veelal spoedig kunnen plaats hebben. Voor de wetenschappelijke en practische ontwikkeling van den dierenarts
is het van groot belang, dat hij de gemaakte diagnose bij de patint kan controleeren. Hiertoe zal hij
telkens genoodzaakt worden, wanneer hem de
vleeschkeuring is opgedragen. Als keuringsdierenarts zal hij ook beter in staat zijn een diagnose te
maken bij de sectie in geval een patint gestorven
is of in nood geslacht, dan de uitsluitend keuringsdierenarts, omdat toch dikwijls de ernstige ziekteverschijnselen gedurende het leven niet of onvoldoende tot uitdrukking komen bij het cadaver.
Twee factoren, die dus in het voordeel zijn van den
prakt, dierenarts. Voor de veehouders zal het zeer
zeker van belang zijn bij voorkomende, vooral acute ziektegevallen, dat zij den dierenarts dicht bij
hebben wonen, wat thans meestal niet het geval is.
Uitsluitend keuringsdierenarts zal op het dikwijls schaars bevolkte platteland slechts mogelijk
zijn over een zeer groote oppervlakte en dan zal
dit voor hem dikwijls ook al is de salarieering voldoende, tot een onbevredigend bestaan leiden, ter-

120
wijl steeds vee en vleesch over te groote afstanden
moeten worden vervoerd en buitendien is de verhouding der verschillende gemeenteraden niet zoo
vriendschappelijk, dat ze tot overeenstemming zullen komen.
Bovendien, en daarmede zullen de practiseerende dierenartsen het zeker volkomen eens zijn,
wordt de plaatselijke dierenarts over 't algemeen
door het publiek, slager en eigenaar het best vertrouwd.
Voor noodzakelijke nadere onderzoekingen dienen centrale laboratoria te worden ingericht met
aan het hoofd een specialiteit.
Resumeerende trekt inleider de volgende conclusies :
le. Voor den dierenarts-practicus ligt een bron
van wetenschap in de vleeschkeuring ;
2e. Voor den dierenarts-keurmeester is het van
belang voor het maken der diagnose, dat hij het
dier voor den dood heeft kunnen onderzoeken ;
3e. Meer dierenartsen zullen in de praktijk een
bestaan kunnen vinden ;
4e. Er zullen meer dierenartsen-keurmeesters
zijn, waardoor kleinere keuringskringen met gemakkelijker vee- en vleeschvervoei ;
5e. Mooiere werkkring.
Dr. Ferwerda merkt op, dat zij in het rapport,
wat zij als commissie van de afdeeling, waarvan
ook de Heer Huizinga deel uitmaakte schreven, dat
de ideale toestand zou zijn, als er speciale keuringsdierenartsen waren. Dat rapport is bij de behandeling niet aangevallen ; hij heeft dus aangenomen, dat de afd. Friesland er mede accoord ging
en heeft zelfs een artikel voor het Tijdschrift klaar,
waarin dit vermeld wordt.
De Heer Huizinga zegt, Ferwerda bracht in die
vergadering rapport uit en het ging toen in hoofdzaak over de indeeling voor de provincie Friesland.
Verschillende stemmen gaan op, dat het bedoelde rapport in die vergadering in Januari 1920 niet
is afgehandeld en dus zeker het rapport niet als
zijnde goedgekeurd door de afdeeling kon worden
beschouwd.
De Secretaris leest het daaromtrent genotuleerde, waaruit blijkt, dat dit laatste inderdaad juist is.
De Heer Ferwerda. Het was mijn vaste overtuiging, dat de afdeeling het er mede eens was. Ik
meende, dat alleen de praktische uitvoerbaarheid
in twijfel was getrokken.
De Voorzitter. Het rapport is niet aangenomen,
dat blijkt uit de laatste zinsnede in de notulen.
De Heer Schaap zou den Heer Ferwerda willen
verzoeken zijn artikel in het Tijdschrift terug te
nemen.
De Heer Ferwerda verklaart zich bereid aan zijn
artikel de volgende noot toe te voegen : N.B. Een
onjuiste mededeeling in dit artikel moet gerectificeerd worden. Mijn meening, dat de Friesche dierenartsen zich principieel voor de aanstelling van

keuringsdierenartsen uitspraken, bleek op de volgende vergadering onjuist.


De Heer Veenbaas zegt, in den Heer Huizinga
zijn betoog komen zeer goede gronden voor. We
kunnen de zaak bekijken
le. uit een oogpunt van technische vleeschkeuring ;
2e. uit een oogpunt van het belang der dierenartsen.
Hij wenscht de vraag te stellen of het in het belang der dierenartsen is als de keuring bij zijn
praktijk komt. Hij waagt dit te betwijfelen.
De Heer Ferwerda zou gaarne dit punt uitstellen tot de volgende vergadering. Hij verklaart zich
bereid dan het contra te betoogen.
Aldus besloten.
Tuberc. paard. De Heer Plet zegt, dat hij den
laatsten-tjjd paarden behandelde, waarbij hij vroeger met de diagnose verlegen was. Later dacht hij
aan tuberculose en sprak er ook met Prof. Wester
over. De laatste twee jaar heeft hij er meer speciaal zijn aandacht aan geschonken. Hij vermeldt de
volgende gevallen : Een 2y -')ang paard was zoodanig stijf, dat het zich lateraal niet bewegen kon.
Dit dier ging naar Utrecht en bleek lijdende te zijn
aan t.b.c. van alle halswervels, enkele ribben en de
spinaaluitsteeksels van de rugwervels en de lendenwervels.
Verleden jaar kreeg hij weer zoo'n patint, een
enter, welk dier bij ophtalmoreactie op t.b.c. positief reageerde. Hij ontving een sectieverslag, waaruit blijkt, welke ernstige afwijkingen bij zoo'n jong
dier kunnen voorkomen. Het dier was sterk tuberculeus, tal van organen en verschillende wervels.
Hij demonstreert de wervels en een rib van het
2 y -jarig paard.
Hij komt tot de conclusie, dat het komt door het
voeren van wei. Alle vijf paarden, die hij behandeld heeft, hadden dit in vrij groote hoeveelheid
gehad.
De Heer Veenbaas zegt, zou het niet eens positief aangetoond kunnen worden, dat de wei de
schuld is ?
De Voorzitter dankt den Heer Plet voor zijn interessante mededeeling.
T.b.c. onderzoek. De Heer Bergsma Sr. zegt, het
tuberculoseonderzoek aan de fabriek is weer begonnen, doch op een andere manier dan vroeger.
Thans druppelt een dierenarts phymatine in en de
controleur onderzoekt of er reactie is. Hij meent,
dat het juist andersom moet.
De Heer Veenbaas is het geheel eens met wat
de Heer Bergsma opmerkt. Het controleeren is van
veel meer belang. Zij zien dat dus het allerliefst,
zooals het bijv. gebeurt te Witmarsum, waar de
dierenarts alles doet. Kan de dierenarts niet alles
doen, dan is het het best, dat hij de contrle verricht ; men moet ook aan de financieele kant van
de zaak voor de fabrieken denken.
De Heer Tenhaeff heeft zich altijd op het stand2

tai
punt gesteld bij malleinatie, dat wetenschappelijke
reacties door den dierenarts moeten geschieden ;
ook de indruppeling.
De Heer Veenbaas merkt op, dat hij praktisch
wenscht te blijven. A l s de financieele kwestie niet
in het oog wordt gehouden, zou spoedig de heele
t.b.c. bestrijding ophouden.
Hij zegt toe steeds met iederen dierenarts persoonlijk te zullen overleggen.
Vergadering van Vrijdag 21 Februari

1921.

Demonstratie. Collega Ferwerda verzoekt, daar


hij" spoedig vertrekken moet, eerst eenige zaken te
mogen demonstreeren. Hij toont een boekmaag
van een rund, die zeer klein was. Het rund was in
goede slachtconditie, doch leed aan diarrhee. Verder toont hij een paar testikels van schapen, die
gecastreerd zijn door afknijpen. Er schijnen aan die
methode twee fouten te kleven ; le. onvoldoende
opereeren en 2e. te laat opereeren. De dieren houden dan te veel de rammensmaak.
Verder demonstreert hij een praeparaat van tuberculose bij schapen. E r is veel bindweefselvorming, waarschijnlijk doordat in de schapenlong
reeds veel bindweefsel aanwezig is. Hij vond bij
schapen 2 dieren op de 10000 tuberc.
Vervolgens krijgt collega Veenbaas het woord
voor zijn mededeelingen omtrent de phymatinereactie.
De subcutane reactie heeft nog al bezwaren,
vooral ook omdat in verschillende stallen, spreker
w i l het noemen gespeeld wordt met tuberculine,
d.w.z. tal van dieren zijn reeds getuberculineerd.
Wanneer het dus mogelijk zou zijn op eenvoudige
wijze een schifting in den veestapel te brengen,
zou dit zeer bevorderlijk zijn aan de bestrijding.
Z i j probeerden de oogreactie met Hollandsche tuberculine, doch daarmede kregen ze onvoldoende
resultaten ; daarna met phymatine d. i . een b u i tenlandsche tuberculine, speciaal voor de oogreactie bestemd.
Zij hebben nu ongeveer een 20000 koeien gephymatineert en kregen n dubieus geval van
oogaandoening.
De bereidingswijze van de Hollandsche tuberculine is oorzaak, dat ze niet geschikt is voor de
oogreactie. (Zie dissertatie Reeser). De tuberculine moet een hoog gehalte hebben aan specifieke
Stoffen. Ook in Amerika gebruiken ze voor de oogreactie een speciale tuberculine, n.1. in poedervorm,
ze slaan de tuberculine neer met alcohol.
Reeds Valle schreef in 1908, dat men, wanneer
men een oog eerst sensibiliseert door t.b.c. injectie en dan na 3 dagen hetzelfde oog met een zeer
geringe hoeveelheid tuberculine behandelt, een
zeer mooie reactie krijgt.
Uit de gepubliceerde artikelen blijkt, dat men
de beste resultaten krijgt als men de subcutane en
de oogreactie combineert.
Bij sensibiliseeren krijgen we na 6 uur vaak

reeds een duidelijke reactie ; dus als we na de


eerste indruppeling een twijfelachtig resultaat krijgen, dan kunnen we die twijfelaars er uit halen.
In de wetenschap geldt, dat de beide reacties
zich niets van elkaar aantrekken, doch er zijn eenige collegae, die bij ervaring hebben, dat ze elkaar
wel degelijk benfluenceeren, bijv. minder sprekende OOgreacties.
De Heer K. T. de Boer vraagt inleider of na
sensibilisatie drie dagen de meest geschikte tijd
is. Hij stelt die vraag ook in verband met malleinatie.
De Heer Veenbaas is van meening, dat ze na 3
dagen het meest plaats hebben.
De Heer Oostenbrug merkt op, dat de sensibiliteit in elk geval veel langer duurt, wel 4 weken
en meer.
De Heer Broersma stelde schriftelijk aan inleider de volgende vragen, doch kreeg daarop geen
antwoord :
le. Is het niet wenschelijk, dat de dierenarts zelf
de indruppeling verricht ?
2e. Is bedrog te voorkomen ?
3e. Hoe te beletten, dat ze door afschuren, likken
of anderszins de etterprop verwijderen ? Hij liet
dit nagaan bij een betrouwbaren boer en daar w a ren 4 hokkelingen, die elkaar likten en zich schuurden.
4e. De controle aan den dierenarts ?
Verder deelt hij nog mede, dat hij onder 12 dieren, vier uitkomsten kreeg, waarbij subcutaan en
phymatinereactie niet met elkaar klopten. De reactie met phymatine is zeer gering.
De Heer Veenbaas. De veehouder krijgt op grond
van de phymatinereactie geen uitvoercertificaat ;
alleen dient het om scheiding in de koppel te brengen en dit is in het belang van den boer. De kwestie van het schuren valt, zooals de Voorzitter ook
reeds opmerkte, vrij wat mee.
De vragen 14 zijn juist, maar nu eigenlijk niet
aan de orde.
De Heer S. H . Schaap las een advertentie van
een stier, die bij oogreactie gezond bleek. Ligt het
niet op den weg van den hygineconsulent om
daarover eens een artikeltje te schrijven, dat men
daarop nog niet moet afgaan ?
De Heer Attema meent dat Hollandsche tuberculine ook zeer goed bruikbaar is.
De Heer Hofstra zegt dat Prof. Wester in Utrecht oogreactie bij paarden verrichtte met tuberculine, doch niet als er geen subcutaanreactie aan
voorafging. Hij zegt, dat ook aan het andere oog
een reactie op kan treden.
Is het ook mogelijk, dat de oogreactie dus genfluenceerd wordt door de subcutanereactie ?
De Heer Veenbaas. Volgens onze ervaring kan
na subcutane injectie weer oogreactie optreden.
De Heer Terpstra deelt enkele van zijn resultaten met phymatine mede.
Op den stal van de firma S. waren volgens de

122
tuberculinatie van het vorig jaar geen reageerende
dieren ; thans met phymatine 3 reacties. N u aijn
ze weer subcutaan getuberculineerd en reageerden.
In een anderen stal werden met de phymatine
2 dieren meer reageerend gevonden. In een derde
stal en dier meer.
In een 4de stal, waar het vorig jaar was getuberculineerd waren 6 dieren die op phymatine reageerden en 5 kalveren, waarvan op phymatine
slechts 1 reageerde en na sensibilisatie nog 2.
In een 5de stal reageerden bij subcutane tuberculinatie 5 hokkejingen, die het vorig jaar goed
waren en van de 6 kalveren reageerden er 5.
Met phymatine reageerden de 5 hokkelingen wel
maar 4 kalveren niet, ook niet na sensibilisatie.
In een 6de stal reageerden subcutaan 6 koeien
en 5 hokkelingen, met phymatine reageerden de
oude dieren, de hokkelingen niet.
In een 7de stal waren van de 8 positieve op phymatine 50 % verschillend van de subcutane.
De Heer Broersma stelt een vraag over het tijdelijke aanstellen van dierenartsen voor de vleeschkeuring. Hij meent dat we ons daartegen moeten
verzetten.
De Voorzitter merkt op, dat de tijdelijke jaren
medetellen voor pensioen.
De Heer Attema stelt nog de vraag hoeveel'tuberculine men in moet spuiten bij kalveren.
Hij
meent dat 100 m.gr. voldoende is.
De Heer Terpstra. De Seruminrichting adviseert
300 m.gr.
De Heer K . T . de Boer is ook van meening, dat
300 m.gr. bij kalveren veel te veel is.
Vrije mededeelingen.
De Heer Attema wenscht zijn verontwaardiging uit te spreken, dat in het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde een advertentie van Thrpillen
wordt opgenomen ; dit is een kwakzalversmiddel.
De Voorzitter en de geheele vergadering is het
er mede eens en stelt voor dit aan het Hoofdbestuur te berichten.
De Heer Veenbaas verzoekt de collegae te w i l len denken aan het verzoek van Prof. Sjollema.
De Heer Hofstra heeft veel koeien, die na het
kalven niet op de melk komen, soms zelfs komt er
bloederig secreet, terwijl de dieren overigens gezond zijn. Hij paste de luchtinsufflatie toe, omdat
hij meende geringe symptomen van melkziekte te
zien, en kreeg succes mits men de lucht er 24 uur
in laat zitten. Ze komen alle op de melk.
De Heer Bergsma. Oude boeren deden het door
lucht in de vagina te blazen.
De Heer Attema. Een oude kwakzalver ging bij
die gevallen met de hand in de vagina en dan
schoot de melk toe.
De Heer de Raadt deelt mede, dat de Duitsche
gipsverbanden die men gedurende den oorlog niet
kon krijgen, weer verkrijgbaar en uitstekend zijn.
Verder vermeldt hij een geval van prolapsus

uteri, waarbij "hij eerst repositie beproefde, doch


in verband met de aard van de baarmoeder besloot tot afbinden. Er kwam veel gestold bloed uit
de uterus. De zaak is idtetekend verloopen ; wel
een bewijs, dat het nog al wat lijden kan.
. 4 weken geleden kreeg hij een koe met.hydrallantois, welk dier half April moest kalven. Er
heeft zich later spontaan een. hoeveelheid vocht
ontlast, zonder eenig verschijnsel van kalven en
het dier is thans nog volkomen gezond.
De Heer K . T . de Boer vermeldt een koe met
koliekverschijnselen, er bleek een torsio uteri te
bestaan twee maanden voor het kalven, welke
zeer makkelijk was te reponeeren.
Hij wenscht van deze gelegenheid tevens gebruik te maken, omdat dit de laatste vergadering
zal zijn die hij bijwoont, om bij zijn vertrek.naar
Indi alle collegae dank te zeggen voor de ondervonden collegialiteit.
De Voorzitter dankt den Heer de Boer voor zijn
voortdurende ijver als lid onzer afdeeling en
wenscht hem namens allen de beste wenschen
mede op reis.
Hierna worden door den Heer Tenhaeff photo's
over echinococcose gedemonstreerd.
Vergadering van Vrijdag 3 Juni 1921.
De Heer Veenbaas houdt zijn inleiding over
Vaccinotherapie. Omdat de praktische toepassing
vermoedelijk meer zal interesseeren dan theoretische bespiegelingen, zal spreker zich tot de practische zijde bepalen met een beknopte theoretische
toelichting.
De collodale stoffen van het bloed en weefselvocht vertoonen een groote verscheidenheid. Elk
parenteraal toegediend eiwit stuit op een reciproque stof, die affiniteit bezit en zich er physischchemisch mede bindt. Deze adsorbtie is 't begin
van ontleding van het vreemde eiwit. Zoo worden
de lichaamscellen beschut, het zijn de antistoffen.
Door de adsorbtie wordt het bloed er armer aan
(de z.g. negatieve phase). Deze negatieve phase
en de antigenen zelf (het parenteraal toegediende
eiwit dus) geven aanleiding dat de cellen zeer
luxieus gaan produceeren de immuunstoffen. Deze
bestanddeelen van de cellen zijn de receptoren
van Ehrlich, die deels loslaten, deels aan de cellen
blijven zitten.
Zoo worden de cellen overgevoelig voor het
antigeen. Ook niet specifieke bestanddeelen worden geproduceerd reeds na 24 uren, de specifieke
pas na een dag of drie. De eerste verdwijnen spoedig, de laatste nemen gedurende twintig dagen
toe, terwijl ze pas na weken of maanden verdwijnen. De cellen bewaren de eigenschap soms jaren
latent.
Naast normale en specifieke antistoffen, spelen
macro- en microphagen van Metschnikof en de
fermentachtige alexinen of complement en rol.
Door schudden van cavia-serum verdwijnt het

123
complement, dit is n.1. niet eeri stof op zich zelf,
maar een zekere toestand van het globuline. Bactericide paardensenim' zou bij schudden deze
eigenschap verliezen. .
De colloden, toxinen, antitoxine, bacterin en
agglutininen schijnen te ageeren volgens wetten uit
4e colloidchemie (bijv. draad en kleurstof). Daarbij zijn specifieke stoffen in 't spel met misschien
katalytische werking.
Spuit ik een vaccin in, dan moet dit een voorzichtig gedoode cultuur zijn om de endotoxinen
niet te veel te beleedigen. Een feit is het, d a t de
eene stam beter werkt dan de andere.
De immuunstoffen worden vooral in beenmerg,
lymphklieren en milt gevormd.
Vermoedelijk gebruiken wij bij mastitiden, bij
uterusaandoeningen enz. de vaccine niet rationeel.
Bij den mensch heeft men bijv. bij gonorrhoe veel
ervaring. Hoe meer immuunstof in weefselvocht en
bloed, hoe meer vaccin op weg naar de cellen
wordt gebonden. Spuit men te weinig in, dan bereikt men de cellen van de haard niet. W e moeten
herhaaldelijk en met stijgende dosis inspuiten. Bij
mastitis zullen we liefst aan den uier inspuiten,
opdat het vaccin een korten weg heeft af te leggen
en we zullen herhaaldelijk inspuiten.
Spuit men plotseling te groote hoeveelheid in,
dan is de kans op celbeschadiging groot (te weinig circuleerende immuunstof).
Duur der intervallen. O p injectie volgt armoede
aan immuunstof in 't bloed, dus de negatieve phase
van Ehrlich.
Whright had 't oog op opsonninen, d. z. normale thermolabiele stoffen in 't bloed, die nimmer
specifiek zijn evenmin als 't complement. Om deze
negatieve phase te ontgaan moeten we als tusschenpoos minstens 48 uur nemen.
Vermoedelijk zouden we door serum in te spuiten met vaccin de eerste maal de negatieve phase
ontgaan, we konden dan langzaam aan met vaccindosis klimmen (daarbij haardreacties trachten
te vermijden). Te snel opvolgende inspuiting veroorzaakt overgevoeligheid en dood.
Haardreacties. Vermoedelijk moet men bij rationeele therapie de uterus immuun kunnen maken
tegen abortusaanval en zoo wel niet de Bangsche
bacillen dooden, doch ettering daar tegengaan en
't uitdrijven van de vrucht verhinderen. Dan moet
men echter de haardreacties vermijden, want anders bereikt men het omgekeerde.
Bij gonorrhoe spuit men 5 maal in met 2 dagen
tusschenruimte j de ettering verdwijnt dan ; men
wacht nu een week en herhaalt de behandeling
nogmaals.
Tot de vaccintherapie behoort ook de tuberculineinjectie.
Reinjectie geeft soms bezwaren. Bij intraveneuse
toediening van abortusvaccin zag ik de tweede
maal anaphylactische verschijnselen.
Shock ontstaat door anaphylotoxine, dus niet uit

antigeen, maar uit het milieu van colloden, waarin adsorbtieprocessen met groote snelheid plaats
hebben. Zorgen we voor geleidelijke adsorbtie dan
treedt geen shock op. Daarom geeft onderhuidsche
injectie veel minder kans op shock. Ook het toedienen van kleine hoeveelheden bij kleine tusschenpoozen gaat het tegen. (Met physiologische Na. C l .
opl. bereikt men 't zelfde doel).
Blijkens mededeeling in het Journal of Immology
van Jan. '21 kan bij den mensch door enting met
streptococcen longaandoening voorkomen worden,
't Is zaak dat wij voor onze dieren ook eens in die
richting gaan kijken.
Bij septische pleuro-pneumonie ziet men herhaaldelijk weinig succes als 't proces meer chronisch is. Seruminspuiting geeft korte immuniteit.
Het komt mij voor, dat we het voor stallen waar
dit lijden hardnekkig is, eens moeten probeeren
met vaccin plus serum en na-spuiten met klimmende vaccindosis.
Overigens dient opgemerkt, dat het resultaat van
de vaccinbehandeling bij cholera, typhus enz. zeer
verschillend wordt beoordeeld. Van medische zijde
wordt gewezen op 't betere resultaat bij de Veeartsenijkunde, omdat men daar van levende entstoffen gebruik maakt. Bij ons kankert men tegen
deze methode, door de kans van smetstofverspreiding die zij biedt. W a t de abortusbestrijding betreft is men het er echter internationaal wel over
eens, dat de enting met vol virulent materiaal de
beste kansen biedt.
Na deze inleiding geeft de Voorzitter gelegenheid vragen te stellen.
De Heer Plet heeft rfc 300 koeien op verschillende plaatsen in zijn praktijk bij abortus serum
en cultuur ingespoten van de Seruminrichting,
maar hij kreeg geen resultaten.
De Heer Attema had dit jaar ook zeer slechte
resultaten.
De Heer Ferwerda vindt het jammer, dat inleider de zaak niet meer wetenschappelijk heeft behandeld. Bij de vaccinatie is het te doen om de
opsoninen, men moet de hoeveelheid opsoninen
in het bloed kennen ; anders te veel vaccin. Is hei
niet gewenscht om bij abortus en mastitis de opsonische index te bepalen.
De Heer Wigersma vindt het met den Heer Ferwerda jammer, dat spreker het niet meer wetenschappelijk behandelde. Hij staat tegenover serumen vaccintherapie wat sceptisch. Wat is de oorzaak van het verwerpen, de bacterie of de toxine,
dat is een zaak van beteekenis.
Men heeft de meeste kans op succes als er de
minste bacterin in het lichaam zijn, dus als het
dier verworpen heeft en nog niet weer gedekt is.
De Heer R. Boer Hzn. Hij spoot zijn heele praktijk lang tegen abortus, de laatste jaren met serum
en cultuur van de Seruminrichting, doch zonder resultaat. Spoot hij op de 2de of 3de maand van de
dracht de jonge dieren met cultuur in, dan goede

124
resultaten ; er was het eerste jaar nog wel een
enkele, maar vervolgens goed.
De Heer Broersma. Bij abortus moet het een
bacteriewerking zijn, later treedt witte vloed en
retentio secundinarum op, dus er is een baarmoedercatarrh. Bij den mensch curetteert men de baarmoeder ; kan dat ook niet bij dieren.
De Heer J. J. de Jong spoot bij een kalf van 11
maanden, dat bevrucht was, 30 cM3. cultuur in en
bereikte zijn doel ; na 8 weken was de vrucht er
uit.
De Heer Santema vraagt naar het verband tusschen shock en anaphylaxie.
De Heer Terpstra. Een streptococcenmastitis is
voor mij genezen, als het kwartier bewaard blijft,
anders nebben we er niets aan.
Zijn resultaten bij abortus stemmen overeen met
die van den Heer Boer. A l s men met injecties van
serum en cultuur aanhoudt krijgt men een stal absoluut vrij ; anders heeft men altijd last met de
jongere dieren.
De Heer Huizinga. Door herhaalde kleine dosis
eiwit worden gevormd antianaphylaxiden. Medici
geven bij patinten, die voor kinine erg gevoelig
zijn een kleine hoeveelheid vooraf.
De Heer Wigersma zag het verloop van streptococcenmastitiden te Utrecht in de kliniek. Ze
gingen het sediment na en wanneer daarin stijging
kwam, was dit het begin van mastitis. Zij dienden
Bicarbonas (25 gr.) toe en zagen daarvan een gunstige werking op het optreden van bacterin in de
melk.
Hierna beantwoordt inleider de sprekers. Whright
zeide men moet de opsonische index bepalen, is er
een tekort aan opsoninen, dan moet dit verhoogd
worden. In den laatsten tijd begint men de heele
boel van opsoninen en complement over boord te
gooien ; men zegt het bloed is een zeer samengesteld substraat van collodale stoffen ; voor de
immuniteit moet men dus bestudeeren de wetten
voor de collod chemie, alleen staat men dan voor
de specificiteit.
Omdat men meer het oog houdt op het lichaamsvreemde eiwit heeft de vraag of de bacterie dan
wel de toxine de oorzaak is, niet die beteekenis.
Het is bij abortus niet gelijk als bij tetanus of diphterie. De aard van het proces wijst er op, dat niet
het toxine het doet, maar de bacterin werken in
het lichaam via de door hun gevormde toxinen.
Curetteeren zal met de aanwezige cotyledonen
niet veel resultaat geven ; bovendien het is bij den
mensch iets geheel anders ; men neemt daar het
hypertrophische deel weg.
In antwoord op de vraag van den Heer Terpstra
meent hij, dat als we er vroeg bij zijn ook het epitheel zich zal regenereeren.
De Heer Plet heeft gehoord, dat we aan den
vooravond staan van een groote ommekeer in de
abortusbestrijding. De Heer Hibma zal die zaak
opknappen. Het zit niet in de bacterin, maar men

moet het in de chromosomen zoeken, dus in de


fokkerij.
De Voorzitter. Het is beter thans hierop niet
verder in te gaan, omdat er nog niets over is gepubliceerd en we dus het fijne, van de zaak niet
weten. De Voorzitter dankt den Heer Veenbaas
zeer voor zijn inleiding en stelt voor voor de w i n tervergadering een spreker over de immuniteitsleer uit te noodigen. Besloten wordt Dr. Reeser te
Rotterdam te vragen en dan in de Augustusvergadering een beslissing te nemen.
Vrije mededeelingen.
Hydrallantois. De Heer de Raadt deelt mede, dat
zijn in de vorige vergadering vermelde hydrallantois, 8 dagen later heeft geaborteerd.
De Heer Postma paste bij hydrallantois de methode Paimans toe. Hij tapte + 40 L . vruchtwater
af zonder bezwaren. Het dier bleef de eerste drie
dagen even dik, doch toen was plotseling de heele
dikte verdwenen, terwijl er geen vruchtwater achter is gevonden. Het dier was goed gezond. N a
eenige maanden kalfde het dier normaal.
De Heer Oostenbrug vermeldt een soortgelijk
geval.
De Heer Terpstra paste deze methode ook in
een 3-tal gevallen toe, maar hij kreeg nooit de normale verlossing. Steeds trad eenige dagen later
abortus op, doch geen nabehandeling. De secundinae kwamen gewoon af.
De Heer J. J. de Jong zag aan de kliniek te U t recht ook hydrallantois. Eerst werd 40 L . afgetapt en eenige dagen later 80 L . en toen kalfde het
dier na 4 weken normaal.
De Heer E . W . de Jong deed het ook, doch kreeg
geen resultaat.
De Heer Hofstra raadt aan een lange canule,
30 c M . , te gebruiken. Ook hij kreeg abortus.
De Heer Bosma.
De dieren aborteeren bijna
steeds. Het is zeer gewenscht na het aftappen de
buik met koedekken als een corset te steunen.
De Heer Broersma had in behandeling een guste
koe, die niet wou groeien en plotseling kolossale
oedemen kreeg aan voorborst, pooten, hals etc. Hij
kon er niet veel aan vinden. Den volgenden dag
urineerde het dier zoowat een emmervol en toen
waren de oedemen verdwenen en het dier was gezond.
Vergadering van Vrijdag 5 Augustus 1921.
Vrije mededeelingen.
De Heer Ferwerda demonstreert een tand van
een nijlpaard, welke gefractureerd is geweest en
genezen is.
Mastitis. De Heer Huizinga las dezer dagen in
een vakblad, dat er in Friesland zooveel wrang
voorkwam. Intusschen men spreekt in Friesland
van droop en in Groningen van wrang. De een is
heel erg ziek met gewrichtsaandoening, een andere
keer verloopt het veel lichter.
De Heer Attema. De licht verloopende mastiti-

