Professional Documents
Culture Documents
De Europese conventie en het verdrog tôt vaststelling van een gmndwet voor Europa. 16
l. 2. 6 Het verdrag van lissabon...................................................................................,.,,.., ^,..... 17
1. 3 DE UITBREIDING VAN DE EUROPESE UNIE...................................................................................... 29
1. 3. l Juridisch Kader van hetEU-uitbreidingsproces................................................................ 29
1. 3. 2 Evolutie van het EU-uitbreidlngsproces......................................................................... 31
2 DE EUROPESE UNIE ALS EEN AUTONOMIE EN GEDIFFERENTIEERDE RECHTSORDE ................. 35
2. 1 DE EU ALS EEN AUTONOME RECHTSORDE ..................................................................................... 35
2. 2 CONCLUSIES I. V. M. AUTONOMIEVAN DE EU RECHTSORDE............................................................... 39
2. 3 DE EU ALSEENGEDIFFERENTIEERDRECHTSORDE............................................................................ 40
2. 3. 1 f urozone................................................................................ ",..................................... 40
2. 3. 2 Sc/iengenzonc............................ ". "................................................. ".. "". ". "". ".........,., 42
5 HOOFDSTUK 5; WETGEVINGSPROCEDURES........................................................................... 63
5. 1 GEWONEWETGEVINGSPROCEDURE ............................................................................................. 63
5. 2 BlJZONDEREWETGEVINGSPROCEDURE.......................................................................................... 64
De term 'Europees recht' slaat in het kader van deze cursus op het 'recht van de Europese Unie (EU)'.
Na een kort historisch overzicht van het Europees integratieproces, wordt dieper ingegaan op het
verhouding met nalionaal recht en de belangrijkste aspeclen van het materiële recht (interne markt,
mededinging) en de externe betrekkingen van de EU.
De syllabus moet bestudeerd worden met de teksten die in de collèges worden besproken: dit is in de
eerste plaals de tekst van de EU-Verdragen, maar ook relevante secundaire wetgeving en rechtspraak
van het Hofvan Justitie. De tekst van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het Verdrag
betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) kan vrij gedownload worden via: http://eur-
lex. europa. eu/collection/eu-law/treaties. html. Referenties naar relevante teksten van secundair recht en
rechtspraak worden via powerpoint-slides op Minerva verspreid. Wegens het sterk dynamische karakter
van het Europees recht zal bijkomende relevante informatie eveneens via Minerva worden verspreid.
. Het Benelux vervulde een belangrijke avant-garde functie binnen het communautaire
integratieproces. Art 350 VWEU voorziet expliciet dat verdere régionale samenwerking tussen
de drie landen mogelijk is voor zover de doelstellingen ervan niet bereikt zijn door de toepassing
van EU verdragen.
. Naar aanleiding van dit initiatief werd in 1951 te Parijs het Verdrag tôt oprichting van de
Europese Gemeenschap voor Kolen en staal (EGKS) ondertekend tussen Duitsland, Frankrijk,
Italie en de Benelux-landen. Werd gesloten voor en période van 50 jaar en is op 23 juli 2002
opgeheven
te richten. Hierdoor zou West-Duitsland zich kunnen verdedigen tegen de dreiging uit de SU
zonder een eigen léger te moeten oprichten.
. Het Pleven Plan vormde de basis voor de ondertekening van het Verdrag tôt de oprichting van
een Europese Defensîegemeenschap op 27 mei 1952 tussen de 6 EGKS-lidstaten. Om het
buitenlands beleid te coôrdineren werd tevens de oprichting van een EPG voorgesteld.
. Deze initiatieven waren zeer ambitieus en raakten het hart van de nationale soevereiniteit. Mede
om die reden weigerde het Franse parlement het oprichtingsverdrag van de EDG goed te keuren.
Ten gevolge hiervan sneuvelde ook de EPG waarvan de EDG de voomaamste pijler was.
. Als reactie op deze mislukking werd de samenwerking in Europa meer pragmatisch aangepakl:
de klemtoon werd gelegd op verdere sociaaleconomische integratie. Tijdens de Conferentie van
Messina (juni 1955) zette de Nederlandse minister van BuZa, Johan Willem Beyen, uiteen dat
volledige economische samenwerking nodig was en niet alleen op gebied van kolen en staal.
Hij stelde voor om een Europese gemeenschappelijke markt te creëren met een coôrdinatie van
het economisch beleid van de lidstaten. Anderen zoals Jean Monnet, pleitten voor een
Dit verdrag is een zeer technisch verdrag en beoogt bîj te dragen tôt de totstandkoming en
ontwikkeling van een Europese Kemenergie-industrie. Bij het opstellen van het verdrag werd
een snelle evolutie in de sector verwacht en er bestond een euforische geloofdat kernenergie de
energiebron was van de toekomst.
1. 2. 2. 4 EEG
.
Het verdrag tôt de oprichting van de Europese Economische Gemeenschap (EEG) trad eveneens
in werking in 1958.
Dit verdrag had als centrale doelstelling de tolstandkoming van een Gemeenschappelijke Markt;
Art 2, EEG Verdrag; De Gemeenschap heefî, door heï insfellen van een gemeenschappeîijke
markt en door het geîeideîijk nader tôt elkaar brengen van het economische beleid van de
îidstaten, tôt taak de bevordering van de harmomsche ontwikkelmg van de economische
activiîeit binnen de gehele Gemeenschap, een gestadige en evenwichtige expansie. een groîere
stabiliteit, een îoenemerîde verbetering van de levensstandaard en nauwere beîrekkingen tvssen
Het concept van gemeenschappelijke markt moet worden onderscheiden van andere, klassieke
lidstaten van een vrijhandelsakkoord. Deze lidstaten blijven echter wel vrij om hun
eigen douanetarieven en handelsbeleid te hanteren ten aanzien van producten die
afkomstig zijn van buiten de vrijhandelszone. Om effecten van handelsverlegging te
vermijden is vrijhandel ook beperkt tôt producten van oorsprong uit de vrijhandelszone.
o Een Douane-unie is een meer verregaande vorm van economische integratie aangezien
o De gemeenschappelijke markt zoals voorzien onder het EEG-verdrag, gaat verder dan
een klassieke douane-unie. Volgens het HvJ heeft het begrip 'gemeenschappelijke
markt' betrekking op de afschaffing van allé belemmeringen van het
intracommunautaire handelsverkeer teneinde de nationale markten te vereniging tôtéén
enkele markt die de omstandigheden van een binnenlandse markt zoveel mogelijk
Het EEG verdrag omvatte bepalingen omtrent vrij verkeer van goederen, personen, diensten en
kapitaal (vier economische vrijheden) met als doel dat allé productiefactoren binnen de
lid le worden van de EG, later de EU, wat geleid heeft tôt herhaalde 'uitbreidingen'.
1, 2 Verdieping van het Europese integratieproces
1, 2. 1 Van Europese gemeenschap naar Europese Unie
1. 2. 1. 1 De Europese Akte: Van gemeenschappeiijke markt naar interne markî
. De realisatie van de gemeenschappelijke markt werd slecht gedeeltelijk verwezenlijkt na de
overgangsperiode van 12 jaar. 2o was in 1968 de vorming van de douane-unie wel een feit,
maar er was nog steeds geen sprake van een volwaardige gemeenschappelijke markt. De
aanpassingen van de vele uiteenlopende wetgevigen vergde namehjk veel tijd, en dit moest
bovendien gebeuren met de instemming van allé Kdstaten. Bovendien hadde economische crisis
van de tweede helft van dejaren 70 en beginjaren 80 op het functioneren zelfvan de EG diepe
sporen nagelaten en de lidstaten vaak naar neo-protectionistische remédies doen teruggrijpen.
Tegen deze achtergrond werden verschillende pogingen gedaan om de ontstane impasse
(eurosclerose ofeuropessimisme) te doorbreken.
commissieploeg was hij het die belangrijke dynamische impulsen aan het Europese
integratieproces zou geven. Uitermate belangrijk was de aanname van het Witboek over de
voltooiing van de interne markt als officieel werkprogramma van de nieuwe Commissîe. Hierin
stond 279 maatregelen die ervoor moesten zorgen dat tegen 31 december 1992 de voltooiing
10
o Fiscale belemmeringen ten slotte slaan vooral op de heffingen van BTW en accijnzen
en hun weerslag op tussenstaatse handel.
bevoegdhedenvanhetEPuitgebreid.Zowasvanafdatmomentbij detoetredingvaneennieuwe
lidstaat tôt de EU de instemming van het EP vereist. Tôt slot werd in de EA de basis gelegd
voordeoprichtingvanhetgerechlvan eersleaanleg(nugerecht),dathetHvJvandeEuropese
gemeenschappen (nu Hvj van de EU) moet bijstaan.
11
This document is availablefree of charge on
1969 werd De Luxemburgse premier Pierre Werner belast met de taak om een concreet
plan uit te werken. Het Weraer-rapport stclde een stapsgewijze benadering voor. In een
eerstc fase werd een Europees wisselkoersmechanisme opgerichl. Door de oliecrisis
van de jaren zeventig werden de verdere fases van het Werner-plan uitgesteld en
moesten meerder landen hct Wisselkoersmechanisme verlaten. In 1978 werd een
nieuwe stap gezet door de invoering van de Europese Currency Unit (ECU) als
rekeneenheid voor het wisselkoersmechanismc. De tweede oliecrisis van 1979 en
o Ten derde werd buiten het institutioneel kader van de Gemeenschappen gewerkt aan
een versterkte samenwerking op vlak van Justitie en Binnenlandse zaken. Zo
ondertekenden de lidstaten overeenkomsten inzake Politiële enjustitiele samenwerking
in strafzaken en gerechtelijke samenwerking in burgerlijke zaken (het EEX verdrag
1969). Vooral de Schengen-akkoorden (1985 en 1990) moeten vermeld worden in dit
verband. Dit oorspronkelijke intergouvemementele initiatief tussen de landen van de
Benelux, Frankrijk en Duitsland beoogde ecn voorbeeldfunctie te vervullen. Door
goederen- en personencontroles aan de binnengrenzen van de Schengen-Hdstaten op te
heffen, hoopten deze staten concreet gestalte te geven aan vrij verkeer van personen.
Tegelijk werden de contrôles aan de buitengrenzen verscherpt en gemeenschappelijke
regels opgelegd voor de toekenning van via aan 'derdelanders' die minder dan drie
maandenop het grondgebied van de betrokken landen verblijven. Ommisbruiken tegen
12
. Met Verdragvan Maastricht is tôt stand gekomen in een atmosfeer van onzekerheid in Europa
en precies deels omwille van deze situatie. Naast de externe factoren lager ook interne
factoren aan de basisvan dit verdrag. De lidstaten wensten immers de door de Europese akte
geboekte vooruitgang verder te zetten. Door middel van Intergouvernementele conferentie in
1990 - 1991 werd gepoogd op de nieuwe toestand in te spelen. Uiteindelijk zou tijdens de
Europese Raad van maastricht in december 1991 een akkoord worden bereikt over het
. Door Maastricht werd de Europese unie opgericht. De EU kwam niet in de plaats van de
Vroegere Gemeenschappen, maar er bovenop. De nieuwe structuur was gebaseerd op drie
pijlers;
13
This document is availab!e free of charge on
Ook de invoering van een Economische en monétaire Unie (EMU), een muntunie, werd
voorzien. Criteria voor de invoering van één enkele munt, aisook de oprichting van een ECB,
die moest zorgen voor de stabiliteit van de munt werd voorzien. Met verdrag van Maastricht
onderscheidde vijf convergentiecriteria (Maastricht criteria) om te bepalen wanneer een EU-
lidstaat klaar zou zijn voor de invoering van de Euro;
o Stabiele prijzen; de inflatie mag niet meer dan 1. 5% hoger zijn dan het percentage in
de drie EU-landen met de laagste inflatie in het voorgaande jaar.
o Begrotingstekort; dit moet doorgaans minder dan 3% van het BBP bedragen.
o Schuldenlast; de nationale schuld mag niet meer bedragen dan G"%van het BBP, maar
een land met een hoger schuldniveau kan toch de euro invoeren mits het schuldniveau
gestaagd daalt.
Een van de grootste vernieuwingen van hetVerdrag van Maastricht is ongetwijfeld de invoeren
van het principe van "Europees burgerschap". ledereen die de nationaliteit van een lidstaat
bezit, is ook burger van de Unie;
14
o Recht om zich tôt de instellingen te wenden in de eigen taat en om ind eze taal
antwoord te krijgen
. Amsterdam ondertekend op 2 oktober 1997 en in werking getreden op l mei 1999. Dit verdrag
heeft niet aan de hoog gespannen verwachtingen kunnen voldoen, als voornaamste
o Een aantal materies werden ouergeheveld van de derde pijler naar de eerste pijler. Ze
werden gecommunautariseerd. Met betrof ten eerste het optreden op gebied van
asiel, visa, immigratie en contrôles aan de buitengrenzen. Met Schengen-acquis werd
gehecht aan het verdrag van Amsterdam via een protocot.
o Ten tweede werd ook de justitiële samenwerking in burgerlijke en commerciële zaken
overgeheveld. Hierdoor bestond de derde pijter enkel nog uit polîtiële en justitiële
samenwerklng in strafzaken.
o Daarnaast werd een nieuwe rechtsgrond ingevoerd voor het nemen van maatregelen
ter bestrijding van discriminatie op grand van geslacht, ras of etnische afstamming,
enz.
. ook het GBVB werd aangepast. Unanimiteit bij dergelijke beslissingen bleef de regel, maar om
het risico van een impasse te vermijden werd de procédure van 'constructieve onthouding'
gecreëerd. Een lidstaat die daartoe een formele verklaring aflegt, is hierdoor niet verplicht een
bepaald besluit toe te passen, maar aanvaardt wel dat dit besluit bindend is voor de Unie.
15
This document is available free of charge on
. Door moeilijkheden en het lerse référendum van 2002 zal het verdrag van Nice pas op l
februari 2003 in werking treden.
. Een van de belangrijkste realisaties van het Verdrag van Nice was het protocol betreffende de
uitbreiding van de Europese unie waar onder andere aan de verschillende kandidaat-lidstaten
1. 2. 5 De Europese conventie en het verdrag tôt vaststelling van een grondwet voor Europa.
. Aan het Verdrag van Nice werd een "verklaring betreffend de toekomst van de Unie" gehecht.
Deze verklaren stelde een breder en diepgaander débat over de toekomst van de EU in het
16
die in de plaats zou komen van het bestaande EG- en EU-verdrag. Maar ratificatie is mislukt
door de negatieve referenda in Frankrijk en Nederland. Na een reflectieperiode van twee jaar
besliste de Europese Raad van 21-22 juni 2007 over de bijeenkomt van een nieuwe IGCdie een
"heruormingsverdrag" tôt wijziging van de bestaande verdragen moest opstellen. Dit
resulteerde in het Verdrag van Lissabon dat op 13 december 2007 werd ondertekend door de
Staats- en regeringsleiders.
. Door de negatieve ultkomst van de référendum in lerland op 13juni 2008 kon het Verdrag niet
zoals voorzien in werking treden. Nieuwe politleke garanties aan lerland en de veranderende
economische context zouden echter een positieve uitslag opleveren in het tweede
référendum. Noch een hinderpaal was een uitspraak van het Duitse grondwettelijk hof en
enkele politieke strubbelingen in Polen en Tsjechië maar daarna kon het toch in werkingtreden
op l december 2009
De belangri]kste vernleuwlngen
. De afschaffing van de pijlerstructuur; de Europese Unie wordt niet langer voorgesteld door
een tempel met fronton en drie pijlers. De Eu treedt in de plaats van de Europese
gemeenschap en heeft een rechtspersoonlijkheid (art. l en 47 VEU). Het EG-verdrag wordt het
verdrag betreffende de werking van de Europese Unie genoemd (VWEU). De plitiële en
justitiële samenwerking in strafzaken wordt in het VWEU samen met de bevoegdheden
betreffende Visa, asiel, immigratje en andere beleidsterreinen die verband houden met het
vrij verkeer van personen opgenomen in titel IV van het VWEU over "de ruimte van vrijheid,
veiligheid en recht". Dat betekent dat de gewone besluitvormingsregels en de rechterlijke
contrôle van het Hof van Justitle van toepassing worden op de PJSS. Het Gemeenschappelijk
afwijkende regels;
17
This document is availabfe free of charge on
een interinstitutioneel conflict kan ontstaan en hier in het Hof van bevoegd.
Bijvoorbeeld de zaak SALW over de verspreiding van lichte vuurwapens, gaat het hier
over GBVB of ontwikkelingsbeleid, het zal voor het Hof komen doordat men gaat
kijken naar de hoofddoelstelling.
o Wanneer er voor Lissabon een discussie was tussen domeinen kreeg het
communautaire voorrang na Lissabon met art 40 VEU lien we dat er een gelijke
behandeling is -> het GBVB wordt dus belangrijkers.
Ariit;! 24
lii. tlinttl l] VEL|
Hvi s-mu'.Kjufipi -liik iiiiiiL.nLnA f» niiisihrij^.kij K ua *pmf. rLr ni[d. L'D pn>t^uFft . i;kltT- [h uitvifi'rin}; <>in ki [,lt'mti;nMluppf ]ijlt hmlt'nLinds en vriii[;hdikbrlri<l hcïll y\'i\ l,tru!^i;;l ruur
wurpcii. llil uii. ili k-pj. ikl ÏK iiiiBt.runif iliiui <lr EiinipiM li.i. iil <'n iluiir de K-uii. ilic Wuilci] met Jf Kfi'p.iuiiig \-m de pn>ci\!iin". t'n de rc.pt rlk'vr iimv.uiK i-an dt hn'ix-yjhiili'l] 1. 111 ik- ilMi-llmgrn
trap. inslKkl v-iii tifiiiinffl Im. uj in dr Vrriliiscii ai]tkTi iidrdi i>t[iuU. u't')grïiii(;AiiiilclinnW u'. iiitill ilf VfiJragfll viioHk'll vwit lit- iiiliffcniiig ryn A in ilf iinikt'k'll i liil ni 11111 ù I'.ID Ihl
kiiniK-H nk-t mn. kn n^f. '^-U . \. m 1*1 ff. ma^appc&Si. biiik-nliuiih ni ^.iliglMj-. l'i-lful -i. inli
Uti^x'rin^ ^L'^ym iliNir A bigir v\Ti<^kiiM>iïfkti^T ïin tk l.'niL nitï bulit.iil^ndtt, ukrn ffl ^.[!:^;-
'
Vrnlraj; k-lrtfîtllJt Ji- mikin^ ran dr tlirupi:!*- Unit' billoJJf bfru^tlhttit-i nn Jl tunipl'w L'ilic.
hriJibfh.-Bl en iiiKir île liii<t. i[rn. wi'M-nki inri^ île \ïnlu^. -n ni spirificLi: n'1 DII htl Fijn.prn
'
Eit'iumii !uïfl dr «ilnM'riliy r. ill tir iil tk'A' .inili rlrn biiliH'lili' brlt'iAotiA-nlrii'll j^'nilgLl] VIHÏ dr
Partnii-ni ni ïjn iL' Cinniniwc np iii( jicbicil wiïili btpuiU in ih \riiilrapii Hci lliifnn )iB[hiï
vaii dr hiTopvA' Lnjt [Ih't hfVMrpl It.-n ajnzk-n vvï dtr u; h<:|î3<[n^i'n, [ 1 iiilïiMtA'ring ^an ïijn [iirpiuin^ r, in J( pnk'iïlliK's fl] dt rLipei'lkfr timutlj; VM dï bfrtifi;iU)nJfll nn tk: inMrllm^'!!
hcvixsi lbrid liiiik'hl h tiiHiili'a i>p ifi- luk-ring ran .iniki] . II) lan ilit Vi-nlns ïn ilr »ïtiçhriil nn «um Jr Vt[ilraj;cn vonruni vnnr de uilorfcniiy ran lit brnx-gdhnitn van de VnK op grund r.iii
kpuUr Iwluitrn M tr is-un,aisk-p.i.ild a aïiilrl ;îi. [vitA ilim'a. i.in hil Vtiilr.y hnrrflrmlr dl [ hooftlsiiik
ilr wrk;];;! nn Jr Eunipi-a.
'
Util-.
Invoering van het burgerinitiatief (democratiering); Wanneer ten minste één miljoen burgers
van de Europese Unie, afkomstig uit een aanzienlijk aantal lidstaten zich verenigen, kunnen
zijn de EC verzoeken om een wetgevend voorstel in te dienen indien dit binnen de
bevoegdheden van de EC valt. De ondertekenaars moeten komen uit ten minste % van de
lidstaten en per lidstaat moet er een bepaalde drempel bereikt zijn. Bv, verbod op GGO'sdoor
18
met de lidstaat in kwestie zal onderhandelen om tôt een akkoord over de uittreding
te komen. Dit akkoord wordt door de Raad goedgekeurd met QMV na instemming
door het EP. Om te vermijden dat onderhandelingen zouden aanslepen om 20 een
uittreding onmogelijk te maken, bepaalde art. 50 lid 3 VEU da twee jaar na
hogergenoemde kennisgeving de lidstaat in kwestie sowieso uit de Unie stapt tenzij
de Europese Raad unaniem beslist deze termijn te verlengen.
o De opname van artikel 50 in het verdrag kon eerder symbolisch lijken, als bevestiging
dat de lidstaten hun soevereiniteit formeel behouden. maar heeft sinds het Britse
référendum over EU-lidmaatschap van 23 juni 2016 ook een praktische relevantie
gekregen. Europese Raad, en EC riepen op om de Formele uittredingsprocedure van
art. 50 VEU zo snel mogelijk te starten en daarvoor îs een formele kennisgeving aan
de Europese Raad vereist Pas dan kunnen de onderhandelingen over de voorwaarden
is er een kwestle van Brits grondwettelijk recht: de vraag is of de uitslag van het
référendum de premier machtigt om een formele aanvraagtôt uittreding in te dienen,
dan wel of hiervoor nog een goedkeuring van het Britse parlement vereist is. Verder
is er intern tegenkanting van Schotland en Noord-lerland.
