You are on page 1of 17

De adolescentie als reorganisatiefase

Een integratie van neurobiologische, psychoanalytische en


ontwikkelingspsychopathologische perspectieven

Tijdschrift voor Psychotherapie 2008 [34] 03 www.psychotherapie.bsl.nl


Frans Stortelder en Marian Ploegmakers-Burg

c In de loop van de vorige eeuw is de opvatting over de adolescentie


verschoven van een turbulente periode naar een geruisloos verlo-
pende overgangsfase. Uit recent empirisch onderzoek blijkt echter
dat er tijdens de adolescentie explosieve veranderingen optreden in
de hersenontwikkeling die samen met ingrijpende veranderingen in
de sociale omgeving leiden tot een reorganisatie in de psychische
ontwikkeling. De adolescentie omvat de overgang van kindertijd
naar volwassenheid en beslaat in juridische zin de periode van
twaalf tot achttien jaar, maar in ontwikkelingspsychologische zin de
periode van elf tot 23 jaar. In de adolescentie worden gezonde en
pathologische ontwikkelingstrajecten in werking gezet die bepalend
zijn voor het functioneren in de volwassenheid. De adolescentie
vormt een kwetsbare periode voor het ontstaan en persisteren van
psychopathologie. In dit artikel bespreken we recente onderzoeks-
gegevens over de adolescentie vanuit een interdisciplinaire bena-
dering en een biopsychosociale visie. Het belang van de adolescen-
tenpsychotherapie voor de ontwikkelingsfase van elf tot 23 jaar
wordt benadrukt.

Inleiding

Adolescenten komen maatschappelijk regelmatig in het nieuws. Meestal is


dat in negatieve zin vanwege moorddadige incidenten op school, internet-

F.B.M. STORTELDER, kinder- en jeugdpsychiater/psychoanalyticus en M. PLOEGMAKERS-BURG, kli-


nisch psychologe/(kinder)psychoanalytica zijn beiden werkzaam bij GGZ Buitenamstel, Af-
deling Kinderen en Adolescenten in Amsterdam.
170 Frans Stortelder en Marian Ploegmakers-Burg

seks of comadrinken. Ook trekken opvallende vormen van psychopathologie


de aandacht zoals automutilatie, eetstoornissen, alcohol- en drugsmisbruik.
De jeugdcultuur wekt echter ook positieve nieuwsgierigheid naar de ont-
wikkeling van nieuwe levenshoudingen van de generatie van de toekomst.
Adolescenten van de eenentwintigste eeuw worden beschreven als de Gene-
ratie Einstein: slimmer, sneller en socialer dan vorige generaties (Boschma &
Groen, 2006). De adolescentie is een periode die intrigeert vanwege de grote
veranderingen die er plaatsvinden in de biopsychosociale ontwikkeling.
Over de interpretatie van deze veranderingen wordt verschillend gedacht.
Vanaf het begin van de vorige eeuw werd de adolescentie beschreven als een
turbulente periode. De adolescentie verloopt stormachtig en gaat samen met
emotionele verwarring (adolescent turmoil), identiteitscrisis en tijdelijk ge-
stoord gedrag (Hall, 1904; Laufer & Laufer, 1984). In de jaren tachtig nam de
belangstelling voor de adolescentie af, omdat men haar als een geruisloos
verlopende overgangsfase beschouwde en emotionele verwarring en gestoor-
de aanpassing bestempelde als een uiting van een zich ontwikkelende stoor-
nis van de volwassenheid (Verhulst, 2000).
Recent empirisch onderzoek weerspreekt echter deze opvatting en richt de
aandacht opnieuw op de adolescentie als een fase, waarin een ingrijpende
neurobiologische en psychische reorganisatie plaatsvindt. Uit neuroimaging-
onderzoek blijkt dat er tijdens de adolescentie explosieve veranderingen
optreden in verschillende hersengebieden (Giedd, 2004; Sowell, Thompson
& Toga, 2007). Onderzoek naar de ontwikkelingspsychopathologie laat zien
dat de adolescentie een kwetsbare periode is voor het ontstaan van psychopa-
thologie in de volwassenheid (Steinberg, Dahl, Keating, Kupfer, Masten &
Pine, 2006).
In dit artikel willen we de aandacht vestigen op recente onderzoeksgege-
vens over de adolescentie. We gaan daarbij uit van een biopsychosociale visie.

De adolescentie vanuit biopsychosociaal perspectief

De adolescentie wordt gedefinieerd als de periode tussen kindertijd en vol-


wassenheid. In juridische zin beslaat deze de periode tussen twaalf en acht-
tien jaar. Ontwikkelingspsychologisch omvat de adolescentie echter de peri-
ode van elf tot 23 jaar (Verhulst, 2000). Zij wordt onderverdeeld in de vroege
adolescentie, waarin de fysieke en seksuele rijping op de voorgrond staat,
vervolgens de middenadolescentie, waarin het contact met leeftijdgenoten
en het vormen van een eigen identiteit centraal staat en ten slotte de late
adolescentie die gekenmerkt wordt door de losmaking van de ouders en het
opbouwen van een zelfstandig leven met volwassen verantwoordelijkheden
en persoonlijke normen en waarden.
Empirisch onderzoek naar de biopsychosociale veranderingen in de ado-
lescentie staat nog in de kinderschoenen. Het onderzoek vindt gefragmen-
teerd plaats op verschillende wetenschapsgebieden en resulteert in allerlei
minitheorien. Verschillende vooraanstaande wetenschappers wijzen op het
belang van het ontwerpen van een overkoepelende biopsychosociale theorie
De adolescentie als reorganisatiefase 171

van de adolescentieontwikkeling en stellen dat er meer interdisciplinaire


samenwerking nodig is (Steinberg & Morris, 2001; Rutter, 2002).
In dit artikel gaan we uit van een interdisciplinaire benadering, waarbij
we neurobiologische, psychoanalytische en ontwikkelingspsychopatholo-
gische perspectieven met elkaar verbinden.
We denken dat de psychoanalyse een belangrijke bijdrage aan deze inter-
disciplinaire samenwerking kan leveren, omdat de psychoanalyse speciale
aandacht heeft voor de adolescentie als reorganisatiefase en van oudsher ge-
richt is op het ontwerpen van overkoepelende modellen voor de psyche als
een gentegreerd samenspel van de functies van waarnemen, voelen, denken,
handelen, gedrag en interpersoonlijk functioneren.
Het biopsychosociale model dat wij hanteren, gaat ervan uit dat de struc-
tuur en functie van de hersenen steeds in ontwikkeling zijn en worden ge-
programmeerd door ervaringen uit de omgeving. Hersenontwikkeling en

