You are on page 1of 44

WI2253CT/CTB2100

Differentiaalvergelijkingen
Januari 2013
November 2012
November 2011

Januari 2011
November 2010
Januari 2010

Tentamenbundel Civiele Techniek


Het Gezelschap "Practische Studie"

Tentamen Differentiaalvergelijkingen, WI2253CT


woensdag 27 januari 2010, 14.00-17.00 uur
Technische Universiteit Delft, Faculteit EWI

Laat duidelijk blijken hoe u aan de antwoorden gekomen bent!


De normering is in de linker kantlijn aangegeven. Het tentamencijfer wordt bepaald door
de som van het aantal behaalde punten plus 5 punten, gedeeld door 5, af te ronden.

1p

1. (a) De hoeveelheid zout in twee verbonden vaten wordt beschreven door de volgende
differentiaalvergelijking
d
dt

Q1
Q2

4Q1 + 3Q2 + 240


4Q1 8Q2 + 160

Bepaal de evenwichtsoplossing.
4p

(b) Voor vector ~x(t) is de volgende differentiaalvergelijking gegeven:


d
~x =
dt

4
3
4 8

~x,

~x(0) =

120
80

Bepaal voor dit stelsel de oplossing die aan de beginvoorwaarden voldoet.


2p

(c) Geef een verband tussen de oplossingen van de stelsels uit vraag (a) en vraag(b).
2. Beschouw het volgende stelsel differentiaalvergelijkingen:
d
dt

x(t)
y(t)

y cos(x)
2x 2y

2p

(a) Bepaal de drie evenwichtspunten (=stationaire punten) in het gebied x [1, 6]


en y [1, 6].

4p

(b) Geef bij elk van de evenwichtspunten uit onderdeel (a) aan van welk type het is
en of het een stabiel of instabiel evenwichtspunt is.

4p

(c) Maak een schets van het fasevlak (=xy-vlak) met oplossingskrommen voor het
gebied x [1, 6] en y [1, 6].

3p

3. (a) Is de reeks

P
n=1

4 + 3n
convergent of divergent? Toon dit aan.
2n
1

3p

(b) In de figuur zie je een serie vierkanten. Het grootste vierkant heeft zijden met
lengte 1. Van elk van de volgende vierkanten is de zijde de helft van de zijde
van zijn voorganger. Dit proces is oneindig. In elk vierkant is een kwart cirkel
getekend, waarvan de straal gelijk is aan
1
de lengte van de zijde van dat vierkant.
Zo is een spiraal ontstaan.
Bereken de lengte van deze spiraal.
(De omtrek van een cirkel is 2 maal de
1
straal.)
4. Gegeven is f (x) = ln(1 + x).

2p

(a) Bepaal het Taylorpolynoom van f van de graad 2 ( = T2 ) in a = 0 .

2p

(b) Bepaal de restterm R2 (x) bij het Taylorpolynoom T2 .

1p

(c) Als 0.1 x 0.1 , schat hoe groot de fout maximaal ongeveer is, als f (x)
benaderd wordt door T2 (x). Ga hierbij uit van de restterm.
5. Gegeven is de functie f (x) = 1 voor 0 < x < .

2p

(a) Breid f (x) uit tot een oneven functie met periode 2. Schets de grafiek van
deze uitbreiding op het interval 3 < x < 3.

3p

(b) Bepaal de sinus reeks van f (x).


6. Een metalen staafje van 50 cm lang heeft de warmtediffusiecoefficient = 5. Voor
de temperatuurverdeling u(x, t) in het staafje geldt de vergelijking
25

u
2u
=
2
x
t

met als randvoorwaarden: u(0, t) = 0 en u(50, t) = 0 voor t 0,


en als beginvoorwaarde: u(x, 0) = 20 voor 0 < x < 50.
1p

(a) Laat zien dat de partiele differentiaalvergelijking gescheiden kan worden m.b.v.
u(x, t) = X(x)T (t).

4p

(b) Bepaal alle niet-triviale oplossingen X(x) die voldoen aan de randvoorwaarden.

2p

(c) Schets twee onafhankelijke oplossingen X(x) voor 0 < x < 50. Verifieer dat
deze aan beide randvoorwaarden voldoen!

1p

(d) Bepaal bij elk van de in (b) gevonden oplossingen X(x) de bijbehorende T (t).

1p

(e) Bepaal de algemene oplossing u(x, t) die voldoet aan de randvoorwaarden.

3p

(f) Bepaal de oplossing die ook voldoet aan de beginvoorwaarde. Beschrijf het
gedrag van deze oplossing in de tijd.