Toellchttng: Brexit
De huidige perlkelen rond een mogelijke Brexit moeten gesitueerd worden in de context van de
moeilijke relatie van het VKmet de EU. Het VKverkoos aanvankelijk om niet deel te nemen aan de
Europese Economische Gemeenschap IEEG) en was een stichtend lid van de Europese
Vrljhandelsassodatie (EVAj. Ondanks de inltiele Britse weigering om de Gemeenschappelijke Markt
19
This document is avaiiable free of charge on
tôt de EEG. Dit verzoek werd evenwet tôt tweemaal toe (in 1963 en 1967) geweigerd door een veto
van de Franse président Charles De Gaulle. Pas in 1973, vierjaar na het aftreden van De Gaulle, zou
het VK (samen met lerland en Denemarken) toetreden tôt de EEG. Echter, één van de
verkiezingsbeloftes van de Labour parti] (dat in de opposltle zat en verdeeld was over EEG
lldmaatschap) voor de verkiezingen van 1974 was een heronderhandeling van het Brits
lidmaatschap, waarna een consultatief référendum over EEG lidmaatschap zou gehouden worden.
Het référendumvan 1975, dût dusno de Britse toetreding plaatsvond, leverde een duidelijk resultaat:
67, 2% stemde voor lldmaatschap.
Desalniettemin zijn de Britten steeds koele minnaars gebleven van de EEG en later van de EU. Dit is
Eurostat. 18 Hieronder wordt de euolutie weergegeven van het percentage ondervraagden (in België,
het VK, en gemiddeld in de EU) dat vindt dat lidmaatschap van de Unie uiteindelijk geen voordeel
biedt.
50
40
30
20
10
0
<d-Lnu3r^oo<T)0'-trMm^t-LnO>r^oomOt-i(Nro<TLniDrs-op(T»Oï-i
ooooooDOoooomwcnoiCTioioia^Oiooooooooooor-it-i
CTicncncnoioimcncricnoiCTOiCT^a^ooooooooooooQ
i-lt-li-lt-li-li-lr-liHi-il-lt-li-tr-lt-lr-ldNrMr^irMNMrMMNNrMN
België VK EU
De Britse bevolking was dus altijd enigszins ewosceptlsch en eurosceptische elementen waren
reeds von in den beginne terug te vinden In de twee grote partijen (Labour en de conservatieven). In
de jaren tachtig onderhandelde Margaret Thatcher een korting op de Britse bijdrage aan de
20
ten gevolge van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Ze verzette zich ook hevig tegen de
voorstelten van Commissievoorzitter Jacques Delors voor een meer doorgedreven Europese
integratie naarfederaal mode/. Na het Verdrag van Maastricht - waar het VK (net als Denemarken)
een opt-out verkreeg met betrekking tôt de Economische en Monétaire Unie (EMU}19 - werd de UK
Independence Party (UKfP) opgericht met één doel: het VK ait de EU loodsen. Deze partij bleeflang
onbeduidend, maar haar eurosceptische boodschap sloeg gaandeweg meer aan. Om de druk van
UKIP weg te nemen en Ipotentiële) klezers te recupereren stelde de Britse regering onder leiding van
David Cameron zich meer en meer eurosceptisch op. Een eerste belangrijke verwezenlijking m dit
licht was de 2011 Européen Union Act, die o. a. elke bevoegdheidsuitbreiding van de Unie afhankelijk
stelt van een Brits référendum over de kwestie. Om zijn herverkiezing in 2015 te verzekeren^ beloofde
David Cameron verder dat hij de voorwaarden voor Brits lidmaatschap van de Unie zou
heronderhandelen en het resultaat zou voorleggen aan de Britse bevolking, die zich vervolgens voor
Na zijn herverkiezing zond David Cameron een briefnaar de voorzitter van de Europese Raad, Donald
Tusk, met vier punten waorop hervormmg van de EU volgens hem noodzakelijk was. Het meest
controversieel was zijn eis om migranten uit andere EU-lidstaten voor een période van vierjaar uit
te sluiten van bepaafde sociale voorzieningen, Daarnaast bepleitte hij een sterkere roi voor nationale
concurrentiekracht van de EU te verhogen en garanties dat niet- eurolanden niet zouden benadeeld
worden door beslissingen die alleen de eurozone aangaan. Daarnaast eiste de Britse premier dat het
VK vrijgesteld zou worden van het engagement tôt verdere Europese integratie, zoals voorzien in de
Onderhandelingen over de voorstellen van Cameron leidden tôt 'een nieuwe regeling voor het
Verenigd Koninkrijk binnen de EU', aangenomen tijdens de Europese Raad van 18-19 februari
2016, 20 Hierin wed grotendeels tegemoet gekomen aan de eisen van Cameron, onder andere door
zekerheidssysteem zwaar onder druk komt te staan tijdelijk sociale voordelen zouden kunnen
ontzeggen aan werknemers afkomstig uit andere lidstaten. De nieuwe regeling werd aangenomen
ofe "een iuridisch bindend beslult van de staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten van de
Europese Unie" dat van kracht zou worden "op de datum waarop de regering van het Verenigd
Koninkrijk de secretaris-generaal van de Raad ervan in tennis stelt dat het Verenlgd Koninkrijk heeft
21
Ttiis document is available free of charge on
Ondanks de algemene verwachtmg dat de Britse bevolking voor een voortgezet EU- lidmaatschap
zou stemmen, bleek het resultaat van het référendum uiteindelijk anders. Met een opkomst van 72%
stemde 52% tegen EU-lidmaatschap. De dag na het référendum legden de leiders van de EU
instelfingen en het Nedertands voorzitterschap een gezamenlijke verklaring afwaarin werd duidelijk
gemaakt dat de nieuwe regeting voor het VK binnen de EU, die tijdens de Europese Raad van 18 en
19 februari 2016 werd bereikt, niet in werking zal treden en ophoudt te bestaan. Van de Britse
regering wordt verwachtom zo spoedig mogelijk uitvoering te geven aan de beslissing van het Britse
votk, in overeenstemming met de procédure van artikel 50 VEU. Totdat dit procès is afgerond, blijft
het VK lid van de EU, met allé rechten en plichten die daaruit voortvloeien.
o HetontstaanvanhetHandvest;hetHvJerkentsindsdejaren70degrondrechtenzoals
die voortvloeien uit de constitutionele tradities van de Ndstaten. het EVRM en andere
de Unie. De Europese Unie beschikte niet over een 'lijst' waarin deze rechten waren
opgesomd. In juni 1999 werd daarom tijdens de Europese Raad van Keulen beslist om
grondrechten van de EU werd uiteindelijk op de Europese Raad van Nice van 2000
officieel afgekondigd. Met ging om een politieke verklaring die geen juridische
inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon is het Handvestjuridsch bindend. Art
6, lld l VEU stelt uitdrukkelijk dat het Handvest dezelde jurldische waarde heeft als
derhalve ingevolge het Verdrag van Lissabon tôt het Primair recht van de Unie.
o Het bestaan van het EU handvest van de grondrechten betekent niet dat het EVRM
aan belang verliest. Art 6. Lid 2 VEU voorziet zelfs dat de EU zal toetreden tôt het
EVRM. Hiermee wordt tegemoetgekomen aan een probleem van bevoegdheid dat
door het HvJ bij een eerdere poging tôt toetreding was vastgesteld. Maar er zijn nog
verschillende juridische implicaties.
22
bij het handvest van de grondrechten die bij het handvest zijn gevoegd en een
soort artikelsgewijze commentaar vormen blj het Handvest. Deze toelichting
is een handig instrumenten bij de interpretatie. Er wordt verduidelijkt dat
wanneer een grondrecht zowel door het Handvest als door het EVRM wordt
gewaarborgd, dit recht volgens het Handvest eenzelfde Inhoudt en reikwljdte
heeft als die welke het EVRM eraan toekent.
Unie ten uitvoer brengen. Opmerkelijk is dat de toelichting bij het handvest
vermelden dat de verplichtingen voor lidstaten om de Eu grondrechten te
eerbiedigen geldt wanneerzij optreden binnen hettoepassingsgebiedvan het
23
This document is available free of charge on
omzetten van richtlijnen in het nationaal recht, maar ook wanneer z optreden
binnen het toepassingsgebied van het recht van de unie (bijvoorbeeld, een
lidstaat die een uitzondering wjl maken op één van de vier economische
vrijheden van de interne markt voert het recht van de Unie niet letterlijk uit,
maar handelt wel binnen de werkingssfeer van het Unierecht; Met Hof van
justifie zal dan ook de bewust nationale maatregel aan het Handvest kunnen
toetsen.
o In een aantal arrest heeft het HvJ de draagwijdte van het Handvest verduidelijkt. In
het arrest Akerberg Fransson bijvoorbeeld, bevestigde het Hof dat het Handvest van
toepassing is in allé geuallen waarin een nationale regeling binnen de werkingssfeer
van het EU-recht valt. In casu had de heer Hans Akerberg Fransson, een zelfstandige
visverkoper, onjuiste informatie verstrekt over zijn belastingaangiftes. De Zweedse
belastingdienst had hem hiervoor een bestuurlijke boete opgelegd. Nadien
beschuldigde het Zweeds openbaar ministerie hem ervan dat hij met zijn
belastingfraude een strafbaar feit had gepleegd dat naar Zweeds recht kan bestraft
worden met een gevangenisstraf tôt zes jaar. De feiten waarop deze strafprocedure
was gebaseerd, met name het verstrekken van onjuiste informatie over zijn
inkomsten, waren dezelfde als die welke aanleiding hadden gegeven tôt de
bestuurlijke boete. In dit kadervroegdeZweedsestrafrechteraan het Hof van Justifie
van de EU of dit niet strijdig was met het in artikel 50 van het Handvest neergelegde
recht om niet tweemaal in een strafrechtelijke procédure voor hetzelfde delict te
worden berecht ofgestraft (ne bis in idem). Met Hofvan Justitie oordeelde dat, hoewel
tuincentra uit de Kempen. Pelckmans was van oordeel dat zijn concurrent Van Gastel
de Belgische openingsurenwctovertrad doordat deze zijn winkels zeven dagen per
week openhield. Deze laatste argumenteerde dat de Belgische wet - die
24
25
This document is available free of charge on
gebruikt om de bevoegdheden van de Unie uit te breiden. Een besluit tôt wijziging
wordt door de Europese Raad met eenparigheid van stemmen genomen na
raadpleging van het Europees Parlement en van de Commissie (alsmede van de
Europese Centrale Bank in geval van institutionele wijzigingen op monetair gebied).
Metuoordeel uan dezevereenvoudigde herzieningsprocedureis dat het niet nodigis
om een IGC in te stellen. Een besluit treedt echter - net als bij de gewone
herzieningsprocedure - pas in werking nadat het door allé lidstaten is goedgekeurd
conform hun nationale grondwettelijke procédures. Art. 48, lid 7 VEU voorziet in een
vereenvoudigde herzieningsprocedure om de besluitvorming op bepaalde domeinen
te veranderen ('passarelle'). Zo kan de Europese Raad bij besluit bepalen dat de Raad
niet langer bij unanimiteit maar bij gekwalificeerde meerderheid zal beslissen.
26
In maart 2012 werd buiten het EU-kaderhet Verdrag inzake Stabiliteit, Coôrdinatie en Bestuur
in de Economische en Monétaire Unie gesloten tussen 25 EU-lidstaten (blijven hierbuiten: het
VK, de Tsjechische Republiek en voorlopig Kroatië). Dit verdrag, ook wel 'Fiscal Compact'
genoemd, bouwtverder op het versterkte Partvoor Stabiliteiten Groei en voorziet dat de
partijen een zgn. schuldenrem In hun nationaal recht verankeren. Hoewel het een klassiek
internationaal verdrag betreft, voorziet het ook in bevoegdheden voor de Commissie en een
procédure voor het Hofvan Justitie.
Om lidstaten in nood te helpen werd ook besloten om na verschillende ad hoc noodfondsen
eenpermanentnoodfondsopte richten.Afgezienvandevele politiekeobstakelsmoestook
een oplossing worden gevonden voor een juridisch obstakel dat de oprichting van zo een
noodfonds bemoeilijkte. Bij het ultwerken van de regels van de EMU in 1992 had men, op
aandringen van Duitsland, immers de zgn. 'no-bailout clause' in het Verdrag geschreven, die
men nu terugvindt in artikel 125VWEU.Deze bepaling schrijft voor dat noch de EU, noch de
lidstaten aansprakelijkzijn voor de verbintenissen van de (andere) lidstaten. Met idéeachter
deze bepaling was om de EMU-lidstaten ertoe aan te zetten de nodige begrotingsdiscipline
aan te houden, het zou later immers juridisch onmogelijk zijn voor de ECB en de andere
lidstaten om hen uit de nood te helpen.
27
This document is available free of charge on ^lUL^ULyU«<
28
o "Elke Europese staat die de in artikel 2 bedoelde waarden eerbiedigt en zich ertoe
verbindt deze uit te dragen, kan verzoeken lid te worden van de Unie. Met Europees
Parlement en de nationale parlementen worden van dit verzoek In kennis gesteld. De
verzoekende staat richt zijn verzoek tôt de Raad, die zich met eenparigheid van
stemmen uitspreekt na de Commissie te hebben geraadpleegd en na goedkeuring van
het Europees Parlement, dat zich uitspreekt bi) meerderheid van zijn leden. Er wordt
rekening gehouden met de door de Europese Raad overeengekomen criteria voor
toetreding.
In de praktijk brengt de Europese Commissle een eerste advles uit over de ontvankelijkheid
van het toetredingsverzoek. Na een analyse van de politieke, economische en juridische
29
This document is availablefree of charge on
starten. Dit wordt door de Raad bij eenparigheid van stemmen bevestigd. De
kandidaat- lidstaat elkjaar een voortgangsrapport met betrekking tôt de implementatie van
het Europees recht. Na afsluiting van de toetredingsonderhandelingen geeft de Commissie een
finaal advies en volgt de instemming van het Europees Parlement en de beslissing van de Raad
toetredingsakte, aangevuld met protocollen en verklaringen. Dit neemt de vorm aan van een
"de voorwaarden voor de toelating [van nieuwe lidstaten] moeten worden uitgewerkt door de
in [artikel 49 VEU] genoemde autoriteiten [... ] zonder dat het mogelijk is de inhoud ervan
vooraf door tussenkomst van de rechter vast te stellen. " Met andere woorden, de EU-lidstaten
Kopenhagen-criteria;
nemen, wat mede inhoudt dat zij de doelstelllngen van een politieke, economische en
monétaire unie onderschrijven
30
ook lid te worden van de EEG. Vooral de Britse ambities voor lidmaatschap werden meer dan
een decennium lang bedwongen door Frankrijk. In 1973 werd het VK, samen met lerland en
Denemarken, (id van de EEG. Ook Noorwegen was kandidaat maar de ratificatie van het
. In 1981 zou Griefonland de tiende lidstaat worden. Reeds sinds 1962 had de EU met
toetreding van Griekenland heeft de mogelijkheid van lidmaatschap tôt de EEG als consolidatie
van de démocratie sterk meegespeeld. Uiteraard ging men ook uit dat de toetredingen de
économie zou stimuleren, dit waren ook twee belangrij'ke drijfveren voor toetreding Spanje
en Portugal.
. 1995 EU uitgebreid met landen van EVA (Zweden, Finland en Oostenrijk). De EVA landen
hadden in Mei 1992 een akkoord over de oprichting van de Europese Economische Ruimte
met de EU. Met EER-akkoord geldt als een uniek akkoord. Met creëert een vrijhandelszone
tussen de EU en deze drie EVA-staten. Het onderscheidt zich van een klassiek
uitgebreid naar de deelnemende EVA landen. In gevaf van een interpretatieconflict kan een
geschil, na overleg binnen het Gemengd comité, worden voorgelegd aan het Hofvan Justitie.
Roemenië, Bulgarije, Litouwen, Estland? Letland en Slovénie. Er waren ook verzoeken van
Cyprus en Malta, het verzoek van dit laatste werd tijdelijk bevroren omdat de Maltese
regering, die na de verkiezingen in 1996 aan de macht kwam geen voorstander was van de
toetreding, dit veranderde weer in 1998. Met verzoek voor toetreding van Cyprus deel veel
vragen en problemen rijzen ingevolge de feitelijke verdeling van het eiland na de bezetting
. Voor vijf van de tien landen uit Centraal en Oost-Europa werd in 1997 een posîtief advies
gegeven (Hongarije, Polen, Tsjechische Republiek, Slovénie en Estland), voor de vijf andere
31
Ttiis document is available free of charge on
bovenvermelde reden niet bij). Cyprus kon bij de onderhandelingen worden betrokken na een
poiitieke deal in 1995 waarbij Griekenland het akkoord van de andere lidstaten voor deze
onderhandelingen kon bekomen. Hiervoor was Griekenland bereid het verzet tegen een
douane- unie met Turkije op te heffen. Op l januari 1996 werd dan ook tussen de EU en
. Op 13 oktober 1999 zou de Commissie haar standpunt van 1997 over de negatieve adviezen
herzien en dit werd door de Europese Raad van Helsinki van 10 december 1999 bevestigd,
werden tijdens de Europese Raad van Kopenhagen van december 2002 afgesloten met 10 van
deze landen (Hongarije, Polen, Tsjechische Republiek, Slowakije, Slovénie, Estland, Letland,
Litouwen, Cyprus en Malta) zodat deze, na het doorlopen van de ratificatieprocedure, konden
toetreden op l mei 2004. Voor Bulgarije en Roemenië werd een aangepaste 'road map'
op het stimuleren van régionale samenwerking tussen de betrokken landen met ats doel hun
'potentiele kandidaat-lidstaat'.
. Met Kroatië werd in 2001 een SAA ondertekend, het land diende in 2003 een officieel verzoek
aanvankelijk werd gedacht wegens o. a. een territoriaal dispuut (Baai van Piran) tussen Kroatië
en Slovénie. Dit laatste land, dat inmiddels EU-lidstaat was geworden in 2004, heeft, zoals
iedere EU-lidstaat, een vetorecht over de toetreding van nieuwe lidstaten. Pas in juni 2010
december 2011 ondertekend, en Kroatië is sinds l juli 2013 het 28e tid van de EU.
32
Onderhandelingen zijn aan de gang met Monténégro (sinds 29juni 2012) en Servie (sinds 21
januari 2014). Albanie werd op 27 juni 2014 erkend als kandidaat-lidstaat (nadat het in apri!
2009 een verzoek tôt toetreding had ingediend), maar er zijn nog geen
zijn nog steeds niet van start gegaan wegens de vele problemen met Griekenland (o. a. omtrent
de officiële naam van het land). Zolang Griekenland zijn veto stelt tegen de opening van de
te starten.
Bosnië-Herzegovina en Kosovo hebben nog geen formée! verzoek tôt toetreding ingediend,
maar hebben als deelnemers aan het SAP wel het statuut van 'potentieel kandidaat-lidstaat'.
Cyprus) de onafhankelijkheid van Kosovo nog niet hebben erkend. De EU heeft wel een SAA
met Kosovo gesloten, met daarbij de explidete vermelding dat dit geen erkenning uan de
1963 met Turkije werd mogelijke toetreding van Turkjje vooropgesteld en zelfs met zoveel
woorden opgenomen in het akkoord zelf. De referenties over mogelijke toetreding van Turkije
werden trouwens, woord voor woord, gekopieerd van het eerder ondertekend
associatieakkoord met Griekenland. Maar door de polîtieke situatie in dit land, de gespannen
situatie in de EU was en is een toetreding van Turkije niet snel te verwachten. In 1970 was er
een additioneel protocol dat stelde dat Turkije verder moest evolueren naar de creatie van
beter levensstandaarden. In 1987 stelde Turkije zich kandidaat voor lidmaatschap, maar in
1989 gaf de Europese CommissJe om zowel politieke als economische redenen een negatief
advies. Op l januari 1996 werd een belangrijke stap gezet door de instelling van een douane-
unie. Pas in de loop van 1999 zou er een kentering komen t. a. v. het Turkse toetredingsverzoek.
Op de Europese Raad van Helsinki (december 1999) werd Turkije formeel als "kandidaat-
Kopenhagen van december 2002 besliste echter dat de politieke criteria nog steeds
33
This document is available free of charge on
In december 2004 stelde de Europese Raad voor, op aanbeveling van de Europese Commissie/
om op 3 oktober 2005 te starten met de toetredingsonderhandelingen. Na hevige politieke
discussies besliste de Raad om deze onderhandelingen ook effectief te starten. De Turkse
tôt de EU in 2004, leîdde evenwe! tôt een opschorting van de onderhandelingen ten aanzien
van een reeks belangrijke hoofdstukken van het onderhandelingspakket. Sinds 2010 is een
beperkt aantal hoofdstukken van het acquis voor onderhandelingen met Turkije geopend,
zonder dat merkbare vooruitgang werd geboekt omtrent cruciale twistpunten zoals de
gespannen relatie met Cyprus. In het kader van de vluchtelingencrisis werd eind 2015
afgesproken dat de EU het toetredingsproces van Turkije nieuw leven zou inblazen door
Als laatste moet hier nog Usland vermeld worden, dat op 16 juli 2009, ten gevolge van de
economische en financiële crisis, een formeel verzoek tôt lidmaatschap van de EU heeft
officieel ingetrokken.