Tijdschrift voor Psychotherapie 2008 [34] 03 www.psychotherapie.bsl.nl


psychische ontwikkeling gaan daarbij volgens de psychofysische identiteits-
theorie met elkaar samen en zijn identiek (Glas, 2006). Verder sluit het
model aan bij het causale psychische verklaringsmodel van de Philosophy of
Mind (Dennett, 1987), volgens welke de mens een intentioneel wezen is met
verlangens, gedachten en gevoelens. Het gedrag van de mens kan worden
verklaard door het interpreteren van zijn gedachten, gevoelens en wensen.
Psychopathologie ontstaat volgens dit model door een verstoorde ontwikke-
ling in de interactie tussen neurobiologische aanleg en ervaringen uit de om-
geving. Een gestoorde ontwikkelingsprogrammering kan door psychothera-
peutische ervaringen weer worden bijgestuurd (Kandel, 1999). Het model
volgt de opvatting van de psychoanalyse en de ontwikkelingspsychopatholo-
gie, dat de adolescentie een fase is waarin nog een ingrijpende reorganisatie
in de psychische ontwikkeling plaatsvindt, voortbouwend op de ontwikke-
ling van de basale psychische functies van de eerste drie tot vijf levensjaren
(Freud, 1958; Fonagy & Target, 1996; Stortelder & Ploegmakers-Burg, 2005).
Recent neurobiologisch onderzoek ondersteunt deze visie en laat zien dat de
hersenstructuur in de adolescentie sterke veranderingen ondergaat te verge-
lijken met de sterke groei van de hersenen in de eerste drie tot vijf levensja-
ren (Blakemore & Choudhury, 2006). In ons biopsychosociale model sluiten
neurobiologische, psychoanalytische en ontwikkelingspsychopathologische
perspectieven bij elkaar aan.

Neurobiologische ontwikkelingsmodellen van de adolescentie

In deze paragraaf zullen we neurobiologische ontwikkeling bespreken die


bestaat uit de ontwikkeling van de genexpressie, de hersenen en de neuro-
chemische ontwikkeling.

Ontwikkeling van de genexpressie

In de eerste lichaamscel na de conceptie bevindt zich het genetisch materiaal


dat later in elke lichaamscel aanwezig is. Gemiddeld wordt slechts tien tot
172 Frans Stortelder en Marian Ploegmakers-Burg

twintig procent van de genen per cel gebruikt. De ontwikkeling van psycho-
pathologie is het gevolg van de complexe interactie tussen gen en omgeving.
Het genotype komt tot expressie in het fenotype door ervaringen uit de om-
geving.
Bij de genetische aanleg voor psychiatrische stoornissen gaat het in een
klein percentage om n gen dat door een genmutatie verantwoordelijk is
voor de stoornis. Bij meer dan 90 procent van de psychiatrische stoornissen
is de genetische aanleg multifactoriel van aard, waarbij een aantal genen of
een gennetwerk verantwoordelijk is voor de expressie van de stoornis. Bij de
genetische aanleg voor ADHD zijn bijvoorbeeld meer dan tien genen betrok-
ken. Deze risicogenen bestaan uit polymorfismen of bepaalde variaties in
het normale genotype van ieder mens. Een zware genetische risicofactor kan
bij lichte omgevingsstress tot expressie van een stoornis leiden en een zwak-
ke genetische kwetsbaarheid voor een stoornis kan tot expressie komen bij
een zware risicofactor uit de omgeving (Rutter, Moffit & Caspi, 2006).
Ervaringen uit de omgeving brengen in de zenuwcel het proces van de
genexpressie op gang door activatie van het DNA, waarna via de transscrip-
tie naar het mRNA de eiwitsynthese toeneemt en vervolgens de activiteit van
het neuron, onder andere door de proliferatie van synapsen. De adolescentie
is een kwetsbare periode voor het genetisch tot expressie komen van een
aantal psychiatrische stoornissen van de volwassenheid zoals psychosen,
middelenmisbruik, stemmingsstoornissen en antisociaal gedrag. Ervaringen
uit de omgeving kunnen de genexpressie in negatieve of positieve zin ben-
vloeden. Psychotherapeutische interventies brengen naast psychische ook
neurobiologische effecten teweeg door de activatie van genetische circuits en
de toename van neuronale synapsverbindingen (Kandel, 1999).

Ontwikkeling van de hersenen

De hersenontwikkeling is een levenslang proces. Tot voor kort was er weinig


bekend over de hersenontwikkeling tijdens de adolescentie. De gedachte dat
de hersenen zich verder ontwikkelen na de kindertijd is relatief nieuw. De
eerste drie tot vijf jaar zijn van wezenlijk belang voor de hersenontwikke-
ling. In de prenatale periode is met ongeveer zes maanden de hersenstruc-
tuur aangelegd. Daarna vindt verdere groei van neuronen en synapsen
plaats. Een baby wordt geboren met een overmaat aan neuronen en synapsen
gericht op maximale adaptatie aan de omgeving. Neurale netwerken worden
door herhaalde ervaringen geprogrammeerd tot neurale patronen. Psychi-
sche processen corresponderen met de mate van activatie van neurale net-
werken in verschillende hersengebieden. Er ontstaat een stroom van elektri-
sche impulsen en van informatie, waardoor psychische representaties wor-
den gevormd. Bij een psychiatrische stoornis zijn meestal meerdere hersen-
gebieden of neurale circuits betrokken.
In de adolescentie ondergaat de hersenstructuur opnieuw ingrijpende ver-
anderingen (Giedd, 2004; Blakemore & Choudhury, 2006; Sowell et al.,
2007). De hoeveelheid witte stof die bestaat uit gemyeliniseerde axonen
neemt toe, met als gevolg een grotere transmissiesnelheid tussen axonen en
De adolescentie als reorganisatiefase 173

grotere complexiteit en flexibiliteit van de prikkel- en informatieverwer-


king. Het corpus callosum, dat bestaat uit louter gemyeliniseerde axonen,
groeit waardoor de interhemisferische integratie die van belang is bij tal van
complexe cognitieve taken verbetert. In de subcorticale gebieden van de grij-
ze stof nemen de functies van de amygdala voor de emotieverwerking en de
hippocampus voor het geheugen en leerprocessen opmerkelijk toe. In de
adolescentie is nog nieuwvorming mogelijk van neuronen in bepaalde ge-
bieden zoals de hippocampus. In de corticale gebieden van de grijze stof
vindt een synaptische reorganisatie plaats, doordat er steeds eerst een proli-
feratie plaatsvindt van het aantal synapsen en vervolgens een eliminatie van
overtollige synapsen waardoor betreffende hersengebieden efficinter gaan
werken. De sensorische en motorische corticale gebieden rijpen het eerst. De
corticale integratiegebieden van de hogere psychische functies zoals de pre-
frontale cortex bereiken hun volwassen rijpheid het laatst en wel vanaf 21

Tijdschrift voor Psychotherapie 2008 [34] 03 www.psychotherapie.bsl.nl


jaar (Sowel et al., 2007).