125
den zijn volgens zijn ervaring streptococcenmastitiden. Deze komen dikwijls wel terecht. Bij pyogenesmastitiden is de zaak ernstig, eerst treedt dun,
later stinkend secreet op.
De Heer Broersma is van meening, dat de virulentie een belangrijke rol speelt.
De Heer Attema vermeldt een geval van gangreneuse mastitis, waarbij snel de dood intrad.
De Heer Terpstra. De staphylococcenmastitiden
gaan bij hem zeker dood. Deze veroorzaken bij het
schaap en ook bij het rund de blauwe uiers.
Hij behandelde een schaap, dat voor 14 dagen
een staphylococcen mastitis kreeg. Voordat het uitwendig zichtbaar was, hadden de menschen er van
gedronken en deze zijn ernstig ziek geworden.
De Heer Attema wijst er op, dat uitsnijding bij
het schaap bijna steeds genezing geeft.
De Heer Wigersma. Bij ernstige mastitis heeft
men heel veel menginfecties, staphylococcen en
coli, staphylococcen en streptococcen.
Bij streptococcenmastitis krijgt men als regel
vlokken en niet zoo gauw algemeen ziek zijn.
Wester noemt wrang een pyogenesmastitis bij
vetweiders.
Varkenspest na vlekziekte-enting. De Heer de
Raadt leest een schrijven voor van collega Bruyel
aan S. P. Schaap over het optreden van varkenspest na vlekziekteenting. Bruyel had op n stal 50
varkens gent, waarvan verschillende zijn doodgegaan.
Ook de Heer de Raadt heeft in denzelfden tijd
dezelfde ervaringen opgedaan.
De Heer v. d. Laan merkt op, dat het latente
stadium van pest accuut kan worden door inspuiting van vlekziektecultuur.
De Heer J. Postma had dezelfde ervaringen.
De Heer Huizinga ent alleen met serum en ook
hij kreeg deze zieken.
De Heer Bosma wijst er op, dat de Seruminrichting tegenwoordig serum levert tegen viruspest.
De Heer Attema gebruikte eerst serum van V .
Zijverden zonder resultaat, later serum van Rotterdam en daarmede laat het zich vrij goed aanzien.
De Heer Broersma. Wij zijn zelf niet geheel van
smetten vrij te pleiten.
De Voorzitter meent uit de besprekingen te mogen concludeeren, dat de veeartsen bij hun entingen de uiterste voorzichtigheid in acht moeten nemen.
Methyleenblauw bij pest. De Heer Wiegersma
vraagt of in Friesland reeds is beproefd behandeling met methyleenblauw.
De Heer Attema paste het .toe, doch zag wel
resultaat bij kleine varkentjes waar veelal borstziekte bij aanwezig is, anders niet. Ook borstziekteserum geeft hierbij meermalen goede resultaten.
De Heer Terpstra vraagt wat de oorzaak is van
het pruimen van 3 maanden oude lammeren.
. De Heer Bosma meent, dat dit veroorzaakt wordt
door het wisselen der kiezen.

De Heeren Terpstra en Attema zijn het hiermede


niet eens. Men vindt niets aan de dieren en vindt
er meerdere op n stal.
De Heer Terpstra zag door het drinken van zoutwater typische Na. cl. vergiftigingen.
Vergadering van Vrijdag 3 September 1921.
De Voorzitter geeft het woord aan Dr. Swierstra
voor zijn inleiding inzake uitvoering der vleeschkeuringswet.
Spreker zegt, dat het in de bedoeling ligt de wet
op 1 Febr. 1922 in werking te doen treden. Bij de
uitvoering der vleeschkeuringswet staat de gemeente voor vrij wat moeilijker zaak, dan bij de
warenwet. Er zijn reeds tal van besprekingen gehouden met gemeentebesturen,
boerenbonden,
landbouworganisaties enz. Een eerste taak voor de
gemeentebesturen is het benoemen van een veearts, hoofd van dienst. Het aantal zielen voor een
ambtenaar-veearts zal 25 a 30000 moeten zijn.
Heeft men een stad als centrum, dan kan men er
wel wat omliggende dorpen bijnemen en komt licht
tot dit aantal. In Friesland hebben wij echter het
meest plattelandsgemeenten en voor het vormen
van kringen kunnen alleen in aanmerking komen
Leeuwarden, Sneek en Heerenveen. Hoe moet men
nu den dienst organiseeren. Hierbij komt ter sprake
het stichten van centrale slachtplaatsen.
Voor
grootere en kleinere steden zijn daaraan niets dan
voordeelen verbonden (de slagers behoeven hun
slachterij niet te verbouwen, de administratie is
veel eenvoudiger, de contrle is veel eenvoudiger,
of liever deze is zonder centrale slachtplaatsen
haast niet mogelijk). Voor 't platteland krijgt men
de groote afstanden, men moet zich afvragen : hoe
ziet de gemeente er uit. Bij kleinere gemeenten is
centralisatie aangewezen, bij groote, bijv. Weststellingwerf, zou men op 2 of 3 plaatsen moeten
centraliseeren. Spreker zou willen adviseeren, huur
goede slagerijen en probeer het daar eens in, dan
komt de centralisatieidee er in.
Is vleesch voorw. goedgekeurd, dan moet het f
gesteriliseerd worden f verkocht in het klein onder toezicht. Dit laatste kan in de centrale slachtplaats geschieden of in een speciaal gebouwtje of
men kan ze naar een bestaand abattoir zenden.
De Heer Huizinga vraagt of sterilisatie ook in
een kookpot kan geschieden.
De Heer Swierstra. De wet Iaat dit niet toe.
De Heer Tenhaeff meent, dat er in verschillende gemeenten wel slagerijen zijn, die als centrale
slachtplaats kunnen dienen.
De Heer Feddema zou de centrale slachtplaatsen
niet in de kom van het dorp wenschen, dan krijgt
men allerlei wantoestanden.
De Heer Zweers zou voor de groote plattelandsgemeenten met het oog op de groote directe kosten, voorloopig niet verder willen gaan dan tot
centralisatie der noodslachtingen.
De Heer Swierstra. Noodslachtingen zal men in

126
elk geval moeten centraliseeren. Enkele gevallen
behoeven niet vervoerd te worden, wanneer de
veearts dit toestaat, doch men moet centrale
slachtplaatsen, in 't algemeen bevorderen.
De Heer Eggink Sr. Is het vervoer van een uit
nood geslacht dier naar een centrale slachtplaats
niet zeer ongewenscht met het oog op verbreiding
van besmettelijke ziekten. Hij acht een keuring ter
plaatse voor in nood gedoode dieren veel beter.
De Heer Terpstra. Mogen huisslachtingen ook
na verloop van 5 jaar thuis geschieden ?
De Heer Huizinga. De slagers op kleine plaatsen slachten toch niet zelf een heele koe. Zij zullen
veel liever in een centrale slachtplaats slachten.
De Heer Hofstra. Wijmbritseradeel bestaat uit
28 dorpen. In den distributietij d was er ook een
tijdlang verplichte centralisatie en dat had aanvankelijk heel wat voeten in de aarde, doch het
ging. Later toen centralisatie niet meer noodig was
ging men er toch nog geruimen tijd mee door omdat het veel gemakkelijker was.
De Heer Terpstra. In de ontwerp-verordening
moet reeds een salaris voor den veearts worden
vastgesteld. Hoe groot moet dit zijn.
De Heer Swierstra. Voor een ambtenaar-veearts
naar mijn meening hetzelfde als voor een ingenieur,
voor een praktiseerend veearts met hulpkeurmeester minder dan zonder hulpkeurmeester. In Emmerik krijgt de veearts (met praktijk) 5000 Mark.
De Heer Huizinga. De directeur van het abattoir te Groningen schreef mij, dat het bact. onderzoek in Groningen 15 gulden zou kosten.
De Heer Plet. Zijn ook meerdere plattelandsgemeenten bereid om een centrale slachtplaats op te
richten ?
Het is totaal onmogelijk om zoo maar eens te
zeggen, wat iedere niet-ambtenaar zou moeten verdienen. Hij zou het het meest gewenscht achten,
dat men eens begon met per keuring te betalen,
dan zou men kunnen zien hoeveel werk het oplevert.
De Heer Ferwerda. De commissie uit ons midden deelde ook den wensch, dat gecentraliseerd
werd, hij hoopt, dat de inspecteur er in zijn advies
aan de gemeentebesturen krachtig op aan zal dringen.
Wanneer de eigenaar den wensch uitspreekt om
het dier te begraven, mag dit dan onder politietoezicht geschieden ?
Wat de salarieering betreft, hoorde hij, dat men
in Limburg f 0.25 per inwoner zal vragen.
De Heer Swierstra. In de steden is het oprichten
van centrale slachtplaatsen verre te verkiezen. Op
het platteland soms ernstige bezwaren. In de gevallen van noodslachtingen die de Heer Ferwerda
noemt is voorzien, doch de veearts moet beslissen.
De Heer Ferwerda. Dat is juist de belangrijke
factor, dat de veearts er dan toch heen zal moeten.
De Heer Broersma. W a t de salarieering betreft
moeten de gemeentebesturen zich niet spiegelen

aan bestaande bezoldigingen, die zijn veel te laag.


De Heer Attema. Van eventueele kosten van centrale slachtplaatsen is hem niets bekend, hoe kan
hij dan adviseeren.
De Heer Huizinga. Kan een koelhuis in een k l e i ne plaats rendabel zijn ?
De Heer Swierstra. De stroppen aan de groote
abattoirs lagen altijd aan de koelhuizen, maar de
zaak was in den regel niet oeconomisch aangepakt. Hij acht kleine koelhuisjes zeer wel mogelijk.
Er was in Zaandam n slager, die het had. In de
slachtrechten moeten de koelrechten liggen.
De Heer Wigersma. In gemeenten, waar men
niet centraliseeren w i l , hoe kan men daar het best
den dienst organiseeren ? Kan men de slagers i n
de gemeente verplichten op bepaalde dagen te
slachten ?
De Heer Swierstra. In die gemeenten kan men
niet ontkomen aan het stellen van slachtdagen.
Voor het bact. onderzoek kan het vleesch opgezonden worden.
De Heer Ferwerda ziet er ontzettend veel bezwaren in, om alleen sterilisatie door stoomen toe te
laten en niet door koken. Hij zou in elk geval een
overgangsbepaling willen.
Vergadering van Vrijdag 13 Januari 1922.
De Heer Plet verkrijgt het woord om in te leiden
de kwestie Onderzoek op tuberculose en handel.
Hij wijst op de gevolgen van het tegenwoordig
onderzoek op tuberculose voor den handel. Hij xiet
hierbij een zeer groot voordeel, naast een nadeel en
hij meende, dat dit punt wel eens op deze vergadering mocht worden gebracht. Een groot deel van
het vee, wat gereageerd heeft, wordt aan den handel prijs gegeven. Hij w i l zich geenszins tegen dat
onderzoek verzetten, maar tegen de gevolgen, waar
van men juist op de zandstreken bij de kleine veehouders, de nadeelen ziet. Zoo'n gereageerd hebbend stamboekdier komt terecht op de zandstreken en door de slechtere levensomstandigheden
worden de reageerende dieren tot klinisch lijdende dieren. N u wilde hij gaarne deze vraag stellen,
is het feit, dat het dier bij de koop heeft gereageerd
terwijl dit den kooper niet bekend was, een reden
tot koopvernietiging ?
Thans geeft de Voorzitter gelegenheid tot gedachtenwisseling. .
De Heer Veenbaas is van meening, dat het antwoord op de vraag hoe de gevolgen, door den
Heer Plet bedoeld, moeten worden voorkomen,
moet zijn, dat de veehouders overal moeten gaan
spuiten. De veehouders of veehouderskringen moeten beginnen met zelf te zorgen, dat ze geen verkeerde dieren krijgen, dit besef moet bij de boeren
wakker worden. Dan komt er vraag naar t.b.cvrij vee en dat zal weer een prikkel worden, dat
zooveel mogelijk veehouders inzien, dat zij gezonde dieren moeten koopen. Dit is naar zijn meening
de weg, waarlangs wij er moeten komen, zouden

\21
wij de reageerende dieren willen blokkeeren op de
hoeve, dan zou het met onze bestrijding juist zoo
gaan als in Frankrijk, dan zijn we na 25 jaar zoover, dat niet meer gedaan wordt aan bestrijding,
m d a t het blokkeeren net bedrijf van den veehouder desorganiseert.
De Heer Broersma. De vraag van inleider of er
sprake is van een koopvernietigend gebrek, is eenvoudig, als bewezen kan worden, dat de t.b.c. bestond en niet genezen was bij de koop. In 't algemeen kan men er geen antwoord op geven.
De Heer Veenbaas. Voor deze vraag moeten wij
ons de vraag stellen, wat is een koopvernietigend
gebrek ? Daarvoor zou de gebruikswaarde van het
dier door het feit der reactie, lager moeten zijn.
De Heer Terpstra. Een positieve reactie beschouw ik niet als een waardevermindering voor
een stal waar niet getuberculineerd wordt. W a n neer een dier later open t.b.c. krijgt, krijgt de reactie meer beteekenis.
De Heer Boer. Het idee van den Heer Terpstra
was ook ik toegedaan, n.1. dat heel veel reageerende dieren hun tijd goed uitdienen, doch nu zegt i n leider, wanneer ik dat dier krijg in een minder goede streek, dan komt de ziekte tot uiting. Dit laatste geeft een. heel andere kijk op de zaak en dan
zou ik zeggen, dat is voor die koe een koopvernietigend gebrek.
De Voorzitter vraagt zich af hoe lang het nog
zal duren voordat we al dat t.b.c. vee geloosd hebben en wat heeft de reputatie van onze veestapel
daaronder te lijden.
De Heer Veenbaas. Het dateert reeds van jaren
her, dat men in het buitenland zegt, het Friesche
vee is, best, maar o die t.b.c. Onze reputatie is in
dat opzicht dus reeds niet best.
Men moet dus buiten Friesland zeggen, wij w i l len niet anders vee hebben dan onder garantie, dat
het niet gereageerd heeft. Dan komen we op een
economisch gezonde basis.
De Heer Plet zal zijn vraag nog scherper formuleeren. Een boer koopt een koe te Leeuwarden op
de markt en komt den volgenden dag bij me, het
dier wordt getuberculineerd en blijkt te reageeren.
Heeft nu dit feit recht op koopvernietiging. Hij besprak dat met een advocaat en deze meende van
wel.
Over 't algemeen is men van meening, dat dit
geen koopvernietigend gebrek is, omdat het geen
bewijs is, dat ze in gebruikswaarde verminderd is.
Anders wordt de zaak als de kooper vraagt of het
dier gereageerd heeft.
De Heer Terpstra w i l er nog op wijzen, dat hem
iemand bekend is, die bij verkoop voortdurend
zegt, dat het dier gereageerd heeft en hij zegt er
bij, maar ik sta voor de koe in en dan brengen ze
niets minder op.
De Heer Plet. Uit de besprekingen zijn we dus
wel zoover gekomen, dat we zoover moeten komen, dat de verkooper het moet zeggen of dat de

kooper er naar moet vragen. Wij moeten dus daarvoor propaganda maken, steeds adviseeren vraagt
dieren, die'niet gereageerd hebben. Steeds zou in
H Friesch Weekblad een aanduiding moeten voorkomen Koopt alleen niet reageerend vee". Iedere
veearts zou aan het bestuur van de afd. van de
Friesche M i j . van Landbouw kunnen voorstellen
aan hun leden per circulaire bekend te maken, tot
welke conclusie wij hier thans zijn gekomen.
De Heer Wigersma. Zijn wij in staat om met de
phymatinereactie of ook met de subcutane voldoende garantie te geven, gezien de vreemde gevallen die zich daarbij voordoen en hoe lang duurt
die garantie.
De Heer Bosma. Wanneer we op een gewone
Stal (geen stamboekvee) tuberculineeren, weten
we na drie maanden niet meer of de betreffende
koe heeft gereageerd of niet.
De Heer Veenbaas. Wanneer ze lid zijn van een
contrlevereeniging is ook langs dien weg controle mogelijk.
De Heer Plet wenscht thans het volgende voorstel te doen : n.1. bij de autoriteiten er op aandringen, dat er bekendheid aan gegeven wordt, dat de
veehouders dieren moeten koopen, die niet gereageerd hebben.
Niemand verklaart zich tegen dit voorstel, alleen
vraagt de Heer Terpstra hoe daaraan uitvoering
zal worden gegeven.
Besloten wordt dat het bestuur zich zal wenden
tot den Bond van Cop. Zuivelfabrieken en tot den
Bond van Speculatieve Fabrieken (V.V.Z.)
Hierna stelt de Voorzitter aan de orde het eerste
vraagpunt op de agenda vermeld, n.1. Mededeelingen betreffende de gevolgen van eenzijdige voedering met suikerbieten. Eventueele ziekteverschijnselen. Vermoedelijke oorzaak. Therapie. W o r d t de
melkkwaliteit benvloed ?
De Heer Broersma zag deze ziektegevallen in
zijn praktijk. Hij zag in de verschijnselen bij koeien
veel overeenkomst met haemoglobinaemie bij paarden en waar Prof. Wester daarvan een speciale
studie heeft gemaakt, stelde hij zich met dezen in
verbinding. Hij stuurde bloed en ontving ten antwoord, dat in een 2-tal gevallen een verhoogd
haemoglobinegehalte was gevonden, in de andere
niet. Later zond hij ook spierweefsel en kreeg bericht, dat van spierdegeneratie geen sprake was.
Meer opheldering kreeg hij niet.
De Heer Wigersma zag dezen zomer ook eigenaardige gevallen, doch hij vroeg zich af of het een
kwestie van bietenvergiftiging was dan wel een
zoutvergiftiging. Hij vond n.1. dat dieren, die eenige dagen zout water kregen en daaina bieten kregen, ziek werden. Hij diende middenzouten toe en
gaf goed drinkwater, en dan kwam het terecht.
Ook zag hij eenige sterfgevallen optreden en die
meent hij te moeten toeschrijven aan bietenvergiftiging. De verschijnselen kwamen eenigszins overeen met die bij zoutvergiftiging.

128
Het hoofdverschijnsel was een bloederige diarrhee, slapte in het achterstel, atonie van de pens,
een kleine verhooging van temperatuur. Hij weet
niet of ook het drinkwater een rol speelt
De Heer Plet sprak in Zeeland met verschillende
boeren over die kwestie, doch daar hadden ze er
bij de koeien geen last van. W e l de z.g. penziekte
bij paarden. Hij voerde tijdens de mobilisatie aan
paarden suikerbieten zonder dat hij nadeelige gevolgen heeft waargenomen.
De Heer Terpstra zag een 15-tal runderen bij
een veehouder, die ziek werden na het verorberen
van suikerbieten. Bij het voeren van loof treedt de
ziekte niet op, doch hij kreeg hier wel degelijk de
overtuiging, dat de ziekte veroorzaakt werd door
de bieten. Hij nam geen temperatuurverhooging
waar, doch er trad een paretische toestand op, ook
van de pens. ij de sectie vond hij in de darmen
een groote massa dunne faeces, in de hartspier w a ren tal van bloedingen waar te nemen. Kregen de
dieren diarrhee dan was dat een gunstig verschijnsel, want die werden weer beter.
De Heer Wigersma deelt nog mede, dat hij eveneens bij de sectie tal van groote zwart-roode vlekken (bloedingen) in de hartspier waarnam.
De Heer Broersma nam eveneens gevallen waar,
waaruit zuiver bleek, dat ze veroorzaakt werden
door de bieten. Het hoofdverschijnsel was parese,
soms trad diarrhee op. Ook andere jaren worden
wel suikerbieten gevoerd, doch dit jaar hadden ze
een geringe waarde en een hoog suikergehalte,
zoodat dit jaar veel grooter hoeveelheden werden
gevoederd.
Hij verrichtte een 4-tal secties, zag ook die bloedingen op het hart.
Bij enkele zag hij ook een
bleeke kleur van het spierweefsel, terwijl dit een
zoet-zure reuk had en een onaangename smaak.
De Heer v. d. Kooi meent waargenomen te hebben, dat de ziekte optrad wanneer de dieren oud,
min of meer rottend bietenloof kregen. De ziekte
ontstond niet sleepend, maar plotseling. Hij kreeg
den indruk, dat ze bij voedering van versche bieten niet optrad.
Verschillende aanwezigen zagen de ziekte zeer
zeker bij het gebruik van versche bieten optreden.
De Heer van der Laan zag ook vele gevallen bij
koeien, die versche bieten kregen. Van de bietenbladen zag hij geen nadeelige gevolgen. Bijzonder
viel hem op het buitengewoon suf zijn van de patienten. Ze lagen met de kop in de zij. Twee koeien, die losgebroken waren en overmatig bieten verorberd hadden, stierven ; de meesten herstelden.
De Heer Santema zag een zeer sterk functionneeren der slijmvliezen, wat door verschillende collegae wordt bevestigd.
De Heer Bosma wijst er in verband met dit laatste op, dat toediening van 1 K . G . suiker per dag
aan runderen met fluor albus veel vuil doet los-

komen en dit wijst er op dat suiker daarop wel degelijk invloed heeft.
De Heer Attema nam ook verschillende gevallen
waar (digestiestoornis en een waggelenden gang,
soms niet meer kunnen staan). Hij dacht niet aan
het drinkwater, omdat men het zag bij bietenvoedering, terwijl bij de buren, waar ze hetzelfde w a ter kregen, de ziekte niet optrad. Hij meent, dat de
melkgevende dieren minder vatbaar waren, dan de
niet melkgevende dieren. De oorzaak was gelegen
in de groote hoeveelheid bieten, die de dieren kregen en het hooge suikergehalte.
De Heer Veenbaas vraagt of men ook een verklaring kan geven van de werking der suiker. Is
de parese ook primair ?
De Heer Attema. Bij dieren met melkzucht is
het suikergehalte der urine ook verhoogd.
De Heer Veenbaas. Dit kan komen door resorptie, want dit is melksuiker.
De Heer J. J. de Jong meent, dat de suiker remmend werkt op de nervus vagus. In de urine komen
veel suiker en eiwit vr.
De Heer Groenewold zag bij collega v. d. Sande
in Steenbergen meerdere dieren met dezelfde verschijnselen ; zoodat deze ziekte zeker ook in Zeeland wel bekend is.
De Heer van der Laan merkt op, dat er naar zijn
meening een groot verschil was tusschen deze
ziekte en haemoglobinaemie ; bij deze dieren vond
men een sterk gestoord bewustzijn.
De Heer Wigersma zag den laatsten tijd ook enkele gevallen van bietenvergiftiging bij paarden,
die een vrij groote hoeveelheid hadden gehad. De
verschijnselen leken wel op die bij haemoglobinaemie, alleen geen roode urine. De dieren stonden
te trippelen op stal alsof ze haast niet op de been
konden blijven. Hij gaf groote hoeveelheden Bicarbonas en schreef rust voor.
Ook de Heer Broersma nam die gevallen bij
paarden waar.
De Heer Veenbaas vraagt nog of men bij deze
dieren ook die eigenaardige acetonlucht krijgt.
Verschillende collegae deelen daarop mede, dat
die niet wordt waargenomen.
Tenslotte zou de Heer Veenbaas er nog gaarne
op wijzen, dat er in Leeuwarden nu zoo'n mooie
gelegenheid is om in dergelijke gevallen een en ander te laten onderzoeken. Hij verzoekt de collegae
daarvan gebruik te willen maken.
Varkenspest. In welke mate kwam dezen zomer
varkenspest voor ? In hoeverre is hier van viruspest sprake geweest ? Hoe is de vermoedelijke
weg van infectie ?
De Heer Terpstra zegt, dat bij hem de infectie
begonnen is bij een veehouder, die zeugen kocht
op de markt te Meppel en van deze boerderij is de
besmetting uitgegaan. Van een ander contact was
geen sprake.
Hij had aanvankelijk succes met het serum van

129
Zijverden, maar na een week of 6 werden ze toch
ziek ; de beschuttende werking was te kort.
De Heer Bosma had met het serum van Zijverden
dezelfde ervaring als de Heer Terpstra. Hij wijst er
op, dat een belangrijk verschijnsel om vlekziekte
van pest te onderscheiden is, dat men bij de eerste
ziekte een heesche stem aantreft, bij pest heeft men
dat stellig niet.
De Heer Veenbaas zegt, dat een der collegae
hem mededeelde, dat door ratten de ziekte verspreid werd. Onmogelijk is dat natuurlijk niet, i n tusschen heeft men van de Duitsche grens uitgaande zeer goed de verbreiding der ziekte kunnen
waarnemen.
De Heer Zweers deelt nog mede, dat hij aan de
slachthuizen te Wolvega tal van gevallen van pest
waarnam, waarbij hij geen enkele maal de bekende
boutons in de darmen zag, terwijl ook de aandoeningen der longen die wel meestal aanwezig w a ren, lang niet zoo uitgesproken waren als vroegere
jaren. Het meest uitgesproken waren steeds de
haemorrhagin, die op tal van plaatsen in buitengewoon sterke mate aanwezig waren.
De door hem waargenomen gevallen gaven hem
de overtuiging, dat inderdaad bij deze epidemie
van viruspest sprake is geweest.
De Heer Bosma stelt de vraag of vleeschvergiftiging door vleesch van dieren lijdende aan varkenspest voorkomt. Hij zag enkele gevallen, waarbij
door het gebruik van worst ziekteverschijnselen
optraden.
De Heer Zweers deelt mede, dat men vroeger
wel kon hooren, dat het vleesch van dieren lijdende aan varkenspest, al werd ze ook veroorzaakt door een paratyphusachtige bacil, in den
regel geen schade veroorzaakte. Hij heeft echter
steeds het standpunt ingenomen en dat was ook in
de vleeschkeuring geldende, dat geen dier lijdende
aan varkenspest vrij in de consumptie kon worden
gegeven. De lichtere gevallen laat hij steriliseeren,
komen ook in het vleesch tal van bloedingen voor,
dan laat hij ze vernietigen. Ook bij hem in de gemeente zijn enkele gevallen voorgekomen, waarbij
zeer waarschijnlijk vleesch afkomstig van varkenspest varkens aanleiding had gegeven tot ziekteverschijnselen, alhoewel niet van ernstigen aard.
Vrije mededeelingen.
De Heer Veenbaas kreeg hedenmorgen 2 inspecteurs van het Stamboek bij zich met de vraag of
zij koeien, die krampigheid vertoonen, opnemen
mogen in het Stamboek. Hij zou dat hier gaarne
willen bespreken.
De Heer Bosma vond bij krampige koeien nooit
iets anders dan een lijden van de klauwen aan de
buitenzijde en dat is dan een verkregen gebrek en
daartegen is geen bezwaar om ze op te nemen. In
de meeste gevallen is krampigheid dus geen reden
om ze niet op te nemen.
De Heer Terpstra is een andere meening toegedaan ; de stand en de vorm van de hoef zijn wel

degelijk erfelijk. Men vindt het gebrek steeds weer


in dezelfde families. Men vindt bij die dieren lang
niet steeds wat, wel is hij het er mede eens, dat het
in 95 % van de gevallen in de buitenklauwen zit.
Vergadering van Vrijdag 2 Juni 1922.
De Voorzitter stelt aan de orde het eerste vraagpunt der agenda : D e voor den mensch infectieuse tepelaandoeningen bij het rund".
De Heer Terpstra. In den herfst van het vorig
jaar verzocht een medicus mij met hem mede te
gaan naar een patint, die meende vlekziekte te
hebben. Het bleek, dat bij patint aanwezig was
een blauwe verkleuring van de huid der handen,
waarbij versterf optrad en een ichoreuse l u d R aanwezig was. Patint had een temperatuur boven
4 0 C. en was vrij ernstig ziek. Aan vlekziekte viel,
gezien de aard van de aandoening, niet te denken. Geen andere verklaring was mogelijk, dan
dat het lijden afkomstig was van een tepelaandoening bij de runderen. E r werd besloten een gaaf
plekje van een tepel en van de huid van patint ter
onderzoek te zenden naar de Rijksseruminrichting,
respectievelijk het Centraal Laboratorium. Door
beide inrichtingen werd een reincultuur van staphy
lococcen gevonden.
Uit den aard der zaak werd ook aan pokken gedacht, doch waar de zgn. del ontbrak en waar bovendien alle melkers werden aangetast, ondanks
toegepaste voorzorgsmaatregelen en het toch wel
zeer eigenaardig zou zijn als geen der melkers
meer onvatbaarheid voor pokken bezat, meent hij
dit te kunnen uitsluiten.
De Heer Santema zag ook tal van deze ziektegevallen in zijn praktijk. Men ziet bij de aangetaste
melkers een sterke lymphangitis optreden. Dat het
geen pokken zijn, blijkt ook wel hieruit, dat er bij
hem menschen geweest zijn, die na hersteld te zijn
het lijden na 8 weken opnieuw kregen.
De
mensch is er meer vatbaar voor wordt vrij ernstig ziek dan het rund. Hij zag het lijden optreden op een gesoleerd liggende boerderij. Bij navraag bleek dat n der melkers leed aan furunculose. Hij meent, dat de besmetting overgaat van
mensch op rund en van het rund weder op den
mensch.
De Heer Terpstra deelt nog mede, dat niet alle
koeien op een stal het kregen, maar wel alle melkers. De verspreiding had plaats van boerderij
naar boerderij, wellicht overgebracht door vliegen.
De Heer Veenbaas. Hoe was het met de uitgebreidheid van het lijden. Is het ook bekend, dat er
door drinken van de melk stomatitis optrad ?
De Heer Terpstra en andere collegae zagen a l leen een aandoening van de huid der handen.
De Heer Broersma zag in n gezin een aandoening van het mondslijmvlies, wat door den behandelenden geneesheer hieraan werd toegeschreven.
De Heer Bosma. Ieder jaar komen wel enkele
dergelijke gevallen voor. Het begint met blaren ter