34
leven geroepen die zich onderscheid van het klassiek internationaal recht. Dit werd reeds
o De term 'rechtsorde' verwijst naar "een samenstel van regels waaraan een bepaalde
"wanneer die uit eigen hoofde bepaalt wat haar werkingssfeer is (zowel zakelijk,
persoonlijk, geografisch als temporeel), wanneer zij uit eigen hoofde bepaalt wat de
rechtsgevoîgen zijn voor situaties die onder die werkingssfeer vallen (kwesties van
. In de zaak Van Gend en loos (26/62) was de vraag aan de orde of een Nederlandse
transportonderneming zich rechtstreeks kon beroepen op een bepaling van het EG-verdrag in
internationaalrechtelijke redenering en was van oordeel dat dit onmogelijk was aangezien de
gevolgen van internationale overeenkomsten enkel op grond van het interne, Nederlandse
recht konden worden bepaald. Met HvJ volgde de redenering echter niet en wees op de
specifieke eigenschappen van het Gemeenschapsrecht om te beslulten dat er sprake was van
een nieuwe rechtsorde die niet alleen rechten en plichten met zich meebrengt voor de
o De feiten zijn hier dat een Nederlandse Transportfirma wordt geconfronteerd met
verdrag:
o In de uitspraak van het Hof werd een analyse gemaakt van de 'geest, inhoud en
bewoordingen van het verdrag. Met verdrag is meer dan een overeenkomst wefke
opvatting wordt bevestigd door de préambule van het verdrag, die zich over de
regeringen heen richt tôt de volken en wel zeer duidefijk door het in leven roepen van
organen, bekleed met soevereine rechten welker uitoefenen zowel de fidstaten als
hun burgers raakt. Verder wordt het bevestigd door de institutionele structuur, de
35
This document is avaifabfe free of charge on
toepassing van het recht te verzekeren. -> dus de EU als autonome rechtsorde met
Tweede basisarrest, Zaak 6/64, Costa t. Enel, hier heeft het HvJ de verhouding tussen het
Europees recht en het nationaal recht verder verduidelijkt. In deze zaak behandelde het HvJ
een vraag van een Italiaanse rechter omtrent de verenigbaarheid van een Italiaanse
nationalisatiewet met het EEG-verdrag (In 1962 had Italie bestist om de elektriciteitssector te
een deel van de winst van de onderneming. Uit protest weigerde hij zijn elektriciteitsrekening
te betalen). Onder een dualistische opvatting van de relatie tussen internationaal recht en
nationaal recht, voerde de Italiaanse regering hierbij aan dat, aangezien het Verdrag in de
Italiaanse rechtsorde was opgenomen bij wet, deze door een latere wet kon worden opzjjgezet
(les posterior derogat priori). Op grand van de kenmerken van het Gemeenschapsrecht
oordeelde het Hof dat deze redenering niet kon worden gevolgd.
recht?
o Argumenten; het EEG verdrag heeft een eigen rechtsorde in het leven geroepen. De
lidstaten hebben hun soevereiniteit, zij het op een beperkt terrein, begrensd en
derhalve een rechtstelsel in het leven groepen dat bindend is voor zowel hun
onderdanen als voor henzelf. Het gevolg hiervan is dat staten tegen de rechtsorde, die
zij op basis van wederkerigheid hebben aanvaard/ niet kunnen ingaan met aan later,
o Indien de werking van het gemeenschapsrecht van staat tôt staat zou verschillen op
grand van latere nationale wetten, dit de verwezeniijkingen van de doelstellingen van
het verdrag in gevaar zou brengen en bij artikel 7 een verboden discriminatie zou in
o De Verdragen en het recht van de Unie op grand van de Verdagen hebben voorrang
o Met feit dat het beginsel van voorrang niet in het nieuwe Verdrag wordt opgenomen
verandert niets aan het bestaan van dit beginsel of aan de rechtspraak van het HvJ.
36
vloeien voort uit de kernmerken van het Unierecht zelf en dit onafhankelijk van wat nationale
grondwetten of het internationale recht bepalen over het effect van het verdragsrecht in de
nationale rechtsorde. Hierbij moet worden opgemerkt dat de hoogste rechtscotleges van de
lidstaten de principes van voorrang en directe werking op grand van nationaal grondwettelijk
recht erkennen. Vele grondwettelijke hoven maken hierbij het voorbehoud dat de toepassing
van het Europees recht geen afbreuk kan doen aan een "harde kern" van constitutionele
basisprincipes.
. In een meer récente zaak kadi en Al barakaat t. Raad werd ook de autonomie van de Eu-
rechtsorde ten aanzien van het internationaal recht bevestlgd door het HvJ. De Zaak betrof de
vraag omirent de geldigheid van een EU-verordening, aangenomen ter uitvoering van een VN-
resolutie. tn deze resolutie was voorzien dat allé staten de tegoeden en andere financiële
middelen dienden te bevriezen van aan Osama Bin laden en Al Qa'ida gelieerde personen en
entiteiten. Het VN-sanctiecomité had hiervoor een lijst opgesteld, zonder dat de daarop
geplaatste personen en entiteiten hiertegen in beroep konden gaan. Op basis van deze VN-
lijst hadden de EU-instellingen een verordening aangenomen op grand waarvan allé
banktegoeden van Kadi en Al Barakaat International Foundation in de EU werden bevroren.
Toen de verzoekers de geldigheid van de verordening aanvocht op grand van schending van
fundamentele mensenrechten, diende ook de vraag naar de bevoegdheid van de EU-rechter
resolutie, waardoor incidenteel de geldigheid van die resolutie betwist werd. Met gerecht
concludeerde dat de EU-rechter niet bevoegd is zo een verordening te toetsten maar dat hij
wel bevoegd is de VN-resolutie zelf aan het Jus Cogens te toetsen (dat wordt verstaan als een
internationale publiekrechtelijke rechtsorde die geldt voor allé internationale rechtssubjecten,
waaronder de organen van de Verenigde Naties, en waarvan niet kan worden afgeweken).
Kadi t. Raad en Commissie,
T-315/01
Vattgntfld niiid wiirji. -n dit tanult bel uuppuill vjn lirt vullt i-nrrflil df
viTjtlii htiiieuii n» de Ledui nn Ai VN lirïdilnu lu.'t Haiiiiveïl »aji ilr Vf-renittdr
Nntifti ontFgfnrqipïljjl; vooiiaiijt lu'bbcil liuvull aiuleic verplfclllinem vnii nadnn. i.i) in Drrhnlvc morl ervan vnirdi-n iiitjTg.ian dnl d*' bftnilfhcn ri-wlutlcs van ttp
m-lit iif inlcmntiiiiiHiil ïTiili. igt'luctltl, vour dcgciren dMrvnii die 11(1 xljii vni> [le Vrlligbcidsnuiilin hcginwl nntsnapiicnaai) |IFrtThtcrtijkc contnilc vaiihcl (it'redit,
Raai! van Euro|M oob bovni iiuii vcqi licbtingcn kmclilciii licl FVRM, ni wior
en dut dit nld bcvucgd is, uuk ni ïij hct iiiridcnti.'ul, dr rfctitmatighiid dnarvan uit
dcgencn dnarv.in die ook lid zijii du Gcmcciischap ook bnvcn lii hct ixigpunt vait ht-t ecinrenachaipiim'ht te oitdET^oekuii. Het Gercdit is intcEendcci
vcriilichtingcn Itrnchlcni licl EG-Vcnlrflg.
vcrpllcht t!ll [cchl lovi'cl [nognlijk in (ïvcfcnislciiinifiig mcl dp vcrplichlingcii van de
tidîlateii ult hoofdu vanlut Haittlvïst vandeVerenlgdeNatles ult te I^ggeiien top te
[...] ixissen.
l /-liais ifîdt iï tiiteeiigeïtt, ïijn de Ijttrutikni naolulift '-an (fc Vtiliylwidsra-id
ainRcnomm kraclitrns hoofdriuk \rll vnn bel l landvert van de VerL'nigdc Natift. In
diecunt»Kt il hetdeults!uitni<lfvfranlwuOTdr]iilfhfidt:indi'V<-(lt)îhïiilw, udiHiiuit
tr maktn wa) wn brdrdging viin de intnfi. iMonalï iTcde >:n wlliKhfid vuniil, en
wcllic niiatrqjclen iioudiake1i}hujn vocr de handliavingof Itct licrsti:! flnanrtin, en Itrt Grnvht l* rfhlrr w^l btTfncgd om int idmtccl tic tiTlitmatijihtKl w" (l?
hrhtwrt dit als Midanigrrirt lut dr bn'ocgilhfid ï. utdf nahonjlTnfrpnimun:tuturr bftrokken reiinliitin van de VrilighpidCTand tf tnctiicii nnn hct jus cnficn'i, dit wordt
aulontnten m rerhtnlifkr instnntirs, ondiT hct cnkFle voortx'hoiifl van hrt in verataan als een Internationale puliliekrechletijlce rechtsarde die geldt wior aile
nrtikfi Fil van dat hiindï<s( bctludde naliiui-lifkt rrcht loi intliviilLii'Sp ofrullctlicvt intcrnatiiinatc ri-chtstubjcctcni tfiiarondpr de oi^inncn van de VFrcnigdc Nnlie.'i, en
irlfvpTîlcdiflinR. waarvan nict kan wordcn afgcwckcn.
37
This document is avai!abie free of charge on
door het Verdrag gecreëerde constitutionele (coder te beschermen. Het is daarom verkeerd, te
concluderen dat, zodra de Gemeenschap door een regel van internationaal recht is gebonden,
de communautaire rechterlijke instanties zich daaraan moeten onderwerpen en deze regel
onvoorwaardelijk dienen toe te passen in de communautaire rechtsorde. De verhouding tussen
het internationale recht en de communautaire rechtsorde wordt beheerst door de
communautaire rechtsorde zelf en het internationale recht kan daarin alleen interfereren
onder de voorwaarden die voortvtoeien uit de constitutionele beginselen van de
Gemeenschap."
Kortom, het Hof kwam tôt de conclusie dat de EU-rechtscolleges, in overeenstemming met de
aan hen toegekende bevoegdheden overeenkomstig de Verdragen, in principe înstaan voor
een volledige rechterlijke contrôle van de wettigheid van allé EU-maatregelen in het licht van
de fundamentele rechten welke integraal deel uitmaken van de algemene rechtsbeginselen
van het Unierecht. Dit betekent ook de rechterlijke contrôle van EU-maatregelen, zoals in casu
de betrokken verordening, welke de resoluties aangenomen onder Hoofdstuk VII van het VN-
Handvest in de VN Veiligheidsraad implementeren. Hoewel het VN-Handvest voorrang kan
hebben boven de handelingen van afgeleid EU-recht, "geldt een dergelijke voorrang niet voor
het primair recht, met name de algemene beginselen waarvan de grondrechten deel
uitmaken". Via deze rechtspraak heeft het Hof een soort "onaantastbare kern van
Tôt slot blij'kt het belang van de autonomie van de EU-rechtsorde uit de discussies omtrent de
toetreding van de EU tôt het EVRM. Zoals reeds vermeld, voorziet Artikel 6 (2) VEU in een
expliciete juridische basis voor een dergelijke toetreding. Hiermee werd het
38
interpretatie van secundair Unierecht moet uitspreken, wat in strijd is met het monopolie van
het Hof van Justifie om het Unierecht te interpreteren. Ten slotte werd ook nog opgemerkt
dat er binnen het Unierecht geen rechterlijke toetsing mogelijk is voor maatregelen genomen
in het kader van het GBVB terwijl het EHRM hierover wel bevoegdheid zou krijgen.
39
This document is available free ofcharge on
toenemende differentiatie in toepassing van het Europees Recht. Dit betekent dat niet allé EU-
Lidstaten deelnemen aan allé beleidsdomeinen waarvoor de Unie bevoegd is, of pas op een
later tijdstip het EU-recht op bepaalde domeinen volledig zullen toepassen. Bv, een
overgangsperiode voor nieuwe lidstaten. In de literatuur wordt soms verwezen naar een
(VK en lerland}. Zichtbare voorbeelden van differentiatie betreffen de eurozone (19 lidstaten)
en de Schengenzone (22 lidstaten 4 niet tidstaten). Daarnaast bestaat sinds het Verdrag uan
samenwerking gouden in dan een groep van lidstaten de mogetijkheid krijgt om binnen het
kadervan het EU-recht onder bepaalde voorwaarden en procédures nauwersamen te werken,
waarbij deze gebruik kan maken van de instellingen van de Unie en haar
besluitvormingsprocedures.
2. 3. 1 Eurozone
. Plannen voor een gemeenschappelijke Europese munt dateren reeds van de Jaren 70, maar
pas met het Verdragvan Maastricht werden deze concreet met de Economische en monétaire
Unie. De EMU zou tôt stand komen in drie fases;
. Slechts twee lidstaten (VK en Denemarken), hebben een opt-out voor wat betreft de derde
fase van de EMU en zijn dus nlet verpllcht om hun nationale munt in te ruilen voor de euro,
. De Ijdstaten die niet voldoen aan de criteria vallen aanvankelijk onder een derogatie, hoewel
zij in principe wel verplicht zijn de euro aan te nemen.
. Met de euro werd het monetair beleid de bevoegdheid van de onafhankelijke Europese
Centrale Bank (ECB), die daar speclaal voor werd opgericht en de nationale centrale banken
van de EU-fanden die de euro hebben ingevoerd. Samen vormen ze het Eurosysteem. Om het
eurotanden te bevorderen/ werd de eurogroep opgericht. Dit is een informée) orgaan dat
bestaat uit de ministers van financiën van de landen die de euro afs nationale munteenheid
40
Het fiscaal beleid blijft in handen van de regeringen van de lidstaten, hoewel zij zich ertoe
verbinden gezamenlijk vastgelegde regels inzake overheidsfinanciën toe te passen (het
stabiliteits- en groeipact). Zij blijven ook volledig verantwoordelijk roor hun eigen
structuurbeleid (werkgelegenheid, pensioenen en kapitaalmarkten), maar komen overeen
deze te coôrdineren met het oog op de gezamenlijke doelstellingen op gebied van stabiliteit,
groei en werkgelegenheid.
OVEKZICHT VAN DE ËCONOMISCMËEN MOtstËTAIHEUNIE (EMUt
Mor. ecaire
Euromunten en
-bartkbiljetten ;n
omloop brengen
In de context van de eurocrisis werden de voorbije jaren een aantal maatregelen genomen om
de contrôle op het budgettair en economische beleld van de lidstaten te versterken. Naast
stabiliteits- en groeipact en het ESM js de instelling van het 'Europees Semester' in 2011 van
Belang. Met doel van dit mechanisme is om de economische ontwikkelingen in iedere lidstaat
van nabij op te volgen om economische en financiële problemen te voorkomen.
o De procédure start elk jaar in november wanneer de Europese Commissie haar
jaarlijkse groeiraming ('annual growth survey') publiceert met informatie over de
economische toestand in elke lidstaat. Voor landen van de eurozone omvat dit ook
4l
This document is available free of charge on
. Art 20 VEU en 326 - 334 VWEU; deze artikelen schrijven voor dat nauwere samenwerking
mogelijk is tussen minstens negen lidstaten indien de beoogde doelstellingen niet binnen een
redelijke termijn door de EU in haar geheel kunnen verwezenlijkt worden of ter
verwezenlijking van EU-doelstellingen en belangen ter versterking van het integratieproces.
Hetvoorstel magnietinstrijd zijnmetdegeldendeEuropeseregelgeving,in hetbijzondermag
het niet leiden tôt een verstoring van de interne markt. Met Is niet mogelijk voor domeinen
waar de EU exdusief bevoegd is. Mag pas na machtiging door de Raad met QMV op voorstel
42
o De eerste keer was op het gebied van het toepasselijke recht inzake echtscheiding en
scheiding van tafel en bed, waar ook België aan meedoet.
o Ook voor het Europese octrooi met eenheidswerking werd dit opgezet. Deze zaak is
van groot belang aangezien het HvJ een aantal belangrijke verduidelijkingen brengt
m. b. t. de spelregels van nauwere samenwerking. Zo werd duidelijk gemaakt dat
nauwere samenwerking mogelijk is voor EU beleidsdomeinen waarvoor een
unanimiteitsvereiste geldt binnen de Raad.
Europese Raad
kn. 15 VEU; Art. îli-136 VurfU
Europees Econotnisch
Commissie en Sociaal Comité
An. 17 VEU; Art. 244. ÎSO VwEU Art. 301-304 VwEU
Hofvan
Justitie Comité van de
Regio's
An. 19 VEU; An. 30S-ÎOÏ VwEU
An. ÏS1-ZBI Raad Europees Parlement
Art. 16 VËU; An. Z37-243 VwEU An. 14 VEU; An. 223-234 VwEU
Europese
Rekenkamer Europese Centrale Bank Investeringsbank
Art. ÎBS-ZSÏ VwEU Art. 28!-2B4Vw£U
Art. 309 VwEU
3. 1. 1 Samenstelling
. De Europese raad bestaat uit de staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten, de
commissievoorzitter en de voorzitter van de Europese Raad. De Hoge vertegenwoordiger van
de Unie voor BuZa en veiligheid neemt ook deel. Sinds Lissabon is er sprake van een
permanente voorzitter verkozen door QMV in de Europese Raad en voor 2. 5 jaar benoemd.
43
This document is avaifable free of charge on
3. 1. 2 Besluitvorming
. De Europese Raad is een instelling die zich doorgaans door middel van consensus uitspreekt.
In een aantal gevallen kan de Europese raad zich uitspreken met QMV; in deze gevallen hebben
de commissievoorzitter en de voorzitter van de Europese Raad geen stemrecht (bv,
verkiezingen voorzitter of samenstelling EP).
3. 1. 3 Bevoegdheden
. Art. 15 schrijftvoordatde EuropeseRaadde nodigeimpulsengeeftvoordeontwikkellngvan
de Unie en de algemene politieke beleidslijnen en prioriteiten bepaalt. Datzelfde artikel
vermeld ook duidelijk dat de Europese Raad geen wetgevende bevoegdheid heeft.
. Belangrijkste concrète bevoegdheden zijn de aanstellingen van de commissievoorzitter en de
benoeming van de Commissie, de benoeming van de directie van de ECB, schorsen van
lidstaten. Besluit om een conventie bijeen te roepen tôt verdragsherziening of zelf besluit
nemen tôt verdragsherziening (vereenvoudîgde procédure).
. Daarnaast treedt de Europese Raad op als politiek bemiddelaar in gebieden waar de Raad de
bevoegdheid heeft om gekwalificeerde meerderheid te beslissen, maar één van de lidstaten
zich daartegen verzet wegens vitale redenen van algemeen belang.
. De concrète regeling hiervoor is pas vastgelegd in het Verdrag van Lissabon. Daarin wordt
voorzien dat het aantal Commissarissen gelijk is aan 2/3 van het aantal lidstaten. Maar in
Lissabon is evenwel ook voorzien dat de Europese Raad met eenparigheid van stemmen kan
besluiten afte wlj'kenvan de 2/3 regel. Eénvan detoegevingen dieaan lerland werden gedaan
na het eerste negatieve référendum betreffende het Verdrag van Lissabon bestond er in dat
lerland gegarandeerd werd dat elke lidstaat ééncommissaris zou behouden.
44
In een tweede fase worden de overige commissarissen aangesteld. De Raad stelt hiervoor,
samen met de verkozen commissievoorzitter, de lijst van de overige personen die hij tôt lid
van de commissie zal benomen. Als collège wordt deze nieuwe commissie dan onderwerpen
aan een stemming in het EP. De bevoegdheid van het parlement richt zich op de voorgestelde
commissie als collège en niet t. a.v. een individuele commissaris; wel kan er de factor grote
druk worden uitgeoefend opdat een eventueel voorgestelde commissaris toch wordt
vervangen om de goedkeuring van het parlement voor het geheel collège niet in het gedrang
te brengen. De commissie wordt no goedkeuring door de Europese Raad met QMV benoemd
en de ambtstermijn is vijfjaar en hernoembaar.
samengevoegd. Deze is nu de HV van de Unie voor BuZa en veiligheid. Deze HV maakt als
vicevoorzitter deel uit van de Commissie en voert tevens als mandataris van de Raad het GBVB
uit. Vanuit die dubbele functie Coôrdineert de HV het extern beleid van de EU en staat ze aan
het hoofd van de de EDEO. Met dubbele statuut van de HV wordt ook weerspiegeld in de
45
Thls document is availablefree of charge on
overgegaan worden tôt een stemming. In dat geval worden de besluiten genomen met een
volstrekte meerderheid van de in het verdrag vastgestelde leden.
3. 2. 3 Bevoegdheden
. De Europese commissle is de instelling die het algemeen belang van de Unie bevordert en
daartoe passende initiatieven neemt.
. Eén van de voornaamste bevoegdheden van de Commissie is het formuleren van voorstellen
voor EU-wetgeving. Daarom wordt terecht van de Commissie gezegd dat zij de initiato is van
de EU-besluitvorming. De commissie heeft het exclusieve initiatiefrecht om wetgevende
voorstellen te doen, behalve in het domein van politiële en justitiële samenwerking in
strafzaken en inzake GBVB. De Commissie waakt over het 'Algemene Europese Belang' en haar
voorstellen weerspiegelen dan ook dit algemene belang. Met initiatiefrecht is ook een garantie
voor de kleinere lidstaten, zoals België, aangezien de Raad wordt gedomineerd door de grotere
lidstaten.