Neurochemische ontwikkeling

De neurochemie omvat onder andere de neurohormonen en de neurotrans-


mitters. De adolescentie start in de hersenen, doordat de HPG-as (hypotha-
lame-hypofysaire-gonadale-as) geactiveerd wordt die de seksuele rijping
inleidt met de menarche en semenarche. De spiegels van de geslachtshormo-
nen beginnen te stijgen in de vroege adolescentie, maar de grootste stijging
vindt plaats tot na het achttiende jaar. Zo stijgt bij jongens tussen de twaalf
en zestien jaar de testosteronspiegel van 25 naar 200 ng/ml en tussen de zes-
tien en twintig jaar naar 600 ng/ml. De geslachtshormonen passeren de
bloed-hersenbarrire en benvloeden de hersenrijping (Walker, Sabuwalla &
Huot, 2004). De neurohormonen oxytocine en vasopressine spelen in de ado-
lescentie een belangrijke rol in de verdere ontwikkeling van gehechtheid en
sociaal gedrag (Bales & Carter, 2007). In de vroege adolescentie neemt het
aantal stressvolle ervaringen en de gevoeligheid voor stress toe en stijgt de
activiteit van de HPA-as (hypothalame-hypofysaire-bijnierschors-as) en de
spiegel van de stresshormonen (Gunnar, 2007). Bij onderzoek onder ratten is
gebleken dat de programmering van de HPA-as verstoord kan raken als het
rattenjong de eerste twee weken van de moeder wordt gescheiden, resulte-
rend in een levenslange verhoogde kwetsbaarheid voor stress. Vervangende
gehechtheidervaringen tijdens de adolescentie door goedverzorgende moe-
ders kunnen dit nog grotendeels herstellen (Meaney, 2001). Naast neurohor-
monen spelen neurotransmitters een essentile rol bij psychiatrische stoor-
nissen, maar de relatie is net als bij de ontwikkeling van de genexpressie en
de hersenen niet specifiek. Meestal zijn meerdere neurotransmittersystemen
bij een stoornis betrokken.
174 Frans Stortelder en Marian Ploegmakers-Burg

Psychosociale ontwikkelingsmodellen van de adolescentie

De psychosociale ontwikkeling van de adolescentie wordt beschreven aan de


hand van de emotionele en cognitieve ontwikkeling en de ontwikkeling van
het zelf in de zin van het zelfconcept en de zelfsturing. Bij de beschrijving
van de psychosociale ontwikkelingsmodellen zijn psychoanalytische en ont-
wikkelingspsychologische inzichten gentegreerd. De psychoseksuele ont-
wikkeling in de adolescentie wordt niet expliciet besproken, omdat daar in
de recente literatuur weinig nieuwe onderzoeksbevindingen over naar voren
komen.

Emotionele ontwikkeling

De emotionele ontwikkeling voltrekt zich in de eerste drie tot vijf levensja-


ren door de ontwikkeling vanaf de geboorte van allereerst de lichamelijk
bepaalde prototypische emoties (somatosensorische achtergrondemoties) en
vervolgens de globale positieve en negatieve emoties (Sroufe, 1995; Damasio,
2000). In de loop van het eerste jaar ontwikkelen zich dan de primaire basale
emoties en vanaf anderhalf jaar de secundaire zelfevaluatieve emoties
(Lewis, 2000).
In de adolescentie wordt de ontwikkeling gekenmerkt door een toename
van emotionele instabiliteit en innerlijke onrust met het zoeken van opwin-
ding en risicos. Vooral de jonge adolescent is geneigd te experimenteren met
nieuw en risicovol gedrag. Vanuit de evolutie heeft dit experimenteergedrag
een positieve overlevingsfunctie. Bij de mens in het pre-industrile tijdperk
wordt de overgang van kindertijd naar volwassenheid gekenmerkt door de
noodzaak buiten het ouderlijk gebied een nieuw bestaan op te bouwen en te
emigreren, om voor het eigen bestaan voedsel te gaan zoeken en om inteelt
te voorkomen. Experimenteren met het zoeken naar nieuwe vormen van
bestaan en daarbij risicos nemen is dan van levensbelang maar kan ook
doorschieten (Spear, 2000).
In de vroege adolescentie is er tevens een grotere geneigdheid in groeps-
verband risicos te nemen. Dit gaat gepaard met de extra kick van de collec-
tieve emotionele opwinding, maar tevens met een belemmerd oordeelsver-
mogen. Er is een groot verschil in het emotieregulerend vermogen van een
adolescent in een rustige solitaire toestand (cold cognition), tegenover een toe-
stand van intense collectieve druk en opwinding (hot cognition).
In de westerse wereld is de adolescentieperiode verlengd, omdat de seksu-
ele rijping steeds vroeger begint en het bereiken van de volwassen verant-
woordelijkheden veelal later geschiedt, afhankelijk van de sociale klasse en
achtergrond. Door de verlengde adolescentie begint de emotionele rijping,
met de activatie van intense emoties in het begin van de adolescentie, vroe-
ger, terwijl de cognitieve rijping met de emotieregulatie aan het eind van de
adolescentie later plaatsvindt, zodat de emotionele en cognitieve rijping toe-
nemend dissynchroon gaan lopen. Deze situatie valt te vergelijken met het
rijden in een auto met een turbomotor zonder te beschikken over een rijbe-
De adolescentie als reorganisatiefase 175

wijs (Dahl, 2004). Door de activatie van intense emoties zoals angst en agres-
sie en de negatieve gestemdheid is de emotieregulatie met name in de vroege
en middenadolescentie bedreigd.

Cognitieve ontwikkeling

De cognitieve ontwikkeling wordt in de eerste levensjaren bepaald door de


ontwikkeling van aandachts-, geheugen- en executieve functies en de menta-
lisatie of Theory of Mind, die vanaf anderhalf jaar ontstaat. In de adolescentie
bestaat de cognitieve ontwikkeling vooral uit het zelfstandig kunnen inte-
greren van de bestaande capaciteiten met grotere complexiteit en snelheid.
Het vermogen om informatie te verwerken neemt toe. Door verbeterde ge-
heugenstrategien groeit de opslag van kennis explosief. Daarnaast begint
de adolescent abstract te denken en beter te argumenteren en beslissingen te

Tijdschrift voor Psychotherapie 2008 [34] 03 www.psychotherapie.bsl.nl


nemen. Hij ziet derhalve ook beter de onvolkomenheden van ouders en an-
deren. Het denken is aanvankelijk nog wat rechtlijnig en egocentrisch. El-
kind (1967) ziet het egocentrisme van jonge adolescenten als een uiting van
angst voor de kritische mening van de omgeving, vanwege de grote lichame-
lijke veranderingen die er bij hen plaatsvinden en het verlies van de ouderlij-
ke geborgenheid. Jonge adolescenten hebben een kwetsbaar zelfgevoel en
zijn op zoek naar privacy om hun imaginaire publiek te ontlopen. Ze over-
schatten zichzelf in het uniek zijn, dat niemand is zoals zij of dat niemand
hen begrijpt.
Uit empirisch onderzoek blijkt dat in de vroege adolescentie de executieve
functie nog forse veranderingen ondergaat. De reactiesnelheid van bepaalde
taken neemt bijvoorbeeld af. Deze puberteitsdip in cognitief functioneren
hangt mogelijk samen met de synapsproliferatie in de vroege adolescentie,
waardoor de prefrontale cortex minder efficint functioneert (Blakemore &
Choudhury, 2006). Bij ADHD bijvoorbeeld vormt de overgang van de kin-
dertijd naar de adolescentie een risicofactor vanwege het optreden van de
dip in executief functioneren en omdat zich nieuwe taken vanuit de sociale
context aandienen zoals het zelfstandig moeten opereren met schoolwerk.
Het risico van schooldrop-out is vier maal zo groot als gemiddeld.