130
grootte van een dubbeltje tot een kwartje. Een enkele maal kan men aan de uier nog een mooie gele
blaar vinden, aan de tepel zijn ze in den regel stuk.
De Heer Feddema had verleden jaar twee boerderijen, waar hetzelfde lijden voorkwam. E r was
een koe aangekocht van een kleine melker en deze
man bleek bij navraag aan furunculose te hebben
geleden. De eerst aangetaste melker op de boerderij kreeg ook furunkels, maar de volgende de
verschijnselen, zooals die door vorige sprekers
reeds zijn vermeld.
De Voorzitter. Wijlen collega Schuurmans heeft
indertijd in zijn jaarverslag er reeds over geschreven, wat ook in mijn jaarverslag is opgenomen. Hij
verzoekt de collegae, als zij weer dergelijke gevallen hebben, ook hem eens te waarschuwen. Hij
acht het instellen van een serieus onderzoek zeer
gewenscht.
De Heer Veenbaas zou in overweging willen geven aan de afd. van de Mij. voor Geneeskunde te
vragen of zij ons gegevens zouden kunnen verstrekken aangaande frequentie en verloop van dit
lijden.
Algemeen kan men zich daarmede vereenigen.
Aan de orde komt thans het tweede vraagpunt
der agenda : Zoutvergiftiging door drinkwater bij
het rund."
De Heer Kingma zag verschillende gevallen in
zijn praktijk. Er treedt een acute tympanitis op,
later diarrhee. De melkgift is belangrijk verminderd en langzamerhand worden de dieren mager.
Langzamerhand wenden ze wel wat aan het groote
zoutgehalte, maar behielden toch een chronische
indigestie.
De Heer Feddema. De Voorzitter van de afd.
der Fr. Mij. van L . stelde mij de vraag of het voorkwam, dat bij zoutvergiftiging dieren plotseling
stierven zonder voorafgaand ziek zijn. Hij zag dit
nimmer.
Geen der collegae heeft dergelijke gevallen waargenomen.
De Heer Veenbaas. In de afd. Oost-Dongeradeel
van de F r . Mij. v. L . hoorde hij ernstige klachten
over sterfte van vee door zout drinkwater. Hij zou
de collegae de vraag willen stellen in hoeverre de
dieren aan het gebruik van zout water accommodeeren. A l s ze zich vrij goed aanpassen zou het
niet zoo erg zijn.
De Heer Bosma stelt de vraag of de dieren te
gronde gaan door de opname van te veel zout dan
door te veel v o c h t ; ze gaan door het zoute water
natuurlijk zeer sterk drinken. E r is hem een geval
bekend van een paard dat in den hooitijd naar
Schokland ging en daar niets anders te drinken
kreeg dan zeewater, maar het dier werd uit de
hand gedrenkt en kreeg dus een beperkte hoeveelheid water. Dit dier is in uitstekenden toestand terug gekomen.
De Heer Tenhaeff kreeg uit de jaarverslagen den
indruk, dat het wel wat meeviel als de overgang

geleidelijk was.
De Heer Feddema. Dieren, die er aan gewend
waren kregen geen diarrhee, wel de andere.
De Heer Kingma zag een geval, waarbij door het
bevriezen van het water de zoutconcentratie nog
hooger werd, daar trad bij alle diarrhee op. Hij w i l
wel gelooven, dat het te veel drinken invloed heeft,
doch zonder twijfel heeft ook de hoeveelheid zout
invloed ; men zag dit ook bij pulpvoedering.
De Heer Santema zag bij de sectie van een patint een sterke darmleegheid en op 'n 2-tal plaatsen waren ze over 1 0 c M . geinvagineerd, wat
zeer kort te voren moet zijn ontstaan, omdat ze
zoo uit elkaar waren te halen.
De Heer Broersma wijst er in verband met dit
laatste op, dat die invaginaties bij sterke darmperistaltiek in de agonie en ook post mortaal kunnen
optreden.
Vrije mededeelingen.
De Heer Kingma. W e staan weder voor den tijd
van de vlekziekteenting en waar bij hem varkenspest de kop reeds weder opsteekt, wenscht hij de
vraag te stellen : Is het ook gewenscht, dat we dit
jaar eens niet preventief enten, maar alleen curatief
omdat we anders meer schade dan voordeel berokkenen en onze enting inpopulair maken.
De Heer Bosma. Wanneer men eerst goed rond
ziet of de varkens er goed uitzien en informeert of
de boer er ook wat aan bespeurt, kunnen we heel
veel voorkomen.
De Heer Kingma. W a t de Heer Bosma aangeeft
is niet voldoende.
De Heer Terpstra. Hoe gaat het met de verspreiding van varkenspest, kunnen we die keeren ? Hij
meent, dat het bij voldoende voorzichtigheid bij de
enting wel gaat.
De Heer Ferwerda nam bij de keuring van een
schaap in het darmscheil een sterke arteriosclerose
waar. Hij toont een photografie hiervan.
Verder beschrijft hij een interessante sectie van
een rund. Er werden verruceuse aandoeningen van
de hartskleppen gevonden, waarin een etterachtige
massa (een reincultuur van coccen). Bij verder onderzoek bleken ook in de nieren etterblaasjes aanwezig te zijn, terwijl ook andere organen septicaemische verschijnselen vertoonden. Bij verder onderzoek bleek in de endeldarm 'n lange scheur aanwezig te zijn, die reeds geruimen tijd moet hebben
bestaan, gezien de geaardheid hiervan en ook w a ren fibrinestolsels in het omgevende bindweefsel.
Hij ziet nu dit geval aldus : de endeldarmaandoening was primair en van daar uit heeft verbreiding van etter langs de bloedbaan plaats gehad.
Vergadering van Vrijdag 25 Augustus 1922.
In bespreking komt het vraagpunt acetonaemie.
De Heer Santema. Toen ik in de praktijk kwam.
meende ik, dat acetonaemie alleen optrad 2 a 3
weken na het kalven. De ervaring heeft mij geleerd, dat het ook vroeger optreedt. Hij zag het

131
vorig jaar zeer veel gevallen van dit lijden. Hij
stelt de vraag of er ook verband bestaat met suikerbietenvoedering.
De Heer Broersma zag het vorig jaar niet alleen
meer acetonaemie, maar ook meer kalfziekte. Bij
exploratie voelt de baarmoeder groot en deegachtig aan. Door de slapte der baarmoeder treedt retentie van lochien op en die slapte zou kunnen ontstaan door chron. kalfziekte.
De Voorzitter. Op Ameland kende men de ziekte
niet, voordat het krachtvoer kwam. Daarna trad ze
op.
De Heer Postma. Het is een bedrijfsziekte, door
groote melkgift treedt aan de eene kant kalfziekte
aan den anderen kant acetonaemie op. Het krachtvoer speelt hierbij een rol, terwijl ook rheumatische factoren mede in het spel zijn.
De Heer Nauta. Het krachtvoer doet hier de deur
niet dicht. De ziekte treedt alleen 's winters en niet
in het land op. Hij zag het althans niet. Ze knappen
in de wei vaak op.
Andere collegae zijn van meening, dat het ook
in het land wel degelijk voorkomt.
De Heer Terpstra. W e zijn het er allen wel over
eens, dat er verband bestaat tusschen kalfziekte
en acetonaemie. Beide komt voor bij goede melkgevers. Bij luchtinsufflatie geneest 90 % , ook bij
acetonaemie zien we een slappe waggelende gang.
Hij acht het terugblijven der lochien secundair. Er
is parese van verschillende organen.
Door het
sterke voeren zagen we het dit voorjaar zoo veel.
De Heer Oostenbrug. Bij genezing van acetonaemie ziet men lang niet altijd, dat de lochien afgaan.
De Heer Toman. (Weensch collega). Als oorzaak van kalfziekte wordt wel aangenomen hersenanaemie, zou ook acetonaemie niet zijn een anaemie van het ruggemerg ? Zou de luchtinsufflatie
niet een mechanische therapie zijn, waarbij verhooging der bloeddruk optreedt ? Hij constateerde,
dat op de luchtinsufflatie bij acetonaemie steeds
een sterke reactie volgt. Hij nam de temperaturen
op en vond ze bijna steeds verhoogd tot 41.5 a
42.
De Heer Boer merkt nog op, dat men ze beslist
24 uur moet laten staan, voordat men weer melkt,
anders treedt recidive op.
De Heer Terpstra gelooft niet, dat het opblazen
i l l e e n een mechanische werking geeft. Waarom anders ook die hooge temperaturen.
De Heer Postma beschouwt kalfziekte en acetonaemie als een gevolg van weefselslapte en daardoor treedt ook door onvoldoende omzetting aceton op. Door het opblazen wordt de hartsactie aangezet en daardoor heeft een snellere omzetting
plaats en treedt herstel op.
De Heer Kingma. Bij de ernstige gevallen van
mond- en klauwzeer wordt soms ook met succes
luchtinsufflatie toegepast. Ook hier hebben we een
cardiotonische werking.
De Heer Bosma. Bij een koud voorjaar treedt

veel acetonaemie op. Hij is het met den Heer Postma eens, dat rheumatische invloeden wel degelijk
van belang zijn.
Vrije mededeelingen.
De Heer Ferwerda toont een fotografie van de
milt van een paard, die 25 K . G . woog.
In het
bloedvatengebied was een verkalkt abscesje aanwezig, waardoor een chronische stuwing optrad.
Hij deelt nog mede, dat men bij paarden, die een
langen loop hebben gedaan en geslacht worden,
een weeke en groote milt vindt.
Verder toont hij een geval van polydactyli bij
het schaap.
De Heer Nauta doet mededeeling van een vergiftigingsgeval bij een koe, die in het land ziek
werd. Ze werd naar huis gebracht en viel daar
neer. Ze geeft het beeld van een volkomen soporeus dier. Het land was den vorigen herfst bestrooid met modder uit de slooten, waarin de wortelstokken van de waterscheerling aanwezig w a ren. Patint is hersteld en de andere koeien hadden er blijkbaar niet van gegeten.
De Heer Attema stelt de vraag of men ook vergiftigingsverschijnselen ziet als de koeien eten van
de nog groene plant. Hij ziet verschillende verschijnselen bij dieren, die hij hieraan toeschrijft.
De Heer de Raadt vermeldt een paar vergiftigingsgevallen bij twee koeien.
Men vond in
het land stukken ingedroogde verf. Het gold een
kopervergiftiging. Bij de sectie was aan het dier
niets te vinden.
De Heer Kingma deelt nog mede, dat hij dit jaar
voor het eerst kalfziekte zag bij een eerste kalfskoe. Ook de Heer Oostenbrug nam dit eenmaal
waar.
Vergadering van Vrijdag 24 November 1922.
Blaaswormziekte en huisslachtingen, door collega Ferwerda.
Spreker wees op het belang van de ministerieele
beschikking inzake de huisslachtingen voor den
Frieschen keuringsveearts. Gaat daarna aan de
hand van tabellen de financieele schade na tengevolge der orgaanafkeuringen en wijst op de beteekenis van deze aandoening voor het Friesche vee
als handelsproduct. Vervolgens behandelt hij de
bezwaren door den secretaris der Fr. M . v. L . tegen 's Ministers beslissing ingebracht en concludeert, dat daarin geen argument te vinden is om
die beslissing te veranderen.
Bij het onderzoek of dan mogelijk voor enkele
Friesche gemeenten geen vrijstelling zou zijn te
verleenen, wijst hij op de vele moeilijke en duistere
punten, die bij het ontstaan van de ziekte een rol
schijnen te spelen. Waar de voorloopige cijfers der
keuring in verreweg de meeste gemeenten buitengewoon hoog zijn, daar meent hij toch te moeten
concludeeren, dat uit een oogpunt van volksgezondheid voor geheel Friesland de huisslachtingen
moeten blijven onder de bepalingen van de wet.

132
Zal dan echter resultaat worden bereikt, dan is
die bepaling alleen niet voldoende. Veel zal aftUM^
gen van het werk van den keuringsveearts. Daarom wekt spreker deze op, na de keuring en vernietiging der aangetaste organen te hebben besproken, deze zaak met den meesten ernst te behandelen.
Door populariseering van de kennis dezer
ziekte zal men moeten trachten ook de huisslachter gewonnen te krijgen voor het mooie doel om
door de vleeschkeuring deze ernstige ziekte te bestrijden en daardoor samen te werken in het belang van de gezondheid van den mensch en van
ons Friesche vee.
De Voorzitter zegt inleider dank en geeft gelegenheid tot discussie.
De Heer Wigersma stelt de vraag of het niet
mogelijk zou zijn aan inleiders stuk een kleine statistiek in zake het voorkomen bij den mensch te
verbinden, dat zou op het publiek meer indruk
maken.
De Heer Santema. Inleider gaf een berekening
van de financieele schade door orgaanafkeuring
voor Friesland ; toch zullen er door koken verschillende organen geschikt gemaakt kunnen worden.
De Heer Broersma merkt op, dat het feit, dat
men bij vette dieren soms vele echinococcen aantreft, nog geen bewijs is, dat de dieren er niet aan
lijden.
,
De Heer Veenbaas. Het feit van de beleering
acht hij van groot belang. Hij zou gezien de mentaliteit van onze bevolking en de financieele misre
het beter achten eerst de menschen er voor te w i n nen en ze dan in te voeren. Hij stelt de vraag hoe
lang de tijd is, gedurende welke de Heer Ferwerda
zijn gegevens verzamelde en acht het beter de cijfers weg te laten.
Inleider nam Argentini als voorbeeld, doch hij
acht dit geen gelukkig voorbeeld, gezien de groote
verschillen met ons land.
In West-Dongeradeel komt echinococcose betrekkelijk wemig bij dieren en veel bij den mensch
voor.
De Heer Ferwerda. De idee Wigersma is mooi,
maar niet zoo gemakkelijk bereikbaar.
De Heer Tenhaeff informeerde bij de chirurgen
te Leeuwarden en vernam, dat het aantal gevallen
M den mensch stellig niet afnam.
De Heer Ferwerda. W a t de Heer Santema's opmerking betreft, tot nog toe worden als regel al de
levers afgekeurd, we kunnen bewarend werken als
we maar zorgen er bij te zijn als ze gekookt worden.
Aan den Heer Veenbaas zou hij Willen zeggen,
dat Argentini in elk geval geleerd heeft, dat kleine
getallen heel gauw kunnen veranderen. Zijn statistiek loopt over drie maanden en hij w i l die cijfers
dan ook heelemaal niet als vaststaande aannemen,
alleen geven zij een voorloopige kijk.
Frankrijk trekt veel Hollandsch vee en daar worden krachtige maatregelen tegen echinococcose

genomen. Wat zou men daar zeggen als ze hoorden, dat 16 % onzer dieren er aan lijdende wareuf?
De Heer Veenbaas. Als voorloopige kijk vind
ik het best, maar ik zou willen vragen, is het nu
reeds de tijd om de argumenten tegenover die van
de Fr. Mij. v. L . te stellen.
De Heer Schaap. Is de Heer Veenbaas tegen de
keuring van huisslachtingen ja of neen.
De Heer Zweers. Laten we de menschen in de
Friesche Mij. v. L . er buiten laten, want zij grijpen
slechts de economische omstandigheden aan om de
keuring der huisslachtingen van zich af te schuiven.
De Heer Tnhaeff. Alleen met beleering komen
we er niet. Maar hij zou willen vragen, waarom
geen dispensatie van de levende keuring voor de
huisslachtingen kan worden verleend.
De Heer Terpstra kan zich niet voorstellen, dat
de keuring der huisslachtingen nu zoo tegen het
belang der veehouders is, dat ze er af zou moeten.
De Heer Santema. Wanneer men de keuring der
huisslachtingen zou willen uitschakelen, acht hij
de contrle onmogelijk.
De Heer Ferwerda. De levende keuring bij de
huisslachtingen, speciaal van kleine dieren, zou
kunnen vervallen. W e zouden dit in den Haag kenbaar kunnen maken.
De Heer J. J. de Jong zegt niets voor de levende
keuring in 't algemeen te gevoelen. De heele keuring wordt er impopulair door.
De Heer Postma acht de levende keuring bij de
groote dieren van veel belang.
De Heer Zweers. W a a r aan sommige gemeenten
dispensatie van de keuring van huisslachtingen
wordt verleend, deze in Friesland wordt geweigerd
op grond van echinococcose, zou daar dispensatie
van de levende keuring mogelijk moeten zijn.
Besloten wordt deze meening aan den hoofdinspecteur door tusschenkomst van den inspecteur
voor onze provincie kenbaar te maken en het
hoofdbestuur te verzoeken daaraan adhaesie te betuigen.

l
De Heer Wigersma leidt in : D e phymatinereactie en hare toepassing i n de praktijk".
Spreker begint met te zeggen, dat zijn betoog
een verdere strekking heeft, dan de Gezondheidsdienst alleen.
Het is het derde jaar, dat ze in het groot wordt
toegepast en eerst verleden jaar, zooals we nu
meenen, dat het moet. De ervaring is dus een zeer
jeugdige.
Het eerste jaar, toen we n keer druppelden,
bleek dat dit niet voldoende was en nu we twee
maal druppelen, blijkt dat deze reactie zeer gevoelig is. Is ze voldoende bestudeerd om te kunnen
zeggen, dat we er in alle opzichten op af kunnen
gaan ?
Tuberculine kan in handen van onbevoegden komen, maar ook bij phymatine is dat niet uitgesloten. Ligt de contrle in handen van den veearts,

133
dan kan men met alle mogelijke zaken rekening
houdende, de reactie interpreteeren. Dit kan een
niet-veearts, een controleur niet. W e leggen in het
laatste geval een nieuwe reactie, die we nog niet
geheel kennen, in handen van een niet-veearts.
Dit van een wetenschappelijk standpunt.
Laten we nu de zaak van den economischen
kant bezien. W e hebben ons altijd verzet tegen tuberculine in handen van onbevoegden ; nu is die
mogelijkheid opengesteld voor phymatine. Kleine
praktijken met intensieve uitoefening zijn alleen
bestaanbaar, als we alles behandelen, wat aan
ns behoort.
Er zijn natuurlijk groote moeilijkheden, maar dit
mag niet beletten, dat het toezicht blijft bij den
veearts.
Op dit oogenblik is de gelegenheid opengesteld,
dat ze wordt toegepast door een controleur, zon*
der toezicht van een veearts en dit geldt ook voor
het Stamboek.
Hij w i l het volgende concludeeren : En uit een
wetenschappelijk n uit een oogpunt van collegialiteit is het verwerpelijk, dat de contrle van de
phymatine-reactie aan de veeartsen wordt ontnomen.
Hierna wordt tot bespreking van dit punt overgegaan.
De H eer Terpstra. Het Stamboek w i l tubercuiinatie uitsluiten, maar de klinisch zieke dieren worden er door den veearts uitgehaald. In Terwispel
is men buiten den Gezondheidsdienst gegaan? ;ta
daar doet de fabriek het nu nog los daarvan, dus
door een controleur.
De Heer Hofstra. De veearts moet persoonlijk
verantwoordelijk blijven. W e kunnen verder geen
algemeene regels aangeven of een controleur dit of
dat doen mag, mits de veearts maar aansprakelijk
blijft.
De Heer de Raadt. A l s de Heer Hofstra een verklaring moet afgeven, dat een dier niet lijdende is
aan tuberculose, geeft hij die ook af, als hij niet
zelf het onderzoek heeft verricht ?
De Heer Hofstra. Voor het Stamboek neen, voor
de fabriek wel.
De Heer J. J. de Jong. Ik zou de controleur niet
willen missen, voor allerlei administratieve dingen, maar ik blijf verantwoordelijk.
De Heer Plet. Voor eenige jaren is deze kwestie
ook reeds besproken en toen waren de heeren het
er niet over eens, wat nu precies door den veearts moet geschieden. Ik ben van meening, dat het
in alle opzichten moet blijven in handen van den
veearts.
De Heer Veenbaas. De kwestie is niet zoo gemakkelijk. Men heeft hem wel eens gezegd, je
moet dat nu eens bekijken als veearts alleen, maar
dat kan hij niet. De moeilijkheid is voor hem, hoe
krijg ik de toestand zoodanig, dat de Gezondheidsdienst bestaan blijft en meer nog, dat ze zich uitbreidt. De overwegingen in de commissie van toe-

*
zicht en in de alg. vergadering gaan van een ander standpunt u i t : het moet zoo weinig mogelijk
kosten. Hij meende, dat hij in zijn laatste missive
aan de fabrieken alle partijen zou kunnen bevredigen. Hij meent, dat de verhouding veearts-controleur zoo moet zijn als die van veearts-hulpkeurmeester. De veearts is de verantwoordelijke persoon en moet dit blijven.
Iedere fabriek moet de voor haar best passende
wijze volgen. De veearts moet met het klinisch onderzoek gelijk opwerken met den controleur en ook
controleeren of het dier reageert of niet.
De commissie van toezicht droeg hem op eens
in Duitschland te gaan kijken, waar men bij een
Stamboek heeft 7 veeartsen voor de t.b.c.bestrijding en n voor abortus.
De zaak Terwispel en Olterterp is voor hem zeer
moeilijk. Hij is het met den toestand daar absoluut
niet eens. In Terwispel is de Gezondheidsdienst
afgeschaft, maar de fabriek werkt nog door en hij
wil trachten, daar ter wille van de zaak, zelf het
klinisch onderzoek ter hand te nemen om ze weer
in het goede spoor te krijgen.
De Heer Eggink Jr. Ik ben niet van plan om me
door de fabriek te Terwispel aan den kant te l a ten zetten.
De Heer Veenbaas. Ik hoop die zaak daar weer
in de goede lijn te krijgen.
De Heer Wigersma. Iedereen zegt hier, dat het
toezicht moet blijven bij den veearts, maar er zijn
reeds voorbeelden te over, dat het toezicht heelemaal niet bij den veearts berust. De groote fout,
die gemaakt is, is dat de phymatinereactie en haar
contrle aan den veearts ontnomen is. Wanneer
de vergadering het met hem eens is, zou hij den
Gezondheidsdienst willen verzoeken om te zorgen,
dat het toezicht weer bij de veeartsen komt.
De Heer Veenbaas. Het staat in de circulaire
duidelijk genoeg, dat dit toezicht bij den veearts
behoort.
De Heer Hofstra. De phymatine moest gestuurd
worden aan de veeartsen en niet aan de fabriek,
dan konden feiten als waarop de Heer Wigersma
doelt, niet meer voorkomen.
De Heer Plet. In deze kwestie is de groote lijn
de vraag : Is het wenschelijk, dat het tuberculoseonderzoek of een deel er van in handen komt van
leeken ?
De Heer Wigersma. Zouden we de conclusie van
den Heer Plet aanvaarden, dan is de Gezondheidsdienst onmogelijk. Wij moeten de werkzaamheden
regelen en niet de fabriek, zooals dat nu geschiedt.
De Heer Plet. Aldus redeneerende, toonen de
heeren bang te worden voor hun eigen schaduw.
Hierna sluit de Voorzitter de discussie, waarna
de Heer Attema het woord verkrijgt over ; Een
algemeen bekende kwaal, die niet i n de handboeken wordt beschreven."
Op de hem eigene humoristische wijze behandelt

spreker zijn onderwerp, zoodat dan ook meermalen een hartelijk gelach opklinkt.
De kwaal, die spreker bedoelt, is u allen bekend,
zoo zegt hij, n.1. het voorkomen van kruisverlamming bij overigens gezonde paarden. Op een gegeven oogenblik kunnen de dieren niet staan of vertoonen een waggelenden gang, terwijl ze den vorigen dag nog volkomen gezond waren. De eigenaar spreekt van beroerte. De kwaal heeft eenige
overeenkomst met haemoglobinurie.
Toen hij pas in de praktijk kwam paste hij en
flinke aderlating toe en smeren van het kruis. Zelfs
spoot hij strychnine in, met het schitterende resultaat, dat hij aan den medicus strychninevergiftiging kon demonstreeren. Toen hij ondervond, dat
de kwaal veel voorkwam, vooral in den weidetijd,
zocht hij zijn handboeken na, maar vond niets. G e lukte het niet de dieren spoedig op de been te krijgen, dan was afmaken de beste therapie.
N a lang zoeken vond hij er iets over in een
werkje van Putsch (1885), terwijl ook Tapken er
over schrijft.
In Dieckerhof wordt onder de Krankheiten der
Skeletmuskulatur" een lijden beschreven aangeduid als Spierkrankheit en als chronische Kreuzlahme. In de overige literatuur vindt men er niets
van.
De kwaal ontstaat plotseling. In rust worden
beide achterbeenen belast, het bekken hangt er
zoo'n beetje bij. Slechts in enkele gevallen wordt
herstel verkregen, meestal genezen ze niet. V e u lens gaan soms dood.
De aetiologie is onbekend ; bij veulens soms na
een ongewoon transport op warme dagen.
De Heer Hofstra merkt op, dat Wester ook zoo'n
patint demonstreerde. Volgens Wester is het een
distorsie van de hals- of kruiswervels. Dan krijgen we atactische verschijnselen en het buigen van
de hals is vrijwel onmogelijk door de pijnlijkheid.
Wanneer het opnemen van voedsel hun gemakkelijk wordt gemaakt, eten ze veel. Het schijnt meer
op kleigrond dan op zandgrond te worden waargenomen.
De Heer Bosma zegt, dat dit lijden reeds jaren
geleden is besproken. Thomassen zocht de oorzaak
in het lendenmerg en vond in de coupes kleine
kleurbare lichaampjes, die op coccen geleken, doch
het niet waren. Thomassen schreef het toe aan
een infectie, gebonden aan den kleibodem.
De
Heer Bosma bestrijdt dan ook de meening, dat het
een distorsie der wervels zou zijn.
De Heer Broersma wijst op een betreffend artikel van Dr. v .d. Kamp in ons Tijdschrift.
De Heer Oostenbrug vraagt waarom het juist bij
jonge paarden voorkomt.
De Heer Hofstra. Door springen, uitglijden enz.
Ook de Heer Terpstra zag het meermalen ontstaan in zijn bijzijn.
De Voorzitter zegt inleider en zij die aan de bespreking deelnamen, dank.