. Voort kan de Commissie ook adviezen en aanbevelingen uitbrengen en beschikt het over ruime
uitvoeringsbevoegdheden. îo kan de commissie ultvoeringshandelingen aannemen indien
juridische bindende handelingen moeten worden uitgevoerd volgens uniforme voorwaarden
en kan ze 'gedelegeerde handelingen' aannemen om wetgevende handelingen op niet
essentiële punten bij te sturen. De vaststelling van de uitvoeringshandelingen gebeurt op
grand van de daartoe voorziene comitologieprocedure (zie besluitvorming).
. De Commissie heeft ook belangrijke bevoegdheden van toezichthoudende aard. De commissie
ziet toe op de correcte toepassing van de Verdragen. Wanneer een lldstaat zijn verplichtingen
onder het Unierecht niet nakomt, dan kan de Commissie deze lidstaat voor het Hofvan Justitie
dagen volgens de procédure van art. 258 VWEU. Als het Hof een inbreuk vaststelt en de lidstaat
niet de nodige maatregelen neemt om het arrest uit te voeren, kan de Commissie een nieuwe
procédure opstarten en het Hofvragen om de lidstaat de betaling van een forfaitaire som of
een dwangsom op te leggen (art. 260 VWEU). Daarnaast kan de Commissie ook andere EU-
instellingen voor het Hofvan Justitie brengen wanneer zij nalaten te besluiten (art. 265 VWEU)
of handelingen hebben aangenomen die indruisen tegen het Unierecht (beroep tôt
nietigverklaring, art. 263 VWEU). Er bestaat voor de Commissie geen mogelijkheid om een
j'uridische procédure op te starten ten aanzjen van particulieren. Wel kan ze in het domein van
het EU-mededingingsrecht (art. 101 en 102 VWEU) ondernemingen sanctioneren die inbreuk
46
3. 3 De Raad
3. 3. 1 Samenstelling
. De Raad van Ministers is samengesteld uit een vertegenwoordiger van elke lidstaat op
ministerieel niveau die gemachtigd is om de regering van de lidstaat die hij vertegenwoordigt
te binden. Voor fédérale staten zoals Duitsland of België bestaat de mogelijkheid dat een
algemenezakenheeftalsspécialetaakdesamenhangtussendeverschillende raadsformaties
te garanderen en zorgt voor algemene coôrdinatie tussen de verschillende beleidsdomeinen.
Alleen raadsformatie BuZa heeft nu ook een permanente voorzitter in de persoon van de HV
van de Uni voor BuZa en veillgheid.
» Elke voorzitterschap van de Raad belegt ook een aantal informele bijeenkomsten van de
ministers om te spreken over de initiatieven die verband houden met een bepaald thema of
een raadsformatie. Het informele karakter van deze bijeenkomsten heeft tôt gevolg dat er
geen bindende afspraken worden gemaakt. Een goed voorbeeld zijn de informele
bijeenkomsten van de zogenaamde Eurogroep, met de ministers van financiën van de
eurolanden. Andervoorbeeld zij'n de Gymnichs ofde informele vergaderingen van de ministers
van BuZa.
3. 3. 2 Besluitvorming
. De Raad neemt zijn besluiten met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, tenzij dit in het
verdrag andersis bepaald. In sommige gevallen voorziethet i/erdrageen 'lichtere'volstrekte
meerderheid en in andere gevallen een eenparigheid.
47
This document is available free of charge on
o Deze bestaat uit minstens 55% van de leden van de Raad (15 lidstaten)
o En deze leden minstens 65% van de EU-bevolking vertegenwoordigen.
o De blokkerende minderheid moet uit minstens vier lldstaten bestaan.
. Naast COREPER zijn er nog vele comités en werkgroepen die samengesteld zijn uit nationale
experts die het dossiervoor de COREPERvoorbereiden; Dezetechnischecomitészijn echter
niet dezelfde comités als onder de comitologle. Dit begrip wijst naar de procédures die van
toepassing zijn als de Europese Commissie de aan haar door de Raad verleende
uitvoeringsbevoegdheden uitoefent.
3. 3. 3 Bevoegdheid
. Wetgeving en begroting
48
. De Leden van het EP worden sinds 1979 rechtstreeks verkozen voor vijf jaar. Er zetelen 751
leden. De zetels binnen het EP worden op een degressief evenredige manier verdeeld, met
een minimum van 6 leden per lidstaat en een maximum van 96 leden.
. De leden van het EP zetelen volgens de politieke en ideologische doelstellingen die ze
vertegenwoordigen en niet volgens hun nationaliteit. Elke Europese politieke 'fractie bestaat
uit minstens 25 leden en komen ui ten minste een vierde van het aantal lidstaten. niet-
3. 4. 2 Besluitvorming
. Het EP besluit met een meerderheid van de uitgebracht stemmen. In ueel gevallen geldt een
zwaardere vereiste meerderheid en is een meerderheid van de leden nodig of zelf een
meerderheid van 2/3 van de uitgebrachte stemmen die een meerderheld van de leden
vertegenwoordigt. (bv, motie van wantrouwen t. a.v. commissie).
3. 4. 3 Bevoegdheden
. Wetgevende bevoegdheden;
o in de gewone wetgevingsprocedure beslist het EP samen met de Raad over de
aanname van EU-wetgeving. Daarnaast speelt het EP een roi in bijzonder
wetgevingsprocedures.Wanneerde adviesprocedurevan toepassingis, is het EPeen
instantie die adviezen geeft op voorstellen van wetgeving en si de Rad de instelling die
beslissingen neemt. De instemmingsprocedure geeft daarentegen het EP de
bevoegdheid een voorstel goed of af te keuren; zodoende heeft het parlement een
vetorecht, maar is geen mogelijkheid te amenderen. Enkele op domein van het GBVB
heeft het EP geen wetgevende roi.
49
Thisdocumentis availablefree ofchargeon ^lUUUUU^
Verspreiden niel toegestaan | Gedownload door dedee Jean (imrheinertrunken@live. fr)
o Voorts bezit het Parlement belangrijke bevoegdheden t. a.v. akkoorden die de EU met
derde Staten wil afsluiten. Aldus moeten associatieovereenkomsten (zie art. 217
VWEU) door het Parlement worden goedgekeurd. Ook akkoorden die een specifiek
institutioneel kader in het leven roepen door het instellen van
leden van de Commissie gezamenlijk aftreden. Leden van het Europees Parlement
hebben ook een vraagrecht ten opzichte van de Europese Commissie: de Commissie
is verplicht om op mondelingeen schriftelijke vragen van Europese parlementsleden
te antwoorden.
o Ten opzichte van de Raad en de Europese Raad heeft het Parlement geen algemeen
controlerecht. De leden van deze instellingen staan immers onder de parlementaire
contrôle van hun nationale parlementen (art. 10, lid 2 VEU). De voorzitter van het
Europees Parlement heeft wel het recht om bij het begin van elke Europese Raad het
woord te nemen om het standpunt van het Europees Parlement uiteen te zetten. Het
Parlement kan ook via resoluties haar standpunt kenbaar maken over belangrijke
maatschappelijke thema's.
50
o Bestaat uit 28 rechters. Met HvJ houdt zitting in kamers van drie of vijf rechters, of als
grote kamer (15) en zeer uitzonderlijk in voltallige zitting. De rechters verkiezen
onderling eenvoorzitter die alléterechtzittingen in voltallige zittingen devan degrote
kamervoorzit en dewekelijksealgemenevergaderingvan de ledenvan het HvJ leidt.
De voorzitter heeft ook een representatieve functie en daarnaast ook enkele
administratieve taken. Hij wordt in de uitoefening van zijn taken bijgestaan door een
vicevoorzitter.
o Met Hof wordt bijgestaan door elf advocaten-generaal. Deze hebben tôt taak, in het
openbaar en in volkomen onpartijdigheid en onafhankelijkheid met redenen omklede
conclusies te nemen aangaande de zaken die aan het Hof zijn voorgelegd. De
conclusies van de AG bindt het Hof niet.
o Zowel rechts in het HvJ als AD worden gekozen uit personen die allé waarborgen voor
o Door de hervorming van he Gerecht zal het aantal rechters verdubbeld worden tôt 56,
voorlopig zijn er 44, tegen 2019. In 2004 werd een gespecialiseerde rechtbank
opgericht namelijk, gerecht voor ambtenarenzaken.
3. 5. 2 Bevoegdheden
. Met HvJ en het Gerecht verzekeren samen de eerbiediging van het recht blj de uitlegging en
toepassing van de verdragen. Daarenboven voorziet Art. 344 VWEU dat de lidstaten allé
geschilleninzakede uitleggingoftoepassingvan deVerdragenbeslechten opgrandvan dein
deVerdragen voorgeschreven wijze. Dit impliceert bijvoorbeeld dat lidstaten zich niet kunnen
wenden tôt andere internationaalrechtelijke instanties in geschillen waarin de toepassing of
interpretatle van het Unierecht aan de orde is.
. HetHofvanJustitieisonbevoegdomuitspraaktedoenoverzakeninhetdomelnvanhetGBVB
(Art. 24 VEU). Hierop bestaan echter twee uitzonderingen, met name voor wat betreft het
toezicht op de wettigheid van door de Unie genomen beperkende maatregelen ten aanzien
van natuurlijke of rechtspersonen (Art. 274 VWEU) en het toezicht op de naleuing van de
horizontale bevoegdheidsverdeling tussen het GBVB en de andere beleidsdomeinen van de
Unie (Art. 40 VEU).
51
This document is availabte free of charge on ^lUUULrU.i
Verspreiden nietloegestaan | Gedownloaddoor dedeeJean (imrheinertrunken@iive. fr)
. Enkelindienaandevoorwaarden vandeprocédureszoalsvoorzien indeVerdragen isvoldaan,
wordt een geschil voor het Hof of Gerecht voorgelegd. Hierbij kan een onderscheid worden
gemaakt tussen de prejudiciële (of onrechtstreekse) procédure waarbij een nationale
rechterlijke instantie vragen omtrent de interpretatie van het Unierecht en degeldigheid van
secundaire rechtshandelingen naar het Hof van Justitie doorverwijst (Art. 267 VWEU) en
rechtstreekse procédures tussen de Commissie en de lidstaten (Art. 258 i.o. 260 VWEU),
tussen de lidstaten onderling (Art. 259 VWEU) en tussen EU instellingen, organen en instanties
onderling oftussen natuurlijke en rechtspersonen en de Unie (Art. 263, 265 en 268 VWEU).
Het is voor particulieren niet mogelijk om lidstaten voor het Hofof Gerecht te dagen (dit in
tegenstelling tôt de procéduresvoor het Europees Hofvoor de Rechten van de Mens, waar
particulierenditwelkunnenmits uitputtingvandenationalerechtsmiddelen).Tevensbestaan
ergeen rechtstreekse procédures tegen particulieren.
3. 5. 3 Besluitvorming
. Met Hofen het Gerecht beslissen elke zaakin de raadkamer. Beslissingen van de uit de drie of
vijfrechters bestaandekamerszijngeldigwanneerzedoordrierechters wordengenomen. De
beslissingen van de grote kamer zijn rechtsgeldig als negen rechters aanwezig zijn en in
voltallige zittinggenomen beslissingenwanneer15 rechters aanwezigzijn. Besluiten worden
bij consensus of met meerderheid van stemmen genomen. In tegenstelling tôt bij de
rechtspraak van het Hofvoor de Rechten van de Mens, bestaat ergeen praktijk van 'dissenting
opinions'.
. Na beraadslaging van de rechters wordt het arrest uitgesproken ter openbare terechtzitting.
Inbepaalde gevallen beslissen de rechters door middel van een gemotiveerde beschikking. Dit
betekent dat de zaak wordt afgehandeld zonder pleitzltting en zonder conclusies van een
advocaat-generaal. Dit Is een vereenvoudigde beslissingsvorm - voorzien in het Règlement
voor de procesvoering- die bijvoorbeeld wordttoegepast bij kennelijke onbevoegdheidvan
hetHofvanJustitieofbijprejudiciëlevragenwaarvanhetantwoordduidelijkis(acteclaire)of
reeds werd gegeven in eerdere, gelijkaardige situaties (acte éclairé).
52
. Met behoeft weinig uitleg dat de ECB ook een belangrijke roi speelt in het aanpakken van de
eurocrisis. Zo intervenieert de ECB op de internationale financiële markten om het vertrouwen
in de lidstaten van de eurozone te vergroten. Verder werkt de ECB ook samen met de
Commissie en het IMF in het opvolgen van de hervormingen in die lidstaten die een
aanpassingsprogramma werden opgelegd.
. In 2012 deed de Commissie ook een voorstel om de ECB te belasten met het toezicht op de
6000 banken in de eurozone en aldus een bankenunie in de eurozone te creëren. Die moet
voorkomen dat banken in detoekomst in financiëleproblemen komen en dat, indiendit toch
gebeurt, banken niet met overheidsmiddelen gered hoeven te worden. In december 2013
bereikten de EU Ministers van Financiën hierover een akkoord en in april 2014 gaf ook het
Europees Parlement haargoedkeuring. Kort samengevat bestaatde bankenunieuit 3 pijlers:
(i) Europees toezicht op de banken gestuurd vanuit de ECB, (il) een Europees
afwikkelingsmechanisme voor banken die toch in de problemen zijn geraakt en (iii) een
gezamenlijk Europees garantiestelsel voor spaarders (vastgesteld op 100. 000).
3. 7 De rekenkamer
. De Rekenkamer verrlcht de contrôle van de rekeningen (art. 285 VWEU).Allé ontvangsten en
uitgaven van de Unie vallen onder de contrôle van de Rekenkamer. Na afsluiting van elk
begrotingsjaar stelt de Rekenkamer een jaan/erslag op dat aan de EU-instellingen wordt
toegezondenen in het Publicatiebladwordtgepubliceerd.
3. 8 Andere organen en instantie van de EU
. Naastdeze instellingen vermeld in art. 13, lid l VEUzijn er nogta) van andere instanties en
organen binnen de institutionele architectuurvan de EU.Zoworden het Parlement, de Raad
en de Commissie geaduiseerd door het Economisch en Sociaal Comité en het Comitévan de
Regio's die elk op hun terrein niet-bindende adviezen kunnen geven aan deze andere
instellingen.
53
This document is available free of charge on ^IUUUUU«<
Verspreiden niet toegestaan | GedownloaddoordedeeJean(imrheinertrunken@tive. fr)
. Verder zijn er ook nog de agentschappen van de Europese Unie. Deze agentschappen met
eigen rechtspersoonlijkheid werden gllen per verordening opgericht om een specifieke taak
uit te voeren. Deze agentschappen hebben hun vaste zetel niet in Brussel, maar worden over
de gehele EUgevestigd. De agentschappen kunnen onderling wel sterk verschillen, vooral wat
betreft de taak die hen opgedragen is. Zo zijn sommige agentschappen enkel bevoegd om
informatie te verzamelen ente verspreiden (vb. het Europees Instituut voorgendergelijkheid,
gevestigd in Vilnius), terwijl andere agentschappen individueel bindende beslissingen kunnen
nemen en de Commissie bijstaan bij het uitwerken van wetgevingsvoorstellen, gedelegeerde
handelingenof uitvoeringshandelingen (vb. het Europees Agentschap voor de veiligheidvan
de luchtvaart, gevestigd in Keulen; de Europese Autoriteit voor effecten en markten, gevestigd
in Parijs, etc. ).
. Tôtslot verdient de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) (European External Action
Service, EEAS) een spéciale vermelding. De oprichting van deze dienst werd voorzien in het
Verdrag uan Lissabon met als doel de coherentie van het EU extern beleid te verbeteren.
Artikel 27 VEU schrijft voor dat de dienst wordt samengesteld uit ambtenaren van de
bevoegde diensten van de Raad en Commissie en uit gedetacheerde medewerkers van de
diplomatiekedienstenvande lidstaten. Deconcrèteinrichtingenwerkingvandedienstwordt
geregeld op basisvan een besluitvan de Raad(na raadplegingvan het EPen instemmingvan
deCommissie). DeEDEOiseenfunctioneelautonoomorgaanvandeEU,datoverdejuridische
bevoegdheid beschikt om zijn taken te kunnen uitvoeren en zijn doelstellingen te
verwezenlijken. Het bestaat uit een centrale administratie en delegaties van de Unie in derde
landen en internationale organisaties. De EDEO ondersteunt de Hoge Vertegenwoordiger bij
deuitoefeningvanzijnverschillendefuncties,enstaatookdevoorzittervandeEuropeseRaad,
de voorzittervan de Commissie en de Commissie bij, bij de uitoefening van hun taken op het
gebied van externe betrekkingen.
54
gemaakt tussen primair en secundair recht. Er bestaat een duidelijk hjërarchie tussen de
rechtsbronnen ook al is dit niet opgenomen in de verdragen.
^t-i l;,^ÎSââitéhKbîî
Primaire bronnen
Secundaire bronnen
4. 1 Primaire rechtshandelingen
. de primaire rechtsbronnen omvatten de rechtsvoorschriften die door de Ijdstaten zelf zijn
gecreëerd. Hierin zijn de basisbepalingen inzake bevoegdheidsafbakening, doelstetlingen,
instellingen, besluitvormingsproceduresen fundamentelewaardenvan de Unie opgenomen.
Met HvJ heeft enkel de bevoegdheld om bepalingen van primair recht te interpreteren, maar
niet om de geldigheid ervan na te gaan. Volgende bronnen van primair recht kunnen worden
onderscheiden
. Naast protocollen zijn aan de verdragen ook vaak verklaringen toegevoegd die de lidstaten
tijdenseen 'IGC'bijverdragsherzieninghebbenaangenomen.Integenstellingtôt protocollen
zijn verklaringen niet bindend.
55
Thisdocumentis availablefree ofchargeon ^l|JUU^U,l
Verspreiden niet toegestaan ] Gedownloaddoor dedeeJean (imrheinertrunken@live. fr)
4. 2 Secundaire rechtsbronnen
. Desecundaire rechtsbronnen omvatten afgeleide rechtsregels diedoor de EU-instellingen op
basis van de uerdragen zijn aangenomen. Een bijzondere plaats wordt ingenomen door de
internationale akkoorden die de EUslult met derde landen of 10. Ditzijn handelen van de EU-
instellingendieverbjndendzijnvoorzowelde Uniealsvoordelidstaten.Vanafdedagvan hun
inwerkingtreding maken de bepalingen van dergelijke akkoordcn jntegraal deel uit van de EU-
rechtsorde.
56
4. 2. 1 Verordeningen
. Kenmerken;
. Dit rechtsinstrument wordt vaak vergeleken met 'de wet' op het nationale niveau. Een
verordening verzekert een uniforme toepassing van het recht van de Unie in allé lidstaten en
brengtbijgevolgeenzelfde rechtindeganseUnietôtstand.Metiseenrechtshandeling dieniet
tôt iemand specifiek gericht is maar wel eenieder bindt. Dit vloeit voort uit de 'algemene
strekking"» Dit betekent niet dat in bepaalde gevallen de kring van de personen die door de
verordening geraakt worden niet bepaalbaar kan zijn. Opdat een verordening haar
verordenend karakter nietzouverliezen ishetechter noodzakelijk datzeopeenobjectieve en
abstracte wijz^de regels aangeeft.
. het belangrjjkste kenmerk van een verordening is ongetwijfeld de rechtstreekse
toepasselljkheid^in de rechtsorde van de lidstaten. Dit betekent dat geen omzetting of
transformatie van deverordenjng in een nationalewet isvereist. Eenverordening moet als
rechtshandelingen van de Unie in de nationale rechtsorde van toepassing zijn. Metverbod om
om een verordening te nationaliseren betekent uiteraard niet dat er soms geen
uitvoeringsmaatregelen ofsanctiemaatregelen diete worden uitgevaardigd door de lidstaten.
. "Rechtstreekse toepasselijkheid" duidt echter niet alleen op de niet-vereiste van transformatie
maargeeft ook aandatverordeningen in de regel directe werking hebben. Ditwil zeggen dat
ze voor de nationale rechter door partijen inroepbaar zijn (wanneer de bepalingen ervan
duidelijken onvoorwaardelijkzijn). Ulteraard moeteenverordeningdiedooreenpartijvoor
een nationale rechter wordt ingeroepen relevant ;ijn (het niet-relevant achten van een
verordenlng staat niet gelijk met het ontkennen van directe werking). Uit het arrest Faccini
Dori blijkt trouwens dat verordeningen precies van richtlijnen verschillen omdat
verordeningen ook evenzeerin geschillentussen particulieren (horizontale directe werking)
als in geschillen tussen particulier en overheid (verticale directe werking) inroepbaar kunnen
zijn. Récent heeft het Hof evenwel verduidelijkt dat indien een verordening (nog) niet
gepubliceerd is, zij particulieren ook niet kan binden.
57
This document is available free of charge on
compensatie te betalen wanneer een vlucht wordt geannuleerd wegens een technisch
probleem aan het vliegtuig. Indezaak McDonagh t. Ryanair verduidelijkte het Hofverder dat
zelfsin gevalvan annuleringdoor buitengewoneomstandigheden (in casude uitbarstingvan
de Eyjafjallajôkull-vulkaan), luchtvaartmaatschappijen verplicht zijn om de nodige bijstand te
leveren. Een andere zaak is Germanwings t. Ronny Hearing hier werd de vraag gesteld
wanneer het principe van 'te laat' begint te lopen, het bleek dat de aankomsttijd van het
vliegtuigniethetmomentiswaarophetlandmaarhet momentwaaropdedeuren opengaan.