Vignet

Sara is een meisje van 15 jaar, dat wordt aangemeld bij de JeugdGGZ, omdat
zij in 3 gymnasium van school moet, indien zij opnieuw niet over zal gaan
na een eerdere doublure in klas 2. Vanaf de lagere school is Sara bekend
als hoogbegaafd, waardoor zij zich snel verveelt in de les en waarvoor zij
verrijkingsstof krijgt aangeboden. Vanaf klas 2 op het gymnasium gaan de
schoolresultaten achteruit met toenemend spijbelgedrag en conflicten
met haar ouders. Bij onderzoek blijkt er sprake van ADHD in de vorm van
concentratieproblemen, slechte planning van het huiswerk en gebrekkige
studiestrategien. Door de hoogbegaafdheid zijn haar concentratieproble-
men tot dan toe gecompenseerd en gemaskeerd. De persoonlijkheidsont-
176 Frans Stortelder en Marian Ploegmakers-Burg

wikkeling wordt bedreigd doordat Sara enerzijds een met de hoogbegaafd-


heid samenhangende neiging tot zelfoverschatting heeft om al haar talen-
ten tegelijk te willen bevredigen en alles gemakkelijk zelf te doen zonder
ouderlijke coaching. Anderzijds kan ze deze verwachting mede door de
gebrekkige concentratie en planning van de ADHD in toenemende mate
niet waarmaken met als gevolg een depressieve stemming en gezinscon-
flicten.
Via medicatie en deelname aan de groepstherapie voor ADHD-pubers
en hun ouders kan de ADHD-problematiek met dreigende schooldrop-out
en de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling worden bijgestuurd.

De ontwikkeling van de mentalisatie ondergaat nog veranderingen tot in de


late adolescentie. Adolescenten zijn in de middenadolescentie meer gevoelig
voor de emotionele gezichtsexpressie van leeftijdgenoten in de sfeer van ac-
ceptatie of afwijzing. Het zelfstandig moeten opereren in complexe sociale
interacties met leeftijdgenoten vormt een risico bij de adolescent met een
autisme-spectrumstoornis. De dorsomediale prefrontale systemen die bij
deze complexe sociale processen betrokken zijn rijpen nog na het eenen-
twintigste jaar (Nelson, Leibenluft, McClure & Pine, 2005).

Ontwikkeling van het zelfconcept.

De ontwikkeling van het zelf wordt in eerste instantie bepaald door de vor-
ming van het zelfconcept of een persoonlijke identiteit. Het gaat hierbij om
het zelf als object (mijzelf).
De functie van de zelfconcept moet onderscheiden worden van andere as-
pecten van het zelf zoals de zelfsturing (ikzelf), de zelfwaardering en het
zelfbewustzijn. Met anderhalf jaar herkent de peuter zichzelf in de spiegel
en ontstaat het besef van een persoonlijke identiteit van wie hij is.
In de adolescentie is het ontwikkelen van een volwassen persoonlijke iden-
titeit n van de kerntaken. De volwassen identiteit omvat wie je bent en
wat je wilt in het leven met de volwassen verantwoordelijkheden en per-
soonlijke overtuigingen. Erikson (1968) introduceerde het identiteitsbegrip.
Hij beschouwde de adolescentie als een experimenteerperiode (moratorium)
om de verschillende aspecten van de identiteit te ontdekken en vorm te
geven. De identiteitsvorming gebeurt met name in de middenadolescentie
in het contact met gelijkgestemde leeftijdgenoten, die elkaar spiegelen en
bewonderen in gezamenlijke activiteiten en ideen. Bij dit onderlinge spie-
gelingproces zijn in de hersenen spiegelneuronen (mirror neurons) verant-
woordelijk voor het mechanisme van automatische empathie, dat daarbij
een rol speelt (Gallese, Eagle & Migone, 2007). Zo ontstaan er groepjes van
kakkers, nerds, skaters, punks en gothics. Adolescenten die geen aansluiting vin-
den, lopen het risico mikpunt te worden van pesterijen en terreur.
Dartington (1994) stelt dat het voor de identiteitsontwikkeling van de ado-
lescent belangrijk is een eigen ruimte te hebben en de positie van tijdelijke
De adolescentie als reorganisatiefase 177

buitenstaander in te nemen om los te komen van de regels en opvattingen


van het ouderlijke gezin en voor zichzelf de eigen authentieke identiteit en
persoonlijke overtuigingen te zoeken gebaseerd op eigen ervaring in weer-
spiegeling met die van leeftijdgenoten. Karakteristiek vinden ze die ruimte
op hangplekken, waar ze samen kunnen chillen. Ze moeten daarbij zowel
de mogelijkheid hebben af en toe terug te vallen op de veilige relaties met
het ouderlijke gezin alsook de vrijheid om te experimenteren in de toekom-
stige volwassen sociale wereld. De positie van tijdelijke buitenstaander heeft
ook risicos zoals het ontwikkelen van een positie van outcast, of een negatie-
ve identiteit, of het aanhangen van destructieve idealen zoals van Hitler
(neonazis) of Bin Laden.

Vignet

Tijdschrift voor Psychotherapie 2008 [34] 03 www.psychotherapie.bsl.nl


Kees is 15 jaar en wordt bij de JeugdGGZ aangemeld vanwege dysthyme
klachten en schoolverzuim. Hij heeft lang zwart golvend haar en is gekleed
in een lange zwarte leren jas, zwart T-shirt en broek en hoge zwarte leren
laarzen. Hij is aanhanger van de Black-Metal, dat onderscheiden dient te
worden van andere Metalstromingen zoals Death-Metal en Heavy-Metal.
Tijdens het onderzoek geeft Kees aan dat hij vindt dat alles zinloos is. Hij
bestaat, maar hij heeft niet om zijn bestaan gevraagd. Voor hem had het
niet gehoeven. Hij verlangt naar de absolute leegte en het perfecte niets.
Kees karakteriseert zijn ouders als bevlogen wereldverbeteraars die opgaan
in de strijd voor het milieu en voor alternatieve levensvormen. Ze zijn ge-
scheiden toen hij in de brugklas zat. Hij doubleerde, werd van school ver-
wijderd en naar een VMBO-school gestuurd, waar hij zich niet thuis voelde.
Kees heeft nauwelijks contact met zijn gevoel, maar als hij zijn gevoel zou
laten gaan, ervaart hij alleen haat naar de wereld en wil hij in tegenstelling
tot zijn ouders niet de wereld verbeteren maar de wereld vernietigen. Net
als andere Black-Metal liefhebbers typeert hij zichzelf als een strijder voor
het nihil. Bij Kees wordt het aansluiting zoeken bij de Black-Metal subcul-
tuur mede bepaald door problemen in zijn persoonlijkheidsontwikkeling en
dreigt de ontwikkeling van een negatieve identiteit en positie als outcast.
In een inzichtgevende psychotherapie leert Kees weer te strijden voor
zijn authentieke zelf in plaats van te strijden tegen de wereld en voor het
niet.