Uitwerkingen tentamen WI2253CT, 27 januari 2020

1. (a) De evenwichtsoplossing wordt gevonden uit de vergelijkingen


4Q1 + 3Q2 + 240 = 0,
4Q1 8Q2 + 160 = 0,
wat leidt tot Q1,ev = 120, Q2,ev = 80.
(b) Eerst bepalen we de eigenwaarden van de matrix (BdP 7.5):
4 r
3
4
8 r

det

= (4 r)(8 r) (3)(4) = r2 + 12r + 20 = 0

De eigenwaarden zijn in dit geval reeel en negatief


r1 = 10, r2 = 2.
Vervolgens moeten we bij elke eigenwaarde een eigenvector bepalen.
Voor r1 = 10 leidt dit tot de matrix-vergelijking
4 + 10
3
4
8 + 10

x1
x2

0
0

met als oplossing

(1)

1
2

Evenzo vinden we als eigenvector bij r2 = 2

(2)

3
2

De algemene oplossing is dan:


~x(t) = c1 er1 t (1) + c2 er2 t (2) = ~x(t) = c1 e10t

1
2

+ c2 e2t

3
2

Uit de beginwaardens volgt: c1 = 0, c2 = 40. Dit geeft als oplossing


2t

~x(t) = e

120
80

(c) Voor de oplossing van vraag (a) bij beginwaarde Q1 (0) = Q2 (0) = 0 geldt
Q1 (t)
Q2 (t)

= ~x(t) +

120
80

De vector ~x(t) is dus juist het verschil tussen de tijdsafhankelijke oplossingen


Q1 (t) en Q2 (t) en de evenwichtsoplossing. (BdP 7.1., problem 22, of practicumopgave E9N1)

2. (a) In de kritieke punten is de afgeleide nul (BdP 9.1): y cos(x) = 0, 2x 2y = 0.


Er volgt dus y = x. Bovendien moet gelden y = 0 of x = /2 + k, k geheel.
(b) We bepalen eerst de matrix van partiele afgeleiden
Fx (x0 , y0 ) Fy (x0 , y0 )
Gx (x0 , y0 ) Gy (x0 , y0 )

y0 sin(x0 ) cos(x0 )
2
2

In de buurt van (0, 0) is het benaderende lineaire systeem:


d
~u
dt

0 1
2 2

x
y

~u, met ~u =

De eigenwaarden van de matrix zijn r1 = 1 + i, r2 = 1 i. De eigenwaarden


zijn complex, dus betreft het een spiraalpunt, dat stabiel is aangezien het reele
deel van de eigenwaarden negatief is.
In de buurt van (/2, /2) is het benaderende lineaire systeem:
d
~u
dt

/2 0
2 2

x /2
y /2

~u, met ~u =

De eigenwaarden zijn positief (r1 = /2) en negatief (r2 = 2). Het betreft dus
een zadelpunt, dat instabiel is aangezien een van de eigenwaarden positief is.
In de buurt van (3/2, 3/2) is het benaderende lineaire systeem:
d
~u
dt

3/2 0
2
2

x 3/2
y 3/2

~u, met ~u =

De eigenwaarden zijn nu beide negatief (3/2 en 2). Het betreft dus een
stabiele knoop.
(c) (0, 0) is een stabiel spiraalpunt. De spiraal draait dus naar binnen. De richting
bepalen we door in het benaderende lineaire systeem bijvoorbeeld ~u = (1, 0)T
in te vullen. Dan blijkt de tweede component een positieve afgeleide te hebben.
De spiraal draait dus linksom.
Van het lineaire systeem bij (/2, /2) zijn de eigenvectoren
1 + /4
1

bij r1 = /2,

0
1

bij r2 = 2.

Oplossingen verwijderen zich dus van (/2, /2) langs de lijn x /2 = (1 +


/4)(y /2) en naderen dit punt langs de lijn x = /2.
Van het lineaire systeem bij (3/2, 3/2) zijn de eigenvectoren
1 3/4
1

bij r1 = 3/2,

0
1

bij r2 = 2.

Oplossingen naderen (3/2, 3/2) zowel langs de verticaal x = 3/2 als langs
de lijn x 3/2 = (1 3/4)(y 3/2). Voor het richtingsveld in het fasevlak,
zie figuur 1.
3. (a) Gebruik de vergelijkingstest (St 11.4):
P

 n
3
2

heeft r = 3/2
n=1
n
4+3
n=1 2n divergeert dus ook.

reeks
P

4+3n
2n

>

3n
2n

 n
3
2

. De meetkundige

1 en is dus divergent. De gegeven reeks

Of gebruik de divergentietest: lim 4+3


= , dus de reeks divergeert.
2n
n

1
1

Figuur 1: Het fasevlak, met oplossingskrommen en richtingsveld


(b) De lengte van de spiraal binnen het eerste vierkant is /2. Bij ieder volgend
vierkant wordt deze lengte gehalveerd. De totale lengte wordt dus gegeven door
de meetkundige reeks
 

X
1 n1

n=1

/2
= .
1 1/2

4. (a) Bepaal eerst de waarde van f en zijn afgeleiden in a = 0 (St 11.10)


f (x) = ln(1 + x),
f (0) = 1,

1
f (x) = (1 + x) ,
f (0) = 1,
f (x) = (1 + x)2 , f (0) = 1,
Dit geeft
1
1
T2 (x) = f (0) + f (0)(x 0) + f (0)(x 0)2 = 0 + x x2 .
2
2
(b) De restterm (St 11.11)
x3
f (c)
2
x3
3
R2 (x) =
(x 0) =
=
,
6
(1 + c)3 6
3 (1 + c)3
met c tussen 0 en x in.
(c) De maximale waarde wordt aangenomen als x = 0.1 en c = 0.1:
1 0.13
1
=
0.00046.
3 0.93
2187

|R2 (x)|

5. (a) Dit is 2g(x) uit practicum opgave E9Z11. Zie figuur 2.