4. 2. 2 Richtlijn
. Een richtlijn is gerichttôt de lidstaten en deze laatste zijn door de richtlijnen gebonden ten
aanzienvan het te bereiken resultaat. Watde vorm en middelen betreft om het resultaatte
bereiken behouden de lidstaten hun vrijheid. In de praktijk is deze vrijheid beperkt omdat
richtlijnen veelal precieze omschrijvingen geeft van de te bereiken doelstellingen. Een
belangrijk kenmerk van de rlchtlijn is dat ze een uitvoeringstermijn aangeeft waarbinnen
lidstaten de richtlijn moeten uitvoeren. Lidstaten moeten zich onthouden maatregelen te
nemen die de verwezenlijking van het door de richtlijn voorgeschreven resultaat ernstig in
gevaarzoudenbrengen.Wanneereenlidstaatnahetverstrijkenvandeomzettingstermijn de
richtlijn met heeft omgezet of de omzettingsmaatregelen niet heeft meegedeeld, dan is deze
zijn verplichtingen niet nagekomen en kan hij op grand van art. 258 VWEU door het HvJ
worden veroordeeld.
. Rechtsgevolgen
58
° l"tegenstellingtôtdeverordening ,s denchtlijnnictrechtsreekstoepasselijkinde
"ternerechtsordevandelidstatenenmoetdeze»ordenomgezetinnattonaalrecht.
.
Eenbelangrijkevraagisderhalveofeenrichtlljndirecte«erkingkanhebben.met
anderewoordenofeenparticulierzichrechtsreeksopdebepalingvaneenrichtlijn
kanberoepen.WanneereenlidstaatnalaateenrichtHJnomtezetten ,n na.ionaal
rechtofwanneerdeomzettingniet n, overeenstemming ,s metdebepalingenvande
richtlijn opvoorwaarde dathetgaatcm bepalingen dievoldoende duidelijk en
onvoorwaardelijkzijn.Bovendienmoetdeinderichtlijnvoorzieneomzett, ngstern,,jn
verlopenz,jnenkunnendebepalingenenkelewordeningeroepentonaanzienvaneen
overheidsinstantie.Deachterliggenderedenering ,s datdeparticulière,,geennadeel
mogenondervindenvanhetfeitdateenlidstaatheeftnagelatenomzijnverplichting
onderhetEuropeesrechtnatekomen.HierbijmoetwordenopgemerktdathetHvJ
een ruime interprétât, van het begr, p -staaf hanteert. Allé instantie die onder
toezichtvandestaatstaanenoverbevoegdhedenbeschikkendieverdergaandan
dezediegeldeninbetrekkingtussenpartjculieren,vallenhieronder.
Terw,,,eendergelijkrui.e uitleggingvanhetstaatsconceptdesituatieswaarineenparticulier
ichrechtsreeksopeenrichtl. n kanberoepengevoeliguitbreidt, ., n erbelangr, kegrenze.
.
Eenrichtlijnkani.mersuitzichzelfgeenverpl, cht,ngenopleggeneneenbepalingvaneen
"chtlunkanalzodanigniettegenovereenparticulierwordenIngeroepen.R,chtlijne"nhebben
metanderewcordengeenhorizontaledirectewerking.Ditvolgtuithetfeitdateenrichtl,,n
59
Thisdocumentisavailablefreeofchargeon
Verspreidennieltoegestaan| Gedownloaddoo,dedeeiean(imrhe^^nl'en'@l:ve. fr)
enkelebindend ,s tonaanzienvan"elkelidstaatwaarvoorzijbeste. d is".IndezaakFacdn.
DoriverduidelijktehetHvJdatdeUnieenkeledebevoegdheidheeftommetonmiddellUke
ingangparticuheren verplichtingen opte leggendaarwaarzijnde bevoegdheidheeft
verordeningentestellen.IndezezaakkonPaolaFacdniDonzichdaardocrnietrechtstreeks
beroepen op richtlijn 8S/577betreffende debeschermingvandeconsument bij buiten
verkooppuntengeslotenovereenko.sten.Ditondankshetfeitdatdezerichtlijnduidelijken
onvoorwaardelijk rechttoekentaanpart, culierenomdergelijkeovereenko. stenbinneneen
termU"vantonminstezevendagenoptezeggen.Italiehadderichtlijnimmersnieto.gezet
in nationale wetgeving. Uitspraak hof;
o Eenrichtlijnkanuitzelfzelfgeenverplichtingenaanparticulierenopleggen;
o Omeenzogrootmogelijkrechtsbeschermingvanparticulierentegaranderenisde
nationale rechterverplicht om, na hetverstrijken van deomzettingstermijn, het
nationale recht zoveel mogelijk richtlijnconform uit te leggen. De relevantie
bepalingen van hetnationaal rechtmoet natuurlijk welvcor dergelijke uitlegging
vatbaarzijn.Eennationale rechter kangeencontra tegem interpretatie geven. Dit
betekentdateenrechtergeenuitleggingkangevendieindruisttegendebewoording
enhetdoelvanhetnationalerecht.Bovendienmoetdenationalerechterrekening
houdenmeteenaantalalgemenerechtsbeginselenenmoeternationalewetgeving
voorhanden zijndiezichleenttôtdergelijke richtlijnconforme interpretatie.
o Indieneenparticulierschadeondervindtwegenshetnietofverkeerduitvoerenvan
eenrichtlijndooreenlidstaat,kanhijalleentegendeingebrekeblyvendelidstaat
optredenviaeenaansprakelijkheidsvorderingvoor denationalerechter.
. zaak Francovi* (PP.77 en 78); hier erkende het Hvl dat een derge,,ike
schadevergoedingsregeling, hoewelnietvoorzienindeverdragen,integraaldeeluitmaaktvan
het Unierecht.
o Feiten; Richtlijn 80/978 m. b.t. een minimumbescherming van werknenners bij
insolventievandewerkgeversisnieto. gezetinItalieookalsisdeomzettingstermUn
verstreken.Francoviche.a.eiseneenterugbetalingvanhetachterstalligloonnafailliet
van hun werkgever
o Rechtvraag;kunnenFranccvichenanderenschadeloosstellingeisenvandeItaliaanse
overheid.
o Uitspraak;
60
£S5;S^=^. l-^^=î=
iï2SÎS3?^Sî!îrS-.ç
ijI^^Êéëi^^^
. Voorwaarden staatsaansprakelijkheid
o VoldoendegekwalifeeerdeschendingvanhetEuropeesRecht,dithoudtonderandere
het niettijdig omzetten van de richtlijn in.
° Hetdoorder,chtl,jnvoorgeschrevenresultaatmoeteentoekenningvanrechtenaan
Particulière,, inhouden. De inhoud van die rechten . oeten kunnen . orden
vastgesteld opbasisvandebepalingen vanderjchtlljn.
° Enorn,oeteencausaalverbandzijntussendeschendingendegeledenschade.
4. 2. 3 Besluit(vroeg 'beschikking')
. Eenbesluit ,s verbindend ,n alzijnonderdelen.^,endeadressa.enwordenver. eld, ,s het
aUeenvoorhenverbindend.HetverdragvanLissabonheeften^^ aangebracht^'de
besluitendezehoudteensamenvoeginginvant»eevoorheenbestaanderechtsinstrumente".
. Dehuidigebesluitenvervangendevroegerebeschikkingen enbesluitenenlatendeEU-
-^"gen nudustoezowe, ,n eenindividuelesituatieeenbeslissingtene.en,a.ook
gen met algemene strekkingen vastte stellen.
. Besluitenkunnenindividueelgerichtwordentôtlidstaten . aar n, sommigegevallenooktôt
particulieren.
. (voorbeeldenslide, 15hfdst4)
4. 2. 4 Aanbevelingen en adviezen
. . tegenstellingtôtverordeningen,r,ch.l,nenenbosluitenz.n aanbeveNngenenadv,ezenn,et
iuridischbindend.Ditvolgtu,t debewoord.ngvanart288VEUenwerdookdoorhet ^
Thisdocumentisavallablafreeofchargeon 61
us.^^^:s^^-'-''-^---mw--^-'
mededeHng,verklaring,richtsnoer,gedragscode,enz." Hetzijnbesllssingensu,genens,die
nietopgesomdzijninart.288VWEU.Derechtsgevolgenvandergelijkeinstrumentenvloeien
vocrtuitdeinhoudervan.ZOzaleenEU-instellingdieeenbepaaldegedragscodeuitvaardigt
hier zelf door gebonden zijn.
. DeCon^ssie publiceert soms "groenboeken" en "witboeken". Een groenboek is een
documentdatdeEuropesedisucssiewilbevorderenhetiseensoortvanreflectiedocuoent.
OpdezemanierverzameltdeECdenodigeinformatieomeenwetgevingsvoorsteltekunnen
opstellen. Opbasisvanderesultaten vaneengroenbcekkeurtdeCommissiesomseen
witboekgoedwaarinzijngedetailleerdevoorstellen voorEuropesemaatregelen doet(bv,
witboektôtdevoltooiing vandeinterne markt).
Ongeschreven rechtsbronnen
T^aas^et primairensecundairUnierechtwordtsomsookgesprokenoverhet'subsidiair
recht'.Dito^vatdeniet-geschrevenbronnendieviaderechtspraakvanhetHofvanJustitie
(en van het Gerecht) zijn ontwikkeld. Het betreft algemene rechtsbeginselen (o.a.
rechtszekerheidenbeginselvangewettigdvertrouwen)enprincipesvaninternationaal
publiekrecht(o.a.pactasuntservanda)diehetHofgebru, ktomdeleemteninhetprima.e
en/ofhetafgelelderechtoptevullen.TôtdealgemenerechtsbeginselenvandeEUbehoren
ookdegrondrechtendievoorvloeienuithetEVRMendegemeenschappelijkeconstitutionele
traditiesvandelidstaten(Art.6,lid3 VEU).Zijhebbendezelfdestatusalshetprimaire
Unierecht.Ditbetekentdatde.e beginselendoorhetafgeleideUnierechtmoetenworden
gerespecteerd.
62
na een wetgevend
initiatief van de
l""Pyf'"«ihw(h«Bwi«witcbflcoe[,k IHÎIEÎt(miaat '^'^ft ITMïOlrtrtCIB
Commissie. Indien na '£22""'?w"s"'s''"î'"'*3'
'altaangannmen | *CdorbwdKt9»fru<ini \t<*tfÊ3gsaBtssw
mat ïOKitrtkf»"
's's"'. "K''s"-~iss'v
NM unyanomtn
' "Wtmattinij
<*mBndBman)mroor
itrtaa.
de Raad en het
"el bmiiddelngscofTi^ konit to)
Parlement. Indien het ISWNWnlto>"""< MflPartww'ntende
's')neme" r®sP<ctew^k'rw"
[H»! (WrttMelingswrrirt kcrai
' rolstfBltlt;enB-watfeeetda
! m9w^«"l hel bcstuK Mn-)ndiim de "<1IM BWBBTIttenm»
bemiddelingscomité een BWdkeuriogvaneenvm detme
"tlettngen ontofeakl, flsyihei bwhjl
|Ht[batluii()eidial5f>)B('
'"nffennfnm
Bis niai aangenomen.
ontwerptekst goedkeurt,
^u^l;:^d:t:dpuntenreedsineenwoeBstadiumdichtert^:a^^
een^e'. ;,^
!tld elM 8enaamde '"'OEen'kan het aantal dossiers -
63
Tsdocun,en,,s.va,l.>,l, freeo, c^on
Ve.pre.enni,, o, e,es.an| Ge.o»nloaddoo^e;e:, e7n7^Z^'^
5'2. B^or^pr^e- op- .n ^id .-^
^::^:^l:sp:.e :aneen ..onde.--rocedu-t^^:
;;:d3;^etdezelfde ^ vaninsP.aa. .eefta,s deRaad, a, s, °°^om^r;
^T^ ;e^en. Debelan.ri. ksteonde.de. procédureszijnde
.
raadplegingsprocedure' ende'instemmingsprocedure-
De raadplegingsprocedurc:
. BijdeRaadplegingsprocedure kande van voorstel tôt met
Raad een beslissing nemen na
raadpleging van het EP. Deze Raad van
Ministcrs
raadpleging Is een vormvereiste en stemt voor:
wetsvoorstel
het ontbreken ervan kan leiden tôtde goedgekeurd
64
. Soorten bevoegdheden;
. a) de douane-unie;
. e) het monetair beleid voor de lidstaten die de euro als munt hebben;
. d) de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee in het kader
van het gemeenschappetijk visserijbeleid;
. e) de gemeenschappelijke handelspolitiek.
65
This document is available free of charge on
het feit dat de verdere uitwerking niet in het VWEU, maar wel in het VEU is
opgenomen.
o Totslotmoeterookverwezenworden naardezogenoemde'flexibiliteitsclausule'die
terug te vinden is in artikel 352, lid l VWEU. Op grand van deze clausule kan de Unie
» Het attributiebeginsel impliceert dat elke Unie-optreden moet steunen op een rechtsgrond in
de Verdragen. Dit betekent dat voor elke EU-rechtshandeling steeds een specifieke bepaling
uit hetVEU ofhetVWEL) moetworden vermeld ofwaaruit kan worden afgeleid; of
o De EU bevoegd is om op te treden
. De keuze van de juiste rechtsgrond is dus van constitutioneel belang omdat het betrekking
heeft op zowel de verticaal als horizontale (tussen EU-instellingen) bevoegdheidsverdeling.
Wat betreft de verticale bevoegdheidsverdeling is vooral de vraag aan de orde of de EU
ûberhaupt kan optreden. Zo oordeelde het HvJ bv, dat een richtlijn inzake verbod op
tabaksreclame buiten de door de verdragen verleende harmonisatiebevoegdheid van art 114
VWEU viel. Bij de horizontale bevoegdheidsverdelingen zijn vooral vragen over de roi van de
Instellingen bij de aanname van EU-wetgeving aan de orde. Zo bepaalt de rechtsgrond bv, in
66
het vrij verkeer van goederen in de interne markt, vallen deze onder art. 114 VWEU
(harmonisatie van wetgeving die de werking van de interne markt betreffen) of art.
192 VWEU (milieubeleid van de EU)?
Indien een handeling verschillende doelstellingen nastreeft die onlosmakkelijk met elkaar zijn
verbonden dan moet de rechtshandeling gebaseerd zijn op de verschillende relevante
verdragsbepalingen (meervoudige rechtsgrondslag). Met gebruik van een meervoudige
67
This document is avaifable free of charge on
o Feiten;
. Richtlijn was aangenomen door de Raad op grond van art. 192 VWEU inzake
milieubescherming.
o Uitspraak hof;
Zoils htt Hof heefi EtoonJrtld in hct arrtil vin 27 ftpumbcr 1988
(zuk Ki/17, CommiuiE/Rtid, Juritpr. 1918, blï. 5S4i, r.o. Il), i> un miiel
ling, winntcf hj ur btvotgdhtid op iticc vcrdtaBitftpalingtii btiutl. gchoudtn de
dcibctrclftndt handE linstn op biiii vin dit twtt Ittpïlingcn vail te ttcllcn. Dczt
nchiipnik kui iii hct on<ftfhairi(f (c»il c»tn*-tl ytn totpiiting ïindfn
Immen, ctn vïn ttc macliliginEtbtpilingtn vtïi htt hit> om jiat. artiktl 100 A>
«chrijft de in ïnilitt 149, lid 2, EEG-Vtrdng gfrtEtldr »n)tnwtrkinE<proccdurr
voor? umjl volgcni dt ilndcn bcpaline, imkti 110 S, dt Rïtd mtl nnptriehrid
ïtn Itnnmcn bciliit n* cnhclc r*»dplc(in)ç vin htt EuropC ti Pirlcmcnt, In tcn
Récent bevestigde het Hof van Justitie dat de redenering van het arrest Titaandioxide ook na
de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon geldig blijft. Aan de orde was de vraag of
beperkende maatregelen tegen personen verbonden met Al Qaida, Osama bin Laden en de
Taliban moesten worden aangenomen op grand van artikel 75 VWEU (strijd tegen terrorisme
68
kunnen worden aangenomen zonder goedkeuring van het Europees Parlement), terwijl onder
artikel 215 VWEU het Europees Parlement enkel moet worden in kennis gesteld. Bovendien
vereist art 215 VWEU dat de Raad vooraf een besluit bij unanimiteit heeft aangenomen. Met
Hof oordeelde dat beide procédures onverenigbaar waren en besloot, na verdere analyse van
de inhoud en doelstellingen van de maatregelen en van betrokken verdragsartikelen dat
artikel 215 VWEU de correcte rechtsgrond was. Van cruciaal belang was de vaststelling dat de
maatregelen waren genomen ter uitvoering van een resolutie van de VN Veiligheidsraad (en
dus een link hadden met het GBVB). Met Hof weerlegde het argument van het Europees
Parlement dat moest worden gekozen voor de rechtsgrondslag die de meest democratische
besluitvorming garandeert. Zo stelde het Hof dat de rechtsgrondslag de procédures voor de
vaststelling van handeling vastleggen en niet andersom. Bovendien vloeit het verschil in
procédures tussen art. 175 VWEU en 215 VWEU "voort uit een door de auteurs van het
Verdrag van Lissabon gemaakte keuze om het Parlement met betrekking tôt het optreden van
de Unie in het kadervan hetGBVBeen beperktere roi toe te kennen". Hetis m. a. w. eengevolg
van het principe van bevoegdheidstoedeling.
. Met subsidiariteitsbeginsel (Art. 5, lid 3 VEU) gaat over de vraag of een bepaalde doelstelling
of materie dor de lidstaten of door de EU behandeld moet worden. Omdat het de bedoeling
is de besluitvorming zo dicht mogelijk bij de burgers te laten gebeuren, zal de Unie enkel
optreden wanneer de lidstaten op centraal, regionaal of lokaat niveau een bepaalde
doelstelling niet kunnen verwezenlljken, maar de Unie vanwege de omvang of de gevolgen
van het overwogen optreden de doelstellingen beter kan verwezenlijken. Indien de Unie
exclusief bevoegd is, is het subsidiariteitsbeginsel logischerwijze niet van toepassing.
o Specifieke bepalingen over de toepassing van het subsidiariteitsbeginsel zijn
vastgelegd in een protocol bij de verdragen. Hieruit blijkt dat elke instelling bij de
uitoefening van haar bevoegdheden rekening moet houden met dat principe.
o Sinds Lissabon krijgen de nationale parlement een roi bij het toezicht op het
subsidiariteitsbeginsel. Allé ontwerpen van Europese wetgeving moeten immers naar
de nationale parlementen gestuurd worden, met onder meer een toelichting over de
69
This document is available free of charge on
worden (Art. 6 en 7 van protocol 2). Toen in september 2012 duidelijk werd dat de
verordening), waaronder een beperking van het stakingsrecht, heeft de Commissie dit
voorstel ingetrokken. In mei 2016 trokken elf nationale parlementen, voornamelijk uit
Centraal- en Oost-Europese lidstaten, een gele kaart tegen de Commissievoorstellen
parlementen besloot de Commissie in juli 2016 om het voorstel toch aan te houden.
parlement.
inhoud en de vorm van het optreden van de Unie niet verder dan wat nodig is om de
maatregelen zoals bv. de verhoging van de minimumleeftijd voor het gebruik van
een hoge productie en consumptie van dergelijke producten bestaat. Ten slotte
betwistten Polen en Roemenië dat de richtlijn in overeenstemming was met het
70
. Zelfs indien ervan wordt uitgegaan dat het tweede deel van deze doelstelling
beter op het niveau van de lidstaten kan worden bereikt, zoals door de
Republiek Polen wordt beweerd, zou het nastreven van deze doelstelling op
een dergelijk niveau nlettemln situaties kunnen consolideren of zelfs
veroorzaken waarin sommige lidstaten zouden toestaan dat tabaksproducten
doelstelling van dezelfde richtlijn, namelijk het beter doen functioneren van
de interne markt voor tabaks- en aanverwante producten.
71
This document is available free of charge on
" Schendingen van het EU-recht moeten met even harde hand worden bestraft
* Nationale regels buiten toepassing te laten voor zover dit vereist is voor het
72
o De Eu-instellingen moeten het beginsel van loyale samenwerking ook onderling in acht
nemen.
Voorbeelden
6. 4 Hetgelijkheidsbeginsel
. Dit beginsel impliceert enerzijds dat iedereen die zich in een soortgelijke situatie bevindt op
dezelfde wijze wordt behandeld en anderzijds dat iedereen die zich in een verschillende
situatie bevindt, op een verschillende wijze wordt behandeld.
. Er dient een onderscheid gemaakt te worden tussen directe en indirecte vormen van
discriminatie. Bij directe dlscriminatie wordt een onderscheid gemaakt tussen twee groepen
op basis van een verboden onderscheidingscriterium. Zo verbiedt art. 18 VWEU elke
discriminatie op grandvan nationaliteit. Indirectediscriminatie betekent dat erweliswaargeen
beroep wordt gedaan op een verboden onderscheidingscriterium maardat door het hanteren
van andere onderscheidingscrlterium de effecten dezelfde zijn. Zo kan bv, een
woonplaatsvereiste feitelijk tôt hetzelfde resultaat leiden als een discriminatie op grand van
nationaliteit. Het is nu eenmaal zo dat vooral personen die wonen in een bepaalde lidstaat ook
de nationaliteitvan de lidstaat hebben.