In de adolescentie vindt een verdere integratie plaats vanuit de verschillende


gehechtheidrelaties tot n volwassen gehechtheidrepresentatie. Voor onvei-
lig gehechte adolescenten kunnen zich nog herkansingen voordoen via veili-
ge vriendschappen en intieme relaties met leeftijdgenoten (Allen & Land,
1999). De ontwikkeling van de identiteit van de adolescent speelt zich af bin-
nen de cyclus van het gezin, waarbij ook transgenerationele factoren een rol
spelen (Ploegmakers-Burg, 1988). Het is belangrijk dat de adolescent zich bij
de persoonlijke identiteitsvorming verzoent met de sterke en zwakke kan-
178 Frans Stortelder en Marian Ploegmakers-Burg

ten in de persoonlijkheid van de ouders. Het losmakingsproces in de adoles-


centiefase verloopt zowel in dyadische als triadische interactiepatronen.
Voor de ontwikkeling van het volwassen vermogen te reflecteren op zichzelf
en de ander is het bereiken van de positie als derde persoon in een triadische
relatie een voorwaarde (Heuves, 2003).

Ontwikkeling van de zelfsturing

De ontwikkeling van de psyche wordt in laatste instantie bepaald door het


zelf als hoogste verenigende eenheid en hoogste sturende functie van de psy-
che (Searle, 2005). Het gaat hierbij om het zelf als subject (ikzelf) in de zin
van zelforganisatie en zelfsturing. Zelforganisatie verwijst naar het principe
dat de ontwikkeling van het zelf niet lineair verloopt, maar geschiedt via
abrupte overgangen in de richting van toenemende complexiteit en cohe-
rentie. Zelfsturing (self-agency) verwijst naar het gegeven dat het zelf een ac-
tieve rol vervult in de loop van de ontwikkeling als bron van het handelen en
oorzaak van actie. Het gaat hier dus om het zelf dat de psychische processen
organiseert en stuurt, zoals een regisseur de leden van een toneelgezelschap
organiseert tot een samenhangend geheel en de voorstelling stuurt naar een
coherente inhoud.
Het zelf is een concept dat psyche en brein verenigt (Ledoux, Debiec &
Moss, 2003). Ook bij de neurobiologische processen in de hersenorganisatie
is de centraal verenigende en sturende functie van het zelf van belang. Er
bestaan verschillende modellen voor de neurale basis van het zelf, varirend
van het zelf als n piek aan de top van een piramidale hersenorganisatie tot
het zelf als een systeem van cordinerende centra aan de top van hirar-
chisch gerangschikte hersenstructuren (Feinberg, 2005).Vanuit de neurobio-
logie beschrijft Damasio (1999) een model van het zelf in relatie tot het zelf-
bewustzijn. Hij onderscheidt de drie ontwikkelingsfasen van het onbewuste
proto-zelf, het bewuste kern-zelf en het autobiografische zelf, dat het zelf
met een uitgebreid bewustzijn door de tijd heen omvat. Fonagy, Gergely,
Jurist & Target (2002) beschreven vanuit psychoanalytisch perspectief een
model voor de ontwikkeling van het zelf in de zin van de zelfsturing. In hun
model wordt de ontwikkeling gedurende de eerste drie tot vijf levensjaren
bepaald door de fasen van het fysieke, sociale en teleologische zelf, die in de
loop van het eerste jaar tot ontwikkeling komen en het intentionele, repre-
sentationele en het autobiografische zelf die vanaf anderhalf jaar ontstaan.
In de neurobiologische rijping vindt de zelfsturing vooral plaats in de pre-
frontale cortex, die pas de volledige rijpheid bereikt na het eenentwintigste
jaar. De prefrontale cortex omvat onder andere de orbitofrontale cortex, de
mediofrontale cortex en de dorsolaterale prefrontale cortex, die een belang-
rijke rol vervullen bij centrale sturing van de emotieregulatie, de mentalisa-
tie en de executieve functie. Door de toegenomen myelinisering van lange
zenuwvezels neemt in de adolescentie de neuronale transmissiesnelheid toe,
waardoor de integratie van verafgelegen hersencircuits met de prefrontale
cortex wordt bevorderd. De synapseliminatie aan eind van de adolescentie
verhoogt de capaciteit van locale circuits en leidt naar een efficintere her-
De adolescentie als reorganisatiefase 179

sensamenwerking en naar een nieuw gevestigde centraal gestuurde hersen-


functie van het zelf (Nelson et al., 2005).
In de psychische rijping omvat de zelfsturing vooral het doelen stellen,
plannen maken, beslissingen nemen, en plannen uitvoeren, evalueren en
bijsturen. Tijdens en vooral na de adolescentie vindt de ontwikkeling van de
zelforganisatie en zelfsturing haar voltooiing.
De late rijping van de prefrontale cortex na het eenentwintigste jaar met
als gevolg de late rijping van de functie van de centraal cordinerende zelf-
sturing impliceert dat adolescenten nog niet beschikken over een voldoende
gerijpt beslissings- en sturingsvermogen. Soms benaderen ze wel een rijpe
volwassen reactie, maar bij heftige emotionele situaties of bij moeilijke con-
flicterende keuzes is het neurobiologische circuit van de centrale zelfsturing
in de prefrontale cortex nog niet continu op volwassen niveau gestabiliseerd
(Steinberg et al., 2006). Briggs (2002) wijst erop dat het belangrijk is dat de

Tijdschrift voor Psychotherapie 2008 [34] 03 www.psychotherapie.bsl.nl


adolescent weet dat de ouders op afstand toezicht houden en zo nodig bij-
sturen (being held in mind), zodat hij niet bij stuurloosheid uitsluitend op
zichzelf is aangewezen.
De late rijping en de langdurige kwetsbaarheid van de hersenen in de ado-
lescentie speelt een rol in de actuele politieke discussie om de leeftijd voor de
verkoop van alcohol te verhogen naar achttien of twintig jaar, zoals in som-
mige Scandinavische landen het geval is. De discussie strekt zich ook uit over
het terrein van het onderwijs. Hoogleraar neuropsychologie Jolles betoogt
dat de hersenen van jongeren niet klaar zijn voor het nieuwe leren, omdat de
hersenen pas na het eenentwintigste jaar tot rijpheid komen wat betreft de
functies van het zelfstandig kunnen werken en plannen (Bij de Les, 2006).