(b) De sinus reeks, met nog nader te bepalen coefficienten, luidt
f (x) =

bn sin nx.

n=1

De coefficienten worden berekend door de oneven uitbreiding van f (x) met sin nx
te vermenigvuldigen en te integreren over het interval [, ] (BdP 10.2 of ook
10.4). Dit geeft
bn =

f (x) sin(nx)dx = 2

sin(nx)dx =

Opgave 5(a)
2

1.5

0.5

0.5

1.5

2
10

10

Figuur 2: Vierkante golf


h

= 2
Resultaat:
f (x) =

i
2
2
1
cos(nx) = cos(n) +
0
n
n
n

X
2

n=1

(1 cos(n)) sin(nx) =
n

odd

4
sin(nx).
n

6. (a) We passen de methode van scheiding van variabelen toe (BdP 10.5). Het schema
is identiek voor de warmtevergelijking, de golfvergelijking en de potentiaalvergelijking, maar de gevonden oplossingen natuurlijk niet. Een golf gaat anders
door een medium dan warmte! Met u(x, t) = X(x)T (t) krijgen we
25X (x)T (t) = X(x)T (t)

X (x)
1 T (t)
=
= een constante, zeg .
X(x)
25 T (t)

We vinden dan twee gewone differentiaalvergelijkingen


X (x) + X(x) = 0,
T (t) + 25 T (t) = 0.
Merk op dat de factor 25 ook voor de X mag staan (maar dan is het vervolg
iets bewerkelijker). De partiele differentiaalvergelijking heeft homogene randvoorwaarden in de x-richting; met u(x, t) = X(x)T (t) geven deze
X(0)T (t) = X(50)T (t) = 0,

ofwel X(0) = X(50) = 0.

(b) Bij het oplossen van de differentiaalvergelijking voor X(x) onderscheiden we


drie gevallen:
(i) < 0, ofwel = 2 . Dit geeft als oplossing
X(x) = C1 ex + C2 ex , of X(x) = C3 cosh(x) + C4 sinh(x).
Uit de randvoorwaarden volgt dan
C1 + C2 = 0, C1 e50 + C2 e50 = 0,
en dit kan alleen ( > 0) als C1 = C2 = 0. Dus alleen de triviale oplossing
X(x) 0 voldoet in dit geval.
(ii) = 0. Dit geeft als oplossing
X(x) = A + Bx.

Uit de randvoorwaarden volgt


A = 0, A + 50B = 0,
en dit leidt tot A = 0, B = 0, dus alleen de triviale oplossing voldoet.
(iii) > 0, ofwel = 2 . Dit geeft als oplossing
X(x) = C5 cos(x) + C6 sin(x).
Uit de randvoorwaarden volgt dan
C5 = 0, C5 cos(50) + C6 sin(50) = 0,
en dit geeft C5 = C6 = 0, of C5 = 0, 50 = n, n = 1, 2, . . .. We vinden
daarmee
n2 2
, n = 1, 2, . . . .
Xn (x) = Cn sin(nx/50), n = 2n =
50
(c) Zie figuur 3
1.5
n=1
n=2
1

0.5

0.5

1.5

10

15

20

25

30

35

40

45

50

Figuur 3: Oplossingen voor n=1, 2


(d) De oplossing van de differentiaalvergelijking T (t) = 25T (t) bij deze waarden
van luidt
Tn (t) = e

n2 2 t/100

(e) De algemene oplossing die aan de randvoorwaarden voldoet is een combinatie


van de gevonden oplossingen:

Cn Tn (t)Xn (x) =

Cn sin(nx/50) = f (x) = 20.

Cn e

n2 2 t/100

sin(nx/50).

n=1

n=1

(f) Invullen van t = 0 leidt tot


n=1

Kennelijk dienen we de gegeven functie f (x) als een sinusreeks te schrijven.


Een soortgelijk probleem hebben we in som 5 bekeken. We vinden nu Cn =
40
[1 cos n]. Aangezien cos n = 1 voor even waarden van n, zijn alleen de
n
oneven coefficienten ongelijk 0. Dus
u(x, t) =

80e

n2 2 t/100

sin(nx/50).

odd
Voor toenemende tijd dalen de e-machten naar 0. De eerste term (n = 1) dempt
het langzaamste uit omdat exp(n2 2 t/100) het langzaamste daalt voor n = 1.
n

Tentamen Differentiaalvergelijkingen, WI2253CT


maandag 1 november 2010, 14.00-17.00 uur
Technische Universiteit Delft, Faculteit EWI

Laat duidelijk blijken hoe u aan de antwoorden gekomen bent!


De normering is in de linker kantlijn aangegeven. Het tentamencijfer is de som van het
aantal behaalde punten plus 5 punten, gedeeld door 5, en afgerond op een geheel getal.

1. Voor de functie y(t) is de volgende differentiaalvergelijking met beginvoorwaarden


gegeven:
y + y + 17y = 0,
3p
1p
2p

met

y(0) = 1

en

y (0) = 3.