134
Vrije mededeelingen.
Bij de rondvraag wordt door den Voorzitter een
geval van vermoedelijke hondsdolheid bij een koe
te Noordwolde ter sprake gebracht. Hij beschrijft
de waargenomen verschijnselen en deelt mede, dat
bij een dier aan meningitis lijdende, geen verlamming optreedt. Dit was hier wel het geval.
Verschillende leden zagen bij meningitis wel
verlamming optreden.
Vergadering van Vrijdag 19 Januari

1923.

W a t is de beste methode van bedwelming bij


kleine huisdieren voor het platteland ?
In het algemeen geschiedt de bedwelming bij
groote huisdieren met een schietmasker. Bij runderen gaat dat uitstekend ; doch bij paarden kan
het zeer gevaarlijk zijn. De bedwelming van kleine
huisdieren kan geschieden met een klein schietmasker, verschillende slagers hebben daarover geklaagd en het is ook zeer gevaarlijk. Het Kleinschmidtsche apparaat is zeer geschikt voor kleine
huisdieren ; bij voldoende routine geeft het beste
resultaten.
De Heer Nauta. Slagers, die een enkele maal
slachten krijgen die routine nooit. Hij vindt het
beulerij. Bij hem wordt nu een klein schietmasker gebruikt en het varken met een touw in de
bek gefixeerd en dit bevalt uitstekend.
De Heer de Raadt ziet geen ernstig gevaar in
het gebruik van het schietmasker. Natuurlijk moet
men er voorzichtig mee zijn. Bij hem wordt met
volledig succes het kleine schietmasker gebruikt
en de menschen zijn er ook zeer mee ingenomen.
De Heer Ferwerda. Hq vindt, wat hij er tot nog
toe van zag bij kleine dieren een mishandeling. Het
Kleinschmidtsche apparaat is bij schapen en nuchtere kalveren niet toe te passen en het schietmasker is daar zeer gevaarlijk. .
De Heer Zweers. Naar zijn meening is het jammer, dat de kopslag voor schapen en nucht. kalveren is verboden, omdat het daarbij een uitnemende methode van bedwelmen is.
De Heer Swierstra. Een bezwaar van de kopslag is, dat men de contrle mist of deze inderdaad werd toegepast.
Aan het Hoofdbestuur zal worden bericht, dat
de Heer Veenbaas een en ander in het Hoofdbestuur zal ter sprake brengen.
Zwarte vlekken bij runderen en clandestiene tuberculinaties.
De Heer Terpstra. Het Friesch Rundveestamboek heeft besloten geen dieren meer op te nemen, die clandestien zijn getuberculineerd.
Wat
moeten wij ? Zwarte vlekjes wegnemen of niet ?
De Heer Santema. Het wegnemen der vlekken
is fraude en dat mogen wij nooit aanraden, doch
clandestiene tuberculinatie d. w . z. van dieren, die
in het Stamboek staan, is geheel iets anders. Hij
vraagt niet, wanneer hij tuberculineert bij een particulier of er ook Stamboekkoeien bij zijn, daar-

135
mede heeft hij niets noodig, dat is een kwestie tusschen den veehouder en het Stamboek.
De Voorzitter zegt, dat allen het er wel over
eens zijn, dat het wegmaken der zwarte vlekken
niet mag gebeuren. Wat wenscht het Stamboek
met die clandestiene tuberculinaties ?
De Heer Veenbaas. Toen de Heer Terpstra hem
daarover eens sprak, zeide hij, dan moet het eerst
worden aangegeven bij het Stamboek. Dit moet
zoo nauwkeurig mogelijke gegevens hebben. Als
het Stamboek niet weet of een dier getuberculineerd is, zou dit aanleiding kunnen geven tot allerlei moeilijkheden.
De Voorzitter is het er mede eens, dat de samenwerking zeer nuttig en gewenscht is.
De Heer Bosma. Wanneer er een veehouder met
Stamboekvee komt, die bijv. 10 koeien wil laten
tuberculineeren, om melk voor eigen gebruik te
nebben, dan is daartegen toch geen bezwaar.
De Voorzitter. Men zal dan den boer moeten
waarschuwen, dat hij verplicht is, dit bij het Stamboek aan te geven.
De Heer Kingma. Ik geloof wel te begrijpen, wat
er achter zit, de menschen, die niets deden, krijgen een voorsprong op andere, die met het goede
meegingen. Hij meent daarom ook, dat wij met het
Stamboek mede moeten werken.
Vergadering van Vrijdag 25 Mei 1923.
De Voorzitter stelt voor eerst punt 5 der agenda
te behandelen, n.1. het vraagpunt : Behandeling
van vreemde voorwerpen in den slokdarm en tympanitis in het algemeen."
De Heer Broersma. In Hutyra & Marek wordt beschreven, dat bij een lang verblijf van een vreemd
voorwerp in den slokdarm necrose kan optreden.
Hij houdt dan ook vol, dat in het door hem gedemonstreerde geval, door hem de slokdarm niet is
geperforeerd. Hij zag ook bij eenige secties, dat
het vreemde voorwerp door de slokdarm was heengegaan.
Hij gebruikt bij het verwijderen van vreemde
voorwerpen uit den slokdarm de bekende stalen
sonde. Het naar voren brengen en dan manueel
door de mond verwijderen van het voorwerp, past
hij niet meer toe, omdat men zich daarbij steeds
verwond, wat in de praktijk te lastig is. In de laatste 21/2 jaar heeft hij 41 gevallen behandeld, waarvan er 2 zijn doodgegaan, doch niet door de sonde.
De zitplaats is als regel het midden van de hals,
een enkele maal, doch zelden, bij de ingang der
maag. Zit het voorwerp zeer vast, dan tracht hg
natuurlijk niet het met geweld te verwijderen, doch
laat het zitten en doet zoo noodig penssteek. Zoodra hij met de sonde belangrijke tegenstand voelt,
houdt hij er mede op. Er zijn ook collegae, die
zeggen, laat het maar zitten, het gaat er van zelf
uit, doch die methode kan hij niet goedkeuren.
Het meest doen zich de gevallen voor, wanneer
de koeien 's morgens direct aardappels krijgen.

Beter is het eerst hooi of pulp te geven, anders


zijn de dieren te gulzig.
De Heer Terpstra gebruikt nooit de slokdarmsonde, maar brengt de voorwerpen naar buiten.
Hij laat de hals gestrekt houden en duwt het met
de handen naar voren, wat meer op handigheid
dan op kracht aankomt. Hij behoeft dan niet met
de hand in de bek. Hij blijft bij zijn meening, dat
bij het door den Heer B. gedemonstreerde geval
de slokdarm was geperforeerd.
De Heer Ferwerda. De Heer Broersma wil de
sonde gebruiken en wijst daarvoor op het gevaar
van necrose. Intusschen de stukken, die erg vast
zitten, laat ook hij zitten en daarbij is toch wel het
gevaar voor necrose het grootst.
De Heer Broersma. Het aantal gevallen, wat hij
laat zitten is klein, 2 a 3. Het gevaar van tympanitis is evenmin denkbeeldig, het komt meermalen voor, dat ze aan tympanitis doodgaan. Hij
vindt het geen peulschilletje om ze weer in de bek
terug te brengen, vooral een stuk biet niet.
De Heer de Raadt gebruikt de sonde niet. Lukt
het niet om het voorwerp naar buiten te brengen
dan laat hij het zitten en als er gevaar dreigt dient
penssteek toch te worden gedaan. Hij acht het een
bezwaar eerst hooi of pulp te voeren, omdat ze
dan sterker tympanitisch worden.
De Heer H. Postjna. Ook hij begon met de slokdarmsonde en had daarmede goed succes, zoodat
hij niet begreep, dat verschillende collegae er zoo
bang voor waren. Intusschen op een kwaden morgen zat hij er door voor hij er om dacht. Zelfs bij
voorzichtig werken dreigt het gevaar van perforatie. Sindsdien gebruikt hij de sonde niet weer ;
wanneer hij het voorwerp voelen kan, lukt het als
regel het door duwen naar buiten te krijgen.
De Heer Wigersma. Hij gebruikt de sonde wel,
maar zeer voorzichtig. Hij probeert eerst uitwendig of hij het met de handen kan heen en weer bewegen, zoo niet, dan gaat hij er niet met de sonde
in. Het gevaar voor tympanitis dreigt kort na het
vastraken. Wanneer het eenige uren gezeten heeft
valt het wat mee. Ook hij acht het eenige dagen
laten zitten van een stuk biet, met het oog op
necrose gevaarlijk.
De Heer Kingma is het eens met den Heer W i gersma. Hij gebruikt de sonde nooit onbeschermd,
doch doet er een lap omheen. Met den Heer Broersma is hij het eens, dat het beter is eerst hooi of
pulp te voeren.
De Heer ten Hoopen zegt eveneens, dat men bij
een behoorlijk omwinden van de sonde geen perforatie krijgt. Wanneer de dieren bij het eten de
kop niet omhoog kunnen doen, krijgen ze geen
aardappel in de keel ; daarom hebben de boeren
in Drente er een balk voorlangs.
De Heer Attema vindt de sonde onnoodig. Is
het dier tympanitisch, dan doet hij penssteek, zoo
niet dan laat hij de trocard bij den veehouder. Hij
tracht het voorwerp naar buiten te verwijderen en

136
gaat daarvoor zoo noodig ook met de hand in de
bek. Van vergroeiingen na penssteek had hij nimmer last.
De Heer Hofstra acht de in deze gevallen gebruikte penstrocard te dik en te kort. Hij liet er
een maken, die 3 a 4 mM. dik is en 20 cM. lang
en deze is voor verwijdering van gas voldoende.
De Heer Broersma zag dit jaar veel tympanitis
veroorzaakt door aardappelvoedering. Er treedt
daarbij een zeer sterke gisting op, die lang aanhoudt. Hij confereerde daarover met Prof. Sjollema
en deze ried aan kalkwater, resorcine enz., een
algemeen middel om de gassen te binden kent hij
niet. Hij heeft ook wel beenderkool gebruikt, doch
zonder succes.
Bij den mensch worden Bismuthpreparaten gebruikt, doch die zijn voor ons veel te duur.
De Heer Attema. Bij de tympanitis door aardappelen kan het aangewezen zijn penssnede te
doen. Hij deed dit verschillende malen en dat gaat
zeer goed.
De Heer Veenbaas stelt de vraag, waarom bij
aardappelvoedering zulk een sterke gisting optreedt. De rantsoenen schijnen van veel beteekenis
te zijn.
De Heer Huizinga gebruikt bij deze dieren met
succes veratrine ; ze gaan dan heftig braken.
De Heer Terpstra trachtte de dieren aan 't braken te brengen met pulv. veratri albi en tart. emet.
doch dat lukte niet altijd. Hij deed daarom ook
penssnede.
De Heer Toman. Ook zij deden penssnede en
hechtten daarbij niet, dat is beslist niet noodig.
Vergadering van Vrijdag 27 Juli 1923.
De Voorzitter geeft het woord aan den Heer A.
H. Veenbaas voor zijn inleiding over het abortusen steriliteitsvraagstuk".
Waar een uitvoerig verslag van het gesprokene
in ons Tijdschrift zal verschijnen, zij hier met het
vermelden van enkele punten volstaan.
In het buitenland wordt veel gewerkt in het
abortusvraagstuk, in de laatste jaren vooral in
Amerika. Zeiler heeft in het Zeitschrift fr Tierheilknde" van 1923 een zeer uitvoerig Sammelreferaat gegeven.
Sedert 1918 hebben we ons in Friesland op een
meer nauwkeurige studie toegelegd, welke tot
einddoel had vele stammen van vele boerderijen te
verzamelen, om deze eventueel later voor immunisatieproeven te gebruiken.
Men onderzoeke daartoe maaginhoud van een
geaborteerd foetus met hangende druppel en volgens Gram gekleurd. Men kweeke op serumagar
met toevoeging van gentianaviolet.
Voor de diagnose is verder de caviaenting van
veel beteekenis. Na caviapassage kan uit verontreinigd materiaal een reincultuur worden verkregen. Verder is de agglutinatie van bloedserum van

groote waarde. Jammer is dat deze agglutinatie


soms eerst na de abortus optreedt.
Gebleken is dat de Bangsche bacil zich niet ophoudt in de niet drachtige uterus.
Ze verdwijnt
daaruit binnen 30 dagen na het aborteeren, bij uitzondering iets later, wanneer de nageboorte laat
is afgegaan.
Na de eerste abortus treedt als regel immuniteit
op. De vatbaarheid schijnt eerst met de geslachtsrijpheid in te treden.
De behandeling geschiede door hyginische
maatregelen, door het bloedonderzoek gesteund ;
eventueel met seruminspuiting.
Zoodra de dieren alle gekalfd hebben kan met
volvirulent materiaal worden gent. Smetstofverspreiding komt hierbij practisch niet voor, omdat
de bacillen in het lichaam worden vernietigd.
Tot dusverre is het resultaat hoopgevend ; alleen een enkel dier schijnt tengevolge van de enting tijdelijk steriel te blijven.
Daarna behandelt inleider in korte trekken de
steriliteit, waarbij vooral op het groote belang van
een systematisch spermaonderzoek wordt gewezen. Nadat men omtrent de spermaproductie voldoende zekerheid heeft verkregen, kan men de
koeien aan een behandeling onderwerpen. Daarbij
speelt de Albrechtsen therapie nog altijd een groote rol. Vooral systematisch uterus- en ovariumonderzoek kan ons verder brengen. Er zal echter
nog heel wat water door den Rijn moeten loopen,
voor we in staat zijn door medicamenteuse behandeling de periode, waarbinnen steriliteit van nature geneest, belangrijk kunnen inkorten. Dit toch
moet ons einddoel zijn, als we het optreden niet
kunnen verhinderen.
Bij de bespreking van dit onderwerp vraagt de
Heer Attema naar het gebruik van trypaanblauw
intraveneus, terwijl de Heer Ferwerda vraagt of
het niet mogelijk zou zijn dit in het vaginaalslijmvlies in te spuiten, omdat het zich langs de lymphbanen verbreidt.
De Heer Veenbaas ziet hiertegen practische bezwaren.
De Heer Attema deelt mede, dat een boer zout
in de scheede bracht. Ook wijst hij op het met
succes aanwenden van zilverpreparaten bij kopziekte.
De Heer Oostenbrug vraagt of na inspuiting van
volvirulente abortusbacillen op geen enkel tijdstip
later bacillen worden teruggevonden.
De Heer Veenbaas antwoordt dat Zeiler dit heeft
uitgemaakt en daarop neen antwoordt, zoodat
daardoor derhalve geen abortusverspreiding zal
plaats hebben. Hij stelt voor voorloopig alleen besmette stallen in te spuiten.
De Heer Attema vraagt of niet-concipieeren na
inspuiting van 5 c M . niet was te voorkomen door
lager te doseeren.
De Heer Veenbaas antwoordt, dat dit geprobeerd is. Hij acht de resultaten met virulent mate3

137

riaal veel beter dan met avirulent en hij acht verder


het behandelen van den veestapel met den stam
van de betreffende veestapel zelf van belang. Hij
vestigt er de aandacht op, dat men het in Engeland van het meeste belang acht de entstof na het
kweeken zoo spoedig mogelijk te verzenden.
De Voorzitter bedankt inleider voor zijn interessante lezing en beschouwingen en zegt hem steun
toe bij zijn voorstel tot benoeming van een commissie voor dit vraagstuk. Hij acht het van groot
belang, dat deze zaak in Nederland eens goed
wordt nagegaan. Hij vestigt tevens de aandacht
van de leden op het zenden van materiaal naar de
Rijksseruminrichting. De directeur is ook een groot
voorstander van het denkbeeld de veebeslagen
zooveel mogelijk te behandelen met entstoffen verkregen met de betreffende stam.
Vrije mededeelingen.
De Heer H. Postma deelt een geval mede van
een paard, dat na castratie met veel bloedverlies,
absoluut blind werd. Hij stelde zich een verklaring
er van voor met netvliesbloedingen, maar bereikte
met oogspiegelen niet veel. De pupil was rood,
maar bloed kon hij niet opmerken.
De Heer Ferwerda deelt een vergissing bij de
keuring van een varken mede. In de lever waren
talrijke kleine miliaire haardjes gevonden en ook
in de nieren. In de klieren was niets te vinden, dus
gold het geen t.b.c, hoewel het daarop bij oppervlakkige beschouwing veel geleek. Het bleek een
jonge infectie met echinococcen te zijn.
De Heer de Raadt demonstreert een aantal vlekziekteculturen van 1917 af, die nog absoluut niet
troebel zijn geworden ; zulks in tegenstelling met
een opvatting dat ze dit wel steeds zullen doen.
De Heer Veenbaas zal graag eens nagaan of er
nog levende bacillen in te vinden zijn.
Vergadering van Vrijdag 23 November 1923.
De Heer de Raadt krijgt het woord voor zijn inleiding over: Torsio Uteri Voorkomen Behandeling".
Spreker deelt mede, dat hij dit onderwerp uit het
door hem zeer geliefd vak de verloskunde, koos,
omdat zijn inzichten en ervaringen verschillen van
wat we uit de litteratuur en leerboeken er van weten.
De eerste beschrijving van T. U. dateert van
omstreeks 1830 (Prof. Numan), terwijl omstreeks
1840 Zwitsersche veeartsen de T. U. als goed bekend beschrijven. Torsio Uteri komt het meest
voor bij het rund, terwijl ze bij 't paard zeldzaam
is. Spreker memoreert verschillende anatomische
verschillen, waardoor dit verklaarbaar wordt.
Regel is, dat men de T. U. aantreft bij koeien,
die reeds eerder gekalfd hebben ; bij prinriparae is
ze zeldzaam ; er zijn enkele gevallen beschreven.
Spreker behandelde een 6-tal gevallen bij primiparae.

Op 1200 abnormale verlossingen is door spreker 133 maal torsio uteri waargenomen. (11 % ) .
De meeste gevallen van T. U. treden op tijdens de
partus of op 't eind van de drachtigheid.
Wat de oorzaak betreft, er zijn praedisponeerende en directe oorzaken.
Tot de eerste behooren naast de anatomische
bouw van het rund, het achter gaan staan en voor
op de knien liggen en ook als ze uit spoorwagens
naar beneden moeten loopen. Opmerkelijk is het
groot aantal gevallen, die spreker te behandelen
krijgt bij kooplui, die van Groningen op Leeuwarden handelen. Verder kunnen als praedisponeerende oorzaken worden genoemd verslapping der
breede baarmoederbanden en van de buikwand.
De directe oorzaak is een actieve foetale beweging.
We treffen bij T. U. in 't grootste aantal gevallen
een zware vrucht aan. Dat de torsio het.meest tijdens de partus optreedt blijkt daaruit, dat we in
de meeste gevallen de cervix na opheffing der
torsie open vinden, terwijl we in de meeste gevallen ook tijdens de torsie met de hand in de uterus
kunnen dringen.
Richting en Graad. De torsie kan zijn naar links
of naar rechts en in tegenstelling met wat sprekers
hooggeachte leermeester De Bruin beweerde, vond
hij de meeste draaiingen naar links en wel van de
133 gevallen 111 maal naar L. en 22 maal naar R.
De draaiing kan 90, 180 of 270 zijn, bij nog
verdere draaiing verscheuring. De Bruin zegt, dat
meestal een deel van het vruchtwater is afgevloeid,
spreker is het daarmede niet eens, in 't overgroote
deel der gevallen zijn de vruchtvliezen zelfs niet
gebroken.
Nadat spreker heeft toegelicht hoe men uit het
verhaal van den eigenaar dikwijls reeds de diagnose stelt en heeft beschreven in welke toestand
men de patint aantreft, geeft hij aan hoe men de
richting der torsie kan onderkennen, wat uit den
aard der zaak van 't grootste belang is. Zijn gewoonte is met de linkerhand te exploreeren, omdat
hij uit ervaring weet, dat de meeste torsies naar
links zijn .en men dan met de linkerhand het gemakkelijkst door de windingen kan komen. Voelt
hij dan een streng van rechts achter naar links
voor, dan is het een torsie naar links, boven 90
heeft de 2de streng een gekruist verloop met de
bovenste. In den beginne heeft men de grootste
moeite om te onderl<ennen naar welken kant de
torsie is ; ervaring geeft den doorslag.
Prognose. Deze hangt geheel af van den aard
der torsie en de duur van het bestaan.
Er schijnt spontaan genezing te kunnen optreden, doch ook kan het gebeuren, dat de beenen
van het kalf door de strak gespannen baarmoederwand heengaan ; we voelen dan de klauwtjes door
de vaginawand heen, soms tot de blaasopening.
Meestal is de draaiing hier 180 of daarboven.
Hier is de prognose infaust. 't Is zaak de eigenaar
vr men tot de repositie overgaat ervan te verwit-

138
tigen. Vinden we bij ons onderzoek een levend kalf
en is de draaiing niet boven 180 dan is ze gunstig
te beoordeelen. Een torsie, die reeds 2 a 3 dagen
bestaat en waarbij dan dikwijls door onbevoegden
is gexploreerd is vrij ongunstig te beoordeelen.
Dat een eerste torsie een praedispositie zou geven voor een volgende, wordt door spreker betwijfeld ; spreker reponeerde nog nimmer bij dezelfde
koe 2 maal een torsie.
Therapie. We kunnen de methode om te reponeeren in 2 rubrieken verdeelen :
le. een draaiing van de koe om de gefixeerde
vrucht en uterus ;
2e. een draaiing van de uterus met het kalf en
dit kan geschieden vanuit de vagina, uterus of vanuit de buikholte na laparotomie.
De oudste methode is de rugwenteling, de methode van Rychner (1850). De tweede methode,
die van de Zwitsersche veeartsen, wordt door spr.
het meest toegepast, dus de rotatie van kalf en
uterus van vagina en uterus uit en wel bij het
staande dier. Van de 133 gevallen gelukte het
spreker 120 maal staande te reponeeren. Bij de
andere 13 gevallen is rugwenteling toegepast en
juist bij deze gevallen moest de prognose het meest
ongunstig worden gesteld. De rotatie van uterus
en kalf kan ook bij het liggende dier geschieden,
doch dit is door spreker nimmer gedaan. Kan het
dier niet staan bijv. door kalfziekte, dan acht hij
het voor alles beter eerst de kalfziekte te behandelen.
Groote voordeelen van de door spreker gevolgde methode zijn, dat men in den warmen stal kan
blijven en dat de koe niet verplaatst behoeft te
worden, soms laat men de nevenstaande er bij weg
zetten.
Spreker beschrijft dan hoe men de manipulatie
moet verrichten, bij een torsie naar links moet men
met de linkerarm 't werk verrichten. Deze methode
vereischt nogal krachtsinspanning, indien de torsie
180 of daarboven is wordt de bovenarm kolossaal
geknepen.
Een onderdeel van deze methode is die van Gring, welke spreker sterk afraadt. Hierbij brengt
men striktouwtjes om beide voorbeenen en de onderkaak, tracht alle 3 in de winding te krijgen en
trekt dan langzaam. Hierbij moeten wel verscheuring van uterus en cervix plaats vinden. Spreker
laat dan ook nimmer trekken voor de torsie is opgeheven.
Spreker laat de koe gewoon op den vlakken stal
staan, zelden plaatst hij de koe van voren laag,
kleine personen doen goed ergens op te gaan
staan.
Een derde methode is de rotatie van uterus en
kalf na laparotomie.
Indien alle andere methoden falen kan men hiertoe zijn toevlucht nemen. Spreker zelf verrichtte
deze methode niet.
Is de torsie opgetreden in het beginstadium van

den partus (kalf levend ; uterus en kalf te bereiken), dan zal in de meeste gevallen na retorsie
de verwijding vlug volgen en bezorgt de verdere
partus geen moeilijkheden.
Komt er geen ontsluiting en leeft het kalf dan
kan men afwachten, is 't kalf dood, dan is sprekers
ervaring, dat men direct moet aanpakken, verwijding met de hand. Bij hevig persen, geeft men
chloralhijdraat of brandewijn in.
Spreker nam bij het paard nog nimmer een T.
U. waar, wel bij het varken, n.1. een torsie van een
deel van een bevruchte hoorn. Deze torsie kon
spreker niet opheffen, de biggen zijn er in gebleven en gemummificeerd ; na 3 weken werd het dier
voor de slachtbank verkocht.
Hierna geeft de Voorzitter na een woord van
warmen dank aan den spreker voor zijn interessante voordracht, gelegenheid voor discussie.
De Heer Nauta heeft het meerendeel van de feiten door den Heer de Raadt vermeld, evenzoo ondervonden. Om te weten naar welke kant de draaiing is, meent hij dat het volgen der plooien gemakkelijk in de war doet raken. Hij meent intusschen dat dit heel eenvoudig is. Wanneer hij voelt
dat de kop rechts onder ligt, dan moet de kop teruggedraaid worden de grootste bocht op. Bij de
repositie heeft hij voor z'n rechterhand graag steun
op iemands schouder. Ook hij vond verreweg de
meeste torsies naar links. Wanneer de draaiingen
heel ver zijn en men glijdt van de kop af, dan legt
hij een touwtje aan de onderkaak en tracht dan te
draaien, het lukt dan zeer vaak. Ondersteuning aan
den buitenkant kan zeer nuttig zijn.
De Heer de Raadt. Uit principe breng ik liefst
zoo weinig mogelijk touwtjes in de uterus, maar ik
geef toe, dat in heel enkele gevallen fixeeren gewenscht kan zijn.
De Heer Kingma vindt het zeer gemakkelijk de
richting der torsie te onderkennen door het voelen
der plooien. Hij verricht de repositie even gemakkelijk met de rechter- als met de linkerhand. Hij
laat liefst de vruchtvliezen heel. Bij stuitligging
vooral kan het heel moeilijk zijn de torsie op te
heffen ; hij nam dan soms eerst een achterbeen af
en dan lukte het.
De Heer de Raadt laat ook liefst de vruchtvliezen heel.
De Heer Bosma. Bij groote, zware koeien gebeurt het soms, dat men geen kop kan krijgen en
dan is het beslist noodzakelijk om het vruchtwater
af te laten loopen.
De Heer Broersma vraagt zich altijd af, wat toch
eigenlijk de reden is van de torsie. Hij las in het
Tijdschrift voor geneeskunde een artikel, waarin
beschreven werd het aanleggen van een buikvenster waardoor de drachtigheid van het begin tot
het einde kon worden gevolgd. Onderzoekers namen daarbij vooral bij het begin van de partus ro'teerende bewegingen van de uterus waar. Hij gelooft ook, dat de baarmoeder zelf de rotatie teweeg

139
brengt. Hij laat de patint steeds voor laag plaatsen. Ook hij vond de meeste draaiingen naar links.
Hij trof het ook nog al eens aan bjj primiparae,
kan dat ook een gevolg zijn van een moeilijke baring ?
De Heer de Raadt zag ze niet dikwijls bij primiparae, meestal bij oudere koeien ; op de 133 gevallen slechts 6.
De Heer Terpstra. Wij oefenen bij de repositie
niet zoo veel kracht uit, maar de baarmoederbanden en het kalf werken mee om de baarmoeder op
de plaats terug te brengen. Bij torsies vr het
einde van de drachtigheid, waarvan hij er 6 heeft
gehad, zijn ze hem alle te gronde gegaan, hij zag
dan geen mummificatie van de vrucht optreden.
De Heer Attema verricht de meeste reposities
met uitzondering van enkele lichte gevallen nog
door wenteling van de koe. Hij zag het eenige malen bij dezelfde koe. Hij zag ook een geval bij een
paard en bij een schaap, maar deze gevallen verliepen doodelijk.
De Heer S. H. Schaap wil er nog op wijzen, dat
het hoog gaan staan, waarop inleider voor kleine
personen wees, het draaien zeer vergemakkelijkt;
ook hij gaat altijd hoog staan.
De Heer Nauta zag 2 gevallen bij paarden, in
het eerste geval was er geen sprake van, dat hij
door draaien met de hand kon reponeeren. Bij
wentelen gelukte het vrij snel, maar het was 5 6
dagen geleden en toen de torsie er uit was, vloog
het veulen er uit met als gevolg ruptuur.
Het tweede geval betrof een merrie, die voor de
eerste maal veulende en die draaide er zeer gemakkelijk uit.
Hij heeft in een geval bij een koe de torsie verwijderd na laparotomie en dat lukte ook inderdaad
en het liep goed af, maar het was een reuzenwerk
en hij doet het niet weer.
De Heer Kingma had ook een geval bij een
paard, primiparae, maar ook daar trad ruptuur op.
Hierna demonstreert de Heer Nauta de embryotoom van Thygesen. Het was spreker altijd onaangenaam de kop te moeten afzagen, het terugduwen
lukt dikwijls niet en om de kop af te zagen gebruikte hij dan de kettingzaag. Thans gebruikt hij dit
instrument en het gaat er heel mooi mee. Het instrument bestaat uit een paar buizen eindigende
in een paar metalen knoppen en de zaag bestaande
uit 3 dunne in elkaar gedraaide staaldraden.
Thygesen gebruikt ze ook voor het afzagen van
een voorbeen. Spreker gebruikte het ook bij een
achterbeen en dat ging de eerste maal heel best,
de tweede maal minder goed. De zaag van 4 M .
lengte is voldoende, het instrument wordt geleverd
met een zaag van 10 M. lengte.
Het werken met dit instrument is absoluut gevaarloos en dat is met de kettingzaag niet het geval.
De Heer de Raadt zegt geen behoefte te gevoelen aan een instrument om de kop ar te zagen.