. Vormen van 'directe' en 'indirecte' discriminatie zijn enkel 'in beginsel' verboden. In sommige
gevallen kan een verschil in behandeling immers objectief gerechtvaardigd zijn. Dit betekent
dat er sprake is van een hoger belang dat primeert op het gelijkheidsbeginsel en bovendien de
discriminerende maatregel proportioneel is. Met mag met andere woorden niet mogelijk zijn
om dezelfde hogere doelstelling te bereiken op een manier die minder ingrijpt op het beginsel
van gelijke behandeling. Directe discriminatie kan enkel gerechtvaardigd worden op grand van
een bepaling die in de Europese regelgeving is opgenomen (bv. bescherming van openbare
orde en velligheid, volksgezondheid). Indirecte discriminatie kan daarenboven ook worden
gerechtvaardigd door gronden die niet explidet in de Europese regelgeving zijn opgenomen
73
This document is available free of charge on
Met onderscheid tussen directe en indirecte discriminatie wordt duidelijk geïllustreerd in twee
zaken betreffende de gratis toegang tôt musea. In de zaak Commissie t. Spanje (Toegang
musea l) oordeelde het Hof van Justitie dat een Spaanse regeling waarbij enkel Spaanse
onderdanen konden genieten van gratis toegang tôt nationale musea in strijd was met het
verbod op discriminatie op grand van nationaliteit (Arrest Commissie/Spanje C-45/93; Metverbod
op discriminatie inzake natlonaliteit viel volgens het Hof binnen de draagwijdte van het vrij verkeer van
diensten (huidig art. 56 VWEU) aangezien "museumbezoek een van de redenen is waarom toeristen. als
ontvangers van diensten, besluiten zich naar een andere lidstaat te begeven"). In een latere zaak
Commissie t. Italie (Toegang musea II) was de vraag aan de orde of ook een regeling waarbij
gratis toegang werd verleend aan personen die hun woonplaats hebben in de gemeente of
regio waarin het muséum is gevestigd in strijd was met het gelijkheidsbeginsel. Het Hof
oordeelde dat er hierbij sprake was van Indirecte discriminatie op grand van nationaliteit. Met
feit dat ook Italianen die niet woonachtig waren in de betrokken gemeenten of regio's werden
gediscrimineerd deed volgens het Hof van Justitie niet terzake: "opdat een maatregel als
discriminerend kan worden beschouwd, is niet noodzakelijk dat zij tôt gevolg heeft dat allé
eigen onderdanen worden begunstigd of dat enkel onderdanen van andere lidstaten, met
uitsluiting van eigen onderdanen, worden benadeeld. " Met Hof maakte ook duidelijk dat door
Italie ingeroepen rechtvaardigingsgronden(o. a. samenhangvan het belastingstelsel, gebrek
aan bevoegdheid van de Italiaanse overheid m.b.t. gemeentelijke en régionale
aangelegenheden) niet konden worden aanvaard.
wijiiging, de anikclffl 12EG en 49 EG) (arrcst van 15 maartl994. Commitsu-/ ??!l -ct behc" van hît culrureeltTfeoed vrrbondcn tijn, moct bij de gracs
Sfunjc, C-15/93. Juritpi. bli. 1. 911». toc^ngenot merzijdi rekeninR wonkn gehouden met Uïtrwtyngtn van
ii Ook blijkt uit dt rechnptaak van hct Hof (îie inïonderheid arres* van î dtctmbw «conomischf lard. Andmiidi is dt aan Italiaanit oiificrdancn of aanîcpaaldt
1989, Çommiiiiï/Italic. C-l/SS, Jurispr. bit. 4035, punt B> d»t hrt btginstl van ingtumwn voorbchouden gunttijte behandtling gtftthtvaanUgd om rcdcnrnvan
BeUjkc bchaiuteling, waaivan artikd 4? EG een bifzonde» uitdrukkuig vormi. "*îva" hn hria»ting*«(lt(1, a*nçciitn|gtno(mdtT[xiidtientietcB<-"-
iut« altctti iithtbaic ditcruninatin op grond van naiÏunaliltii verbiedt, miiar uuk pnststie vmincn voor de beialiog van bctattiiigen waardoor die underdanïn of
ingïtttencn bijdragen aan dt koitcn van hct bAtfr van A bC Trokken locatiei."
a !* """"en van vnkaptc ditCttfniitatic die. door tocpatuilg van aftUclï utulcr-
tcbtiduigtcritcria, in feite tut hcuclfdc rciultMt kidcn. 1 Oin tt begiiuten kuiinen de dooi de Italiunst ngcring aangchïtlde ndcnm vw
«conomisthc aariî nitr wordcn aanvaard, ungciwn tuivK eeonomitcbi ducl-
H Zulki u (Mt namchtt geval Mjcin maatregel dit alsoiulenehddtndcritnmm de st(lltflp;n cm» dwingtnde rnfencn van atgtmtcn bclang kunntn voriixn die cïfl
woonplaan hantctrt, omdat dit huofdukelijk ten nâdîlc van undcrdancn van brkmmtfing w»n wn door hct VcrdraggcwarborgJehindamtnMlc ïrijhexi
an ( Jldst**") Ie*" wcrlttn aaiigcïien luct-uigczciciun mwitl nirt-ondtrdaiun WhtviaTdigcn(zie inîondcrhtid . rTnt van Juni 2000, Vcrkouijen, C-35/S8,
"jn ("e "uonderheid "mt vaji 29 apt ii 1999, Ciola, C-224/S7, Juritpr. Jurispr. bLz.'t-WI, punt-tB). ' ' "-".". ----'
bli. I-2Î17, punt 14). In die context dott htt nict ter ukc, dat de litigieuic
maaKCRti in voorkomtnd geval lowel de in itidcic dclcs van hct nauoiult " l""*" b"ta<><'ïcnw<:1.8«"rechotTttkt vcriwnd y*n dienaatdiiutcn migtiln
grondgcbicd woninde rigcn ontterdanen als at ondtrdanen van anderc lidiiticn a"ln8tieffing ttltrzijdt de KxpaMirig taricfroordrlF
tn de toiï»ng
vn n ïDnr
tutdemuKaenupcnbarcmonumcnwnwa*rnphrtbtrocpwfgcnsnitt-nakoming
trrft. Opdat ciii inaattqjd ait (littrinuncrcnd kaii tvurJcn bftdluuwd, i» lucl
noodïakttiikdll ïij tasgevulgheeftditalléeiBenondcrdaneowofdenbtgunttigd betIMUns. hwft',,a"<l""Jd«-. Dit geldt metr, d*ar hn n-cîit op de Ïirigjeuu
te
of >iat cnkcl underdaitïn van andwe lidstaicn, met uintuiiing van cigcn friehoordclen afhanp vande woonplaats van de betmklicnc op hcterondgcbTed
ondcïdancn, worden briudctld |uc in die lin inumdcrhcid arit» van 6 iuni van de ovechcid die hn btlrokktn muttum <i{hct npcnbtrc raonujncnt beheen,
2000, Antonm. C281/98, Juriipr. Mi. 1.4139, punt 4l). uitïluiiing ""t
andfttingwetEncn
van Ittlu!, dk all liKJariig cveiit
v»n cni
btlastingplichiig ujn in die lidstaat.
. Een ander voorbeeld betreft de toegang tôt het hoger onderwijs. In de jaren tachtig
verduidelijkte het Hof van Justitie dat het vragen van een aanvullend inschrijvingsgeld ten laste
van onderdanen van andere lidstaten moest beschouwd worden als een verboden
74
Zaak Bidar;
van een studielening dan wel als een beurs, valt onder het beginsel van gelijke
behandeling dat niet enkel openlijke (of directe) discriminatie op grand van
nationaliteit verbiedt maar ook allé vormen van verkapte (of indirecte) discriminatie
die door toepassing van andere onderscheidingscriteria toch tôt hetzelfde resultaat
kunnen leiden. In casu was de steun in het Verenigd Konlnkrijk voorbehouden aan
studenten die in het VK waren gevestigd voor aanvang van de opleiding. Volgens de
Britse immlgration act is een persoon in het VK gevestigd wanneer hij er zijn gewone
verblijfplaats heeft zonder dat enlge beperking aan de duur van zijn verblijf op het
grondgebied is gesteld. Als student is het niet mogelijk om de status van in het VK
gevestigd persoon te verwerven. Zo kwam de Fransman Bidar, die weliswaar in het VK
middelbaar onderwijs had gevolgd en er bij zijn grootmoeder woonde, niet in
aanmerking voor een studielening. Volgens het Hof van Justifie vormde de Britse
regeling een verkapte vorm van discriminatie, aangezien de voorwaarde inzake
voorafgaande vestiging vooral doorde nationale onderdanen kon worden vervuld. Met
75
This document is available free of charge on
systeem van steun niet langer beheersbaar wordt. Met is daarom "gerechtvaardigd dat
een lidstaat steun ter dekking van de kosten van levensonderhoud van studenten
enkel toekent aan studenten die blijk hebben gegeven van een zekere mate van
nog geen gebruik hebben gemaakt van hun EU recht op vrlj personenverkeer zich in een
"zuiver interne sltuatie" bevinden waarop het Unierecht niet van toepassing is. Enkel Belgen
die wel reeds van dit recht hebben gebruik gemaakt en onderdanen van andere lidstaten die
zich voor de rest in een identieke situatie bevinden kunnen van het Europees
discriminatieverbodgenieten.Zuiverinterne situatieszonderaanknopingspuntmet het EU-
recht moeten wordenbekeken in het lichtvan het nationaalgrondwettelijk recht. Hierover
76
7 Hoofdstuk 7; Rechtsbescherming
7. 1 Relaties Hof van Justifie - Gerecht
. Er werd reeds opgemerkt dat aan het HvJ een Gerecht werd toegevoegd. Bovendien werd in
2004ook nogeen gerecht voor ambtenarenzaken opgericht dat uitspraak doet over geschillen
inzake ambtenarenrecht van de EU dit werd in 2016 geïntegreerd in het Gerecht.
77
This documertl is available free of charge on ^lUUUl^UJ
Verspreiden niet toegestaan [ Gedownload door dedee jean (imrheinertrunken@live. fr)
rechtstreekse beroepen die op grond van het Statuut aan het Hof van Justifie zijn
voorbehouden. Dit betreft beroepen van lidstaten tôt nietigverklaring en wegens nalaten
tegen het Europees Parlement en/ofde Raad (ook daarop bestaanweer uitzonderingen, die
hier bulten beschouwing worden gelaten) ofvan EU-instellingen tegen andere EU-instellingen.
Dit betekent dat het Gerecht bevoegd is om kennls te nemen van de rechtstreekse beroepen
ingesteld door particulieren (natuurlijke en rechtspersonen) en door lidstaten (ook hierop
bestaateen uitzondering,die hierbuiten beschouwingwordtgelaten)tegen deCommissie.
7. 2. 2 Rechtstreekse toegang tôt het Hofvan Justitie en het Gerecht: procedurerooster,
algemene structuur
Artikel Çomm. LS Raad/EP Partie.
VWEU
258 v
259 E-V
268 v v
7. 2. 3 Procesverloop
7. 2. 3. 1 Rechtstreekse beroepen
. Instelling van het beroep en schriftelijke behandelingen
o Met beroep wordt ingesteld door middel van een bij de griffie ingediend
verzoekschrift. Onmiddellijk na ontvangst wordt het verzoek ingeschreven in het
register en een mededeling over het beroep wordt in het Publicatleblad van de
78
. Arrest
o Na de beraadslaging van de rechters wordt het (dictum van het) arrest uitgesproken
ter openbare terechtzitting.
. Prejudiciële procédure
79
This document is availablefree of charge on
De uitdrukking "met redenen omkleed advies" aient wel met de nodige omzichtigheid te
worden gehanteerd. Dit "advies" van de Commissie is niet echt een advies maar wel een vanuit
juridisch oogpunt zeer belangrijke handeling waarbij de politieke of administratieve fase van
de procédure van art. 258 VWEU wordt afgesloten. Dit advies is echter niet vatbaar voor een
beroep tôt nietigverklaring volgens art. 263 VWEU.
. Het is enkele indien de lidstaat niet binnen de door de Commissie gestelde termijn het advies
volgt dat de contentieuze of rechterlijke fase bij het Hof van Justitie kan aanvangen. De
Commissie is hiertoe niet verplicht en kan hiertoe niet gedwongen worden.
. Indien het Hof vaststelt dat een lidstaat verdragsverplichtingen niet is nagekomen is deze
lldstaat gehouden die maatregelen te nemen welke nodig zijn ter ultvoering van het Arrest van
het Hof.
. De vaststelling van een inbreuk leidt quasi automatisch tôt een 'veroordeling' van de lidstaat
door het Hof van Justitie. Het is vaste rechtspraak, "dat een lidstaat zich ter rechtvaardiging
van de niet-nakoming van uit het gemeenschapsrecht voortvloeiende verplichtlngen niet ten
exceptieve op bepalingen, praktijken of situaties van zijn nationale rechtsorde kan beroepen".
80
. Wanneer echter blijkt dat er in een lidstaat sprake is van een structureel probleem waarbij de
wetgeving niet in overeenstemmlng is met het EU recht, dan kan de Europese Commissie het
probleem aankaarten via EU Pilot. Dit Is een in 2008 opgericht online informatie-
uitwisselingssysteem tussen de EU en de lidstaten. Zowel klachten van particulieren alsook
zaken ambtshalve ingesteld door de Commissie passeren langs EU Pilot. Een aantal zaken
wordt evenwel rechtstreeks doorgestuurd naar de pre-contentieuze fase van de
inbreukprocedure onder artikel 258 VWEU. EU Pilot vormt immers de eerste stap in het
uitklaren van een vermeend probleem. Wanneer daarentegen duidelijk is dat de lidstaat een
schending van het EU recht begaat, kan deze stap logischerwijs overgeslagen worden. Dit is
o. a. het geval bij de niet-mededeling van omzettingsmaatregelen en de niet-uitvoering van
arresten van het Hofvan Justitie.
. EU Pilot beoogt dan ook om via een dialoog tussen de Commissie en de lidstaat in kwestie
een informele oplossing te bereiken, waardoor de Inbreukprocedure onder artikel 258 VWEU
niet moet opgestart worden. Aangezien de procédure onder EU Pilot in de regel binnen de 20
weken wordt afgerond, geschiedt één en ander ook op relatief korte termijn. Eenmaal
geiipload in de EU Pilot databank heeft de lidstaat in kwestie tien weken de tijd om de klacht
te onderzoeken en een met het EU recht verenigbare oplossing voor te stellen. Indien de
lidstaat deze mogelijkheid benut, heeft de Commissie op haar beurt tien weken de tijd om de
voorgestelde oplosslng te onderzoeken. Indien de Commissie van oordeel is dat de oplossing
niet conform het EU recht is, kan de inbreukprocedure van artikel 258 VWEU gestart worden.
. Er kan geconcludeerd worden dat EU Pilot een succès is. In ongeveer 80% van de zaken die
behandeld worden via EU Pilot wordt ook op informele wijze een oplossing bereikt, waardoor
de inbreukprocedure niet meer moet gestart worden. EU Pilot heeft dan ook geresulteerd in
een daling van het aantal lopende inbreukprocedures onder artikel 258 VWEU. Hierdoor is EU
Pilot ook een heel Intéressant instrument voor de lidstaten, aangezien het hen toelaat om
formele inbreukprocedures (en de daarmee gepaarde kosten) te vermljden.
81
Thls document is availablefree of charge on
gewetensvol ten uitvoering gelegd worden. Hiertegen is op twee wijzen gereageerd. Dit is
gebeurd via de rechtspraak van het Hof zelf in het arrest Waterkeyn en via de
verdragswijziging van Maastricht.
7. 3. 1. 3. 2 Artikel 260, lid 2 en lid 3 VWEU: opleggen van financiële sancties (boete en/of
dwangsom)
. Ditartikel is ingevoerd sinds Maastricht, beoogtvia een bijkomende procédure en het mogelijk
opleggen van financiëlesancties, lidstaten ertoe aan te zetten de arresten van het Hofvolgens
art. 258 VWEU, stipter na te komen. Met Verdrag van Lissabon heeft in deze materie een
tweetal wijzigingen aangebracht. Deze dienden er in de eerste plaats toe om de procédure
efficiënterte maken. Zo hoeft de Commissie in de procédure onder artikel 260 (2) VWEUgeen
82
. Op 4 juli 2000 heeft het Hofvan Justitie, op verzoek van de Commissie,voor de eerste keer
een lidstaat (Griekenland) een dwangsom opgelegd wegens niet-uitvoering van een van zljn
eerdere arresten. Griekenland werd veroordeeld tôt betaling van een dwangsom van 20. 000
euro voor elke dag dat het in gebreke bleef met de uitvoering van een eerder arrest (niet-
nakoming van EU-regelgeving inzake afvalstoffen). De Commissie had een dwangsom van
24. 600 euro per dag van verzuim voorgesteld. In het arrest Commissie t. Spanje van 25
november 2003 heeft het Hofvan Justitie voor de tweede maal, op grand van artikel 260, lid
2 VWEU, een lidstaat (Spanje) veroordeeld tôt betaling van een dwangsom wegens het niet
uitvoeren van éénvan zijn arresten (niet-nakoming van de krachtens een richtlijn opgelegde
grenswaarden betreffende de kwaliteit van de zwem-binnenwateren). Evenals in de eerste
83
This document Es available free of charge on
In een aantal récente zaken werden fédérale lidstaten veroordeeld wegens inbreuken op het
Unierechtdoor constitutioneel autonome deelstaten. Zo werd Spanjevoor het Hofgebracht
door de Commissie omwille van een niet-terugvordering van illegaal verleende staatssteun
door de autonome regio Baskenland. Spanje argumenteerde hier dat met betrekking tôt de
factor van de financiëledraagkracht van de lidstaat, de draagkracht van de Baskische regio als
referentiemoestgeldenen nietdedraagkrachtvan Spanje. Met Hofverwierpdit argumenten
merkte op dat het aan de lidstaten toekomt om hun interne organisatie naar eigen
goeddunken te kiezen, maar dat vanuit EU-perspectief de enige relevante entiteit de lidstaat
zelfis. In de meest récente zaakop grand van artikel 260, lid 2 VWEU,Commissie t. Spanjevan
13 mei 2014, argumenteerde Spanje opnieuw dat de boete zou moeten aangepast worden
aan de draagkracht van de regio in kwestie, opnieuw Baskenland. In casu hadden drie
provindes van het Baskenland onrechtmatige staatssteun verleend en (nog) niet (volledig)
teruggevorderd nadat de Commissie zes besluiten had aangenomen en Spanje een eerste maal
voor het Hof gebracht was. Aangezien het Baskenland goed is voor 6, 24% van het Spaanse
BNP, deed Spanje de suggestie om de normale forfaitaire som te vermenigvuldigen met dit
percentage. Met Hof bevestigde echter dat "[a]angaande het bedrag van die forfaitaire som
moet [...] de financiële draagkracht van het Koninkrijk Spanje in aanmerking worden
genomen."
Ook Belgie werd récent veroordeeld wegens het in gebreke blijuen van de deelstaten. In het
arrest Commissiet. Belgiëvan 17oktober 2013werd een boeteen een dwangsomopgelegd
wegens het niet-nakomen van verplichtingen onder richtlijn 91/271 inzake de behandeling van
stedelijk afvalwater. In België behoort deze materie tôt de bevoegdheden van de gewesten
(Vlaanderen, Wallonië en Brussel) en in 2004 werd Belgie voor de eerste maal veroordeeld
aangezien geen enkele van de drie gewesten in orde was met de omzetting. Op 26 juni 2009
volgde een met redenen omkleed advies van de Commissie waarin België werd uitgenodigd
om binnen de twee maanden de nodige maatregelen te nemen. Aangezien niet allé
maatregelen waren genomen startte de Commissie in oktober 2011 de procédure op grand
van artikel 260, lid 2 VWEU.Tijdens het geding maakten de drie gewesten echter verder werk
vandeomzettingvanderichtlijn, waardooropdeterechtzittinginapril2013enkelvijfWaalse
84
nakomt.DeklagendelidstaatzalechtereerstdeklachtaandeCommissiemoetenvoorleggen.
Met is enkel indien de Commissie blnnen de drie maanden na de klacht geen advies heeft
uitgebracht dat de klagende lidstaat zichtôt het Hof kan wenden. Brengt de Commissiewel
advies uit vooraleer de drie maanden zijn verstreken dan zal de klagende lidstaat met
voldoende kennis van zaken kunnen oordelen wat hem te doen staat. Is de Commissie van
mening dat er inderdaad van een inbreuk sprake is dan zal zij naar alléwaarschijnlijkheid het
initiatiefvan de procédureovernemen en een procédurevolgens art. 258 VWEUinleiden.
De procédure van art. 259 VWEUis heel uitzonderlijk en wordt nauwelijks toegepast.
. Een voorbeeld; zaak Hongarije t. Slowakije. In deze zaak had Slowakije geweigerd om het
Hongaars staatshoofd toe te laten tôt het Slowaaksgrondgebied om een plechtigheid van de
Hongaarse minderheld aldaar bij te wonen. Hongarije wierp op dat de weigering in strijd was
met het recht van een EU-burger om te reizen en verblijven in andere lidstaten. Het Hof
oordeelde dat staatshoofden een specifieke catégorie van EU-burgers uitmaken omdat zij op
grand van het internationaal recht bepaalde voorrechten en immuniteiten genieten. Volgens
het Hof onderscheidt een staatshoofd zich hierdoor van andere EU-burgers en kunnen
bijgevolg andere voorwaarden op diens vrij verkeer gelden. Opmerkelijk genoeg concludeerde
85
This document is available free of charge on ûlUUUl^Ual
Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door dedee Jean (imrheinertrunken@live. fr)
het Hof dat de beperking in casu ook gerechtvaardigd was, zonder deze eerst te toetsen op
haar proportionaliteit.