(a) Kies = 2 en bepaal de (reeelwaardige) oplossing die voldoet aan de beginvoorwaarden.


(b) Stel dat iets kleiner gekozen wordt. Beschrijf in woorden het belangrijkste
effect dat dit heeft op de oplossing.
(c) Bepaal de algemene oplossing van de inhomogene differentiaalvergelijking:
y + 2y + 17y = 13 sin(t).

2p

(d) Schrijf de functie u(t) = cos (4t) + sin (4t) in fase-amplitude vorm, dus als
R cos (4t )
x(t)
y(t)

2. Voor de vector
d
dt
1p
3p
4p

2p
3p

x
y

is de volgende differentiaalvergelijking gegeven:

x xy
4y xy

(a) Bepaal de evenwichtspunten (= stationaire punten = kritieke punten).


(b) Geef bij elk van de evenwichtspunten aan van welk type het is, en of het een
stabiel of een instabiel evenwichtspunt is.
(c) Maak een schets van de oplossingskrommen in het fasevlak (= xy-vlak).

(b) Is de reeks

n=1

1
3

2
27

+ =
n
convergent of divergent? Toon dit aan.
n3 + n + 1

3. (a) Bereken zo mogelijk:

4. Gegeven is f (x) =

1 + 2x .

2p

(a) Bepaal het Taylorpolynoom van f van de graad 2 ( = T2 ) in a = 0 .

2p

(b) Bepaal de restterm R2 (x) bij het Taylorpolynoom T2 .

2p

(c) Bereken met behulp van de Taylorreeksen van f (x) en ex

1 + 2x ex
lim
x0
x2

4p

5. (a) Bepaal alle reele eigenwaarden () en bijbehorende eigenfuncties (niet-triviale


y(t)) van
y + y = 0 , 0 t ,
die voldoen aan randvoorwaarden

2p

y(0) = 0 en y () = 0 .

(b) Schets twee verschillende (onafhankelijke) eigenfuncties op 0 t .


6. Een metalen staafje van 10 cm lang heeft de warmtediffusiecoefficient 2 = 100. Voor
de temperatuurverdeling u(x, t) in het staafje geldt de vergelijking
100

2u
u
=
2
x
t

met als randvoorwaarden:


u
(0, t) = 0 en
x
en als beginvoorwaarde:

u
(10, t) = 0 voor t 0,
x
u(x, 0) = x voor 0 < x < 10.

1p

(a) Laat zien dat de partiele differentiaalvergelijking gescheiden kan worden m.b.v.
u(x, t) = X(x)T (t).

3p

(b) Bepaal alle niet-triviale oplossingen X(x) die voldoen aan de randvoorwaarden.

1p

(c) Schets twee onafhankelijke oplossingen X(x) voor 0 < x < 10. Verifieer dat
deze aan beide randvoorwaarden voldoen!

2p

(d) Bepaal bij elk van de in (b) gevonden oplossingen X(x) de bijbehorende T (t).

1p

(e) Bepaal de algemene oplossing u(x, t) die voldoet aan de randvoorwaarden.

4p

(f) Bepaal de oplossing die ook voldoet aan de beginvoorwaarden en beschrijf het
gedrag van deze oplossing in de tijd.

Gemiddelde score: 31, 7. Gemiddeld cijfer: 6, 34. (290 studenten)


Per opgave: 5, 6 (vraag 1), 5, 6 (vr 2), 3, 0 (vr 3), 3, 5 (vr 4), 3, 1 (vr 5), 5, 9 (vr 6).

Tentamen Differentiaalvergelijkingen, WI2253CT


maandag 24 januari 2011, 14.00-17.00 uur
Technische Universiteit Delft, Faculteit EWI

Laat duidelijk blijken hoe u aan de antwoorden gekomen bent!


De normering is in de linker kantlijn aangegeven. Het tentamencijfer is de som van het
aantal behaalde punten plus 5 punten, gedeeld door 5, afgerond.
1. Gegeven is de vierde-orde differentiaalvergelijking
d4 u(x)
= q(x)
dx4
1p

(a) Welk systeem in de werkelijkheid kan beschreven worden door deze differentiaalvergelijking?

2p

(b) Schrijf de differentiaalvergelijking om tot een stelsel van eerste-orde differentiaalvergelijkingen.

5p

2. Voor de vector
d
dt

x
y

x(t)
y(t)
=

is de volgende differentiaalvergelijking gegeven:

5 4
10 1

x
y

Geef de algemene oplossing van dit stelsel en beschrijf in woorden het gedrag van x
en y in de tijd.
3. Een boer heeft een eiland met akkergrond waarop x ton groente per jaar verbouwd
kan worden. Helaas zitten er ook y hazen op het eiland die graag groente eten. Het
verband tussen x en y, met t gerekend in jaren, wordt beschreven door
dx
dt
dy
dt

= 2x xy x2
= 3y + xy

1p

(a) Bepaal de evenwichtspunten.

5p

(b) Maak een schets van de oplossingskrommen in het fasevlak (x 0, y 0). Geef
ook het type en de stabiliteit aan van de evenwichtspunten in dit deel van het
fasevlak.