Consequenties voor de ontwikkeling van de psychopathologie in de


adolescentie

Vanuit ontwikkelingspsychopathologisch perspectief is de adolescentie van


belang omdat ze gezonde en pathologische ontwikkelingstrajecten in wer-
king zet, die bepalend zijn voor het functioneren in de volwassenheid.
Bij de indeling van psychopathologie in de adolescentie wordt onder-
scheid gemaakt tussen twee ontwikkelingstrajecten, namelijk een tijdelijke
gestoorde aanpassing en een zich ontwikkelende persisterende stoornis
(Freud, 1965; Walker et al., 2004). Uit epidemiologisch onderzoek blijkt, dat
van de adolescenten 80 procent de fase probleemloos doorkomt en twintig
procent grote stress en emotionele verwarring ervaart. Deze gestoorde aan-
passing is grotendeels van tijdelijke aard en verdwijnt weer in de volwassen-
heid (Arnett, 1999). In de adolescentie nemen de totale morbiditeit- en mor-
taliteitscijfers toe met 200 procent, voornamelijk ten gevolge van problemen
in de zelfsturing, zoals blijkt uit de hoge ratio van roekeloos en agressief ge-
drag, sucide en middelenmisbruik. Automutilatie komt onder adolescenten
aanmerkelijk meer voor dan in de volwassen populatie. Kenmerken van een
gestoorde persoonlijkheidsontwikkeling zoals borderline-trekken kunnen in
de adolescentie aanwezig zijn en in de volwassenheid zijn afgenomen. Anti-
180 Frans Stortelder en Marian Ploegmakers-Burg

sociaal gedrag kan beperkt blijven tot de adolescentie (adolescence limited) of


persisteren in de volwassenheid (life-course persistent) (Steinberg et al., 2006).

Vignet

Rik is een jongen van 15 jaar die wordt aangemeld bij de JeugdGGZ vanwe-
ge excessief cannabisgebruik, tot acht joints per dag. Hij is op zijn dertien-
de jaar begonnen met cannabisgebruik om rust te vinden in zijn hoofd
tengevolge van een nog niet gediagnosticeerde ADHD en ter bestrijding
van zijn depressieve klachten en slechte schoolresultaten. Tengevolge van
het cannabisgebruik ontwikkelt Rik psychotische symptomen in de zin van
paranode ideen en akoestische (pseudo)hallucinaties. Om de paranode
angsten te bestrijden gebruikt hij overmatig alcohol, tot 45 glazen per
week. Er is bij Rik tevens sprake van narcistische persoonlijkheidsproblema-
tiek en ernstige gezinsproblematiek. Rik leidt enige tijd een onregelmatig
stuurloos leven als drop-out.
Na een individuele inzichtgevende psychotherapie en intermitterende
gezinstherapie weet Rik vanaf zijn zeventiende jaar de draad weer op te
pakken. Hij stopt volledig met blowen, matigt het alcoholgebruik en maakt
versneld via het volwassenenonderwijs zijn HAVO en VWO af. De psychoti-
sche symptomen gaan langzaam in remissie na het stoppen van het can-
nabisgebruik. Er is geen familiaire belasting voor schizofrenie. Op zijn twin-
tigste jaar volgt Rik met succes een universitaire studie en vertoont hij be-
houdens de ADHD geen psychopathologie meer.
De gestoorde ontwikkeling in de adolescentie neemt een positieve wen-
ding, de prognose voor de volwassenheid blijft onzeker.

Tijdens de adolescentie kan schijnbaar gestoord gedrag ook een positieve


betekenis hebben voor de ontwikkeling. Het experimenteren met alcohol en
drugs kan bijvoorbeeld een functie hebben in de zoektocht naar zelfstandig-
heid, en een tijdelijke depressie kan soms een positieve uitwerking hebben
in een proces van zelfonderzoek en zelfverandering (Schulenberg, Sameroff
& Cicchetti, 2004).

Continuteit en discontinuteit van psychopathologie tijdens de adolescentie

Als gevolg van de ingrijpende veranderingen die er plaatsvinden in de neu-


robiologische en psychosociale ontwikkeling, is de adolescentie een periode
van verhoogde kwetsbaarheid voor het ontstaan of persisteren van psycho-
pathologie. Rutter, Kim-Cohen & Maughan (2006) bespreken in een over-
zichtsartikel de continuteit en discontinuteit van psychopathologie tussen
kindertijd en volwassenheid.
De onderzoeksgegevens over de continuteit van de schizofrene stoornis
vanaf de kindertijd naar de volwassenheid zijn nog beperkt. Het risico op
het ontstaan van een schizofrene stoornis neemt tijdens de adolescentie per
De adolescentie als reorganisatiefase 181

jaar sterk toe vooral bij jongens. De voorlopers in de kindertijd zijn aspeci-
fiek en bij de prodromale symptomen in de adolescentie zet 50 procent niet
door naar een schizofrene stoornis. Risicofactoren zijn de neurobiologische
veranderingen in de adolescentie, ernstige omgevingsstress zoals migratie
en sociale isolatie en zwaar cannabisgebruik in de vroege adolescentie met
name bij de groep met een verhoogd genetisch risico voor het ontwikkelen
van een psychose zoals de aanwezigheid van bepaalde variaties van het
COMT-gen. Bij ADHD treedt er na de adolescentie gedeeltelijk een disconti-
nuteit in de stoornis op. Van de kinderen die voldoen aan de diagnostische
criteria voor ADHD voldoet 50 procent daar in de volwassenheid niet meer
aan. Vooral kinderen met bepaalde variaties in het DRD4-gen en het DAT1-
gen vertonen een verhoogd risico op het persisteren van ADHD op volwas-
sen leeftijd. Van PDD-NOS is bekend dat de symptomen wel persisteren in
de volwassenheid, maar dat ze milder worden met de leeftijd. Een aanzien-

Tijdschrift voor Psychotherapie 2008 [34] 03 www.psychotherapie.bsl.nl


lijk deel van de kinderen met PDD-NOS functioneert als volwassene in vele
opzichten goed. Het ontstaan van affectieve stoornissen stijgt tijdens de ado-
lescentie dramatisch, vooral bij meisjes. Bij een depressie die begint in de
adolescentie is er een groot risico voor continuteit in de volwassenheid. Bij
een depressie die begint op de kinderleeftijd is deze relatie er niet. Verder is
er sprake van een sequentile comorbiditeit met angststoornissen. Een gege-
neraliseerde angststoornis in de adolescentie kan bijvoorbeeld overgaan in
een depressieve stoornis in de volwassenheid en omgekeerd, de zogenaamde
heterogene continuteit (Rutter et al., 2006). Bij antisociaal gedrag is er
hoofdzakelijk sprake van homogene continuteit, namelijk dat voorlopers
op de kinderleeftijd zoals een moeilijk agressief temperament met drie jaar
en gedragsproblemen met negen jaar een verhoogd risico vormen voor een
ontwikkelingstraject tot een antisociale gedragsstoornis met 25 jaar. Risico-
factoren vormen de aanwezigheid van bepaalde variaties in het MAOA-gen
en omgevingsfactoren zoals lage schoolbinding, drugsgebruik en omgang
met antisociale leeftijdgenoten. Het middelengebruik is in de adolescentie
voornamelijk recreatief en experimenteel. Risicofactoren voor de overgang
naar middelenmisbruik zijn de aanwezigheid van een gedragsstoornis op de
kinderleeftijd, het gebruik in de adolescentie van middelen als zelfmedica-
tie, bijvoorbeeld bij depressie en ADHD, en start met middelengebruik voor
het vijftiende jaar.
Naast een verhoogde kwetsbaarheid biedt de grote plasticiteit van de her-
senen tijdens de adolescentie ook mogelijkheden dat psychotherapeutische
interventies een groter effect sorteren (Cicchetti & Rogosch, 2002). In de ado-
lescentie is het belangrijk tijdig in te grijpen, zowel op psychotherapeutisch
als op farmacotherapeutisch terrein, om de voortgaande programmering van
een negatief psychopathologisch ontwikkelingstraject zo veel mogelijk in
positieve richting bij te sturen.
182 Frans Stortelder en Marian Ploegmakers-Burg