. Een procédurevoor wettigheidscontrole kan worden ingeleid door een lidstaat, het EP, de
Raad of de EC. Ook de rekenkamer, de ECB en het Comité der regio's kan een beroep tôt
nietigverklaring instellen, zlj het enkele indien dit beroep op de vrijwaring van hun
prerogatieven gericht Is.
. De gronden die voor een beroep tôt nietigverklaring kunnen worden ingeroepen, zjjn
onbevoegdheid, schendingvan deVerdragen ofenigeuitvoeringsregeling daarvan, schending
van wezenlijke vormvereisten en misbruik van bevoegdheid.
. Particulierenkunnenzichopdezelfdegrondenberoepenom denietigheidtevorderenvanEU-
rechtshandelingen.Integenstellingtôtwatwerdvermeldt.a.v.delidstatenenEU-instellingen,
gelden voor particulieren strikte ontvankelijkheidsregels. Dit is alleen niet het geval indien de
particulier de geadresseerde is van een handellng, wat voor beleidshandelingen alleen
mogelijkisinmededingingszaken(art. 101of102VWEU).Particulierenkunnenvoortsnogeen
beroep tôt nietigverklaring instellen tegen handelingen die hen "rechtstreeks en individueel"
raken. Tenslotte kunnen particulieren ook een beroep tôt nietigverklaring instellen tegen
regelgevingshandelingendiehenrechtstreeks rakenendiegeenuitvoeringsmaatregelen met
zich meebrengen. Deze laatste ontvankelijkheidsregel werd ingevoerd door het Verdrag van
Lissabon.
86
zekere bijzondere hoedanigheid of van een feitelijke situatie, welke hen ten opzichte van ieder
ander karakteriseert). De zaak was ingeleid door een Duitse importeur van clementines uit
derde landen die de wettigheid aanvocht van een door de Commissle aangenomen
beschikking waarin Duitsland werd geweigerd om degeldende douanetarieven voor de invoer
van verse clementines te schorsen.
De strikte Plaumann-definitie liet niet toe om rechtshandelingen met een algemene strekking
op hun wettigheid te toetsen. Dit was het gevolg van de zeer strikte definitie die het Hof
omirent het begrip "indivldueel raken" hanteert. Er kwam echter steeds meer kritiek op deze
strikte interpretatie. Ook het Gerecht en advocaat-generaal Jacobs bleken voorstander om het
begrip "individueel raken" ruimer te interpreteren, vooral om aan particulieren een volledige
rechtsbescherming te garanderen.
De problematiek kwam aan bod in de zaak Union de Pequenos Agricultores (UPA). UPA was
een beroepsvereniging van kleine Spaanse landbouwondernemingen die een beroep tôt
nietigverklaring had ingesteld tegen een verordening van de Raad betreffende onder meer de
gemeenschappelijke marktordening voor olijfolie. Om aan te tonen dat zij door de bestreden
verordening individueel werd geraakt had UPA onder meer betoogd dat, ingeval haar beroep
als niet-ontvankelijk zou worden afgewezen, zij gevaar liep geen daadwerkelijke
rechtsbescherming te krijgen. Met Gerecht had deze vordering onder verwijzing naar vaste
rechtspraak afgewezen, maar in hoger beroep volgde advocaat-generaal Jacobsde redenering
van UPA en stelde hij een nieuwe definitie voor van het begrip 'individueel raken'. Naar mijn
mening dient derhalve te worden aanvaard dat een persoon geacht moet worden Individueel
te zijn geraakt door een communautaire maatregel, wanneer als gevolg van zijn specifieke
omstandigheden de maatregel zijn belangen wezenlijk benadeelt of kan benadelen.
Een zelfde probleem was aan de orde in een zaakaangespannen door Jégo-Quéré,een Frans
vissersbedrijf dat ten zuiden van lerland op wijting viste. fn 2001 had de Commissie een
verordening aangenomen waarin voor de vangst in bepaalde gebieden de
minimummaaswijdte van de visnetten werd vastgesteld. De visnetten van Jégo-Quéré
voldeden niet aan deze minimumwljdte, waardoor het bedrijf ernstig was gedupeerd en een
87
This document is available free of charge on
Met Verdrag van Lissabon wijzigde de voorwaarden waaronder particulieren een beroep tôt
nietigverklaring kunnen instellen in die zin dat de voorwaarde van "individueel geraakt" In
sommige omstandigheden niet meer wordt vereist: dit is het geval voor
regelgeuingshandelingen die hen rechtstreeks raken en die geen uitvoeringsmaatregelen met
zich meebrengen".
88
"regelgevingshandeling"gedefinieerd.Middelseengrammaticale,historischeenteleologische
interpretatie komt het Gerecht tôt het oordeel dat regelgevingshandelingen moeten worden
begrepen als allé handelingen van algemene strekking met uitzondering van
wetgevingshandelingen. Dit betekent dat handelingen van algemene strekking die geen
wetgevingshandeling uitmaken en die geen verdere uitvoeringsmaatregelen behoeven,
kunnen worden aangevochten door elke particulier die rechtstreeks wordt geraakt door deze
handeling, ook al voldoet deze niet aan de voorwaarde van het individueel geraakt zijn.
o Met Gerecht oordeelde in de Inuit Tapiriit Kantami zaak dat Verordening nr.
1007/2009 betreffende de handel in zeehondenproducten was vastgesteld volgens de
89
This document is available free of charge on
is uitgenodigd of zij binnen de twee maanden, te rekenen vanafde uitnodiglng, hen standpunt
nog niet hebben bepaald.
. De eisers kunnen zowel lidstaten, instellingen als particulieren zijn. Deze laatsten kunnen een
beroep tôt nalaten enkel indienen "tegen het feit dat een der instellingen, organen of
instanties van de Unie heeft nagelaten te zijnen aanzien een andere handeling te verrichten
dan het geven van een aanbeveling of advies".
90
91
This document is available free of charge on ^lUl^Ul^UJ
Verspreiden niet toegestaan f Gedownload door dedee Jean(imrheinertrunken@live. fr)
7. 5 Onrechtstreeksetoegang tôt hetHof van Justifie (art 267 VWEU).
» Ditartikel regelt deonrechtstreekse toegangtôt het HvJvia een prejudiciëleprocédure.
. Deprejudiciële procédure is een van de belangrijkste technjeken van EU-rechtsbescherming
en werkt alsvolgt: indien ervoor een nationale rechterlijke instantie een vraag rijst over hetzij
de interpretatie van het Unierecht, hetzij de geldigheid van een EU-rechtshandeling dan kan
of moet deze het gedingschorsen en een vraaghieromtrent stellen aan het Hofvan Justitie.
Het antwoord van het Hof (prejudicieel arrest) is bindend voor de nationale rechter die de
prejudiciëlevraagheeftgesteld. Met is aandeze rechterom het antwoordvan het Hofin het
geschil dat voor hem hangend istoe te passen en hierult de nodige condusies te trekken.
. De prejudiciële procédure maakt het mogelijk dat de nationale rechter met zekerheid en op
uniforme wijze de juiste strekking en draagwijdte van de EU-rechtsregels kan vatten.
. Degemiddeldeduurvandegewoneprejudiciëleprocédureismomenteel ongeveeranderhalf
jaar. Daarom heeft het Verdrag van Lissabon in artikel 267 VWEU een alinéa toegevoegd
volgens dewelke het Hofvan Justitie zo spoedig mogelijk uitspraak doet als een prejudiciële
vraag wordt opgeworpen in een bij een nationale rechterlijke instantie aanhangige zaak
betreffende een gedetineerde persoon. Dit heeft betrekking op de prejudiciële
spoedprocedure, die vanaf l maart 2008 van toepassing is. Deze procédure moet het Hofvan
Justitie in staat stellen de gevoeligste vragen in aangelegenheden betreffende de ruimte van
vrijheid, veiligheid en recht als bedoeld in Titel V van het derde deel VWEU binnen een
aanzienlijk verkorte termijn te behandelen. Met betreft bijvoorbeeld geschillen waarbij het
antwoord van het Hofdoorslaggevend is voor een persoon in hechtenis ofvoor de erkenning
entenuitvoerleggingvan beslissingen infamiliezaken. Enkeldepartijen in hethoofdgeding, de
instellingen en de lidstaat van de verwijzende rechter kunnen schriftelijke opmerkingen
indienen en in gevallen van uiterste spoed kandeschriftelijke procédure achterwege worden
gelaten.
92
de specifleke aard is van de functie die het uitoefent in de bijzondere normatieve context
waarin het zich tôt het Hof wendt." In casu waren deze voorwaarden niet vervuld, waardoor
het Hof van Justifie zich onbevoegd verklaarde om te antwoorden op de voorgelegde vragen.
formuleren zijn nietvatbaarvoor rechterlijke contrôle door Met HvJ. Derelevantie van devraag
wordt dan ook niet door het Hof beoordeeld. Met staat enkel aan de nationale rechter om, in
het licht van de concrète feiten die aan het geschil ten grondslag liggen, te beslissen of voor
hetwijzenvaneenvonniseenprejudiciëlevraagnoodzakelijkis. Denationalerechterbeschikt
derhalve in de prejudiciële procédure over een grote autonomie, met dien verstande dat hij
moet verwijzen indien hij in laatste instantie uitspraak doet.
. Toch vend het Hof van Justitie het nodig in het arrest Foglia t. Novello een nuancering toe te
voegenen zelfeencontrôleopde prejudiciëlevraagte verrichten, met namecmte vermijden
dat over algemene of hypothetische vraagstukken rechtsgeleerde adviezen zouden worden
gevraagd. Daarom, aldus het Hof, moet de nationale rechter bij hetformuleren van zijn vraag
uiteenzetten waarom een antwoord noodzakelijk is voor het beslechten van een geschil. Het
Hof wil, zo blijkt uit dit arrest, vermijden dat het via proefprocessen geroepen zou worden een
uitspraaktegevenoverbepaaldeproblemenvanhet Unierecht,zonderdatdaarvoorwerkelijk
behoefte bestaat met het oog op de beslechtlng van een geschil.
. Wanneer aan het Hof prejudiciële vragen worden gesteld over interpretatie van het Unierecht
dan zal het Hof er zich voor hoeden zich over de nationale wetgeving uit te spreken. In de
prejudiciële procédure kan het Hof alleen het Unierecht interpreteren of de geldigheidvan
een EU-handeling onderzoeken. Met Hof bezit niet de prejudiciële bevoegdheid om de
nationaleregelte toetsen aande EU-regels.Nochtanswordenveel prejudiciëlevragengesteld
in een constellatie van een mogelijk conflict tussen EU-regels en nationale voorschriften en
derhalve in dergelijke termen geformuleerd. Met is dan ook courante rechtspraak van het Hof
dat het uit een in dergelijke bewoordingen gestelde prejudiciële vraag de uitleggingsvragen
haalt en de oorspronkelijk gestelde prejudiciële vraag herformuleert tôt een uitleggingsvraag
die wel binnen zljn bevoegdheid valt. Die werkwijze heeft tôt gevolg dat het Hof zich maar in
93
Ttiis document is available free of charge on
. Tenslotte zij er nogop gewezen datde splitsing tussen enerzijds "interpreteren" en anderzijds
toepassen als een rode draad doorheen de bevoegdheidsproblematjek tussen Hof en
nationalerechterloopt. "Interpreteren"behoorttôtde bevoegdheidvanhet Hof,"toepassen"
tôt deze van de nationale rechter. Met Hof interpreteert en deze interpretatie moet door de
nationale rechter voor de beslechting van het geschil worden toegepast.
7. 5. 3 Verwijzingsmogelijkheid vs. Verwijzingsplicht
. Art. 267 VWEU maakt een onderscheid tussen verwijzingsmogelijkheid en uerwijzingsplicht.
Indien een vraag betreffende Interpretatie van Unierecht of geldigheid van een EU-
rechtshandeling wordt opgeworpen voor een nationale rechterlijke instantie dan kan deze
instantie, indien zij beslissen op dit punt noodzakelijk acht voor het wijzen van haar vonnis,
het HofvanJustltieverzoekenhieroveruitspraakte doen. In bepaaldeomstandighedeniseen
nationaal rechterlijke instantie verplicht om een prejudiciëlevraagte stellen. Dit iszowanneer
deze rechterlijke instantie wil afwijken van een eerdere door het Hofgegeven interpretatie,
wanneer het de ongeldlgheid van een EU-rechtshandeling wil vaststellen en indien een
prejudiclële vraag wordt opgeworpen voor een nationale rechterlijke instantie waarvan de
beslissingen niet vatbaar zljn voor beroep (in België 2ijn dit het Hof van Cassatie, de Raad van
State en het Grondwettelijk Hof). Dit mechanisme beoogt de uniforme toepassing van het
Unierecht in allé lidstaten te garanderen.
. In het arrest Cilflt heeft het Hof van Justitie enlge nuanceringen aangebracht. In deze zaak
beantwoordde het Hof de vraag in welke mate een nationale rechterlijke instantie, waarvan
de beslissingenvolgenshetnationalerechtnietvatbaarzijnvoorberoep,werkelijkverplicht is
een prejudiciële vraag te stellen. Vooreerst werd verduidelijkt dat de nationale rechters "niet
gehouden (zijn) een voor hen opgeworpen vraag van uitlegging van het gemeenschapsrecht
te verwijzen wanneer die vraag niet ter zake dienend is". Ook wanneer het Hof reeds in een
94
van de instellingen" in de zin van art. 267 VWEU zijn te beschouwen ->
interpretatiebevoegdheid van primair en secundair Unierecht.
. De bevoegdheid van het Hof om in het kader van de prejudiclële procédure het Unierecht utt
te leggen heeft geleid tôt niet alleen een zeer omvangrijke maar inhoudelijk ook zeer
belangrijkerechtspraak.Viadezeuitlegglngsbevoegdheidheefthet Hoftal vanfundamentele
materieelrechtelijke principes uitgelegd en verfijnd (bv. inzake vrij verkeer van goederen,
personen, enz.) maar bovendien ook de fundamenten gelegd voor de basisprincipesvan de
EU- rechtsbescherming zoals o. a. directe werking en voorrang. Ook heeft het Hof het begrip
"uitlegging" nader omschreven. In het arrest Denkavit wordt gesteld dat onder de in art. 267
VWEU aan het Hof gegeven bevoegdheid, het Hof het EU-voorschrift verklaart en uitlegt en de
betekenis en strekking van het voorschrift aangeeft "zoals het sedert het tijdstip van zijn
inwerkingtredingmoetofhadmoetenwordenverstaanentoegepast".Hieruitvolgt, aldushet
Hof, dat het aldus uitgelegde voorschrift door de nationale rechter ook kan en moet worden
toegepast op rechtsbetrekkingen die zijn ontstaan en tôt stand gekomen vôor het arrest
waarbij op het verzoek om uitlegging is beslist. Slechts blj uitzondering is het Hof van dit
principe afgeweken.
o Het Hof zal soms, om redenen van rechtszekerheid, de gevolgen van een arrest
beperken in de tijd, in die zin dat de gevolgen enkel gelden voor de toekomst en niet
voor het verleden. In de zaak Defrenne werd door de lerse en Britse regering betoogd
95
This document is available free of charge on
datum reedseen procédurevoor de nationale rechter isgestart (dit laatste wasin casu
uiteraard relevant voor Mevr. Defrenne)
7. 5. 5 Geldigheidscontrole
. De prejudiciële bevoegdheid van het Hof strekt zich niet alleen uit tôt interpretatie van het
Unierecht maar ook tôt geldigheidscontrole van de handelingen van de instellingen, de
organen ofde instanties van de Unie (bv. verordeningen).
96
o Het arrest Textilwerke Deggendorf geeft duidelijk aan dat dit niet het geval kan zijn
wanneer een particulier die zonder twijfel tegen een bepaalde EU-handeling een
vordering volgens art. 263 VWEU had kunnen instellen (omdat hij "rechtstreeks en
individueel" erdoor geraakt was), de in art. 263 VWEU vermelde, fatale termijn van
twee maanden heeft laten verlopen. De vereisten van rechtszekerheid verzetten zich
ertegen, aldus het Hof, om in een dergelijk geval voor de nationale rechterlijke
instanties de geldigheid van een handeling opnieuw in het geding te brengen via de
prejudiciële procédure. In casu betrof het een besluit van de Commissie gericht tôt
Duitsland waarin de Commissie eiste dat de steun die aanTextilwerke Deggendorfwas
geven "om aan het onherroepelijk karakter dat de beschikking na het verstrijken van
de beroepstermijn jegens hem heeft, te ontkomen".
EU- handeling in casu niet meer kan toepassen. Metarrest International Chemical Corporation
creëertechter een soort quasi erga omnes effect van een ongeldigheidsverklaring. In dit arrest
verklaart het Hof het volgende (p. 122):
97
Thîs document is avaitable free of charge on
niet onbelangrijk aantal negatiefwaren. Heel vaak bevatten deze adviezen zienswijzen van het
Hof met een belangrijke constitutioneel rechtelijke draagwijdte. Dit hoeft, op zichzelf, geen
verwonderingte wekkenomdatvaakomadviesvanhet Hofwordtgevraagdbij uiteenlopende
visies tussen EU-instellingen onderling oftussen EU- instellingen en lidstaten over de omvang
en draagwijdte van bepaalde externe bevoegdheden van de EU.
98
uiteindelijk gevormd in het arrest Costa t. Enel. Met Hof argumenteerde daarin uitvoerig; zo
stelde het vooreerst dat de lidstaten door middel van het EEG-Verdrag een eigen rechtsorde
99
This document is available free of charge on
tôt gevolg hebben niet alleen dat zij door het enkele feit van hun inwerkingtreding
elke strijdige bepaling van de bestaande nationale wetgeving van rechtswege bulten
toepassing doen treden, maar ook - daar die bepalingen en handelingen onderdeel
van hogere rang vormen van de op het grondgebied van elk der Lld- Staat geldende
rechtsorde - dat zij in de weg staan aan de geldige totstandkoming van nieuwe
nationale wetgevende handelingen, voor zover die onverenigbaar met de
gemeenschapsregels zouden zijn; Dat immers de toekenning van enige rechtskracht
aan nationale wetgevende handelingen die op het terrein komen waarbinnen de
wetgevende bevoegdheid der gemeenschap geldt, of die anderszins met de
bepalingen van het gemeenschapsrecht onverenigbaarzijn, zou neerkomen op een
ontkenning in zoverre van de werkingskrachtvan door de Lidstaten bij het verdrag
onvoorwaardelijk en onherroepelijk aanvaarde verbintenissen, en aldus zou tornen
aan de grondslagen zelf der Gemeenschap".
;. 1. 4 Gevolgen
. In de mate van het mogelijk moet gezorgd worden voor een uitlegging en toepassing van het
natlonaal recht conform de Unienorm. Waardit echter niet kan, zal de toepassing van het
voorrangsbeginsel ertoe leidde dat strijdige nationale rechtsregels van rechtswege buiten
toepassing worden gelaten. Met beginsel staat verder ook de totstandkoming van nieuwe
strijdige nationale bepalingen in de weg. Met is tevens mogelijk dat slecht een deel van de
nationalenormen buitentoepassingwordtgelaten. Ditis afhankelijkvandereikwijdtevande
Unienorm.
.
2 Directe werking
.
2. 1 Wat is directe werking?
. De toepassing van directe werking houdt meestal in dat particulieren zich op de EU-regels
beroepenvoordenationaleinstanties,inzonderheidde nationalerechter.Ditkangebeurenin
100
o Bijvoorbeeld; het inroepen van regels betreffende vrij verkeer van goederen in een
geschil over vestigingsrecht en het afwijzen van het ingeroepen middel als irrelevant
staat niet gelijk met het ontkennen van de directe werking aan de regels van vrij
verkeer van goederen.
. Aangezien de vraag van directe werking zich vooral voordoet in situaties waarin particulieren
menen rechten te kunnen putten uit het EU-recht in een geschil met anderen (overheid of
particulier) wordt directe werking ook heel vaak omschreven als "het scheppen van
subjectieve rechten ten behoeve van particulieren". In zeer veel gevallen waar het EU-recht
voor de nationale rechter aan de orde komt, zal de particulier zijn subjectleve rechten precies
via de EU- regel proberen te beschermen. Hierbij zij opgemerkt dat er ook uan directe
werking" sprake kan zijn in procédures voor rechterlijke instanties waar vragen omtrent
subjectieve rechten niet dienen te rijzen (bv. procédure bij Raad van State).
. 2. 2 Vallen vragen over directe werking binnen de prejudiciële bevoegdheid van het Hof?
. Dit is beantwoord in de zaak Van Gend en Loos. Volgens het Hof zijn prejudiciële vragen,
vragen die de interpretatie van het EU-recht betreffen. Derhalve Is het Hof bevoegd vragen
over directe werking te beantwoorden in het kader van art 267 VWEU (prejudiciële vragen).
101
This document is available free of charge on
. Met andere woorden net als het voorrangsprincipe, garandeert het principe van directe
werking de effectiviteit en uniforme toepassing van het EU-recht in de lidstaten.
.
2. 4 Voorwaarden voor directe werking van Verdragsbepalingen in Arrest Van Gend en
Loos
. In het arrest Van Gend en Loos komen ook de "uoorwaarden"voor de directe werking van
verdragsbepalingen aan bod. In casu ging het om art. 12 EEG-verdrag (art. 25 VEG) [thans art.
