You are on page 1of 3

Beste mevrouw Oosterloo,

Leiden, 15 maart 2015

ABSTRACT
Het onderzoek voor dit boek vond plaats in Gent en in Paramaribo alwaar ik veldonderzoek verrichtte voor
het boek. Tot op heden kreeg geen financiering om het boek te drukken. Het boek is belangrijk voor mijn
wetenschappelijke carrier; ik ben de eerste die een dergelijk wetenschappelijk onderzoek verrichtte, over
de politieke structuur en het politieke systeem van landen als Suriname. Suriname is als wetenschappelijk
model interessant, omdat er sprake is van een constant etnisch niet geweldadig, conflict, een conflict dat
vooral op elite-niveau wordt uitgevochten, maar zijn weerslag heeft op grass-roots niveau. Het onderzoek
toont aan dat er op elite niveau sprake is van politieke samenwerking, co-optatie en in sommige gevallen
co-operatie. Op lager niveau is er onderling weinig contact, dit in tegenstelling tot de verhalen over een
Moskee en een Synagoge die samen op een stuk grond staan. Deze verhalen verhullen de sociaalmaatschappelijke werkelijkheid van een samenleving die bestaat uit etnische en religieuze enclaves , op
het platteland, en sociaal-economische enclaves, in de stad.
Het boek beschrijft deze fenomenen vanuit politiek-economisch perspectief, waarbij vooral de
samenwerking tussen Johan Adolf Pengel en Jagernath Lachman centraal staat. Deze samenwerking is
volgens het onderzoek de bakermat van de Surinaamse politieke cultuur, een cultuur die vooral toegespitst
is op het verwerven van macht. De macht wordt in stand gehouden door nepotisme en clientelisme, want
de achterban steunt alleen iemand die op ze lijkt als diegene ook in staat is om ze vooruit te helpen. Wat
gebeurt er als de politicus niet langer beschikt over goederen en middelen om de achterban te paaien? De
politicus die niet langer in staat is zijn achterban vooruit te helpen is gedoemd, dat ondervond ook Jopie
Pengel toen hij de samenwerking verbrak en een multi-etnische partij wilde oprichten. Dat ondervond ook
de laatste Surinaamse regering die zich richtte op het aflossen van de schulden gemaakt door diverse
regeringen tijdens het Militaire bewind.
Hoe relevant de etnische bindingen zijn wordt duidelijk tijdens de militaire periode, als de linkse ideologie
gebracht door de revolutionairen de samenleving in sociale klassen verdeeld.

SYNOPSIS

I.De Surinaamse verbroedering was voor 2006 niet echt goed onderzocht. De literatuur die op dat
moment beschikbaar was plaatste dit fenomeen in het kader van persoonlijke vriendschap die uit
de hand liep toen de heren gingen samenwerken in 1954. Niets is minder waar. Uit documenten blijkt
dat de samenwerking dateerd van 1950, dus 4 jaar eerder. Deze informative was reden genoeg om

scherper te kijken naar de achtergronden van deze samenwerking, en deze te toetsen aan politieke
theorieen over etnische politiek zoals die beschreven zijn door Horowitz (1985), Reilly (2000) en Chandra
(2005).
Door de empirie te toetsen aan de bestaande theorieen kwam naar voren dat politieke partijen die de
raciale kaart als leidraad voor hun programma hebben slechts samenwerken als er voor alle betrokkenen
voordeel te halen valt, omdat het success van de etnische partijen gegrondvest is op patronage.
Ook kwam naar voren dat het kiesstelsel dusdanig ingericht moet zijn (electoral engineering) om etnische
politieke partijen te accommoderen. De empirie wees uit dat in het geval van Suriname dat zeer zeker het
geval was. Bij de onderhandelingen voor het Statuut (1946-1950) zijn er keiharde afspraken gemaakt ten
aanzien van vertegenwoordiging, vooral in de districten waar de etnische spreiding minimaal is en het voor
voornoemde partijen makkelijk was om zetels te winnen. ( Reilly 2001; ethnic dispersion).
1. Hoe werkte deze vorm van Politiek, en wat waren de voornaamste kenmerken?
2. Welke rol speelde etniciteit en hoe heeft het de politiek van Suriname beinvloedt?

11. Over de belangrijke rol van de patronage was het zo dat Suriname vanaf 1949 onderdeel van het
Koninkrijk werd en op basis daarvan aanspraak kon maken op gelden uit het Welvaartsfonds 19501955, het Tienjarenplan (1955-1965) en 2 Vijfjarenplannen (1965-1970) en (1970-1975). Men kan dus
stellen dat er sprake was van een zekere samenloop van omstandigheden, die mogelijk duidt op
financiering van deze vorm van politiek.
1. De vraag was of de politieke partijen inderdaad hun succes te danken hadden aan de
ontwikkelingshulp, en zo ja in welke mate?
Archief materiaal verkregen van de Nederlandse Tweede Kamer, Ministerie van Buitenlandse Zaken,
Ontwikkelingshulp hielpen om deze theorie te ondersteunen, maar brachten ook aan het licht waar het
zwaartepunt van deze politiek precies lag, nl, dat er steeds sprake is van een persoonlijke agenda en niet
met bredere agenda, om de belangen van de achterban te dienen.

III. Om de precieze rol van etniciteit te duiden hebben we gekeken naar de periode van de militaire
dictatuur, toen er niet gestemd kon worden. Het blijkt dat etniciteit minder relevant is dan men feitelijk
dacht. In de afwezigheid van etniciteit ontstonden er nieuwe sociale-maatschappelijke scheidslijnen langs
de lijnen van sociale klasse, districten versus de stad, revolutionair versus niet revolutionair etc.
Het boek sluit af met een epiloog, Hoe Desi Bouterse in 2010 de verkiezingen won, hoe de ethnische
partijen dat in 1950 gedaan hebben, door in te spelen op gevoelens van onvrede, onbehagen en uitsluiting.
Ook Jopi Pengel en Jagernath Lachmon deden in 1950 een beroep op deze primordiale gevoelens om
vooral de lagere klassen naar de stembus te lokken. Wat is de feitelijke waarde van ethniciteit in de
politiek? Wat is raciale politiek?

Met vriendelijke groeten,

Dr. Natascha Adama

(blog: natascha23.blogspot.com)

You might also like