De Heer Terpstra gebruikte het ook bij een achterbeen, maar zijn ervaring is niet gunstig.
Vrije mededeelingen.
De Heer Terpstra demonstreert een preparaat
van een varken gestorven aan pest, waarbij panaritium bestond en ook zweren op de tong, zoodat
men aan mond- en klauwzeer zou denken.
De Heer Kingma demonstreert een geval van
milttorsie bij het varken, de milt is gangreneus geworden en daardoor ontstond een peritonitis,
darmlisschen waren aan elkaar gegroeid en er was
een kapsel omheen gevormd. Het varken had twee
maal biggen gehad, was normaal gegroeid en was
volledig gezond.
De Heer Santema demonstreert een verkalkte
cysticercus tenn. in het vet van een schaap aangetroffen.
De Heer Terpstra deelt mede, dat kort geleden
zijn hulp werd ingeroepen voor een varken, dat
voor een paar dagen gebigd had en waarbij door
persen de endeldarm naar buiten was gekomen.
Het bleek hem de baarmoeder te zijn en er had dus
een spontane ruptuur van het rectum plaats gehad.
Zonder abnormale verlossing was de baarmoeder
gekanteld.
De Heer Kingma zag een soortgelijk geval, de
baarmoeder met biggen lag er buiten.
Vergadering van Vrijdag 18 Januari 1924.
Kalverziekten en de behandeling daarvan".
De Heer Veenbaas licht een en ander in het kort
toe en komt daarbij tot de volgende vragen :
le. Is men van meening, dat men zich door de
methode Poels de kalverziekten van 't lijf kan
houden ?
2e. Is men van meening, dat men zich door het
gebruik van sera deze ziekten van 't lijf kan houden ?
Zoo ja, blijven er dan nog niet tal van andere
als Iahme, paratyphusachtige aandoeningen en
pneumonin niet door bacterin uit de Sept. pleuropneumonie groep veroorzaakt, te bestrijden over ?
De Heer Attema. De colibacillose laat zich bestijden met de methode Poels. Hij zag er schitterende resultaten van. Tegenwoordig wordt ze niet
zooveel meer toegepast.
De Voorzitter. De methode is wat omslachtig,
maar stellig tip top.
De Heer E. W. de Jong. Zijn ervaring is, dat de
methode niet steeds afdoende is. Bij een veehouder
te Akkrum, die er veel last mee had, was het resultaat niet gunstig, wel werd daar wat bereikt met
serum.
De Heer de Raadt gaat geheel mede met den
Heer Attema's meening. Toen we de seruminspuitingen kregen is de methode Poels wat op den achtergrond geraakt, maar ze was uitstekend.
De Heer Feddema. De serumbehandeling is tegenwoordig duur en nog al lastig. Hij raadt de
veehouders aan, Iaat ze een 14 dagen voor het

140

kalven in het land al is het ook nog zoo koud, dan


krijgt men geen zieke kalveren. Op deze manier
krijgt men het gemakkelijkst de beste resultaten.
De Voorzitter. Hoe moet men zich dit resultaat
verklaren.
De Heer Veenbaas. De scheede werkt zeer zeker
zelf reinigend. Wanneer we een virulente colicultuur in de scheede brengen, dan zal die na 14 dagen verdwenen zijn. De methode Feddema is aldus
te verklaren : Men neemt de dieren uit de besmette
omgeving weg en dan werkt de scheede zelf reinigend.
De Heer Postma. Uit de redeneering van den
Heer Veenbaas zou volgen, dat de infectie zich geregeld herhaalt als ze in de omgeving blijven.
De Heer Veenbaas. Dat is ook juist.
De Heer Attema zag vroeger ook wel gevallen,
dat de koeien naar den buurman werden gebracht
en met succes. Sera zijn dikwijls goed, maar laten
ook dikwijls in den steek.
De Heer Santema. De virulentie van de microorganismen op de verschillende boerderijen is zeer
uiteenloopend. Er zijn in zijn praktijk veehouders,
die met een minder serieuse Poelsbehandeling succes hebben, terwijl op andere plaatsen de bestrijding zeer moeilijk is.
De Voorzitter. Waarom heeft men in de bouwstreken, waar hyginischer gehandeld wordt, meer
last van kalverziekten ?
De Heer Veenbaas. Omdat daar meer kalveren
geboren worden.
De Heer Attema. Ik ben overtuigd, dat in Akkrum een fout is begaan. De methode Poels is uitstekend.
De Heer de Raadt. De resultaten met sera zijn
schitterend als ze tijdig worden toegepast.
De Heer Attema is het met die laatste bewering
niet eens.
De Heer Terpstra. Op verschillende boerderijen
hebben de veehouders zelf serum en spuiten het
in, doch hebben absoluut geen resultaat.
De Heer Veenbaas is vast overtuigd, dat bij de
bereiding van sera vooral gebrek is aan goede
stammen en hij gelooft, dat het resultaat veel beter
zou zijn als zij voldoende hoogwaardig materiaal
hadden. Wanneer de collegae hem materiaal verstrekken zou hij stammen naar de Seruminrichting
kunnen sturen.
De Heer Broersma. Er zit aan deze kwestie ook
een economische kant. Het wordt zeer duur voor
de veehouders als alle kalveren zouden moeten
worden ingespoten. De medicamenteuse behandeling is van veel beteekenis.
De Heer Ten Tije, conservator te Utrecht. Het
vorig jaar stierven de kalveren aan de school aan
colibacillose ; de hygine en het serum faalden ;
zelfs bereid met de eigen stam. Hij zou nu willen
probeeren auto-vaccinatie van de moeder met de
betreffende stam. Met auto-vaccinatie wordt in de
medische wereld zeer veel gewerkt.

De Heer Santema. Hebben de collegae ook ervaring met de inspuiting van serum bij het moederdier ?
Verschillende collegae : Het serum is veel te
duur om dit te probeeren.
De Heer Veenbaas stelt zich voor, dat we bij
de bipolairen misschien iets zouden kunnen doen
met vaccinatie.
De Heer Ten Tije. Bij kalveren heeft hij geen
ervaring, wel bij biggen en dan was het resultaat
zeer goed.
De Heer Kingma. Het succes met pleuro-pneumonieserum op tijd bij gezonde kalveren ingespoten is volledig, zoodat we vaccinatie niet noodig
hebben.
De Heer Veenbaas. De anti-stoffen met serum er
ingebracht zijn er snel weer uit en als ze dan niet
genfecteerd worden krijgen we geen simultaanenting.
De Heer E. W. de Jong. Bij de Duitsche methode
worden ze ook tegelijk met vaccin behandeld en
dat deed hij aanvankelijk ook ; later paste hij gemengd serum met succes toe. Men krijgt dan in de
meeste gevallen simultaanenting.
De Heer Broersma heeft dikwijls succes met saNcyt-tannalbine. Hij paste ook wel carboligny toe,
opiumtinctuur en pancreontabletten ; beide eerst
genoemde gebruikte hij het liefst.
De Heeren Hofstra en Nauta. Salicyl-tannalbine
is inderdaad een uitstekend middel, wel moet men
dan een beetje letten op het dieet (geen karnemelk).
Het vraagpunt paratuberculeuse enteritis wordt
aangehouden tot de volgende vergadering.
Hierna krijgt collega J. H. ten Tije, prosector
aan het pathologisch instituut der Veeartsenijkundige Hoogeschool het woord voor zijn voordracht
over De diagnostiek der besmettelijke varkensziekten aan het cadaver".
Voor deze zeer interessante en aangenaam voorgedragen lezing kan naar het Tijdschrift voor Diergeneeskunde worden verwezen.
Bij de bespreking zegt de Heer Attema, dat hij
van inleider niets over viruspest heeft gehoord. Bij
oude varkens komt meer vlekziekte voor ; bij jonge
varkens meer pest. Hij meende de diagnose te kunnen stellen, na het gehoorde raakt hij de kluts
kwijt.
De Heer Ten Tije. Van viruspest heeft hij geen
ervaring, rondom Utrecht komt deze niet voor. De
opmerking over den leeftijd is juist, maar niet altijd gaat die regel op.
De Heer Zweers wil er nog op wijzen, dat het
in de groote meerderheid der gevallen zeer goed
mogelijk is, pathologisch-anatomisch de diagnose
te stellen. Zoo noemt hij o.a. de belangrijke miltzwelling bij vlekziekte en niet bij pest, de groote
rijkdom aan petechin bij pest en niet bij vlekziekte. Het is natuurlijk juist, dat daarvan afwijkingen
voorkomen, doch hij meent, dat dikwijls in een

141
wetenschappelijke voordracht die afwijkingen te
veel op den voorgrond worden geschoven, waardoor de practici, die snel een diagnose moeten
stellen, in de war worden gebracht.
De Heer Ten Tije. Het is juist, dat men in den
regel bij vlekziekte sterker miltzwelling vindt, doch
lang niet altijd. Zoo is het ook met de andere zaken.
De Heer Terpstra. De nieren geven voor hem
geen doorslag. Hij zond dezen zomer verschillende
malen nieren naar Rotterdam en kreeg steeds bericht vlekziekte.
Bij een varken, wat braakt, dus een maagaandoening heeft, denken we bijna steeds aan vlekziekte, dit klopt niet met de bevindingen van den
Heer ten Tije.
De Heer Ten Tije is er van overtuigd, dat wanneer hij een dergelijke statistiek als hij vertoonde,
zou aanhouden voor Friesland, deze geheel anders
zou uitvallen. Door verschil in virulentie krijgen
we zeer sterke wisselingen.
De Heer Santema. Varkenhouders zeggen, dat
de biggen sterven, als de uiers van de moeders niet
goed zijn ; zouden dat streptococcen kunnen zijn ?
De Heer Ten Tije. Streptococcen zijn zeer verschillend en dus is dat moeilijk te zeggen. Het
schijnt inderdaad voor te komen. Het Is nooit beproefd om het secretum van mastitis in te spuiten
bij een big.
Vergadering van Vrijdag 30 Mei 1924.
Yatren behandeling bij actynomycose. Bij afwezigheid van den inleider, den Heer Th. Bosma,
doet de Heer A. Hibma eenige mededeelingen.
Bij verschillende chronische gevallen leerde de
ervaring hun dat met J. K. behandeling geen genezing is te krijgen, zelfs bij een halfjaarlijksche en
langere behandeling. Voor eenige jaren nu verscheen een mededeeling in de Berliner over behandeling met Yatren. Zij hadden nu juist eenige
gevallen bij waardevolle dieren, waarbij na langdurige behandeling met J. K. geen afdoend resultaat was verkregen en besloten tot de Yatrenbehandeling. Zij spoten 2 maal per week 100 c M .
van een 5 % oplossing in. De eerste koe, die 10
maand met J. Ka behandeld was, is na 10 weken
absoluut genezen en is nog goed. Ook bij de tweede koe, die eveneens met J. K. behandeld was en
waarbij recidive was opgetreden, kregen zij na 12
inspuitingen met Yatren genezing, terwijl tot heden
ook dit dier nog goed is.
Verder hebben zij een koe met huidactynomycose, die een halfjaar met J. K. behandeld was, 16
maal met Yatren ingespoten. Thans zijn de fistels
verdwenen en alles is droog.
Ook werd het toegepast bij enkele gevallen met
actynomycose van de neus (middenschot en palatum molle). Ook hier ging met J. K. behandeling
tot op een bepaald punt de genezing goed, maar
3

dan komt men niet verder. Yatrenbehandeling gaf


hier geen voldoende resultaat.
Zij spoten steeds subcutaan in, liefst op verschillende plaatsen, omdat men anders na herhaalde inspuitingen verdikkingen krijgt. Het is het best
een 5 % oplossing te bestellen. Per inspuiting kost
het ongeveer 2 gulden.
Zij achten bij waardevolle dieren deze therapie
wel aan te bevelen.
De Heer Terpstra acht de dosis J. K., die door
de Heeren Bosma en Hibma wordt gegeven, n.1.
68 gr., te klein. Hij begint met 1214 gr. en dan
geneest men veel meer koeien met actynomycose
en krijgt niet zooveel recidive.
De Heer Hibma. Bij toediening van 68 gr.
krijgt men eerst voldoende genezing, waarom zal
men dan grooter hoeveelheid nemen, vooral met
het oog op jodismus.
De Heer Attema geeft 10 gr. per dag. Hij zorgt
dat vrij J. aanwezig is en behandelt tevens lokaal
met Joodvasogeen. Hij is met de behandeling tevreden, behalve bij neusactynomycose en bij de
z.g. snurkers.
De Heer Broersma acht eveneens 68 gr. te
weinig.
Treedt jodismus op, dan wisselt hij af
met As. behandeling. Over het algemeen houdt
men veel te spoedig op met de behandeling, omdat ze schijnbaar genezen zijn en de veehouder
meent, dat het niet meer noodig is.
De Heer Oostenbrug bereikt met J. K. bij tongactynomycose in niet al te chronische gevallen
goed resultaat.
Bij kaakactynomycose kreeg hij
geen succes. Voor eenigen tijd paste hij bij zoo'n
patint Yatrenbehandeling toe, doch zag na 10 inspuitingen geen resultaat, integendeel.
De Heer de Raadt. Bij minder waardevolle dieren is het beter tot slachten te adviseeren.
De Heer Santema stelt den Heer Broersma de
vraag of na de As. behandeling de actynomycose
ook erger is geworden. Immers As. is een tegengif voor J., terwijl het daarnaast zich in het lichaam
ophoopt.
De Heer Broersma zag van die As. behandeling
nimmer nadeelige gevolgen.
De Voorzitter stelt de vraag of men ook meerdere gevallen krijgt op n boerderij en meerdere
jaren achtereen.
De Heer Attema had wel eens 4 op n boerderij
doch later niet meer.
Verschillende collegae vermelden boerderijen,
waar men geregeld ieder jaar n of meer gevallen krijgt.
Vraagpunt: Paratuberculeuse enteritis".
Het is een echte boerderij ziekte, op dezelfde
boerderij komt ze geregeld voor, zoodat de veehouder de dieren reeds vroegtijdig ontdekt. Als regel wordt een te klein kalf geboren ; eerst geven
ze wat te weinig melk en eerst later treedt diarrhee op.
Bang meende met vogeltuberculine het lijden te

142
kunnen onderkennen, doch dit is niet juist gebleken. De later gebruikte paratuberculine is veel te
duur.
Een radicale methode om er uit te komen, is bet
verkoopen van zijn geheelen stal. Dit is o.a. gebleken bij een veehouder, waar het vee wegens
mond- en klauwzeer was afgemaakt, terwijl men
het ook kan waarnemen als een nieuwe veehouder
op de plaats komt.
Iemand, die het lijden geregeld op zijn boerderij
heeft, kan ze reeds zeer vroeg onderkennen. Ze
worden dan verkocht en komen zoo bij anderen,
waar het lijden eerst veel later wordt opgemerkt.
De bacteriologische onderkenning van het lijden
is zeer moeilijk.
1 Vffle mededeelingen.
De Heer Zweers demonstreert een varkensmilt,
die wel buitengewoon sterk tuberculeus is aangedaan en ook tuberculose van het spierweefsel bij
een varken.
De Heer ten Have demonstreert een varkensnier
met een fibro-adenoom. In beide nieren was een
dergelijke gezwelvorming aanwezig. Bij het leven
waren bij dit dier geen ziekteverschijnselen waargenomen.
Kopziekte. De Heer Terpstra zou wel wat meer
willen weten van dit jaar dikwijls optredende plotselinge ernstige ziektegevallen bij koeien, die lang
geleden hebben afgekalfd en die ernstige hersenverschijnselen vertoonen (slingeren, schoppen).
De Heer Attema deelt eenige gevallen mede,
waarbij dezelfde verschijnselen aanwezig waren ;
hij kreeg met luchtinsufflatie volledig succes.
De Heer de Raadt zag verleden jaar bij dezelfde
eigenaar bij 2 koeien dezelfde verschijnselen. Na
luchtinsufflatie genazen ze. Dit jaar kreeg hetzelfde
dier het weer, het lag in de sloot en vertoonde dezelfde verschijnselen. Na insufflatie genas het dier,
maar kreeg het nog weer, waarbij na herhaalde insufflatie genezing optrad.
De Heer Kingma zag dezelfde patinten ; ze
speekselden erg en hadden verlammingsverschijnselen. Ze genazen wel, maar zeer langzaam.
De Heer Oostenbrug.
De dieren hebben een
zwakke pols en hartswerking, dit is een typisch
verschil met kalfziekte, en ook de krampen zijn anders. Hij had meerdere gevallen, waarbij per acuut
de dood intrad. Hij had dit jaar maar enkele gevallen, die er boven op kwamen. Luchtinsufflatie
gaf niet. Wanneer ze 2 maal 24 uur blijven leven,
genezen ze, maar zeer langzaam.
Men ziet ieder voorjaar deze ziektegevallen wel,
maar dit jaar veel meer en heviger. In Holland kennen ze dit lijden ook onder den naam van kopziekte.
De Heer de Jong. De patinten hebben een frequente pols (120130) en hersenverschijnselen,
erg trillen. Aderlating helpt wel. Ook gaf hij ze
2 a 3 gr. digitalis.
Bij de sectie vindt men een abnormaal groot en

slap hart; geen degeneratie, wel bloedingen en


longoedeem.
De Heer Terpstra. Men vindt precies hetzelfde
hart als bij de bietenvergiftigingen. Hij zag van
luchtinsufflatie geen succes.
De Heer de Raadt heeft wel coffene ingespoten
om de hartsactie aan te zetten.
De Heer de Jong deelt mede, dat hij in 1920
voor mond- en klauwzeer het bloed defibrineerde,
nu yangt hij het op in 40 cMs. 10 % opl. van Na.
citraat per L. Het bloed stolt dan niet en men
kan veel sterieler werken. Men moet geen te sterke
opl. van Na. citraat nemen.
Vergadering van Vrijdag 5 September 1924.
a. Zijn er schadelijke gevolgen verbonden aan
de herhaalde tuberculineinjecties in den zin bijv.
van verergering van de kwaal.
De Heer Veenbaas. We zullen het er wel over
eens zijn, dat, wanneer bij het klinisch onderzoek
niet veel wordt gehoord, we na een tuberculineinjectie den volgenden dag wel haardverschijnselen waarnemen. Er treden dus ongetwijfeld na tuberculineinjectie haardreacties op.
De methode Pondorff is er op gericht om haardreacties te krijgen, doch men is daarvoor bang.
Calmette en Valle hebben het ook bij dieren toegepast, maar men moet daarmede zeer voorzichtig
zijn. Trouwens de navolgers van Pondorff zeggen
ook, wanneer wij de prognose ongeschikt vinden,
dan stellen wij geen behandeling in, ook zij zijn
dus bevreesd.
Hij zelf zag enkele voorbeelden, waarbij na tuberculineinjectie beslist schadelijke gevolgen optraden.
Vraagpunt b. Mastitiden.
De Heer Veenbaas stelt de vraag, wat de practici denken van de resultaten der serum- en vaccintherapie.
De Heer H. Postma heeft de vaccintherapie toegepast, doch kreeg geen resultaat, wel zag hij eenmaal een sterke zwelling voor de uier. Men mag die
vaccins, die nog al duur zijn, niet toepassen bij
koorts en als er abscessen aanwezig zijn. De indicaties zijn dus nogal beperkt. Met sera zag hij enkele malen aardige resultaten.
De Heer Attema heeft in den laatsten tijd allerlei mastitiden behandeld met auto-vaccin (hij
stuurt uiersecreet naar Rotterdam). Bij de gewone
mastitiden bij melkkoeien kreeg hij bevredigende
resultaten en zag geen schadelijke gevolgen. Bij
staphylococcenmastitis, die nogal kwaadaardig is,
is veelal bij aankomst van het vaccin het lijden
reeds belangrijk verergerd. Bij streptococcen kreeg
hij vroeger ook wel resultaat met serum ; hij had
een patint, waar serum niets gaf; hier paste hij
auto-vaccin toe en na de tweede inspuiting trad
genezing op. In den regel ziet men na de eerste
injectie reeds eenig resultaat. Hij meent met de behandeling met auto-vaccin resultaten te krijgen, die

143
hij vroeger nooit bereikte. Ze worden intraveneus
ingespoten, alleen coli subcutaan.
De Heer Nauta heeft nog al dikwijls auto-vaccin
toegepast; als men zich voorstelt er een mastitis
mede te genezen komt men bedrogen uit. Wel is
hij van meening, dat men door de behandeling een
eenigszins gunstige invloed uitoefent. Alleen hij
vond het onaangenaam en onpraktisch, dat de bereiding zoo lang duurt. Hij heeft getracht het zelf
te bereiden. De beste methode is het uiersecreet
er zelf uit te melken en zelf steriele fleschjes mede
te nemen. Dan legt men een cultuur aan op serum
en serumagar.
Men maakt een preparaatje en
weet men welke bacterie het is dan spuit men direct serum in en wacht dan op het auto-vaccin.
De Heer Santema zag bij pyogenes- en coli mastitiden noch met serum noch met vaccin resultaat.
Bij staphylococcen kreeg hij met serum aardige resultaten en bij streptococcen met auto-vaccin.
Hij neemt op 10 c M . / c M . spiritus fortior en
gebruikt dat direct als vaccin met aardig resultaat.
De Heer Veenbaas. Het komt soms voor, dat op
een boerderij geen enkele koe wil drogen, dat ze
allemaal slongeren. Zou men daar door auto-vaccin ook het een en ander kunnen voorkomen.
De Heer Terpstra. Wanneer dit bij hem op een
stal voorkomt, behandelt hij de andere met collodium en heeft daarmee resultaat.
De Heer Veenbaas. Heeft men ook ervaring met
het volspuiten van den uier met serum, zooals men
dat in Denemarken wel doet.
De Heer Oostenbrug heeft deze methode wel een
20-tal malen toegepast en meende bij streptococcenmastitis ook wel vrij aardig resultaat te krijgen. Hij is er van teruggekomen, omdat juist die
toch wel genezen.
De Heer Attema. Het duurt een week voor men
de vaccin krijgt. Hij laat van de Seruminrichting
pyogenes- en streptococcenvaccin komen en spuit
direct in als hij klinisch de diagnose meent te hebben gesteld. Hij zag een geval, waar hij meende
met pyogenes te doen te hebben, spoot dat vaccin
in en zag resultaat, terwijl later bleek, dat het coli
was.
De Heer Nauta. Juist daarom is het zoo moeilijk
van succes te praten. Hij zag juist dit jaar zeer
ernstige gevallen, die eenvoudig na uitmelken
schitterend genazen.
De Heer Veenbaas. Zou men bij koeien, die een
wondje aan de tepel hebben de boel niet bijv. een
week kunnen laten zitten ; als er een pijpje in komt
zijn ze toch verloren.
De Heer de Raadt. Meerdere collegae passen dit
wel toe en het gaat dikwijls goed.
De Heer Santema. Verschillende veehouders zeggen op bepaalde stukken land veel last te hebben
van wrang. Is daar met prophylactische entingen
iets aan te doen ?
De Heer Kingma paste ze wel eens toe, maar
3

kreeg geen resultaat. Hij gaf de voorkeur aan de


collodiumbehandeling.
De Heer Broersma. Zijn er collegae die ervaring
hebben met het inspuiten van medicijnen.
De Heer Veenbaas probeerde vroeger allerlei
middelen, maar men komt niet op de plaats waar
men wezen moet en krijgt ook wel eens verkeerde
resultaten.
De Heer Attema. Bij koeien met dichte tepels
steekt hij nooit direct, maar laat eerst met bacillolzalf masseeren en dan komt er na een week
reeds wel wat uit. Alleen dus masseeren niet met
de bedoeling om er iets uit te krijgen.
Vergadering van Vrijdag 28 November 1924.
De Heer Santema houdt een inleiding over Het
blijven liggen na een zwaren partus".
Spreker wenscht te behandelen de gevallen,
waarbij path.-anat. geen afwijkingen worden waargenomen, dat zijn dus die gevallen, welke bijna
alle na langeren of korteren tijd geheel of gedeeltelijk genezen, dus niet de gevallen met fracturen
of andere afwijkingen.
Dit wil nog niet zeggen, dat bij bedoelde gevallen geen path. afwijkingen voorkomen, veeleer kan
men verwachten, dat nog nooit een diepgaand onderzoek heeft plaats gehad, omdat men er niet
licht toe overgaat een dier in 't begin van het lijden op te offeren, temeer waar een bevredigende
oplossing van geen groot praktisch belang zal blijken te zijn en bovendien zullen de meeste practici
ook te weinig ontwikkeld patholoog-anatoom zijn
om de bewuste afwijking vast te stellen.
Het bestaan van verschillende theorien wijst er
wel op, dat path.-anat. nog niets zekers is gevonden.
Als directe oorzaak kunnen we aangeven een
zware verlossing, die op een bepaalde manier verloopt. Een langdurige sterke trekkracht werkt het
lijden zeer in de hand, een forsche trekkracht van
korten duur niet.
Gelukt het na. niet te overmatige trekkracht het
kalf tot het kruis te trekken en blijft het kalf dan
nog geruimen tijd hangen voor de verloskundige
komt, dan kan men bijna zeker verwachten, dat
het moederdier zal blijven liggen.
Veelal is het gewoonte, dat bijv. eerst 2 man
probeeren of het kalf wil schieten, gelukt dit dan
helpen de omstanders instinctmatig mee en zoo
ziet men soms vier, vijf man aan de touwen hangen. Dit is evenwel gunstiger dan wanneer vier of
vijf man probeeren het kalf als het kruis op kruis
zit vastgeklemd nog te extraheeren. Zoo ziet men
vaak, dat koeien verlost door trekkracht van twee
man, niet kunnen staan, terwijl in andere gevallen
waarbij de trekkracht veel grooter is, het moederdier geen letsel bekomt.
Frank schrijft het lijden toe aan een verlamming
als gevolg van een beschadigde uterus. Dit zou
dan zijn tengevolge van een reflex uitgaande van