2p

(c) Bepaal wat er met de hazen gebeurt volgens dit model.


1

4. Zijn de volgende reeksen convergent of divergent? Toon dat aan.


2p

(a)

3p

(b)

4p

1
+ 14
2

n=1

+ 61 + 18 +
n
2n3 + n2

1
10

5. Benader de waarde van 35 d.m.v. een tweede-orde Taylorpolynoom rond a = 36.


Schat de maximale (absolute) waarde van de fout die u hierbij maakt.
Let op: u mag bij deze opgave de wortelfunktie van de rekenmachine niet gebruiken.
6. Gegeven is de functie f (x) = x voor 0 < x < 10 .

1p
4p

(a) Breid f (x) uit tot een even functie met periode 20. Schets de grafiek van deze
uitbreiding op het interval 30 < x < 30.

(b) Bepaal de Fourrierreeks van f (x).

7. Een metalen staafje van 10 cm lang heeft de warmtediffusiecoefficient = 1. Voor


de temperatuurverdeling u(x, t) in het staafje geldt de vergelijking
2u
u
=
2
x
t
Het staafje heeft op t = 0 als temperatuurverdeling:
u(x, 0) = x voor 0 < x < 10.
Na t = 0 wordt het staafje gesoleerd en gelden de randvoorwaarden:
ux (0, t) = 0 en ux (10, t) = 0 voor t 0.
1p

(a) Laat zien dat de partiele differentiaalvergelijking gescheiden kan worden m.b.v.
u(x, t) = X(x)T (t).

5p

(b) Bepaal alle niet-triviale oplossingen X(x) die voldoen aan de randvoorwaarden.

2p

(c) Schets twee onafhankelijke oplossingen X(x) voor 0 < x < 10.
Verifieer dat deze aan beide randvoorwaarden voldoen!

2p

(d) Bepaal bij elk van de in (b) gevonden oplossingen X(x) de bijbehorende T (t).

2p

(e) Bepaal de algemene oplossing u(x, t) die voldoet aan de randvoorwaarden.

3p

(f) Bepaal de oplossing die ook voldoet aan de beginvoorwaarde.


Beschrijf het gedrag van deze oplossing in de tijd.

Gemiddelde score: 21, 6. Gemiddeld cijfer: 4, 32 (88 studenten). Per opgave:


0.9 (vraag 1), 1, 7 (vr 2), 4, 1 (vr 3), 1, 7 (vr 4), 1, 5 (vr 5), 1, 9 (vr 6), 4, 6 (vr 7).

Tentamen Differentiaalvergelijkingen, WI2253CT


maandag 7 november 2011, 14.00-17.00 uur
Technische Universiteit Delft, Faculteit EWI

Laat duidelijk blijken hoe u aan de antwoorden gekomen bent!


De normering is in de linker kantlijn aangegeven. Het tentamencijfer is de som van het
aantal behaalde punten plus 5 punten, gedeeld door 5, en afgerond op een geheel getal.

1. Voor de functie y(t) is de volgende differentiaalvergelijking met beginvoorwaarden


gegeven:
y + 2y + 5y = 0,

met

y(0) = 1

en

y (0) = 1.

3p

(a) Bepaal de (reeelwaardige) oplossing die voldoet aan de beginvoorwaarden.

2p

(b) Schrijf de gevonden oplossing in fase-amplitude vorm, dus als R(t) cos (t ).

2p

(c) Bepaal de algemene oplossing van de inhomogene differentiaalvergelijking:


y + 2y + 5y = 10 sin(t).

2. De populatie x van konijnen (in honderdtallen) en y van vossen (in tientallen) op een
eiland wordt beschreven door
dx
dt
dy
dt

= 3x xy x2
= 2y + xy

1p

(a) Bepaal de evenwichtspunten (= stationaire punten = kritieke punten).

4p

(b) Geef bij elk van de evenwichtspunten aan van welk type het is, en of het een
stabiel of een instabiel evenwichtspunt is.

4p

(c) Maak een schets van de oplossingskrommen in het fasevlak (x 0, y 0).

1p

2p
3p

(d) Wat gebeurt er na lange tijd als je begint met een aantal vossen en konijnen?

27
3. (a) Bereken zo mogelijk: 4 3 + 49 16
+ =

1
P

(b) Is de reeks
convergent of divergent? Toon dit aan.
n=1
n2 + 1

4. Gegeven is f (x) =

x.

2p

(a) Bepaal het Taylorpolynoom van f van de graad 2 ( = T2 ) in a = 36 .

2p

(b) Bepaal de restterm R2 (x) bij het Taylorpolynoom T2 .

2p

(c) Als 36 x 37, schat hoe groot de fout maximaal ongeveer is, als f (x)
benaderd wordt door T2 (x). Ga hierbij uit van de restterm.
5. Gegeven is de functie

1p

voor < x < 0


f (x) = 0.5 voor x = 0, x =

1 voor 0 < x < .

(a) Breid f (x) uit tot een periodieke functie met periode 2 . Schets de grafiek van
deze uitbreiding op het interval 3 < x < 3 .

1p

(b) Bepaal een constante a en een oneven functie g(x) zodat f (x) = a + g(x).