Implicaties voor de adolescentenpsychotherapie

In de jaren zeventig stonden de adolescentiefase en de adolescentenpsycho-


therapie sterk in de belangstelling. Vanaf de jaren tachtig heeft de adolescen-
tie aan belang ingeboet, doordat ze als een geruisloos verlopende overgangs-
fase werd gekarakteriseerd. Recente onderzoeksbevindingen weerspreken
deze opvatting en wettigen een hernieuwde belangstelling voor de adoles-
centiefase en daarmee voor de adolescentenpsychotherapie.
De adolescentie wordt, zoals we hebben laten zien, gekenmerkt door in-
grijpende veranderingen in de neurobiologische rijping en de sociale omge-
ving en brengt daarmee een reorganisatie in de psychische ontwikkeling
teweeg. Ook blijkt dat de adolescent in neurobiologische en ontwikkelings-
psychologische zin de volwassenheid pas bereikt rond de 23 jaar.
Het empirisch onderzoek naar het verloop van de psychopathologische
ontwikkelingstrajecten en naar specifieke psychotherapeutische behandel-
vormen in de adolescentie is groeiende. Voorbeelden van recente vormen van
adolescentenpsychotherapie zijn de Mentaliseren Bevorderende Therapie
(Verheugt-Pleiter, Schmeets & Zevalkink, 2005) en de specifieke groepsthera-
pien voor adolescenten met PDD-NOS (Harpur, Lawlor & Fitzgerald, 2006),
emotieregulatieproblematiek (Van Gemert, Ringrose & Wiersema, 2007) en
ADHD (Stortelder & Lantman, 2003). Daarnaast zijn er progammas voor de
vroegtijdige onderkenning en behandeling van psychotische en bipolaire
stoornissen en specifieke multimodale behandelingen voor adolescenten
met eetstoornissen, gedragsstoornissen en stemmingsstoornissen. Ook wor-
den nieuwe psychotherapien voor adolescenten ontwikkeld die expliciet
gericht zijn op de verandering van zowel psychische als neurobiologische
functies zoals The Brainwise Curriculum (Gorman Barry & Welsh, 2007).
Psychotherapeutische behandeling bij adolescenten dient zo nodig lang-
durig te worden voortgezet, rekening houdend met de leeftijd dat de vol-
wassen rijpheid wordt bereikt.Gezien het feit dat de meeste ernstige psycho-
pathologische beelden van de volwassenheid ontstaan in de adolescentie is
het van essentieel belang zorg te dragen voor een goede diagnostiek en een
optimaal behandelaanbod van op elkaar afgestemde individuele, gezins- en
groepstherapie die voortduurt tot in de jongvolwassenheid om de behande-
ling van deze stoornissen in de volwassenen zorglijnen zo goed mogelijk te
laten verlopen.
De adolescentie is een dynamische en kwetsbare ontwikkelingsfase met
veel risicos, maar ook met veel mogelijkheden. De meeste adolescenten be-
reiken zonder grote problemen de volwassenheid, maar een aanzienlijke
groep loopt risico op een tijdelijk gestoorde aanpassing of een voortgaande
gestoorde ontwikkeling. Op de adolescentenpsychotherapie rust de uitda-
gende taak om deze kwetsbare adolescenten in deze kritische ontwikke-
lingsfase op een zo positief mogelijke manier naar de volwassenheid te gelei-
den.
De adolescentie als reorganisatiefase 183

Literatuur

Allen, J.P. & Land, D. (1999). Attachment in Adolescence. In J. Cassidy & P.R. Schaver (Eds.):
Handbook of Attachment. Theory, research and clinical implications. New York: The Guilford
Press, 319-335.
Arnett, J.J. (1999). Adolescent Storm and Stress, reconsidered. American Psychologist, 54, 317-
326.
Bales, K.L. & Carter, C.S. (2007). Neuropeptides and the development of social behaviors:
implications for adolescent psychopathology. In D. Romer & E. W. Walker (Eds.): Adoles-
cent psychopathology and the development of the brain. Integrating brain and prevention science.
New York: Oxford University Press, 173-196.
Bij de Les (2006). Hersenen jongeren niet klaar voor het nieuwe leren. Interview met prof. J. Jolles. Bij
de Les, juni 2006, 16-19.

Tijdschrift voor Psychotherapie 2008 [34] 03 www.psychotherapie.bsl.nl


Blakemore, S. & Choudhury, S. (2006). Development of the adolescent brain: implications
for executive function and social cognition. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 47,
296-312.
Boschma, J. & Groen, I. (2006). Generatie Einstein: slimmer, sneller en socialer. Communiceren met
e
jongeren van de 21 eeuw. Amsterdam: Pearson Education Benelux.
Briggs, S. (2002). Working with adolescents. A contemporary psychodynamic approach. New York:
Palgrave Macmillan.
Cicchetti, D. & Rogosch, F.A. (2002). A developmental psychopathology perspective on
Adolescence. Journal of consulting and clinical psychology, 70, 6-20.
Dahl, R. E. (2004). Keynote Address. In R. E. Dahl & L. P. Spear (Eds.): Adolescent brain
development : vulnerabilities and opportunities. Annals of the New York Academy of Scien-
ces, 1021, 1-22.
Damasio, A. (1999). The feeling of what happens: body and emotion in the making of consciousness.
New York: Harcourt Brace.
Damasio, A. (2000). A second chance for emotion. In R.D. Lane & L. Nadel (Eds.): Cognitive
neuroscience of emotion. Oxford: University Press, 12-23.
Dartington, A. (1994). Some thoughts on the significance of the outsider in families and
other social groups. In S. Box (Ed.), Crisis at Adolescence : Object relations therapy with the
family. New York: Jason Aronson.
Dennett, D. (1987). The intentional stance. Cambridge MA: MIT Press.
Elkind, D. (1967). Egocentrism in adolescence. Child Development, 38, 1025-1034.
Feinberg, T. E. (2005). Neural hierarchies and the Self . In T.E. Feinberg & J.P. Keenan
(Eds.): The lost Self. Pathologies of brain and identity. Oxford: University Press, 33-50.
Fonagy, P. & Target, M. (1996). Playing with reality : I. Theory of mind and the normal
development of psychic reality. International Journal of Psychoanalysis, 77, 217-233.
Fonagy, P., Gergely, G., Jurist, L.J. & Target, M. (2002). Affectregulation, Mentalisation and the
development of the Self. New York: Other Press.
Freud, A. (1958). Adolescence. In The Psychoanalytic Study of the Child.New York: Internatio-
nal Universities Press, 255-278.
Freud, A. (1965). Normality and pathology in childhood. New York: International Universities
Press.
Gallese, V., Eagle, M.N. & Migone, P. (2007). Intentional attunement: mirror neurons and
the neural underpinnings of interpersonal relationships. Journal of the American Psycho-
analytic Association, 55, 131-176.
184 Frans Stortelder en Marian Ploegmakers-Burg