144
de beleedigde uterus.
Frank komt daartoe door
analogie met waarnemingen bij mensch en konijn.
Intusschen bij een rund met beschadigde uterus
zal als eerste reactie optreden een algemeen ziek
zijn, terwijl een rund met beschadigde zelfs geperforeerde uterus niet verlamd behoeft te zijn.
Deze theorie zullen we dan ook wel buiten beschouwing kunnen laten.
Verder wordt genoemd een congestieve toestand
van het ruggemerg.
Dieckerhof denkt aan een degeneratie-toestand
van de rugspieren.
Een andere theorie is, dat arthritis van kogel-,
kroon- of klauwgewricht de oorzaak zou zijn.
Als zeer gangbaar geldt de theorie, die het lijden
toeschrijft aan een distorsie van het ileo-sacraalgewricht.
Hiermede wordt naar sprekers meening de zaak
niet verklaard. Spreker zag wel koeien, waarbij
eenzijdig de tuber sacralis totaal was los geraakt
en naar boven verplaatst en al worden deze dieren
sterk belemmerd in hun beweging, toch werd het
zieke been wel degelijk belast.
Harms zocht de verklaring in een beleediging
van de zenuwen van het achterbeen en ook sprekers meening is, dat de aetiologie in die richting
moet worden gezocht al is het juist, dat de zenuwen juist van den kant van de inwendige geboorte zeer beschut liggen.
Het lijden is dan niet zoozeer toe te schrijven
aan een beleediging van de bewuste zenuwen,
doch aan een te groote en langdurige druk.
Dat het lijden een zenuwlijden is, grondt spreker op klinische waarnemingen. Allereerst wijst hij
op de lichte gevallen, n.1. het dier kan wel staan
maar heeft met een of beide achterbeenen eigenaardige locomotiestoornissen. Deze zelfde storingen zien we, als het dier weer zoover genezen is,
dat het wel kan staan, maar de locomotie nog niet
geheel beheerscht.
In dat verband, zegt spreker, lijkt mij een distorsie van het ileo-sacraal gewr. niet te verklaren,
dit gewricht immers is geheel van de beweging uitgesloten, terwijl de belasting in de genoemde gevallen vrij normaal is. Zet men de dieren op hun
achterbeenen, dan staan ze zonder hulp, maar niet
zoodra begint de beweging of het is weer mis. Het
been wordt gestrekt naar buiten-voor, terwijl het
onderbeen meest in de kogel doorknikt, zoodat de
metatarsus den grond raakt.
De abductie van
het been wijst op een verlamming van de nerv.
obturatorius ; deze innerveert n.1. de abductoren
groep. Dit is de meest onbeschermde zenuw in de
geboortegang.
De verdere locomotiestoornissen
wijzen op een verlamming van N . Ischiadicus, in
elk geval van de N. peroneus. Spreker wijst op de
overeenkomst in de houding van het been bij verscheuring van de peroneus tertius bij kalveren.
Spreker denkt hierbij meer aan een drukking
welke de geleiding dezer zenuwen tijdelijk stoort,

niet aan een verwonding of verscheuring. Deze


druk wordt wel degelijk op de N. Ischiadicus uitgeoefend, immers deze ontspringt juist waar het
ileo sacraal gewricht ligt.
Het reeds vermelde feit, dat een geforceerde
trekkracht, die kort duurt niet dat gevaar oplevert
als een langdurige, wijst meer in de richting van
zenuwdrukking dan van distorsie, de laatste zal
plotseling ontstaan.
Duidelijk is ook, dat wanneer een kruis op kruis
getrokken kalf niet wordt afgesneden, een zeer
sterke druk wordt uitgeoefend in het bovenste deel
van den geboortegang. Het kruis op kruis blijven
zitten gedurende langeren tijd werkt den druk op
de plexus sacralis in de hand.
Ik heb de ervaring, zegt spreker, dat men een
dier niet gauw hindert, als men bij embryotomie
flink aan een nog niet goed los geprepareerd deel
laat trekken. In dit geval drukt het kalf meer op
de darmbeenszuilen, het bovenste deel van den
geboortegang is nog vrij. Een distorsie van het
ileo sacraal gewricht zou hier nog mogelijk zijn,
doch treedt blijkbaar niet op.
De laatste jaren heeft inleider ook zijn therapie
gezocht in de richting van deze aetiologie. Een
scherp kltiissmeersel naast een zachte ligplaats en
het 3 of 5 maal per dag wentelen van het dier en
direct voor en na het draaien de beide beenen passieve bewegingen laten maken. Dit laatste ook bij
dieren, die reeds weer genezende zijn d. w. z. weer
kunnen staan en bij dieren, die wel kunnen staan
doch sterke bewegingsstoringen vertoonen, soms
resultaat.
Ook het ondersteunen van het dier na 3 dagen, volgens de methode Johne, werkt het genezingsproces in de hand door passieve beweging.
Ware er distorsie dan zou dit toch wel zeer onwaarschijnlijk zijn.
Resumeerende komt spreker tot de volgende
conclusies :
le. Bij een normaal verloopende partus met relatief zware vrucht, verdient het meer aanbeveling
een korte, forsche trekkracht uit te oefenen, dan
een minder forsche van langeren duur.
2e. Bij kruis op kruis blijven zitten, dient de
eigenaar het prolabeerende deel van het kalf direct af te snijden en het resteerende terug te duwen. Het afwachten van den deskundige is in den
regel noodlottig voor het moederdier.
3e. Men mag niet te spoedig adviseeren tot afmaking van bovenbedoelde patinten ; de wisselvallige genezing kan fnuikend zijn voor het prestige van den veearts.
De therapie moet beoogen een regeneratie van
de bewuste zenuwen.
Hierna geeft de Voorzitter gelegenheid tot gedachtenwisseling.
De Heer Broersma. De Heer Santema heeft een
zeer mooie praktische uiteenzetting gegeven. Hij
is het met hem eens, dat een zenuwdruk de oor-

145
zaak is. Bij het lang blijven zitten kruis op kruis
is hij van meening dat er wel eens een traumatische beenvliesontsteking van het darmbeen bij kan
komen.
De Heer Santema. Dat is best mogelijk, maar
het is niet denkbaar, dat een dier door een periostitis niet zou kunnen staan.
De Heer Plet zou aan de therapie nog iets w i l len toevoegen. Hij laat de achterbeenen aan elkaar
binden boven de kogel met een tusschenruimte van
een halve Meter, dan blijven de beenen bij elkaar,
wat anders gewoonlijk na een paar dagen niet het
geval is en hij zag daarvan inderdaad resultaat.
De Heer Santema. A l s het den eigenaar niet verveelt, komt het heel dikwijls terecht.
De Heer Kingma is het eens met den Heer Santema. Het is zeer gevaartijk als de moeder ligt op
de beide achterbeenen en er wordt dan aan getrokken. Dan zijn juist de zenuwen in gevaar om
gerekt te worden. Bij de therapie komt het vooral
aan op de verpleging, een zacht bed, liefst zand.
De Heer Feddema vond het een keurige inleiding. Wanneer de verlossing afgeloopen is, legge
men het dier achter zooveel mogelijk hoog, om
zwelling te voorkomen.
De Heer de Raadt. Het overeind gaan tijdens het
trekken is fataal.
De Heer Wigersma zag dezen zomer twee dieren
met een volkomen luxatie van ileo sacraal gewricht
die zich nog vrij knap konden redden. Bij de sectie
neemt men een spierdegeneratte van de achterhand
waar, de roode kleur is witachtig geworden.
De Heer Terpstra. Wanneer het kalf achterste
voorst komt, een veel langere trekkracht en geen
liggen blijven. Is het een indirecte druk ?
De Heer Veenbaas. W a t zijn de praedisponeerende momenten ; wat beheerscht het feit, dat het
dier soms zoo weer oveeind gaat, in andere gevallen niet ?
De Heer Santema. Een trekkracht achterst voorst
duurt lang zoo lang niet, dan wanneer het kalf
kruis op kruis zit, zoo blijft hangen. Bovendien
blijven de trochanters tegen het darmbeen hangen
en er komt lang niet zooveel vulling in het bekken
en dit laatste is juist van belang.
Praedisponeerende momenten zou hij niet weten
te noemen.
De Voorzitter zegt den Heer Santema dank voor
zijn interessante inleiding en geeft thans het woord
aan den tweeden inleider den Heer Kingma over
Serumtherapie bij mond- en klauwzeer.
Spreker zegt, dat het niet zijn bedoeling is een
geleerde verhandeling te geven, maar een inleiding
die aanleiding geeft tot gedachtenwisseling, die
nut kan afwerpen bij een eventueele volgende epidemie.
Zooals bij iedere besmettelijke ziekte is het niet
voldoende enkel ons heil te zoeken in de serumof cultuurspuit of in beide, doch moeten we vooral
ook de hygine betrachten, die lang niet altijd de-

zelfde is. Spreker memoreert de voordracht van


Prof. Dahmen en Frosch te Utrecht, aan welke onderzoekingen nu weer twijfel is gerezen.
W e zullen ons dus weer met onze gebrekkige
middelen moeten behelpen.
De immuniteitsleer leert ons, dat door het i n brengen van antigenen allerlei specifieke stoffen
als anti-toxinen, bacteriolysinen, haemolysinen,
agglutininen, praecipitinen en misschien nog wel
meer inen" worden opgewekt, die het dier helpen
in zijn strijd tegen het virus of bacillen of eiwitten
enz.
Nog slechts korte jaren geleden, n.1. bij de epidemie '19'20, zijn we begonnen met de serumtherapie. Aanleiding was toen de groote sterfte onder de pasgeboren en jonge kalveren. Die sterfte
was niet nieuw, integendeel ze was steeds de
schrik der boeren bij 't uitbreken van mond- en
klauwzeer in het voorjaar. N a de serum- en bloedinjecties behooren die sterfgevallen tot het verleden.
Welke stoffen hier de werkzame zijn, kan ik niet
uitmaken zegt spreker. Klinisch zou ik zeggen, dat
het de antitoxinen zijn, omdat het ziektebeeld of
liever het sterftebeeld er een is van toxinaemie.
Het resultaat met de inspuitingen in 1919 heeft
gemaakt, dat ook dit jaar, toen de tongblaar pas
in den zomer optrad, de meeste veehouders hun
kalveren lieten behandelen. Ditmaal was de ziekte
minder kwaadaardig en zou het aantal sterfgevallen misschien niet onrustbarend groot zijn geweest, maar toch is mijn vaste overtuiging, dat de
seruminspuitingen ook dezen zomer gerechtvaardigd waren, gezien de sterfgevallen, die bij nietbehandelde dieren voorkwamen.
Acute sterfgevallen zijn bij tijdige serumbehandeling zeldzaam.
Seruminspuitingen bij volwassen dieren hebben
niet voldaan aan de verwachtingen die we er van
koesterden, maar ik geloof toch, dat ook hier in
vele gevallen acute sterfgevallen worden voorkomen. Dat er een passieve immuniteit ontstaat is
zonder twijfel, maar deze duurt uit den aard der
zaak maar kort.
Onze methoden zijn vrij empirisch ; de een gebruikt bloed, anderen gebruiken serum. Zijn de
werkzame bestanddeelen gebonden aan de bloedlichaampjes, wat niet waarschijnlijk is, dan verdient bloed de voorkeur, anders is serum te prefereeren, vooral ook omdat misschien met een kleinere dosis kan worden volstaan, in 't algemeen nemen we om praktische redenen de dosis aan den
lagen kant.
Welke is nu de beste tijd om bloed af te tappen,
heeft bloed van dieren, die immuun zijn ook waarde, 't Zijn open vragen. Dat het eene serum werkzamer is dan het andere, is ontegenzeggelijk waar.
daarom zou menging gewenscht zijn. 't Zou gewenscht zijn eens te probeeren of herhaalde i n jectie van kleine doses ook resultaat kunnen geven.

146
W e willen natuurlijk geen passieve immuniteit,
maar een actieve, maar we weten van de simultaanenting o, zoo weinig. Dat er in sommige gevallen een actieve immuniteit ontstaat is zeker, ik
bedoel in die gevallen, waar men na de inspuiting
(die ik steeds zoo gauw mogelijk na 't eerste geval toepas) bijna onmerkbare symptomen waarneemt (licht speekselen en nu en dan een koe die
wat minder melk geeft) en verder blijft de heele
koppel gezond.
Dergelijke gevallen nam ik meer dan eens waar,
soms in den geheelen koppel, soms in een klein
deel.
Teleurstellingen zijn er vele en er zijn gevallen,
dat men van de serumbehandeling absoluut geen
gunstig resultaat ziet.
Ook een teleurstelling is het, dat de naziekten
van het mond- en klauwzeer als mastitis, klauwaandoeningen, zeere tepels door de behandeling
met serum in vele gevallen niet gunstig benvloed
worden.
Wat den aard van de smetstof betreft het v o l gende, 't Heeft er alle schijn van, dat de smetstof
voorkomt in meerdere variteiten.
Hiervoor pleit
bijv. de waarneming van collegae, die met serum
van de Rijksseruminrichting slechter resultaat verkregen dan met eigen bereid bloed of serum. M i s schien zijn hiervoor ook andere verklaringen. Raad
selachtig is ook vaak de korte immuniteit, er zijn
gevallen bekend van 8 weken en minder ; herhaalde besmetting kan een rol spelen, doch 't is eigenaardig, dat de dieren, die verleden herfst tongblaar hebben gehad, dezen zomer weer werden
aangetast, 't Zelfde zag men in '20 en '21.
Algemeen bleven de dieren, die in '21 ziek geweest waren, nu gezond, koeien die alleen in '20
ziek geweest waren kregen het nu weer, de koeien
die in '20 en '21 beide keeren ziek geweest waren,
niet. Dit zou m. i . pleiten voor een verschil in aard
tusschen de 2, terwijl bij de eene immuniteit optreedt en bij de andere niet. Misschien geeft immuniteit tegen smetstof a, dit niet tegen smetstof b.
In 't eene geval duurt de immuniteit jaren lang,
zooals dat vroeger ook was, in 't andere geval
slechts kort of geldt niet voor een bepaald virus.
Een sprekend geval zag ik nog bij een veehouder
te Marsum, deze had een koe gekocht van zijn
broer. Die koe was alleen in '20 ziek geweest en
werd nu weer ziek, terwijl zijn eigen koeien, de
oudere n.1., die in '20 en '21 ziek waren, gezond
bleven. Bij zijn broer werden alle andere koeien
weer aangetast en erg ook.
Schadelijke gevolgen zijn van de seruminspuiting
door mij niet waargenomen, behalve dat een enkele
maal, vooral de kalveren een weinig stijf werden,
't Is zeer aan te bevelen om zoo zuiver mogelijk te
werken, van steriel werken is natuurlijk geen sprake. Ik heb me ook dit jaar weer bepaald bij de i n spuiting met serum, omdat ik veronderstel, dat de
werkende bestanddeelen hoofdzakelijk aan het se-

rum gebonden zijn en de febrine en bloedlichaampjes gerust gemist kunnen worden, terwijl deze methode voor heeft, dat ze veel netter is en dat is
ook een niet geheel te verwaarloozen factor.
Ik kom tenslotte tot de volgende conclusies :
a. De inspuitingen met serum of bloed tegen
mond- en klauwzeer geven bij pasgeboren en jonge
kalveren schitterende resultaten ; sluiten zoo goed
als alle acute sterfgevallen uit.
b. Ook voor oudere kalveren zijn de resultaten
van dien aard, dat een warme aanbeveling ervan
volkomen op haar plaats is.
c. Voor volwassen dieren is ze niet afdoende,
door herhaalde inspuitingen kan men de dieren
ziekte-vrij houden, doch dit is niet in 't groot toe
te passen. Een eenmalige inspuiting heeft in een
deel der gevallen succes en spaart een grooter percentage der dieren, dan anders het geval zou zijn.
d. De juiste tijd van inspuiting heeft op deze resultaten vermoedelijk invloed ; daarom was het
zeer wenschelijk dien juisten tijd beter te weten.
e. De invloed van seruminjectie ten opzichte
van de naziekten is twijfelachtig.
f. Ik acht het niet onwaarschijnlijk, dat er meerdere variteiten van het mond- en klauwzeer virus
bestaan.
De Voorzitter zegt ook dezen inleider hartelijk
dank voor zijn keurige inleiding en geeft gelegenheid tot discussin.
De Heer Nauta zegt dat zijn ervaringen de v o l gende zijn : Serum- of bloedinspuiting gaf de vorige campagne bij jonge dieren werkelijk resultaat.
Dit jaar zag hij bij de oude dieren geen enkel gunstig resultaat en hij gelooft, dat wanneer er geen
enkele spuit gebruikt was, er toch dit jaar heel
weinig kalveren gestorven zouden zijn. Wanneer
blijkt, dat de epidemie van dien aard is, dat oudere
koeien sterven dan verdient het aanbeveling in te
spuiten.
De Heer Plet. Zij meenen met de seruminspuitingen wel resultaat te hebben ; bij hem zijn w e l
vrij wat kalveren gestorven. Collega Ientema in
Oostburg heeft ingespoten met afgeroomde melk
en beweert dezelfde resultaten te hebben gehad.
De Heer Veenbaas. Agglutjninen komen evengoed in het melkserum als in het bloedserum voor ;
dus dit zou te verklaren zijn.
De Heeren Kingma, Tenhaeff en Bosma zeggen,
dat in niet gente koppels vrij wat sterfgevallen
zijn voorgekomen, meer dan men zou denken.
De Heer Bosma meent dat een te geringe dosis
wordt ingespoten ; hij meent, dat men bij de bereiding van bloed sterieler kan werken dan bij de
bereiding van serum en het is veel gemakkelijker.
Zij zagen goede resultaten bij kalveren.
De Heer Santema kreeg deze campagne den i n druk, dat het meer economisch was koeien in te
spuiten dan de oudere kalveren.
Bij de koeien
kreeg hij vaak dit resultaat, dat de melkgiften veel
minder daalden. De inspuiting voorkwam de com-

147
plicatie niet. Hij zou gaarne vragen of de collegae
ook ervaring hebben of onder de ingespoten koeien
ook de z.g. ijsberen, dampige koeien voorkomen.
De Heer Wigersma zag in 2 gevallen gunstige
resultaten toen hij bloed van de weidkoeien, die het
het eerst hadden inspoot bij de melkkoeien van
denzelfden boer. Heeft men daarvan ook ervaring ?
De Heer Veenbaas. Zou men door seruminspuiting mond- en klauwzeer kunnen voorkomen en
zoo neen dan naziekten ? Sommige collegae zeggen neen, andere zeggen ja, wanneer men maar
vaak genoeg inspuit en simultaanenting krijgt.
De Heer Kingma. W e weten niet wanneer we
moeten inspuiten ; als we een simultaanenting krijgen, krijgen we ook geen naziekten.
De Heer Terpstra had bij oudere koeien zeer
weinig resultaat, in 1920 veel meer.
De Heer Houthuis. Wat zijn de resultaten bij
varkens ?
De Heer Kingma. Bij voldoende hoeveelheid serum blijven ze gezond.
De Heer Broersma heeft ook steeds serum ingespoten. Het is veel beter ook ten opzichte van de
veehouders. Hij verrichtte steeds de simultaanenting d. w. z. hij liet de koeien en kalveren direct
met blaarinhoud besmetten.
Meerdere gevallen
deden zich voor, waarbij men aan de kalveren niets
zag, terwijl ze toch later panaritium kregen en dus
blaren hadden gehad.
De Heer Tenhaeff. Het is herhaaldelijk voorgekomen, dat niet gente dieren slechts 1 of 2 maal
niet dronken.
De Heer Santema heeft bij een boer met 4 koeien
de dieren ingespoten en daarna de dieren besmet
(het waren 2 rieren en 2 twenterrieren). En dier
koeien heeft licht tongblaar gehad ; de andere
hebben het niet gehad.
De Heer Kingma. Klauwzeer en tepelzeer kan
ook van het eene dier op het andere worden overgebracht.
De Heer Oostenbrug had bij verscheidene dieren met seruminspuiting uitstekend resultaat. In
1920 bevatte het serum of bloed meer werkzame
bestanddeelen, dan dit jaar, toen waren de resultaten vrij wat beter.
De Heer Tenhaeff. Kalveren, die in 1920 waren
ingespoten werden niet het eerst aangetast. Soms
wel het laatst.
De Heer J. K . Postma. Het is het meest economisch om de koeien in de eerste plaats in te spuiten. Hij heeft in 1920 stallen 3 maal ingespoten ;
er trad geen tongblaar op en ook dit jaar weer.
De Heer de Raadt. In 1920 was de epidemie zeer
kwaadaardig, dit jaar veel goedaardiger. Men zag
dit jaar ook lang niet zooveel ijsberen. Het is moeilijk conclusies te trekken.
De Heer S. H . Schaap meent, dat stellig wel deze
conclusie is te trekken, dat in het algemeen de i n spuitingen geen kwaad hebben gedaan, integendeel bij kalveren besliste resultaten hebben gege-

ven. Hij zou zeggen het advies moet zijn : spuit


in ieder geval de jonge dieren in. Wanneer men een
koppel kalveren inspuit en ze daarna besmet door
ze eenige dagen in de koppel te laten, is het gewenscht ze daarna af te zonderen, omdat ze anders telkens weer opnieuw besmet worden.
De Heer Santema zou wel eens iets van de bacteriophaagkwestie willen vernemen.
De Heer Veenbaas. Een bacteriophaag zou een
filtreerbare smetstof zijn, die de bacterie ziek
maakt.
A l s we de mond- en klauwzeersmetstof
konden kweeken, zouden we dit in het laboratorium kunnen beproeven. N u we de smetstof niet kennen is de kwestie van de bacteriophaag volkomen
empirie.
Vergadering van Vrijdag 16 Januari 1925.
De Voorzitter geeft gelegenheid om vragen te
stellen en opmerkingen te maken in verband met
de Rijksseruminrichting.
De Heer Bosma. Zooals hij in de vorige vergadering reeds mededeelde bleek hem, dat bij een
aanvraag om diphterieserum nog steeds materiaal
moest worden opgestuurd en dat is omdat er niet
direct membranen zijn, niet altijd mogelijk. Vroeger
gebeurde het met verschillende aanvragen om
sera, bijv. voor 2 jaar met varkenspestserum, dat
eenvoudig geen antwoord werd ontvangen.
De Heer Broersma. E r was dezen zomer ernstig
gebrek aan vlekziekteserum. Hij is van meening,
dat het contact met de Seruminrichting in tijden
van epizotin te gering is, doordat de inrichting
te Rotterdam gevestigd is.
Hij schreef destijds over oogtuberculine, maar
de Seruminrichting bleek dat niet te hebben, maar
zou daaraan voldoen. Tot heden hoorde hij daarvan niets.
Dan zou hij willen noemen de kwestie van het
mond- en klauwzeerserum.
W e zitten daarmede
zelf altijd te modderen. Zou vooral in dergelijke
tijden een filiaal te Leeuwarden niet van zeer groot
nut zijn ?
Als te dure sera zou hij willen noemen sept.
pleuro pneumonie en coli bacillose ,* hij is van
meening, dat de Seruminrichting geen winst behoeft te maken.
De Heer Santema ontving het diphterieserum wel
direct maar er zijn 40 kippen gestorven en ze raakten 6 weken van den leg. Hij zou gaarne vernemen
of de directeur daarover meer klachten heeft.
De Heer Kingma. Zou het ook mogelijk zijn, dat
de kosten van emballage, die hoog zijn, wat gedrukt worden, bijv. door grootere flesschen ?
De Heer Wagenaar. Bij de medici kan men het
serum, wat men langer dan een half jaar in huis
heeft, terugzenden, is daarop voor ons geen mogelijkheid ?
De Heer Feddema zou willen vragen of het vestigen van een depot te Leeuwarden niet mogelijk

148
zou zijn, omdat de toezending wel eens wat lang
duurt.
De Heer Santema zou bet gewenscht achten, dat
op de gebruiksaanwijzing vooral voor tetanus
en lhmeserum: vermeld werd, dat het praeventief
uitstekend werkt, maar curatief niets geeft
Dr. Lourens. In de eerste plaats zou hij in gemoede willen afraden om ooit te beginnen met een
particuliere Seruminrichting, hij is er stellig van
overtuigd, dat de sera dan duurder worden. In het
algemeen zijn de prijzen der buitenlandsche sera
hooger dan die van de Seruminrichting, waar de
kostprijs wordt berekend.
Wat het diphterievaccin betreft : Dr. Te Hennepe
is te optimistisch geweest. De aanvrage was zoo
groot, dat er een tekort is ontstaan. Het diphterie
vaccin heeft het groote nadeel, dat het versch bereid moet worden. Utrecht volgt een andere methode, die ze niet gepubliceerd hebben.
Aan viruspestserum is de laatste 2 jaren geen
tekort geweest. Het bevreemdt hem, dat geen antwoord is ontvangen en hij wil gaarne toezeggen,
dat er steeds bericht gezonden zal worden of het
voorradig is of niet.
Het tekort aan vlekziekteserum is buitengewoon
te betreuren geweest. In 1923 waren 7000 L. vlekziekteserum verbruikt en er was voor 1924 gerekend op een afname van 10000 L., dat was dus
50 % meer en toch is er een tekort ontstaan,
niettegenstaande er nog 20 paarden bijgenomen
Zijn. Er is in 1924 ruim 12000 L. vlekziekteserum
afgeleverd, en het spreekt wel van zelf, dat het niet
steeds mogelijk zal zijn voor ons een dergelijke
niet te voorziene groote aanvrage het hoofd te bieden.
Inzake de oogtuberculine zegt de directeur, dat
Klimmer nooit gepubliceerd heeft, hoe hij het bereidde. Op 't oogenblik maakt de Seruminrichting
een oogtuberculine, dat volgens de proeven vrij
goed voldoet, maar het is natuurlijk een zeer moeilijke kwestie.
In de praktijk is het bereiden van een hoog-immuun serum tegen mond- en klauwzeer niet mogelijk ; alleen een reconvalescentenserum.
Wat de prijzen van sept. pleuropn. en coli betreft, deze zijn verlaagd tot f 20. per L., de bereiding ervan is duur en men blijft met een deel ongebruikt Zitten.
Het diphterievaccin is gedood bij 60, en dan
nog bijgevoegd Vio % formaline, zoodat het hem
niet duidelijk is, dat daardoor diphterie zou kunnen
optreden. Zij hebben daarover nog nimmer klachten gehad.
Wat betreft de gebruiksaanwijzingen merkt hij
op, dat deze aanwijzingen geven, wat men er mede
doen kan, maar men moet zelf elk geval op zich
zelf beoordeelen.
De kosten van emballage zijn verhoogd door de
inwerkingstelling van het postbesluit, daardoor
mag niet meer in n kist verzonden worden dan

500 gr. Het afleveren van serum in grootere flesschen heeft nogal bezwaren ; maar hij is gaarne
bereid eens een proef te nemen met flesschen van
250 gr. voor vlekziekteserum.
Tegen het serumruilen zijn zeer ernstige bezwaren, dit maakt de exploitatie belangrijk duurder.
Bij speciale noodgevallen bijv. miltvuur, als het
zeer kort geleden is, nemen ze het wel eens terug.
Is het mogelijk een geschikte depothouder te
vinden, dan is hij wel bereid eens een proef te nemen.
De Heeren Tenhaeff en Veenbaas verklaren zich
bereid het wel te willen probeeren.
De Heer H. Postma meent ongelukken veroorzaakt te hebben met vlekziektecultuur bij drachtige varkens, vooral zelfs in den eersten tijd van
de dracht. Is er iets van die gevoeligheid bekend ?
Dr. Lourens. In 't algemeen moet men hoogdrachtige varkens niet inspuiten, doch deze klacht
heeft hij nog nooit eerder gehoord.
Hij zou thans nog even ter sprake willen brengen de inentingen door leeken, die in de provincie
Zuid-Holland belangrijk toenemen. Men staat versteld welk een reuzenhandel er in verschillende
sera is. Dit gaat een ramp worden voor de dierenartsen. Hij zou het gewenscht achten, dat door de
afdeelingen bij de regeering werd aangedrongen
om dien handel te voorkomen.
De Heer Veenbaas. De veeartsen moesten geen
Duitsch serum gebruiken en voldoende laten blijken dat dit minderwaardig is.
Dr. Lourens. Het eenige is, dat we komen tot
een wettelijke regeling, die den verkoop van sera
verbiedt.
De Voorzitter stelt voor een schrijven tot het
Hoofdbestuur te richten met verzoek spoed achter
deze zaak te zetten. Hiertoe wordt besloten.
De Voorzitter zegt Dr. Lourens dank voor zijn
groote bereidwilligheid en voor de aangename wijze waarop de zaken met elkaar zijn besproken.
Vergadering van Vrijdag 15 Mei 1925.
De gezondheidsdienst voor Vee in Friesland.
Mededeelingen van den directeur. Er bestaan tegen den dienst enkele grieven, die hun oorzaak vinden in :
a. het feit, dat hij nogal slordig is ; dat ligt helaas aan den persoon ;
b. er zijn collegae, die er bezwaar tegen hebben,
dat een organisatie van belanghebbenden medespreekt. Wij zijn uitsluitend medici zoo zeggen zij ;
hij is echter van meening, dat we toch ook iets anders zijn, wij hebben juist voor een belangrijk deel
met den economischen kant te maken en daarom
hebben we als veeartsen in de praktijk groot belang bij de georganiseerde veehouderij.
Met betrekking tot de tuberculosebestrijding
zegt de Heer Veenbaas, zijn we sedert de commissie Bosma e.a. eigenlijk alleen wat de t.b.c. vrije
opfok betreft, wat opgeschoten.