3p

(c) Bepaal de Fourrierreeks van f (x).


6. Voor de druk u(x, y) in een rechthoekig gebied geldt de Laplace vergelijking
2u 2u
+
=0
x2 y 2
met als randvoorwaarden u(0, y) = 0, u(10, y) = 0 voor 0 < y < 20
) voor 0 < x < 10.
en u(x, 0) = 0, u(x, 20) = sin( x
10

1p

(a) Laat zien dat de partiele differentiaalvergelijking gescheiden kan worden m.b.v.
u(x, y) = X(x)Y (y).

4p

(b) Bepaal alle niet-triviale oplossingen X(x) die voldoen aan de eerste twee randvoorwaarden.

2p

(c) Schets twee onafhankelijke oplossingen X(x) voor 0 < x < 10. Verifieer dat
deze aan beide randvoorwaarden voldoen!

2p

(d) Bepaal bij elk van de in (b) gevonden oplossingen X(x) de bijbehorende Y (y),
die ook aan de derde homogene randvoorwaarde voldoet.

1p

(e) Bepaal de algemene oplossing u(x, y) die voldoet aan de homogene randvoorwaarden.

2p

(f) Bepaal de oplossing die ook voldoet aan de inhomogene randvoorwaarde. Hoe
hoog is de druk in het punt x = 5, y = 10?

Antwoorden tentamen WI2253CT, 7 november 2011


1. (a) De algemene oplossing is y(t) = c1 et cos 2t + c2 et sin 2t.
Uit de beginwaarden volgt: c1 = 1, c2 = 1.

(b) y(t) = 2et cos(2t /4).


(c) Methode van onbepaalde coefficienten: yp (t) = A cos(t) + B sin(t).
Er volgt: A = 1, B = 2. Dus
y(t) = 2 sin(t) cos(t) + c1 et cos(2t) + c2 et sin(2t).
2. (a) Kritieke punten uit: 3x xy x2 = 0, 2y + xy = 0. Dus (0, 0), (3, 0) en (2, 1).
!

3 y 2x x
3
0
d
(b) J(x, y) =
. In de buurt van (0, 0): dt
~u
~u,
y
x2
0 2
met ~u = (x, y)T . r1 = 3, r2 = 2. Instabiel
! zadelpunt.
3
3
d
In de buurt van (3, 0): dt
~u
~u, met ~u = (x 3, y)T .
0
1
r1 = 3, r2 = 1. Instabiel zadelpunt
!
2 2
d
~u, met ~u = (x 2, y 1)T .
In de buurt van (2, 1): dt ~u
1
0
r = 1 i. Stabiel spiraalpunt.
(c) Oplossingen verwijderen zich van (0, 0) langs de x-as en naderen langs de y-as. De
eigenvectoren zijn (1, 0) bij r = 3 en (0, 1) bij r = 2. Oplossingen verwijderen
zich van (3, 0) langs de lijn 4x+3y = 12 en naderen langs de x-as. De eigenvectoren
zijn (1, 0) bij r = 3 en (3, 4) bij r = 1. Oplossingen naderen (2, 1) spiraalsgewijs
tegen de klok in. Voor bijv. ~u = (0, 1) wordt de afgeleide van het gelineariseerde
stelsel gegeven door (2, 0). Zie figuur 1.
(d) Na lange tijd naderen de aantallen het kritieke punt (2, 1).
6

1
1

Figuur 1: Het fasevlak, met oplossingskrommen en richtingsveld


3. (a) 16/7 ( Convergente meetkundige reeks, met a = 4, r = 3/4).
(b) Divergent: Gebruik de vergelijkingstest:
p-reeks (p = 1 1). Dan is ook

n=1

1
2n

1
n2 +1

>

1
2n .

n=1

divergent en dus ook

1
n is een divergente

P
1
.
2
n=1 n +1

4. (a) T2 (x) = 6 +

1
12 (x

36)

1
1728 (x

1
(x 36)3 , met
16c5/2
1
166
5 0.000008.

(b) R2 (x) =
(c) |R2 (x)|

36)2 .

c tussen x en 36 in.

5. (a) Zie figuur 2.


Opgave 5(a)
1.5

0.5

0.5
10

10

Figuur 2: Blokgolf
(b) a = 0.5 , g(x) = 0.5(x < 0),
1
2

(c) f (x) =

1
n (1

n=1

0(x = , 0),

cos n) sin nx =

1
2

0.5(x > 0).


+

2
n

sin nx.

n=1,3,

6. (a) X + X = 0, Y Y = 0.

(b) Met X(0) = X(10) = 0 volgt Xk (x) = sin(kx/10), k = 1, 2, . . . .


(c) Zie figuur 3
1.5
n=1
n=2
1

0.5

0.5

1.5

10

Figuur 3: Oplossingen voor k= 1, 2


(d) Met Y (0) = 0 volgt Yk (y) = sinh(ky/10) of eky/10 eky/10 , k = 1, 2, . . ..
(e) u(x, y) =

Ck sinh(ky/10) sin(kx/10).

k=1

(f) u(x, y) =

sinh(y/10)
sin(x/10), u(5, 10) = sinh()/ sinh(2) 0.04.
sinh(2)

Tentamen Differentiaalvergelijkingen, WI2253CT


maandag 5 november 2012, 14.00-17.00 uur
Technische Universiteit Delft, Faculteit EWI

Laat duidelijk blijken hoe u aan de antwoorden gekomen bent.