Gemert van, T.M., Ringrose, H. J. & Wiersema, H.M. (2007). Emotieregulatietraining. Een pro-
gramma voor adolescenten met emotieregulatieproblemen. Amsterdam: Boom.
Giedd, J. N., (2004). Structural magnetic resonance imaging of the adolescent brain. In
E.D. Dahl & L. P. Spear (Eds.): Adolescent brain development. Vulnerabilities and Op-
portunities. Annals of the New York Academy of Sciences, 1021, 77-85.
Glas, G. (2006). Ambiguteit in Eric Kandels neurowetenschappelijke fundering van de
psychiatrie. Tijdschrift voor Psychiatrie, 48, 849-856.
Gorman Barry, P., & Welsh, M. (2007). The Brainwise Curriculum : Neurocognitive Devel-
opment Intervention Program. In D. Romer & E. W. Walker (Eds.): Adolescent psychopatho-
logy and the development of the brain. Integrating brain and prevention science. New York: Ox-
ford University Press, 420-440.
Gunnar, M. R. (2007). Stress effects on the developing brain. In D. Romer & E. W. Walker
(Eds.): Adolescent psychopathology and the development of the brain. Integrating brain and preven-
tion science. New York: Oxford University Press, 127-147.
Hall, G. S. (1904). Adolescence : its psychology and its relation to physiology, sociology, sex, crime, reli-
gion and education. New York: Appleton.
Harpur, J., Lawlor, M. & Fitzgerald, M. (2006). Succeeding with interventions for Asperger Syn-
drome Adolescents. A guide to Communication and Socialisation in Interaction Therapy. London:
Jessica Kingsley Publishers.
Heuves, W. (2003). Young adolescents : development and treatment. In V. Green (Ed.): Emo-
tional Development in Psychoanalysis, Attachment Theory and Neuroscience. Creating Connections.
Hove: Brunner-Routledge, 189-205.
Kandel, E.R. (1999). Biology and the future of psychoanalysis: a new intellectual frame-
work for psychiatry revisited. American Journal of Psychiatry, 156, 505-524.
Ledoux, J., Debiec, J., & Moss, H. (Eds.) (2003). The Self : from soul to brain. Annals of the New
York Academy of Sciences, 1001. New York: New York Academy of Sciences.
Laufer, M. & Laufer, M.E. (1984). Adolescence and Developmental Breakdown. New Haven CT:
Yale University Press.
Lewis, M.L. (2000). The Emergence of Human Emotions. In M.L. Lewis & J.M. Haviland-
Jones (Eds.): Handbook of Emotions. New York: The Guilford Press, 265-280.
Nelson, E.E., Leibenluft, E., McClure, E.B. & Pine, D.S. (2005). The social re-orientation of
adolescence: a neuroscience perspective on the process and its relation to psychopatho-
logy. Psychological Medicine, 35, 163-174.
Ploegmakers-Burg, M. (1988). De adolescentiefase: de ontwikkeling van de adolescent binnen de
cyclus van het gezin. In B. Driessen & H. de Hoogh (Eds.): Psychiatrie met adolescenten:
zelf doen maar niet alleen. Deventer: Van Loghum Slaterus, 47-61.
Rutter, M. (2002). The interplay of nature, nurture, and developmental influences. The
challenge ahead for mental health. Archives of General Psychiatry, 59, 996-1000.
Rutter, M., Moffit, T.E., & Caspi, A. (2006). Gene-environment interplay and psychopatho-
logy: multiple varieties but real effects. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 47, 226-
261.
Rutter, M., Kim-Cohen, J. & Maughan, B. (2006). Continuties and discontinuties in psy-
chopathology between childhood and adult life. Journal of Child Psychology and Psychiatry,
47, 276-295.
Searle, J. R. (2005). The Self as a problem in Philosophy and Neurobiology. In T.E. Feinberg
& J.P. Keenan (Eds). The lost Self. Pathologies of the brain and identity. Oxford: University
Press, 7-20.
De adolescentie als reorganisatiefase 185

Schulenberg, J.E., Sameroff, A.J., & Cicchetti, D. (2004). The transition to adulthood as a
critical juncture in the course of psychopathology and mental health. Development and
Psychopathology, 16, 799-806.
Sowell, E.R., Thompson, P.M., & Toga, A.W. (2007). Mapping adolescent brain maturation
using structural magnetic resonance imaging. In D. Romer & E. W. Walker (Eds.): Adoles-
cent psychopathology and the development of the brain. Integrating brain and prevention science.
New York: Oxford University Press, 55-84.
Spear, L.P. (2000). The adolescent brain and age-related behavioural manifestations. Neuro-
science and Biobehavioural Reviews, 24, 417-463.
Sroufe, L. A. (1995). Emotional development : The organization of emotional life in the early years.
New York: Cambridge University Press.
Steinberg, L. & Morris, A.S. (2001). Adolescent Development. Annual Review of Psychology, 52,
83-110.

Tijdschrift voor Psychotherapie 2008 [34] 03 www.psychotherapie.bsl.nl


Steinberg, L., Dahl, R., Keating, D., Kupfer, D.J., Masten, A.S. & Pine, D.S. (2006).The study
of developmental psychopathology in adolescence. In D. Cicchetti & D.J. Cohen (Eds.):
Developmental Psychopathology. Volume 2: Developmental Neuroscience. New York: John Wiley,
710-742.
Stortelder, F.B.M. & Lantman, R. (2003). ADHD en Puberteit. Praktijkervaringen met een
cursus voor ADHD-pubers en hun ouders. Kind en Adolescent Praktijk, 4, 28-34.
Stortelder, F.B.M., & Ploegmakers-Burg, M. (2005). De ontwikkeling van het Zelf. Een psy-
choanalytisch ontwikkelingsmodel van de Infantresearch. Kinder- en Jeugdpsychotherapie,
32, 11-29.
Verheugt-Pleiter, J.E., Schmeets, M.G.J., & Zevalkink, J. (2005). Mentaliseren in de kinder-
therapie. Een leidraad voor de praktijk. Assen: Van Gorcum.
Verhulst, F. C. (2000). Inleiding en epidemiologie. In F.C. Verhulst & F. Verhey (Eds.):
Adolescentenpsychiatrie. Assen: Van Gorcum, 1-21.
Walker, F.W., Sabuwalla, Z. & Huot, R. (2004). Pubertal neuromaturation, stress sensitivity
and psychopathology. Development and Psychopathology, 16, 807-824.

You might also like