149
Volgens het rapport der pasteurisatiecommissie
gaat door pasteurisatie der wei de voedingswaarde iets -terug, doch stijgt de hyginische waarde.
Pasteurisatie een half uur op 6 5 is niet genoeg,
wel % uur op 6 5 of 2 minuten op 8 5 . Alleen
met het Bangsche systeem komen we er niet. W e
hebben het klinisch onderzoek noodig om de open
lijders zooveel mogelijk op te sporen. Met deze
methode kunnen we, al is het moeilijk, resultaten
bereiken.
Verder deelt spreker mede, dat door den Heer
Tenhaeff en hem de methode Gurin is toegepast
(te weten enting van jonge dieren met gemitigeerde t.b.c.bacillen) op een 4-tal boerderijen. En kalf
is om andere redenen opgeruimd en hierop is sectie verricht. In een praeparaat genomen uit het abscesje aan de hals, de inentingsplaats, waren gedegenereerde t.b.c.bacillen, die zich daar lokaal
nestelen.
Nadat spreker tenslotte nog een en ander heeft
medegedeeld over abortus en steriliteit, waarbij
hij de leden verzoekt bij dergelijke gevallen hem er
ook eens bij te halen, wekt hij de leden op ziektestoffen en cadavers ter onderzoek naar zijn inrichting te sturen.
De Heer Broersma. De Heer Veenbaas heeft in
het begin van zijn rede gezegd, dat het misschien
een persoonlijke kwestie was, dat hij zich zoo tot
de landbouworganisaties voelt aangetrokken ; hij
heeft in een artikel in het Tijdschrift voor Diergeneeskunde naar Broersma's meening veel te
sterk op samenwerking met die organisaties aangedrongen. Overal merkt hij een geest, de landbouworganisaties No. 1 en de veeartsen No. 2 te
plaatsen. Hij wil de vrije uitoefening van zijn vak
houden en niet onder de landbouworganisaties.
De Heer Veenbaas. Ook hij voelt veel voor het
vrije beroep der veeartsen, maar men heeft de
landbouworganisaties noodig, omdat alleen door
samenwerking iets te bereiken is.
A l s Gezondheidsdienst willen zij niet anders zijn dan adviseerend lichaam.
De Voorzitter doet mededeeling van een onderhoud wat hij met den Heer Rengers heeft gehad,
die hem volkomen heeft gerustgesteld en hij is van
meening, dat we dit onder diens leiding althans,
inderdaad kunnen zijn.
Vrije mededeelingen. De Voorzitter deelt mede
ambtelijk een schrijven van den Directeur van den
Veeartsenijkundigen Dienst te hebben ontvangen
inzake de Brabantsche ziekte. Hij vraagt of er collegae zijn, die daaromtrent iets hebben waargenomen.
De Heer Hofstra was dit voorjaar bij een veehouder, die veel sojakoeken voerde, speciaal enkele koeien.
Deze kregen heftige indigestieverschijnselen en vooral temperatuurstijging ; ze werden hevig ziek. Hij behandelde ze als aan indigestie lijdende dieren en ze herstelden. Bloederige
faeces en neusbloedingen zag hij niet.

De Heer Kingma zag 4 zulke patinten, n.1. overal bloedingen in het hart en ook in het vleesch ;
van een van deze dieren is hem zeker bekend, dat
ze geen bijvoer kreeg, ook geen sojameel.
De Voorzitter. Bij de sectie zijn de bloedingen
de voornaamste verschijnselen.
Vergadering van Vrijdag 28 Augustus 1925.
Vrije mededeelingen.
Boutvuurentingen. De Heer Broersma deelt mede, dat hij een kwestie heeft met de Seruminrichting over boutvuurentingen. Hij entte met boutvuurentstof op 18 Juni de eerste maal en op 2 Juli
de 2de maal. Op den 13 Juli zijn er twee kalveren
aan boutvuur gestorven.
Hij zond vleesch naar
Rotterdam en deelde als zijn meening mede, dat
de entstof onvoldoende immuniteit gaf.
De directeur was het daarmede niet eens en
deelde mede, dat eerst 8 dagen na de enting
immuniteit optreedt, terwijl ze eenigen tijd na de
enting zelfs gevoeliger kunnen zijn voor een besmetting. Juist gister had hij weer een gestorven
kalf, gent op 13 en 24 Juli. Spreker zou hierover
gaarne het oordeel der collegae hooren.
De Heer Swierstra. N a een enting is er stellig
een periode, waarin de vatbaarheid van de dieren
grooter is ; dit is proefondervindelijk gebleken.
De Heer Broersma. Mijn vraag is of de dieren
24 dagen na de eerste inspuiting nog geen voldoende immuniteit hebben.
De Heer Veenbaas. W e zien vaker entboutvuur
na de eerste dan na de tweede enting ; de eerste
enting geeft dus een betrekkelijk geringe immuniteit en we moeten dus rekenen van de 2de enting
af. Stellig hebben de dieren een dag of zes daarna
onvoldoende immuniteit. Alleen aan de hand van
proefnemingen zou men kunnen uitmaken hoe lang
dat precies duurt, maar een termijn van 11 dagen
komt hem wel wat lang voor.
De Heer Attema. Gevallen van boutvuur na de
enting komen altijd nog een enkele keer voor,
maar zijn meening is dat het % steeds minder
wordt. De Seruminrichting dringt er steeds op aan,
materiaal te zenden.
De Heer Terpstra. Dat komt niet alleen bij de
Rotterdamsche, maar ook bij de Fransche entstof
voor en ook met filtraat. Hij ent altijd direct met
de 2de entstof en dan 2 maal, doch krijgt altijd enkele gevallen met onvoldoende immuniteit.
De Heer Swierstra demonstreert een plaat met
parathyphusgroei afkomstig van een kalf.
Hij
trachtte de bacil bij het leven aan te toonen in
faeces en bloed en dat gelukte inderdaad.
Mond- en klauwzeer. De Heer Veenbaas zou wel
eens iets willen hooren over tongblaar. Hij hoort
in de provincie allerlei wonderen over bepaalde
middelen.
De Heer Terpstra spuit de kalveren in met 100
150 gr. bloed en dan is het resultaat schitterend.

150
Bij runderen spoot hij 400500 gr. bloed in, maar
zag evenmin als het vorig jaar resultaat.
Volgens zijn ervaring is met faecesfiltraat de
temperatuur niet omlaag te krijgen.
De Heer Veenbaas. Faecesfiltraat schijnt toch
wel gunstig resultaat te geven. Het is zeer geT
wenscht om die proeven voort te zetten. De inspuiting moet zeer tijdig plaats hebben, als men wacht
tot de veehouder er wat aan ziet is het te laat.
De Heer S. H . Schaap is n van de eersten, die
evenals Meijer het faecesfiltraat heeft geprobeerd.
Hij is tot de overtuiging gekomen dat die gevallen
die aanvankelijk best leken, later gewoon weer
tongblaar kregen. De teleurstellingen komen eerst
na eenige weken. Het is van het grootste belang,
dat het faecesmonster met de grootste zorg wordt
genomen, de koeien moeten ernstig ziek geweest
zijn en aan het herstellen zijn. Hij gelooft wel, dat
er in dit middel toekomst zit.
De Heer Kingma. Met de seruminspuiting hebben we precies hetzelfde resultaat, maar we hebben de enting niet in de hand.
Vergadering van Vrijdag 13 November 1925.
De Heer Tenhaeff houdt een inleiding over Verspreiding van besmettelijke veeziekten ; enten en
inspuiten door leeken en tarieven van de dierenartsen voor inspuitingen, speciaal mond- en klauwzeerbloed.
Spreker zegt, dat de aanleiding tot het plaatsen
van dit punt op de-agenda en de uitnoodiging om
allen ter vergadering te komen is gelegen in het
voor hem verrassende feit, dat in de bestuursvergadering van de Friesche Mij. v. Landbouw op 2
Nov. 1.1. naar aanleiding van de vergadering gehouden door den Voorzitter met de Voorzitters van
de afdeelingen, eenige punten naar voren kwamen,
die handelen o v e r :
le. de verspreiding van besmettelijke veeziek*
ten (speciaal varkenspest en mond- en klauwzeer)
door dierenartsen ;
2e. de mogelijkheid, dat de Friesche Mij. v. L .
in het bezit tracht te geraken van serum, om dit
aan daarvoor geschikte veehouders in handen te
stellen, met de bedoeling zelf in te spuiten en
3e. klachten over te hooge tarieven van de dierenartsen voor de inspuitingen, speciaal van monden klauwzeerbloed.
De laatste 2 punten houden zooals te begrijpen
is, nauw verband met elkaar, feitelijk is punt 2 het
gevolg geweest van punt 3.
Over deze punten is vrij uitvoerig van gedachten
gewisseld eh spreker had als adviseerend lid van
genoemd bestuur gelegenheid daarover zijn meening te zeggen, die in het kort hierop neer kwam.
l e . De verspreiding van de genoemde ziekten geschiedt niet door de dierenartsen in de eerste
plaats. Andere categorien van personen als kooplieden en boeren, die met verdacht vee vluchten,
geen aangifte doen, ondanks herhaalde waarschu-

wing van het Staatstoezicht toch verdacht vee b.v.


Drentsche of Oostfriesche schapen en daarmede de
schurft koopen, miltvuurkoeien op het erf de hals
uitsnijden en voorts de markten en vervoermiddelen
hebben in dezen meer schuld.
2e. Aangaande het inspuiten door veehouders,
dus in het algemeen door leeken, gaf spreker de
verzekering, dat dit van zijn zijde de grootst mogelijke tegenstand zou ontmoeten. Spreker wees er
op, dat het niet alleen om het inspuiten gaat, maar
dat het in de eerste plaats noodig is, dat de ziekte
goed wordt gediagnostiseerd en dat is het werk
van den deskundige. Daarna komt het inspuiten,
waarbij zich vooral de vragen, wanneer, waarom,
hoeveel, wat, voor doen. De beantwoording van
deze vragen berust alweer krachtens zijn opleiding
alleen bij den dierenarts. Spreker wees op gemakkelijk door leeken te maken fouten, inspuiten van
verkeerde sera (varkenspest of vlekziekte, enten
op een pestbodem) en vooral als culturen worden
aangewend.
Spreker deelde mede, dat hij zich in verband
met de hem in art. 1 sub a van de Veewet opgedragen taak (de zorg voor den algemeenen gezondheidstoestand van den Veestapel) tot de regeering had gewend om maatregelen te nemen tegen het enten door leeken en liet dus duidelijk uitkomen, dat hij daar beslist tegen was.
3e. Over de tarieven, deed spreker geen mededeelingen, alleen deed hij de toezegging dit en het
eerste punt in de afdeeling ter sprake te zullen
brengen.
De Heeren kunnen uit het bovenstaande zien,
hoe men in veehouderskringen over deze zaken
denkt en al is er geen conflict, het feit, dat deze
gedachten er zijn, moet voor ons alle aanleiding
zijn om de zaak eens rustig onder de oogen te zien,
teneinde zoo mogelijk erger te voorkomen.
Over het eerste punt kunnen we kort zijn, zoo
zegt spreker. Hij meende daarvan het juiste te hebben gezegd, maar toch moet mij daarbij n ding
van het hart. E r zijn spreker bij het eerste punt
feiten genoemd, hij w i l daarop niet te diep ingaan,
niemand om verantwoording vragen en vooral geen
namen noemen, doch, wanneer iemand wiens betrouwbaarheid buiten twijfel staat, mij in vertrouwen meedeelt, dat bij het enten naalden niet worden ontsmet, dat geheele varkensstapels vrij zeker
daardoor zijn ziek geworden, dat vele met bloed
tegen mond- en klauwzeer gente kalveren omvangrijke abscessen hebben gekregen, dan zult u
met mij met een antwoord erg verlegen staan.
Evenzoo gaat het ons toch, wanneer wordt medegedeeld, dat is waargenomen, dat de dierenarts
een mond- en klauwzeerbeslag, waarvan ziek vee
door hem i s behandeld, verlaat, zonder zelfs zijn
handen te hebben gewasschen en zoo weer naar
een andere patint gaat. Het is dan toch niet zoo'n
groot wonder, dat de veehouder verwijten maakt.
Ik weet heel goed, zegt spreker, dat het in de

151
praktijk dikwijls heel moeilijk is om alles nauwkeurig te doen, maar toch is het zeer wel mogelijk
(een weinig ontsmettingsmiddel steeds bij zich te
dragen is wel te doen). Sterk staan wij alleen dan,
wanneer ons zulke feiten niet kunnen worden verweten.
Ik zie ook in mijn kwaliteit van Inspecteur van
de Volksgezondheid, zegt spreker, zoo dikwijls
tekortkomingen, die mij den uitroep ontlokken :
wat jammer dat dit is gedaan, vooral dat de betrokkene de consequenties van zijn handeling niet
heeft doorzien. Men vergete niet, dat ons werk zoo
bij uitstek geschikt is om bekritiseerd te worden.
Wij werken zooveel in het publiek en met de vox
populi of beter van den veehouder en den slager
dient rekening te worden gehouden. Spreker zegt,
dat het niet zijn bedoeling is verwijten te maken,
doch slechts om op eventueele tekortkomingen onzerzijds te wijzen, uitsluitend in het belang van
ons zeiven en onzen stand. Spreker zou wenschen,
dat ieder onzer naging of er in dit opzicht door
hem ook fouten zijn of nog worden begaan en zoo
ja, dat hij die dan ten spoedigste opheffe. De leek
kan zich desnoods op onwetendheid beroepen,
voor ons geldt dit niet. W i j moeten in dit opzicht
het voorbeeld geven.
De punten 2 en 3, die uit den aard der zaak
nauw met elkaar verband houden, wenscht spreker
gezamenlijk te behandelen.
Over het inspuiten
door leeken heeft hij zijn meening te kennen gegeven en kan daarmede dus volstaan. Bij de tarieven
had men speciaal op het oog, die voor de inspuitingen met bloed tegen mond- en klauwzeer en
naar voren kwam, dat het bloed gratis van het vee
werd verkregen, en men meende dat de tarieven
te hoog waren en vroeg of het niet mogelijk was,
dat voor een lager honorarium dan andere entingen te verkrijgen. Hoe het zij, het komt spreker gewenscht voor, dat over de tarieven eens wordt gesproken, immers het feit, dat de veehouders voor
de bedragen terugschrikken en er over denken of
zij door zelf in te spuiten hun onkosten kunnen verminderen, moet voor ons een reden zijn om ons af
te vragen of wij inderdaad te hoog zijn en wat wij
kunnen doen om de ontstemming weg te nemen en
conflicten of handelingen als het enten door veehouders te voorkomen.
Hierna geeft de Voorzitter gelegenheid tot gedachtenwisseling.
De Heer Broersma. Zijn er ook bedragen genoemd van tarieven, die men te hoog vond ?
Voorzitter heeft daar met opzet niet naar gevraagd.
De Heer Attema. Het ligt toch voor de hand, dat
wij ons zelf afvragen, rekenen we te veel of niet.
W e zouden moeten weten, wat zij te veel vinden.
De Heer Hofstra. Er worden wel stemmingen
gekweekt, bij hem zijn beweringen geuit, dat in
sommige streken f 7.50 per kalf werd gerekend ;
maar hij nam dat niet ernstig.

De Heer Attema hoorde bij hem van f 4.00 per


stuk.
De Heer Broersma hoorde ook van die gevallen
van f 10.00 per koe en f 4.00 per k a l f ; maar ze
weten zelf niet waar dat geval zich voordoet. Er
zouden dan dus misstanden zijn, die op onjuiste
papil rusten.
De Heer de Raadt. Wanneer we de tarieven van
ons Friesche dierenartsen vergelijken met die van
Holland, dan kunnen we ons gerust vertoonen.
De Heer Terpstra. W e kunnen er lang en breed
over praten, maar we komen niet tot resultaten.
Hij zou willen, dat een commissie bestaande uit
drie praktiseerende dierenartsen en de Voorzitter
overleg pleegde met de Friesche Mij.- v. Landb.
De Heer Oostenbrug. Het argument: we leveren het bloed voor niets, is een scheeve voorstelling, het zou voor ons veel gemakkelijker zijn serum uit Rotterdam te betrekken, maar dan zou het
nog veel duurder moeten komen.
De Heer Bosma. Bij gebruik van serum uit Rotterdam moet het natuurlijk duurder worden, w e l licht ontstaan daaruit die klachten.
Het blijkt bij rondvraag, dat in het algemeen de
maximumtarieven voor het inspuiten van bloed
zijn f 1.50 a f 2.00 per kalf en f 4 a f 5 per koe.
Het denkbeeld Terpstra om een commissie aan
te wijzen vindt algemeen bijval. A l s zoodanig worden aangewezen : S. Kingma, K . Frik, T h . Bosma
en de Voorzitter.
De Heer H . Postma deelt nog mede, dat de
Cop. Maalderij te Donkerbroek reeds serum heeft
gekocht.
De Heer Plet. Er wordt in Friesland reeds met
serum gevent.
De sera komen bij hoopen uit
Duitschland binnen.
De Heer Veenbaas sprak er ook met den Heer
Rengers over en deze voelde ook, dat het een veehoudersbelang is, dat de entingen bij de dierenartsen blijven ; daardoor toch ook wordt het mogelijk gemaakt, dat veel dierenartsen een bestaan
vinden.
De Heer H . Postma. Juist het inspuiten door de
veeverloskundigen acht hij de groote strop en niet
zoo'n enkele veehouder, die het eens waagt.
Hierna houdt collega Santema zijn inleiding over
Onvoldoende Cervixontsluiting bij herkauwers.
Spreker zegt, dat de aanleiding tot het houden
van deze lezing vooral is gelegen in het feit, dat
deze ziektetoestand in onze leerboeken te stiefmoederlijk, soms zelfs in 't geheel niet wordt behandeld, terwijl ze praktisch van vrij groot belang
blijkt te zijn.
Spreker gaat in het kort na, wat verschillende
handboeken er van zeggen. Men ziet, dat er een
splitsing wordt gemaakt, waarop niet voldoende
nadruk wordt gelegd en wel in onvoldoende ontsluiting ten gevolge van pathologische afwijkingen
aan de cervix en de onvoldoende ontsluiting op
zichzelf staande. Ook de therapie in de leerboe-

152
ken zal slechts weinig practici bevredigen.
Zoo
lezen we van een drastisch ingrijpen als het i n snijden van de cervix. Ook het smeren van een zalf
op het vaginaal gedeelte der cervix. Op den gulden middenweg wordt te weinig nadruk gelegd.
Spreker begint volledigheidshalve en gemakshalve met een uiteenzetting van het ontsluitingsmechanisme.
Als de cervix geheel ontsloten is vormen cervixwand en vaginaalwand n rechte lijn.
Het is vooral de vrucht, die de algeheele ontsluiting bewerkstelligt, niet actief maar passief door
de buikpers.
Spreker deelt volgens dit genoemde ontsluitingsschema de oorzaken van de onvoldoende ontsluiting als volgt in :
I. Onvoldoende voorbereiding van den geboorteweg. De cervix is onvoldoende ontsloten en voelt
te stevig aan. De geheele geboorteweg is te w e i nig oedemateus, zoo voelen ook de banden nog te
hard aan.
Causustiek koe (I para) ; het amnionvocht
is voor twee uren afgevloeid ; de uier is slecht ontwikkeld ; de banden voelen nog stevig aan. Bij i n wendig onderzoek blijkt ook de cervix slecht genfiltreerd. N a anderhalf uur masseeren met lijnmeelpap en matige trekkracht aan kalfsdeelen gelukt het de nog niet geheel verstreken cervixband
over het achterhoofd van het kalf te schuiven. In
dezen toestand wordt het dier gedurende vier uren
met rust gelaten. N a afloop daarvan blijkt de cervix reeds beter ontsloten, echter nog niet geheel.
Door totale embryotomie gelukt de verlossing.
Niettegenstaande retentio secundinarum is de afloop vrij gunstig.
II. De cervix kan niet ontsluiten wegens abnormaliteiten aan de cervix zelf. Als zoodanig kunnen
genoemd worden :
a. litteekenweefsel als gevolg van cervixverwonding bij een vorige partus. Hierbij dient opgemerkt
dat bij groote cervixwonden het moederdier meest
succombeert.
Een dergelijke anomalie is dus
zeldzaam. Een groote vaginaalscheur kan zonder
nadeel verdragen worden en hierdoor dus weer
last bij een volgende partus.
b. brides in de cervix. Deze soms last bij het
stellen der diagnose. De therapie is zeer eenvoudig
n.1. gewoon doorsnijden.
Casustiek. Mijn hulp wordt ingeroepen voor een
pink, die ongeveer drie weken te vroeg w i l k a l ven. De verlossing w i l echter niet opschieten. Bij
exploratie vind ik 2 voorbeenen tot aan de voorknie door de onvoldoende cervixontsluiting, terwijl het hoofd nog geheel in de uterus verblijft.
Overgegaan wordt tot massage met lijnmeelpap,
waarbij echter blijkt, dat de onvoldoende ontsluiting is toe te schrijven aan een streng. Deze was
door de kalfsdeelen geheel naar ter zijde gedrongen tegen de cervicaalwand, waardoor het mogelijk was, dat een werkelijke afwijking niet direct

werd onderkend.
N a doorsnijden van de streng
verloopt de partus gemakkelijk daar de volledige
ontsluiting nu spoedig optreedt.
c. Tumoren.
d. Rigiditeit.
e. Torsio uteri. Hierbij is meest de cervix in het
proces betrokken en de ontsluiting is dan zeer verschillend van graad. N a opheffing van de torsie
verloopt de ontsluiting meestal normaal. Noodig is
tijd te geven, zonder manueel ingrijpen.
f. prolapsus vaginae et cervicis.
Deze oorzaak komt bij het rund niet dikwijls
voor. De koe staat meestal of staat en ligt afwisselend ; het gewicht van de baarmoeder belet de
cervix de plaatsverandering. W e zien dit lijden het
meest bij het schaap.
Casustiek. Hulp wordt gevraagd voor een rund
lijdende aan prolapsus vaginae, onmachtig is tot
opstaan en verschijnselen vertoont van kalven. Bij
mijn komst vind ik een oude koe, liggende, met
prolaps van de vaginaalwanden, terwijl in het
midden de ammionblaas zichtbaar is. Bij exploratie blijkt ook de cervix sterk naar achteren verplaatst, half ontsloten, waarin de beide klauwtjes
te voelen zijn. D e cervix zit dermate in het nauw,
dat ontsluiting op deze manier niet goed mogelijk
is. N a repositie van de prolaps en achter hoog leggen van de koe gelukt het na eenige moeite verdere ontsluiting te krijgen. Daarvoor wordt een
zachte trekkracht op het kalf uitgeoefend met behulp van touwtjes, terwijl de cervix met beide handen zoo goed mogelijk op zijn plaats wordt gehouden.
Het verloop is normaal.
III. Als derde groep oorzaken voor het niet ontsluiten van de cervix noemt spreker het niet loslaten van het chorion, waardoor dit de ontsluiting
niet bevordert, maar nog voor het druk op de cerxiv en omgeving uitoefent, gaat bersten.
Casustiek. Koe (VII parae) heeft reeds gedurende 4 uren g e w e r k t " , de beide vruchtwaters
zijn afgegaan, het persen wordt minder krachtig
en houdt tenslotte geheel op. Bij exploratie wordt
een ongeveer 12 c M . groote ontsluiting gevonden.
Massage met lijnmeelpap gedurende een uur geeft
een ontsluiting, waardoor het mogelijk wordt het
hoofd door de cervix te halen. De cervixband sluit
nog nauw om de nek van het kalf. Het moederdier wordt nu gedurende 4 uren met rust gelaten,
waarna de verlossing gelukt tot aan het kruis en
kruisembryotomie de zaak beindigt. Er blijft retentio secundinarum. De afloop is vrij gunstig.
IV. Baarmoederatonie, de uterus tonus te gering ; de behandeling levert meestal geen moeilijkheden op.
V. Onvoldoende ontsluiting door verkeerde ligging van de vrucht. Wordt, na het bestaan van onvoldoende ontsluiting te lang gewacht met het verkenen van deskundige hulp dan krijgen we het
verschijnsel, dat de cervix weer gaat sluiten of be-

153
ter nog de periode van ontsluiting is voorbij. De
baarmoederinhoud is meest genfecteerd. Bij gemascereerde vrucht gelukt 't soms nog 't kalf door
de nauwe cervix te verwijderen. Bij emphysemateuse vruchten behoort het tot de onmogelijkheden.
In dit geval zou men zijn toevlucht kunnen nemen tot het operatief verwijden van de cervix,
maar verstandiger en zeker oeconomischer is het,
het dier te laten slachten.
Casustiek. Op een Donderdagmorgen wordt
m'n hulp ingeroepen bij een kalvende koe. Bij aankomst blijkt dat ze reeds Zondags tevoren verschijnselen vertoonde en dat toen ook reeds het
vruchtwater was afgevloeid. Op m'n vraag waarom niet eerder hulp was ingeroepen bleek, dat de
eigenaar het principe huldigde : de leer gaat boven
de natuur. De koe (multipara) moest n.1. volgens
den eigenaar beslist 40 weken dragen en deze
veertigste week was pas Donderdags verstreken.
Bij onderzoek bleken de banden vrij stevig te zijn,
de uier was goed opgemaakt; de koe was goed
gezond (goede eetlust).
Bij exploratie bleek het kalf in normale stuitligging met de achterbeenen tot halverwege de
pijpen door de cervix, welke nu bijna geheel opgevuld was. N a gebruik van lijnmeelpap en matige
trekkracht gelukt het eindelijk de sprongen in de
cervix te krijgen. Nu bleek ook, dat het kalf emphysemateus was. E n verdere ontsluiting gelukte
niet, zoodat 't dier voor den slager bestemd werd.
N a het slachten bleek een sterk emphysemateuse
vrucht aanwezig te zijn, zoodat een embryotomie
op een mislukking zou zijn uitgeloopen.
Een gemascereerde vrucht geeft een gunstige
prognose voor zoover betreft het beindigen van
den partus.
Casustiek. Hulp wordt gevraagd voor een koe
met retentio secundinarum welke volgens den eigenaar drie dagen geleden had gekalfd. De gezondheid laat iets te wenschen over. Aangezien het een
dier betrof, waarop bij een vorig bezoek m'n aandacht was gevestigd wegens de enorme buikomvang, vroeg ik met eenige belangstelling hoe de
partus was afgeloopen. Tot m'n groote verwondering kreeg ik te hooren, dat nooit een kalf gezien
was ; er waren enorme hoeveelheden water afgegaan, een tijdje later kwam de secundinae, zoodat de eigenaar aannam, dat de vrucht reeds afgedreven was en door het stalpersoneel met de mest
was verwijderd. E r werd gedacht aan 'n mola, zooals dit vroeger eens door den eigenaar werd waargenomen. Bij exploratie bleek, dat het kalf in sterk
gemascereerden toestand nog in de uterus aanwezig was.
Het gelukte gemakkelijk de vrucht in kleine gedeelten beentje voor beentje door de vrij nauwe
cervix te verwijderen.
Zoo gelukte het zelfs de
hoofdbeentjes afzonderlijk te extraheeren.
De
stank was geweldig, zoodat werd nagespoeld met
een 1 % therapogeenoplossing, welke irrigatie ge-

durende 3 dagen werd voortgezet. De afloop was


gunstig.
Vervolgens gaat spreker over tot de bespreking
der therapie.
De behandeling bestaat doorgaans in het verwijden van de cervix door massage met dikke lijnmeelpap (met iy 2 % lysolopl.) op de wijze
zooals spreker dat bij verschillende gevallen reeds
aangaf.
Deze behandeling voert volgens sprekers ervaring bijna steeds tot een gunstig resultaat met uitzondering dan van die gevallen, waarbij de ontsluitingsperiode reeds lang gepasseerd is. Men
mag in geen geval overijld te werk gaan, want dit
leidt zeker tot mislukking. Toch moet men de prognose eenigszins onder voorbehoud maken.
Bij 146 verlossingen, waarvan spreker aanteekening hield, bleek in 27 gevallen de ontsluiting
moeilijkheden op te leveren. Deze 27 gevallen w a ren als volgt over de verschillende oorzaken verdeeld :
1 maal wegens onvoldoende voorbereiding ;
1 maal na valsche ween ;
I maal door cervixbride ;
II maal door torsio u t e r i ;
1 maal na prolapsus vaginae et cervicis ;
4 maal een op zichzelf staande ;
6 maal bij abortus ;
2 maal wegens te lang wachten.
In slechts 2 gevallen had de behandeling geen
resultaat. Het eene geval betrof een patint, waarbij de ontsluitingsperiode reeds lang gepasseerd
was. Het andere geval was na een torsie, welke
waarschijnlijk reeds lang bestaan had en moeilijk
was op te heffen. Hierbij liet al direct de gezondheid van de patint veel te wenschen over.
Tenslotte bespreekt inleider in dit verband nog
de kleine herkauwers.
In groote lijnen hetzelfde
proces, maar de practische verhoudingen zijn hier
anders. Het meest worden onvoldoende ontsluitingen waargenomen bij jaarlingen.
De cervix
voelt dan aan als een dunne streng, gevormd door
het orificium externum. 't Is alsof op de grens van
baarmoeder en vagina zich een nauw diafragma
bevindt. Wegens onnauwkeurige observatie komt
het hier meer voor, dat de ontsluitingsperiode te
lang geleden is gepasseerd.
2