De normering is in de linker kantlijn aangegeven. Het tentamencijfer is de som van het
aantal behaalde punten plus 5 punten, gedeeld door 5, en afgerond.
1. Een bergmeertje heeft een oppervlak van A m2 en een diepte van h(t) meter. Er
stroomt D m3 per uur water in vanuit een hoger beekje. Onderin zit een relatief
klein gat van a0 m2 waardoor water wegstroomt. Met de wet van Torricelli en de
aanname dat het meertje cylindervormig is, geldt voor de waterhoogte:

d
h(t) = D c0 h.
dt

Hierin is c0 = a0 2g met g de zwaartekrachtcontante.


Let op: u hoeft in deze opgave de differentiaalvergelijking niet op te lossen.
A

1p

a) Bereken de waterhoogte h als er evenwicht is.

1p

b) Bepaal of het evenwicht stabiel is of niet (bijvoorbeeld m.b.v. een faselijn).

2p

c) Maak een schets van h als een functie van t voor verschillende (positieve) h(0).

4p

2. Voor de vector
d
dt

u
v

u(t)
v(t)

is de volgende differentiaalvergelijking gegeven:


4 4
2 2

u
v

Bereken de algemene reele oplossing van dit stelsel.


3. In een afgesloten natuurgebied leven twee diersoorten met aantallen x(t) en y(t)
(honderdtallen). Het verband tussen x en y (met t in jaren) is:
dx
= 2x x2 + xy
dt
dy
= 6y y 2 xy
dt
1p

a) Zijn de diersoorten concurrenten, of werken ze samen, of jaagt de ene soort op


de andere? Motiveer uw antwoord.

1p

b) Bereken de vier evenwichtspunten en laat zien dat (4,2) er een van is.

2p

c) Laat zien dat als het stelsel differentiaalvergelijkingen gelineariseerd wordt rond
het punt (x, y) = (4, 2), het resultaat het stelsel uit opgave 2 wordt.
Hoe hangen u en v af van x en y?

5p

d) Bepaal het lokale gedrag van de oplossingen rond de evenwichtspunten en schets


met behulp daarvan de oplossingskrommen in het fasevlak (x 0, y 0).

2p
2p

2p

4. Zijn de volgende reeksen convergent of divergent? Toon dat aan.

2
2
2
2
2
+ + + +
a) 1 + +
2
3
5
6
7

1
P
b)
(Hint: integraaltest)
n=2 n ln(n)
5. a) Bepaal een vijfde-orde Taylorpolynoom T5 (x) voor f (x) = cos(x) rond a = 0.
Benader hiermee de waarde van cos(1).

2p

b) Geef een uitdrukking voor de restterm R5 (x) van T5 (x).

2p

c) Laat m.b.v. R5 zien dat de grootte van de fout van de benadering van cos(1) in
5a kleiner is dan 1/500.
6. Gegeven is de functie f (x) = 10 x voor 0 < x < 10 .

1p

a) Breid f (x) uit tot een even functie met periode 20.
Schets de grafiek van deze uitbreiding op het interval 30 < x < 30.

4p

b) Bepaal de Fourrierreeks van (de uitgebreide) f (x).

7. Een 1 meter lange snaar heeft uitwijking u. Voor u(x, t) geldt:


a2

2u
2u
=
x2
t2

voor 0 < x < 1 en t > 0.

Hierin is a een constante die afhangt van de soortelijke massa van de snaar, en de
spanning die erop staat. De snaar is ingeklemd, dus
u(0, t) = 0 en u(1, t) = 0 voor t 0.
Op t = 0 geldt voor 0 < x < 1:
u(x, 0) = 0 en ut (x, 0) = 2 sin(x) 4 sin(2x).
1p

a) Laat zien dat de partiele differentiaalvergelijking gescheiden kan worden m.b.v.


u(x, t) = X(x)T (t).

4p

b) Bepaal alle niet-triviale oplossingen X(x) die voldoen aan de randvoorwaarden.

2p

c) Bepaal bij elk van de in (b) gevonden oplossingen X(x) de bijbehorende T (t).

2p

d) Bepaal de algemene oplossing u(x, t) die voldoet aan de randvoorwaarden.

3p

e) Bepaal de oplossing die ook voldoet aan de beginvoorwaarden.

1p

f) De laagste toon die de snaar voortbrengt heeft een frequentie van 100 Hz
(100 trillingen per seconde). Hoe groot is a?

Jl.b' fCu^^khA^ \

^ A=i: ^ f ^ f ^ ' ^ . , j

9C

-2

^-y-tf

-2

-IJ

'

^.ji//?^ty>

St./'X/^'X

. A / 1
05

-3

\/.

"^"^ 'io

k=i

lo
^

/O

Zc

v/
3o

>

^^-*>^
^1

f?

-^J<K^

Al/)
k

-^z-*;

<c7^

*7ox

>^ -

2_

' * "

Tentamen Differentiaalvergelijkingen, WI2253CT


maandag 28 januari 2013, 14.00-17.00 uur
Technische Universiteit Delft, Faculteit EWI

Laat duidelijk blijken hoe u aan de antwoorden gekomen bent.


De normering is in de linker kantlijn aangegeven. Het tentamencijfer is de som van het
aantal behaalde punten plus 5 punten, gedeeld door 5, en afgerond.

1. In een afgesloten gebied leeft een kolonie wilde zwijnen.


Het aantal tientallen zwijnen in jaar t is y(t) met
d
y(t) = 6y y 2 h,
dt
waarin h het aantal tientallen zwijnen is dat per jaar wordt weggevangen.
Let op: U hoeft deze differentiaalvergelijking niet op te lossen.
3p

a) Neem h = 5. Bereken de evenwichtsoplossingen, d.w.z. de waarden voor y(t)


waarvoor de populatiegrootte constant blijft.
Bepaal met behulp van y 0 en een faselijn hoe groot de beginpopulatie moet zijn
als de populatie niet uit mag sterven.

2p

b) Neem nu niet h = 5, maar y(0) = 10. Bepaal het maximale aantal zwijnen dat
gevangen mag worden (dus de maximale h) zonder dat de populatie uitsterft.

2. Voor functies x(t) en y(t) is het volgende stelsel differentiaalvergelijkingen gegeven:


dx
= (x2 1)(y 2) = x2 y 2x2 y + 2
dt
dy
= (x + 2)(y 1) = xy + x 2y + 2
dt
1p

a) Bepaal de drie evenwichtspunten van dit stelsel.

4p

b) Bepaal het type van elk van de evenwichtspunten.

4p

c) Maak een schets van de oplossingskrommen in het fasevlak.

2p

d) Beschrijf in woorden het gedrag van x(t). Hangt dat af van de beginwaarden?

3. Zijn de volgende reeksen convergent of divergent? Toon dat aan.


2p
3p

2n + 3n
4n
n=1

n
P
b)
2
n=1 2n 1
a)

x2
4. f (x) = e 2

2p

a) Geef het vijfde-graads Taylorpolynoom T5 (x) van f rond a = 0.


(Gebruik het formuleblad, en let goed op het aantal termen.)

2p

b) Schat de maximale grootte van de restterm R5 (x) als 0 x 1.


Differentieer hierbij niet, maar gebruik dat 15 f (6) (x) 10 als 0 x 1.

1p

c) Bereken

1p

d) Schat (m.b.v. 4b) de maximale grootte van de fout dit u maakt bij het benaderen
van

R1
0

R1
0

T5 (x) dx.

x2

e 2 dx door

R1
0

T5 (x) dx.

0, voor 0 < x <


5. Gegeven is de functie f (x) = 20, voor < x < 3

0, voor 3 < x < 4


1p

a) Breid f (x) uit tot een oneven functie met periode 8.


Schets de grafiek van deze uitbreiding op het interval 8 < x < 8.

4p

b) Bepaal de Fourrierreeks van (de uitgebreide) f (x).

6. In een metalen staafje van 4 cm lang geldt voor de temperatuurverdeling u(x, t) (in
graden Celcius):
2

2u
u
=
2
x
t

Als randvoorwaarden gelden:


u(0, t) = 0 en u(4, t) = 0 voor t > 0.
Het staafje heeft op t = 0 als temperatuurverdeling:
u(x, 0) = f (x) voor 0 < x < 4,
waarbij f (x) de functie uit opgave 5 is.
1p

a) Laat zien dat de partiele differentiaalvergelijking gescheiden kan worden m.b.v.


u(x, t) = X(x)T (t).

4p

b) Bepaal alle niet-triviale oplossingen X(x) die voldoen aan de randvoorwaarden.

1p

c) Bepaal bij elk van de in (b) gevonden oplossingen X(x) de bijbehorende T (t).

2p

d) Bepaal de algemene oplossing u(x, t) die voldoet aan de randvoorwaarden.

2p

e) Bepaal de oplossing die ook voldoet aan de beginvoorwaarde.

3p

f) Als v(x, t) de temperatuurverdeling in hetzelfde staafje is, maar nu gerekend in


graden Kelvin, dan is v(x, t) = u(x, t) + 273.
Wat zijn voor v(x, t): (I) de partiele differentiaalvergelijking, (II) de randvoorwaarden, (III) de beginvoorwaarde en (IV) de oplossing?
Als je v wilt weten, waarom kan je procedure 6a t/m 6e dan niet direkt voor v
uitvoeren, en moet je eerst u uitrekenen?

^uetr^ufcAh/;in^ie^

{''0,

C-i,,C-h'^)

.V.') ^

- 3 ^ '

^ 2./

o j

'

oJ

21

Maf- ^oc^i

2.

,du/) 0

fojo

T
20'^.

-1

IT

37r

rT

f-^ 8727

r/1-

^0 aj^

^CiX^

Q__-

2C=

r '

=^ XU)'=^o
K/o)^1i^o

Hr/Ofak

^lco?/^,

V^--> ^ ^ ^ ^ - ^ ^ f ^ ^ ^ ^

You might also like