Het verrichten van de behandeling in 2 phasen


levert hier vaak door de geringe waarde practische bezwaren ; toch deed spreker het in enkele
gevallen. Bij het eerste bezoek werden dan n of
2 flesch olie in de uterus gegoten en verder met
rust gelaten.
Wat de prognose bij de kleine herkauwers betreft, de kracht bij de behandeling is relatief natuurlijk veel grooter dan bij het rund. W e zien dan
ook nog al eens, dat de cervix gaat inscheuren.
Bij niet genfecteerde baarmoederinhoud kan men
de zaak nog eens aanzien, vooral bij geiten dan

154
meest nog een goedaardig verloop, overigens is
het het best ze naar den slager te verwijzen.
Hierna geeft de Voorzitter gelegenheid tot gedachtenwisseling.
De Heer Plet las in het Tijdschrift van een verlossing door den Heer Ten Hoopen, waarbij Spaansche zeep werd gebruikt, hij wilde wel eens hooren
hoe anderen daarover denken.
De Heer E. W. de Jong zag een geval, waarbij
de buurman met zeep gewerkt had, waarbij een
zoodanige ontsteking was opgetreden, dat hij van
meening is, dat ze zeer nadeelig heeft gewerkt.
De Heer Broersma. De veehouders passen het
veel toe en bederven dikwijls de zaak. Zou de bedoeling niet zijn het opwekken van hyperaemie
en daardoor verslapping ?
De Heer Plet. Bij den mensch worfien laminariabougies gebruikt.
De Heer Kingma heeft ook wel eens Spaansche
zeep gebruikt om ontsluiting te verkrijgen na torsio uteri. Hij gelooft niet, dat het zoo nadeelig is.
De Heer de Jong. Bij kleine herkauwers gebruikt
hij ook zeep.
De Heer Kingma. Onvoldoende ontsluiting ziet
men nog al eens bij schapen met bijv. 4 lammeren.
De Heer J. K. Postma gebruikt ook heel dikwijls
zeep en ziet er geen verkeerde werking van.
De Heer Oostenbrug. Heeft men ook ervaring
van het gebruik van joodtinctuur bij onvoldoende
ontsluiting ?
De Heer de Raadt paste het wel toe maar zonder resultaat.
De Heer Kingma gebruikte het eenmaal bij een
merrie met een gemascereerde vrucht en onvoldoende ontsluiting. Hij spoot 5 cM3. in de baarmoeder.
De Heer E. W. de Jong. In de meeste gevallen is
wachten het beste.
De Heer Santema. Als de vrucht dood is, is afwachten toch inderdaad verkeerd.
De Heer de Raadt. Als de vrucht dood is en
weinig emphysemateus, dan niet verwijden, maar
direct subcutane embryotomie.
De Heer Attema zegt dat hij er geen tijd voor
heeft om de dieren na een uur of 4 nog eens te
bezoeken.
De Voorzitter zegt den Heer Santema dank voor
zijn zeer interessante voordracht en wijst op het
groote belang, wat een dergelijke inleiding voor
ons heeft.
Tenslotte komt nog in bespreking het vraagpunt mond- en klauwzeer.
De Heer Veenbaas zou wel de vraag willen stellen : Is bloedinspuiting bij volwassen dieren gewenscht of niet ?
De Heer E. W. de Jong. Waar men bij kalveren
goede resultaten krijgt, kan hij zich niet voorstellen, dat het bij koeien niet zou gaan. Hij zag bij
groote hoeveelheden serum inderdaad gunstig re-

sultaat, maar hier komt natuurlijk de oeconomische


kant er bij.
De Heer H. Postma. Voor eenige jaren spoot hij
op een 10-tal stallen koeien in en werkelijk naar
zijn meening met uitstekend resultaat. De tijd van
bloedaftappen is van veel belang. Het geval mag
niet te oud zijn en het dier mag niet in het incubatiestadium verkeeren.
De Heer Oostenbrug. We weten er zeer weinig
van en moeten daarom met conclusies zeer voorzichtig zijn.
De Voorzitter. De kwestie of we aan het opgaan
of het afgaan van de epizotie zijn is van veel belang.
De Heer Veenbaas. De boeren maken er een
grief van, dat de dierenartsen niet kieskeurig zijn
in de keuze der koeien, waarvan men bloed neemt
(abortus, tuberculose).
De Heer Terpstra. Er zijn reeds tal van kalveren ingespoten en van nadeelen daardoor heeft men
niets gezien.
De Voorzitter. Als we het kunnen vermijden is
er toch alles voor te zeggen, om met de meening
van de veehouders rekening te houden.
De Heer Attema. Zijn er nog sterfgevallen onder
de kalveren ?
De Heer Kingma. Wanneer er geen zieken onder zijn, kan men practisch met zekerheid zeggen,
dat er geen sterfgevallen komen.
De Heer E. W. de Jong. Bij inspuiting der kalveren ziet men meermalen dat ze het de eerste
drie weken niet krijgen maar dan wel, daarom
moet men ze besmetten.
De Heer Broersma heeft in verschillende veebeslagen een gedeelte van de koeien ingespoten
en hij meent, dat deze het iets lichter hebben gekregen, maar ze hebben net zooveel last van zeere
spenen. Dan moet men niet vergeten, dat de beoordeeling van de resultaten van den eenen boer
heel anders is dan van den anderen.
De Voorzitter. Wij hebben hetzelfde ondervonden. Soms was de boer enthousiast, terwijl wij
meenden, dat het resultaat nihil was.
De Heer Veenbaas. Zou het bij zulke sterk aangedane tepels niet gewenscht zijn te adviseeren,
dat ze er met de vingers afblijven en na eenige weken weer beginnen ?
De Heer Broersma liet dat meerdere malen doen
en dat valt inderdaad genoeg mee, n.1. bij die dieren, waar ze de melk er haast niet meer uit konden krijgen.
De Heer J. K. Postma. Mijn resultaten bij koeien zijn dit jaar lang zoo goed niet.
De Heer Attema. Bij koeien met de machine gemolken heeft men geen last van zeere tepels. Hij
had dit jaar zeer weinig klauwzeer.
De Heer Hibma. Bij inspuiting van 100250
gr. bij kalveren, ziet men toch dikwijls later nog
bij de oudere kalveren klauwzeer optreden.
De Heer S. H. Schaap is van meening, dat het

155
optreden van klauwzeer een week of drie na de
inspuiting ligt aan onvoldoende besmetting der
kalveren.
De Heeren Kingma en van der Laan merken nog
op, dat de resultaten, die zij gezien hebben van
geheime middelen bijzonder slecht waren.
De Heer Plet. Voor geheimihiddelen behoeven
we niet bang te zijn, die verdwijnen van zelf.
Vergadering van Vrijdag 15 Januari 1926.
Collega de Raadt houdt een inleiding over P r o lapsus Uteri en amputatin.
Zoover mijn aanteekeningen strekken, zoo zegt
spreker, werd er op een aantal van 1400 verlossingen 150 maal mijn hulp ingeroepen voor een
prolapsus uteri en van deze 150 gevallen moest
13 maal tot amputatie worden overgegaan.
Dat het aantal prol. uteri, wat men per jaar krijgt
soms zeer verschillend kan zijn, blijkt uit de volgende cijfers : 9 P . U . op 109 verlossingen ; 20 P.
U . op 136 verlossingen ; 17 op 105 ; 12 op 141 ;
6 op 116 ; 16 op 97 ; 6 op 99.
Naar sprekers meening begint in vele gevallen
de uitzakking ter hoogte van de bevestiging van
het mesometrium, door Slapte van de ophangbanden en de geheele geboorteweg en daarna pas
komt de instulping.
Spreker zag nog nimmer een prolabeeren van de
onbevruchte hoorn.
Ze komt het meest voor bij het rund ; bij de 150
gevallen waren er 148 bij het rund en 2 bij het
paard, van de andere dieren werd geen aanteekening gehouden.
Oorzaken :
a. Praedisponeerende : l e verslapping van de
ophangbanden ; 2e. lage ligging van het achterstel;
3e. onvoldoende uteruscontracties ; 4e. verslapping van de breede bekkenbanden.
b. Directe oorzaken : le. de aspiratie tijdens de
partus ; 2e. het gewicht van de secundinae.
Dit laatste is de meest voorkomende directe
oorzaak.
Symptomen. Die van een inversio uteri zijn onrust en zwak persen, geen eetlust, staan met een
kromme rug, afhouden van de staart en frequente
mest- en urineloozing.
Die van de inversio et prol. uteri zijn voldoende
bekend.
Prognose. Deze hangt van veel omstandigheden
af. Van de diersoort, van den duur der prolaps, of
de secundinae er nog om zijn enz. of er ook ondeskundigen mede bezig zijn geweest e.a.
Behandeling. Indien spreker niet thuis is bij een
eventueele boodschap van prolaps, laat hij de volgende maatregelen nemen : le. De koe liggende
houden, desnoods de onderliggende pooten met een
touw er aan omhoog binden.
2e. Het achterstel omhoog brengen om persen
tegen te gaan, tevens voor ingetreden ingewanden
en verbloeding.

3e. De baarmoeder in een schoon laken, daarom


heen en onder een schoon koedek, alles boven omslaan, om de baarmoeder warm te houden.
4e. Zorgen, dat de nevensstaande koeien er niet
op trappen.
Inversio uteri. Is de diagnose gesteld en is de
fundus ingeklemd hetzij in het collum of in de v a gina dan alles verweeken met olie, lijnkoekpap met
lysol en trachten door zacht kneden de fundus
weer op zijn plaats te krijgen. Zijn er secundinae
aanwezig, dan deze zoo mogelijk verwijderen en
irrigeeren met lauwwarme antiseptica. Het persen
der koe tegengaan met alcohol of chloralhydraat.
Is de inklemming zoo hevig geweest, dat reeds
gangraen is opgetreden, dan is de prognose i n faust en slachting aangewezen.
Prolapsus uteri. Deze behandeling bestaat in
2 handelingen, n.1. het op zijn plaats brengen en
het op zijn plaats houden.
Zijn er geen verontrustende verschijnselen aanwezig, dan begint na volledige voorbereiding de
repositie. (Geschikte kleeding, voldoende desinfectantia, een schoon laken, voldoende bossen
stroo, de naaststaande koe er af, voldoende hulp
er bij). Het eerste werk is nu de secundinae er af
pellen, vooral niets laten zitten. Zitten deze zeer
vast, dan niet afpellen, maar mede reponeeren.
Een eerste vereischte voor een voorspoedige
repositie is een goede schuine ligging der koe, een
helling van 30 tot 4 5 is gewenscht (omgekeerd
op den stal of koe van den stal op den mestgang
met een deur er onder).
Zeer verschillende methodes zijn in de litteratuur aanbevolen, vooral ook het brengen in rugligging met al of niet optakelen.
Spreker zegt, sjouw zoo weinig mogelijk met
de koe om en reponeer of bij het liggende of bij het
staande dier. De veearts zorgt steeds bij de baarmoeder te blijven en geeft vandaar zijn bevelen.
W i l de uterus zich slecht contraheeren, dan
doet hij 200 gr. aluin in een emmer water en
wascht en bet en drukt met het laken de uterus.
De Bruin zegt in zijn handboek, dat men in verband met de ligging der pens, bij een op de linkerzijde liggende koe, haaT eerst moet wentelen.
Spreker heeft daar geen verschil in.
Spreker begint nu de repositie aan het verst uitgezakte deel, dus aan de fundus en drukt in de
periodes dat de koe niet perst in de lengteas van
de uterus. Hij beschrijft dan uitvoerig de techniek
van deze wijze van reponeeren.
De instrumenten, die wel worden aanbevolen
om den arm langer te maken, raadt spreker niet
aan en evenmin het aanwenden van middelen om
het persen tegen te gaan.
Een andere methode, die spreker echter nooit
toepaste is het beginnen bij het deel het dichtst
bij de vulva. Weer anderen combineeren deze 2
methodes n.1. eerst bij de vulva beginnen en als hij
halfweg is dan verder aan de fundus beginnen.

156
Deze methodes lijken spreker wat onhandig, omdat men van helpers afhangt.
Repositie bij kleine herkauwers geschiedt op dezelfde wijze, doch is door de nauwe geboortegang
zeer lastig en de afloop is dan ook zeer dubieus.
Merrie. Bij de merrie ziet de geprolabeerde uterus er heel anders uit. Geen cotyledonen, een sterk
geplooid bruinrood slijmvlies, een groote slappe
massa met vrij dunne wand, zoodat 't gevaar er
door heen de stooten vrij groot is. Zijn er geen i n gewanden in, dan is de prognose vrij gunstig. Het
persen is bij de merrie zeer hevig, een morphineinjectie is aangewezen ; ook wordt wel aangegeven y flesch brandewijn met 20 gr. laudanum.
Staat de merrie, dan staande reponeeren, vooraf
het dier kluisteren. Ligt ze dan dezelfde methode
als bij het rund.
Spreker beschrijft een 2-tal gevallen bij de merrie, door hem in zijn practijk met succes behandeld.
Varkens. Hier is de repositie zeer lastig. De beide gevallen, die spreker in zijn practijk kreeg, verliepen ongunstig.
Nabehandeling.
Spreker behandelt uitvoerig
welke voorzorgsmaatregelen hij neemt tegen ophieuw prolabeeren. Het voornaamste is wel, dat
de repositie volledig is geschied en dat het dier
achter hoog ligt.
Verder wijst spreker op verschillende soorten
van pessaria, die men in de handboeken beschreven vindt, doch, die wel door geen collega zullen
worden toegepast. Ook de verschillende scheedeafsluiters zijn van zeer weinig nut, integendeel
spreker beschrijft een geval, waarbij door een leek
de repositie z.g.n. was verricht en waarbij dat net
beter niet ware aangelegd.
Amputatie uteri. Van de 150 gevallen van prol.
uteri, waarvan spreker aanteekening hield, moest
13 maal tot amputatie worden overgegaan en wel
omdat de uterus gangraeneus was geworden door
recidive van de prolaps (leekenwerk) of doordat
er groote penetreerende wonden waren, nimmer
was het niet gelukken der repositie de reden.
In 3 gevallen was de afloop ongunstig ; 1 maal
doordat op onbegrijpelijke wijze de ingewanden
mee afgebonden werden en 2 maal doordat peritonitis optrad. De uterus wordt en masse" afgebonden met ingewast koordtouw en wel een a
twee vinger breed achter de palma plicata. Ligt
de mastworp goed ter plaatse, dan wordt de uterus met een flinke snede in de lengterichting opengelegd, de hand ingebracht en gevoeld of er ook
darmen aanwezig zijn, men Iaat dan de helpers
langzaam op de ingebrachte vinger aantrekken ;
trekt deze terug en laat dan lang, gerust 5 a 8
minuten, aantrekken. Daarna de uterus afsnijden
5 a 8 c M . van de ligatuur en de stomp reponeeren.
N a 13 a 14 dagen valt de stomp af. De ondervinding bewijst, dat zulke dieren het bedrijf nog uitstekend ten goede kunnen komen.
2

Bij het
amputatie
Bij het
plotseling

schaap verrichtte spreker nmaal de


met gunstig gevolg.
varken nmaal, welk dier na 6 weken
doodviel.

Discussies.
De Heer J. J. de Jong. In welke gevallen laat
spreker de secundinae er aan zitten. Hij acht het
beter ze er steeds af te halen.
De Heer de Raadt. Wanneer hem blijkt, dat ze
zeer vast zitten, acht hij het beter ze er maar aan
te laten zitten. Anders is het beter ze er af te halen.
De Heer Nauta is het geheel met den Heer de
Raadt eens, als men bloedingen krijgt bij het afhalen, dan laat ze maar zitten.
Ook de Heer Terpstra is het daar mede eens.
De Heer Plet gebruikte er later steeds H 0 bij
en dan waren ze vrij gemakkelijk los te krijgen.
Hij gebruikt dat ook om mede te irrigeeren.
De Heer J. J. de Jong.
Spreker zegt, dat hij
steeds koud water gebruikt, dat bevalt hem niet,
want dan wordt de uterus zoo stijf, dat ze moeilijk
hanteerbaar wordt. Hij gebruikt liefst lauw water.
Hij begint steeds bij de cervix.
De Heer de Raadt vindt het juist wel gemakkelijk, dat ze wat stroef wordt.
De Heer Attema. Juist die gevallen, waar de
uterus bijv. tegen een deur was komen te liggen
en dus sterk was afgekoeld en rigide geworden,
gelukken het gemakkelijkst.
De Heer Kingma gooit de dieren steeds op den
rechterkant en meent, dat het dan gemakkelijker
gaat. Hij gebruikt juist veel olie.
Bij het varken zou hij in overweging willen geven nooit aan reponeeren te beginnen.
De Heer Wigersma zorgt ook dat de koe komt
op den rechterkant. Wanneer men bij de cervix
begint is het beter geen water te gebruiken maar
olie, dan schuift het achterste deel beter langs het
reeds ingebrachte.
De Heer de Raadt. Het hangt er van af of men
links of rechts is of men ze liefst links of rechts
heeft Iedereen heeft natuurlijk zijn eigen methode.
De Heer Nauta heeft liefst de koe op de hielen.
De Heer Wigersma gelooft niet dat het alleen
een kwestie van handigheid is of men ze liefst
links of rechts heeft. De opgezette pens is wel van
invloed en daarom acht hij die methode beter.
De Heer Terpstra heeft de koe ook liefst in
buikligging op de hielen. Hij gebruikt nooit water
en brengt ze zoo gauw mogelijk terug, want het is
toch niet mogelijk infectie in een stal uit te sluiten.
De Heer Attema. De inleider acht penssteek niet
noodig, maar hij had toch een geval waar dat beslist noodig werd, omdat het dier zeer dik werd.
Na penssteek lukte de repositie gemakkelijk.
Hij acht de scheedehouder van Blme een zeer
O M instrument en kan dit recommandeeren om
de laatste plooien uit te strijken, yooral als men
geen lange armen heeft. Hij zet ze niet zooals de
2

157
Heer de Raadt in den paardestal, maar direct weer
op stal.
De Heer de Raadt. In het geval door den Heer
Attema vermeld is penssteek natuurlijk aangewezen, doch als regel niet.
De Voorzitter zegt inleider dank voor zijn gehouden voordracht en wekt de leden op meer dergelijke onderwerpen te behandelen.
Vrije mededeelingen.
Gevraagd wordt of noodig is wat in een voor
enkele weken van den Heer Veenbaas ontvangen
circulaire werd aangeraden om bij de enting der
pinken bij infectieuse abortus, dit te laten voorafgaan door enting met avirulente cultuur. Men zag
geen nadeelen, maar wel onvoldoende resultaat.
W a t is de prijs der entstof.
De Heer Veenbaas.
Voor zoover hij zich een
oordeel kan vormen over het inzicht in de immuniteitsleer, meent hij, dat men, wanneer men immuniteit w i l opwekken, eerst heel weinig moet inspuiten en dan de volgende maal een massieve
dosis. Zoo meent hij ook, dat het bij abortus het
meest gewenscht is, vooral omdat men op de verschillende graad van virulentie nog onvoldoende
kijk heeft. Hij zou het dan ook op prijs stellen als
de collegae deze methode wilden volgen. De kosten zijn f 0.01 per cM3., de tusschentijd fs 14
dagen, maar zeker niet binnen 10 dagen.

De Heer Oostenbrug. N a een week of 4 zouden


dieren, met virulente cultuur ingespoten, scheedeuitvloeing krijgen. Is de collegae daar ook iets
van bekend ?
De Heer Veenbaas gelooft daar niets van. Maar
het zou hem aangenaam zijn, dan eens van dit uitvloeisel te mogen ontvangen.
De Heer S. P . Schaap. Hoe zit het met het kalfworden van die pinken ?
De Heer Veenbaas. Dat is juist de reden, dat hij
er voor voelt eens met avirulente cultuur in te spuiten, omdat ze een enkele keer gevallen zagen, dat
ze niet drachtig wilden worden.
De Heer S. H . Schaap. Is het niet gewenscht om
den stier ook te enten ?
De Heer Veenbaas. Als het waar is, dat we bij
inenting van den stier in het cossum geen abortusbacillen brengen in testes of prostaat, dan zou het
zeer gewenscht zijn, doch dit weet hij niet en dus
durft hij daarin geen advies te geven.
De Heer Terpstra. E r is een proef genomen,
waarbij gebleken is, dat geen bacillen verder in
het lichaam werden gevonden en dan zou het geen
bezwaar zijn om den tijd te bekorten.
De Heer Bergsma spoot wel eens dieren in met
vol-virulente entstof, die direct daarop met gunstigen uitslag gedekt werden.
De Heer Veenbaas zag dit eveneens wel.

LIJST V A N LEDEN van de Afd. Friesland der AAij. v. Diergeneeskunde.


1 8 8 6

1 9 2 6

iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniii

J. M . D . Westholz

18861890

C . S. Jeronimus

19011902

J . v. d. K o o i

1915heden

R. Boer H z n .

1886heden

O . H . J . Tervoert

19021905

J . Westra

1915

P . C . Buyterse

18361913

W . ten Hoopen

19021913

H . Hofstra

1917

K . Bergsma

18861924

J . R. Huizinga

1903heden

D . Rijpkema

1918
1918

H . Veenstra

1886heden

S. Kingma

1905

B . F . Koopmans

J. M . A . Zwart

18861926

O . A . de Raadt

1905

K . Frik

1919

J. Jansma

1886-1916

J- Oroenewold

1919

H . F . Eggink

1886-heden

H . C . Poll

18861906

J . Nauta

1907

K . v. d. Laan

1920

E . Sijtsema

18861896

H . Postma

1907

E . W . de Jong

1920

O . v. d. Meulen

1886heden

A . H . Veenbaas

1907

J . J . de Jong

1920

M . A . Hibma

18861919

J . Schuurmans

19091918

M . J . J . Houthuis

B . J . C . Hubenet

18861920

H . J . de Vries

19091915

D . B. Wagenaar

S. Ferwerda

lQ0fi_iQ08
!
/ j
* 1914-heden

&

Santema

1919-

19201925

1920,19241926

J . H . de Boer

1886-1911

A . J . Winkel

19091917

B . de Vries Jzn.

1920heden

P . Y . Ypes

18861893

S. H . Schaap

1910heden

J . K . Postma

1921
1921

H . van Staa

18861917

M . J . Veenstra

19101914

H . H . ten Have

T h . Bosma

1888heden

R . S. Bergsma

1910heden

H . R . Wigersma

1921

J. F . van Lohuizen

18881888

C . Kunst

19101911

J . P . Vierzen

1921

J . Plet

1888heden

O . Feikema

19111915

J . Swierstra

1922

J. de Vries

18881892

J . Zweers

1912heden

A . J . Hibma

1922

J. Attema

1889heden

O . Terpstra

1912

L . P . de Vries

1922

J. Vollema

18901891

S. P . Schaap

1912

R. de Boer

1922

W . van Staa

18911918

C. A . Eggink

1912

R. P . Sijbesma

1923^-

P . Schat

18941897

A . de Boer

H . IJmker

1896heden

K . Edel

1913heden

IJ. Heida

R. Feddema

1897

C . Tenhaeff

1913

O . Heeringa

1925

A . H . Oeluk

18981899

K . T . de Boer

19131921

O . Mulder

1925

W . de Beijl

19011909

W . Oostenbrug

1914heden

J . M . Dijkstra

1926

C. M . van Rooijen

19011912

S. Broersma*

1914

19121920

K . de Koning

1923
1924

BESTUURSLEDEN van de Afd. Friesland der Mij. v. Diergeneeskunde.


1886

1926

llllllll!l!lllllllllll!l!llllll!lllll!INIIIIHI!lllllll!!!lllllllllllllll!lllllllllllllllllllll|ll|

Voorzitters.

Onder-Voorzitters.

Secretarissen.

J. M . D. Westholz 18861890

R. Boer Hzn.

1886-1889

H . van Staa

18861889

H. van Staa

18911895

P. C. Buyterse

18891893

H . Veenstra

1889-1893

P. C. Buyterse

18951899

R. Boer Hzn.

1893-1897

J. Attema

H. Veenstra

18991903

H . Veenstra
Th.

W.

van Staa

R. Boer Hzn.

Bosma

18971899

1893-1897

O. v. d. Meulen 18971901

Penningmeesters.

H . F. Eggink

18861891

O. v. d. Meulen 18911895
Th. Bosma
J. Attema

18951899
18991903

18991901

19031907

H . van Staa

19011905

R. Boer Hzn.

19011905

O. v.d. Meulen 19031907

1907-1912

R. Boer Hzn.

19051907

H . Veenstra

19051909

S. Kingma

19071919

P. C. Buyterse 19071909
J. R. Huizinga

19121916

J. R. Huizinga

R. Boer Hzn.

19161920

C. M . v. Rooyen

19091912
1912

W. ten Hoopen 19091913


A. J. Winkel

19131917

A. H . Veenbaas 19121917

C. Tenhaeff

1920heden

J. Plet

19171922

Th.

19221926

Bosma

S. Kingma

1926heden J. Zweers

1917heden

LID

V A N VERDIENSTE.
R. Boer Hzn.

- Sint-Annaparochie.

W. Oostenbrug 1919heden

INHOUD:
Actijnomijcose

pag 56; 141.

Asthma

6; 21; 87.

Abortus,
Steriliteit enz.

49; 52; 53; 57; 76 ; 81;


97; 101; 136; 157.

Bestuursleden

159.

Boutvuur

Castratie

5; 9; 32; 43; 44; 49; 50;


51; 52; 53; 54; 56; 58;
59; 60; 73; 74; 89; 99;
149.
12; 46; 49.

Darmaandoeningen
enz.

Melkhygine
pag 104; 114.
Miltvuur
54; 74; 79.
Mond- en Klauwzeer 36; 39; 75; 83 ; 86; 97;
98; 115; 145; 149; 150;
154.
Oogaandoeningen

35; 49 r 71; 87; 98.


Pokken van rund
op mensch enz. 19; 34; 129.
Retropharyngeale
abscessen 20; 25; 55; 83; 89.
Tuberculose enz.
5; 31 ; 39; 42; 44; 46;
52; 56; 58; 6067; 77;

16; 31; 38; 44; 53; 54;


81 ; 141.

Eczema-Solare

17; 48; 58; 98.

Hersenziekten enz.

21; 35; 44; 134.

Hygine enz.

108; 117; 148.

Kalverziekten

7; 18; 27; 28; 43; 44;


48; 58 ; 72; 139.

Kalfziekte enz.

32; 48; 52; 56; 86; 112.

Kopziekte enz.

7; 30; 59; 142.

Lever- en Nieraandoeningen

9; 88; 89.

Longemphijseem

42; 90; 93.

Longvvormziekte

38; 98; 108.

Lijst van Leden

158.

Medicamenten

7; 9; 10; 26; 27; 34; 37;


43; 47; 55; 76; 78; 110;
125.

Uieraandoeningen

Varkensziekten enz.

80; 98; 102; 105; 106;


110; 120; 121 ; 126; 132 ;
134.
6; 7; 22; 44; 49; 78; 81;
124; 142.
6; 8; 11; 14; 17;43;45;
46; 47; 48; 49; 51; 53;
54;

Vergiftigingen

Verloskunde enz.

Vleeschkeuring

55;

6 7 - 7 1 ; 80;

82;

85; 125; 128; 140; 142;


150.
27; 33; 35; 52; 78; 80;
86; 97; 101; 110; 112;
127; 130.
7; 8; 10; 13;21;22;29;
37; 40; 56; 86; 90; 100;
101 ; 111 ; 124; 137; 143;
151 j 155.
, 7; 9; 19; 57; 87; 92; 96;
112; 119; 125; 131; 134.

Vreemde voorwerpen Slokdarm

78; 87; 89; 135.

You might also like