30 VWEU] waarvan het Hof vond dat het ging om een verbodsbepaling die duidelijk en
onvoorwaardelijk was, van geen voorbehoud afhankelijk gesteld en geen nadere uitvoering
behoefde om te worden toegepast. Tenslotte beschikte ook de nationale rechter niet over
discretlonaireruimtebijdetoepassingvandeverbodsbepaling.Metresultaatvandezeanalyse
wasdat het Hofdedirectewerkingvanart. 12 (art. 25 VEG)[thansart. 30VWEU]bevestigde.
Deze voorwaarden gelden sindsdien op algemene wijze voor de Verdragsbepalingen en
afgeleid Unierecht.
. Sinds het arrest Van Gend en Loos heeft het Hof de "criteria" voor directe werking ruim
geïnterpreteerd. In het arrest Lùtticke erkende het Hof reeds dat ook een verplichting om iets
te doen tegen een bepaalde datum kon omslaan in een verplichting om zich te onthouden,
waardoordeverplichting, aldus het Hof, "juridischperfect" wasgewordenen directewerking
kan hebben.
102
sociaaleconomische dimensie van de regels betreffende steunmaatregelen die nopen tôt "het
. Van bij het begin bestond er vrij veel duidelijkheid omtrent de verticale directe werking van
Verdragsbepalingen. Dit was echter niet het geval voor wat betreft de horizontale directe
werking. In het arrest Walraveen Kochwerd de openinggemaaktvoor een horizontale directe
werking van verdragsbepalingen. In deze zaak stonden een collectieve regeling van arbeid in
loondienst en dienstverrichtingen ter discussie, met name regels van de UCI, in een geschil
tussen twee particulieren. Met Hof kende een horizontale directe werking toe aan het non-
discriminatiebeginsel van de toenmalige artikelen 7, 48 en 53 EEG-verdrag (thans de artikelen
18 VWEU, 45 VWEU, ingetrokken). Volgens het Hof gold het discriminatieverbod niet enkel
voor beperkingen voortvloeiend ult overheidsoptreden, maar het strekt zich ook uit tôt
bepalingen van andere aard, strekkende tôt collectieve regeling van arbeid in loondienst en
dienstverrichtingen. Hiermee was meteen ook impliciet de horizontale directe werking
bevestigd. De ratio legis is dat, indien particulière regelingen zouden worden uitgesloten, dit
zou leiden tôt aanzienlijke ongelijkheden in de toepassing van de verdragsvrijheden.
103
Ttiis document is available free of charge on
.
2. 6. 2 Richtlijn
. Verticale directe werking
o Veel moeilijker llgt de vraag over directe werking van richtlijnen. Hierover bestaat een
zeer uitgebreide rechtspraak van het Hof die een aanvang neemt met de arresten
Grad en Sace. Met deze arresten werd een bres geslagen in de toen heersende
redenerlng dat richtlijnen, gezien hun definitle, geen directe werkingkonden hebben.
Geleidelijk zou de weg naar de mogelijke verticale directe werking van richtlijnen
worden vrijgemaakt en een belangrljke etappe hierin is het arrest Ratti. Hlerin
herhaalt het Hof zijn redenering uit vroegere rechtspraak:
. Verwerping van de a contrario redenering gebaseerd op de tekst van de
definitie van verordeningen;
. De dwingende werking en nuttig effect van richtlijnen;
. De verplichting in de richtlijn moet onvoorwaardelijk en nauwkeurig zijn.
o Deze rechtspraak houdt in dat heel veel richtlijnen in aanmerking komen voor
verticale directe werking op voorwaarde echter dat de uitvoeringstermijn die in de
richtlijn is opgenomen verstreken is: "zolang die termijn niet is verstreken, blijven de
Lidstaten ter zake vrij" en is er derhalve geen plaats voor directe werking. Wel is het
zo dat de Lldstaten dienen zich gedurende de omzettingstermijn van een richtlijn te
onthouden van maatregelen die de verwezenlijking van het door de richtlijn
voorgeschreven resultaat ernstig in gevaar zouden brengen. Opdat een richtlijn
verticale directe werking kan hebben moet dus de omzettingstermijn verstreken zijn
en is er sprake van een slechte of een afwezigheid van omzetting van de betrokken
richtlijn. Uiteraard blijven ook de andere voorwaarden, onvoorwaardelijkheid en
duidelijkheid, gelden.
o Ook uit andere rechtspraak komen nog belangrijke aspecten i.v. m. de directe werking
aan bod. Het arrest Kolpinghuis betreft vooral de vraag of de overheid zich op een
richtlijn kan beroepen tegen een particulieren of de nationale rechter de richtlijn bij
de uitlegging van de nationale wet dient te betrekken. Dit deze rechtspraak volgt dat
een omgekeerde verticale directe werking niet kan. De overheid kan zich niet
beroepen op een richtlijn die ze zelf niet heeft omgezet. Dit om te voorkomen dat een
staat voordeel zou kunnen halen uit de miskenning van het Unierecht. Met arrest
104
o Devraag naar horizontale inroepbaarheid van richtlijnen is verre van een academische
vraag. Veel richtlijnen hebben betrekking op domeinen als milieubescherming,
consumentenbescherming, enz. die bij een breed publiek gevoelig liggen. Kan bij
stilzitten van de lidstaat, na verloop van de uitvoeringstermijn, de richtlijn door
particulieren worden ingeroepen tegen andere particulieren die de richtlijn naast zich
neerleggen?
. Arrest Marshall; "Er zij aan herinnerd, dat volgens vaste rechtspraak van het
Hof in allé gevallen waarin de bepalingen van een richtlijn inhoudelijk gezien
onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig zijn, particulieren gerechtigd zijn
om hierop een beroep te doen tegenover de staat, wanneer deze hetzij
verzuimt de richtlijn binnen de gestelde termijnen in het nationale recht ten
uitvoer te leggen, hetzij dit op onjuiste wijze doet.
o Deze rechtspraak is gegrond op de overweging, dat het onverenigbaar zou zijn met de
dwingende werking die in artikel 189 EEG-Verdrag (art. 288 VWEU) aan de richtlijn
wordt toegekend, om prlncipieel uit te sluiten dat de daarbij opgelegde verplichting
door betrokken personen kan worden ingeroepen. Hieraan heeft het Hof de
gevolgtrekking verbonden, dat een Lidstaat die de door de richtlijn voorgeschreven
uitvoeringsmaatregelen niet tijdig heeft getroffen, het feit dat hij zijn uit de richtlijn
voortvloeiende verplichtingen niet is nagekomen, niet aan particulieren kan
tegenwerpen.
o Wat het argument betreft dat een richtlijn niet tegenover particulieren kan worden
ingeroepen, moet erop worden gewezen, dat volgens artikel 189 EEG-Verdrag (art.
288 VWEU) het dwingende karakter van een richtlijn - waarop de mogelijkheid om er
voor de nationale rechter beroep op te doen, is gebaseerd - slechts bestaat ten
aanzien van "elke Lidstaat, waarvoor zij bestemd is".
105
This document is available free of charge on
o Met arrest Marleasing lijkt echter een belangrijke nuancering aan het arrest Marshall
toe te voegen. In Marleasing overweegt het Hof dat de nationale rechter "zoveel
mogelijk" het nationale recht moet uitleggen "in het licht van de bewoordingen en
doel van de richtlijn".
. In casu heeft die redenering verregaande gevolgen want dit betekent, volgens
het Hof, dat de vereiste om de Spaanse wet overeenkomstig de richtlijn uit te
leggen, belet dat de nationale bepalingen betreffende de naamloze
verscheidene interpretaties zonder dat dit zou leiden tôt een contra legem
uitlegging. Men kan zich niet van de indruk ontdoen dat het Hof met het arrest
de aanleiding bieden. Het Hof heeft echter niet allé consequenties durven
trekken uit het arrest Marleasing en heeft uiteindelijk een stap teruggezet. De
kern van het betoog van het Hof komt er uiteindelijk op neer dat het
erkennen van een horizontale directe werking van richtlijnen de
bevoegdheidsverdeling, zoals die in het Verdrag is neergelegd, doorkruist.
106
.
2. 6. 3 Besluiten
. Besluiten hebben slechts onder bepaalde voorwaarden directe werking. Er kan slechts sprake
zijnvan een directe werkingals de termijn verstreken is binnendewelkede lidstaten aan het
besluit moesten voldoen. Vervolgens moet ook per specifieke geval nagegaan worden of de
aard, het opzet en de bewoording van het besluit zlch lenen tôt directe werking en uiteraard
moeten ook de traditionele voorwaarden van duidelijkheid en onvoorwaardelijkheid voldaan
107
Thisdocumentis availablefree of chargeon QIUL^UUU^
Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door dedee Jean (imrheinertrunken@live. fr)
zijn. Wanneer een besluit enkele gericht is tôt een lidstaat, is dit enkel voor hen verbindend
en kan dit niet ingeroepen worden door een particulier tegen een particulier. Een besluit kan
evenwel ook gericht zijn tôt een particulier in die gevallen, mits voldaan is aan de
voorwaarden, is een horizontale directe werkjng niet ondenkbaar. Besluiten van algemene
strekking lijken opeenverordening, hoewelzezichdoorhunspecifieketoepassingsgebieden
inhoudt vermoedelijk zelfden tôt directe werking zullen lenen.
8. 2. 6. 4 Niet bindende-rechtshondelingen
. Aanbevelingenen adviezenzijnhandelingendie niet-verbindendzijn en kunnengeenrechten
in het leven roepen waarop particulieren zich kunnen beroepen212. Hetzelfde geldt voor
conclusies, resoluties, bekendmakingen en richtsnoeren.
8. 2. 6. 5 Directe werking von internationale akkoorden die de Unie binden
. Het Hof van Justitie kan in verschitlende hypothesen te maken hebben met de mogelijke
directe werking van internationale overeenkomsten die de Unie binden: het is mogelijk dat de
geldigheid van een EU-rechtshandeling wordt betwist wegens strijdigheid met een
internationale verplichting van de Unie. Met is ook mogelijk, en dit is veruit de meest
voorkomende hypothèse, dat een internationale verbintenis van de Unie door particulieren
wordt ingeroepen in geschillen met de nationale overheid of met andere particulieren.
8. 2. 6.5. 1 Geldigheidscontrolevan EU-handelingenin het licht van internationale
verplichtingen van de Unie
8. 2. 6. 5. 1. 1 Relatie tussen EU-rechten GATT/WTOverplichtingen; '
o Met vertrekpunt is hier het arrest Internationaal Fruit Company waarin voor een
Nederlandse rechter de geldigheid van een verordening werd betwist wegens
strljdigheid met een GATT- voorschrlft. In dit arrest bevestigt het Hof vooreerst zijn
bevoegdheid om op een dergelijke vraag in te gaan. Aangezien, aldus het Hof, zijn
bevoegdheid aan generlei beperkingen is onderworpen ten aanzienvan de gronden
waarop de geldigheid van EU-handelingen kan worden aangevochten, kan evenzeer
de geldigheid worden aangetast ten gevolge van strijdigheid met een regel van
internationaal recht. Met Hofvolgt in dit arrest een trapsgewijze analyse die kennelijk
sterk door het Van Gend en Loos-arrest isgeïnspireerd en die erop neerkwam dat, als
voorwaardevoor inroepbaarheidvan de GATT-voorschriften in de hoger beschreven
procédure, vereist is l) dat de GATTde Unie (Gemeenschap) moest binden 2) en dat
bovendiendeingeroepenregeldirectewerkingdlendete bezitten. Naditeerstepunt
positief te hebben beantwoord besloot het Hof, op basis van een onderzoek van de
geest, opzet en bewoordingen van de GATT, dat de betrokken overeenkomst als
108
ingeroepen voorschrift van deze overeenkomst niet meer op zijn directe werking client
te worden onderzocht. De opname van de GATT In de WTO-structuur heeft niet geleid
tôt een herziening van de International Fruit Company-rechtspraak en dit op grond
van volgende overwegingen.
o Zaak C-149, Portugal t. Raad; Portugal betwist hier de geldigheid van een besluit van
de raad wegens schending van verplichtingen onder het WTO-akkoord. De rechtsvraag
die we hier stellen is of de redeningen van het International Fruit Company arrest nog
steeds geldt na de inwerkingtreding van het akkoord betreffende de WTO? Het HvJ
stelde dat oplossingen van geschillen nog steeds voornamelijk gebeuren via
onderhandelen en dat het ontbreken van wederkerigheid m. b.t. rechtstreekse
109
Thisdocumentisavailablefreeofchargeon ^lUL^OCU-COffl
Verspreiden niet toegestaan | Cedownload door dedeejean (imrheinertrunken@live. fr)
rechtspraak volgt dat handelingen van de Unie noch aan de GATT/WTO, noch aan
de besluiten van het geschillenbeslechtlngsmechanisme kunnen worden getoetst.
o Erzijn echter twee belangrijke nuanceringen op dezerechtspraak. In de eerste plaats,
indien er sprake is van een EU-handelingwaarin een directe verwljzing is opgenomen
naar de GATT/WTO. Een toetsing is eveneens mogelijk indien in de EU-handeling
expliciet een verblntenis wordt opgenomen en de handeling van de Unie derhalve
uitvoering geeft aan de in het kader van de GATT/WTO aangegane verbintenissen.
o De behandeling en méthode toegepast voor de WTO, waarbij het Hof de focus heeft
getegd op de structuur en het doel van het gehele akkoord werd in de zaak Intertanko
ook toegepast op het Zeerechtenverdrag (UNCLOS). Ook aan de bepalingen van dit
akkoord werd geen directe werking toegekend omdat het verdrag essentieel tôt doel
heeft het internationaal scheepsverkeer te regelen en geen rechten creëert voor
particulieren
.
2. 6. 5. 1. 2 Overeenstemmingen door de Unie gesloten als middel op zich tegen de
toepassingen van nationale voorschriften te verzetten
o Er is een steeds groeiende stroom van arresten van het Hof die geveld zijn n. a. v.
prejudiciële vragen betreffende akkoorden die de Unie heeft gesloten en die
particulieren inroepen tegen nationale autoriteiten of andere particulieren die zich op
nationale praktijken of voorschriften beroepen. Er zij nu reeds gesteld dat uit deze
overvloedige rechtspraak volgende leidraad kan worden afgeleid en die ook door het
Hofzelfmet zoveel woorden in veel arresten isterug te vinden: "Een bepalingvan een
door de gemeenschap met derde staten gesloten overeenkomst moet worden geacht
rechtstreeks toepassellfk te zijn, wanneer zij, gelet op haar bewoordlngen en op het
doel en de aard van de overeenkomt, een duidelijke en nouwkeurig omschreven
verplichting behelst, voor welker uitvoering en werking geenverdere handeling vereist
is . Dit komt neer op een dubbel onderzoek: niet alleen moet de Ingeroepen regel op
haar directe werking worden onderzocht maar ook het akkoord zelf moet worden
onderzocht, in die zin dat het zich niet tegen directe werking mag verzetten (zou
kunnen blijken uit geest, strekking en bewoordingen van het akkoord, van Gend en
loos criteria).
110
expliciet ingaan op het vraagstuk van de directe werking van akkoorden tussen de
Unie en derde Staten. In dit geschil was de vraag aan de orde in hoeverre de door de
Italiaanse overheden ingestelde forfaitaire compensatie voor de kosten van de
verplichte sanitaire keuringenvan dierlijke producten afkomstiguit Sénégal,in strijd
was met bepaalde voorschriften van de Yaoundé-overeenkomsten van 1963 en 1969.
De verwijzende Italiaanse rechter verzocht het Hof op de vraag te antwoorden of
artikel 2 van beide Associatieovereenkomsten rechtstreekse werking bezat.
o Trouw aan zijn klassieke visie onderzocht het Hofeerst geest, opzet en bewoordingen
van de betreffende overeenkomst. Het Hof besteedde veel aandacht aan de
111
This document is available free of charge on
en Turkije als zodanig dienden te verwezenlijken werden echter tôt op heden niet
genomen. Wel heeft de associatieraad een aantal belangrijke besluiten genomen ten
aanzien van de Turkse werknemers die reeds tôt de légale arbeidsmarkt in een lidstaat
van de Unie behoren. Deze besluiten die hoofdzakelijk betrekking hebben op sociale
zekerheid beogen vooral iedere vorm van discriminerende behandelingvan Turkse
werknemers die legaal arbeid verrichten in een lidstaat te elimineren.
Nationaliteitsdiscriminatie op vlak van bcloning en andere arbeidsvoorwaarden ten
aanzien van Turkse werknemers die legaal tewerkgesteld zijn in een lidstaat van de
Unie zijn verboden krachtens art. 37 van het protocol.
o De overeenkomst-sluitende partijen komen voorts overeen zich te laten leiden door
Aanvullend Protocol beroepen. Hierbij past nog een bedenking. Het Hof weigerde
weliswaardirectewerkingtoete kennen aande verdragsclausulesinzakevrij verkeer
vanwerknemers,maarditgeschieddezonderdathetAssociatieakkoordEU-Turkijeals
112
Turkije san iedere Turkse werknemer die een aantaljaren légalearbeid in een lidstaat
heeft verricht, het recht wordt toegekend op vrije toegangtôt arbeid in loondienst uan
zijn keuze. Met gevolg van deze uitspraak wasdatdeTurkse werknemer zichvoor de
Nederlandse rechter op deze besluiten kon beroepen en dit tegen detoepassing van
wettelijkevoorschriftendie met dezebesluiten Instrijd waren.Metbelangvandeze
uitspraak reikt derhalve veel verder dan wat ulteindelijk in de zaak Sevince werd
beslist.Algemeen kan uit dit arrestwordenafgeleiddat besluitenvangezamenlijke
instellingen, die door een akkoord in het leven worden geroepen - zoals
associatieraad - rechtstreekse werking kunnen hebben voor zover deze besluiten
voldoende duidelijk en precies zijn. Met feit dat de betreffende besluiten niet werden
gepubliceerd is geen beletsel om deze tegenover een overheidsinstantie in te roepen
(dit zou wel een probleem kunnen zijn indien het om een geschil tussen particulieren
zou gaan).
o In de zaak Kaiim Kus werd het Hof van Justitle nogmaals verzocht zich op basis van
het Besluit 1/80 van de Associatieraad EU-Turkije uit te spreken over het concept
113
This document is available free ofcharge on ^lUUUUU.t
Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door dedee Jean (imrheinertrunken@live. fr)
'légale arbeid" en "recht op verblijf". Kazim Kus was gehuwd met een vrouw van
Duitse nationaliteit. Via het huwelijk beschikte de heer Kus over een
arbeidsvergunningin Duitslandenverrichtteerarbeid.doorscheiding verloordeheer
Kus volgens de Duitse autoriteiten zijn recht van verblijf in Duitsland. Deze beslissing
werd door de administratieve rechtbank geannuleerd, maar tegen deze beslissing
werd beroep aangetekend bij het Hessischer Verwaltungsgerichtshof dat op zijn beurt
een prejudiciële vraag stelde aan het Hof van Justitie. Ondertussen bleef betrokkene
o In het arrest Soysal bevestigde het Hof van Justitie dat artikel 4l van het Aanvullend
Protocol aldus moet worden uitgelegd dat de "standstill" bepaling van dit artikel zich
vanaf de inwerkingtreding van dit protocol verzet tegen de invoering van een
visumplicht voor Turkse onderdanen om een lidstaat te kunnen binncnkomen
114
o Hierblj is belangrijk op te merken dat de rechtspraak over directe werking niet kan
worden geïsoleerd van materieelrechtelijke interpretatie. Het is immers vaste
rechtspraak van het Hof van Justitie dat een gelijkaardige formulering in een
internationaal akkoord en in de EU-wetgeving niet noodzakelijk impliceert dat aan
mogelijkheid van het onderzoeken van een toetreding van Marokko tôt de huidige
Unie en evenmin in een geleidelijke totstandkoming van vrij verkeer van werknemers.
Bovendien merkte het Hof op dat de Samenwerkingsraad geen besluiten had
genomen vergelijkbaar met Besluit 1/80 van de Associatieraad EG-Turkije waarbij
Marokkaanse werknemers, op dezelfde wijze als Turkse werknemers, aanspraak
zouden kunnen maken op verlenging van hun verblijfstitel in de lidstaat van ontvangst
teneinde aldaar verder légale arbeid in loondienst te kunnen blijven verrichten. Na
deze inhoudetijke vergelijking van de twee overeenkomsten concludeerde het Hof
115
Thisdocumentis availablefree ofchargeon ^lUL/Ul-rUJ
Verspreiden niet toegestaan | Gedowntoad door dedee Jean (imrheinertrunken@live. fr)
[dat] uit dewezenlijke verschillen, nietalleen in bewoordingen maarook invoorwerp
en doel, tussen de regels betreffende de associatie EEG-Turkije en de overeenkomst
EEG-Morokko, volgt dût de rechtsproak von het Hof op het gebied van de regels
betreffende de associatie EEG-Turkije niet analoog kan worden toegepast op de
Overeenkomst EEG-Marokko". In casu kon daarom een lidstaat wel deverblijfstitel van
een Marokkaanse onderdaan aan wie hij had toegestaan op zijn grondgebied
beroepsactiviteiten te verrichten weigerente verlengen, wanneerde oorspronkelijke
reden voor de verlenging van het uerblijfsrecht niet meer bestond op het tijdstip
waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning van de betrokkene verstreek,
terwijl dit met een Turkse werknemer, die aan de voorwaarden uan het Besluit 1/80
voldeed, zoals hieronder ook nog blijkt, kennelijk anders is.
o Een tweede belangrijk gegeven dat sterk de interpretatie van de materiële
draagwijdte van juridische instrumenten in de relatie tussen de EG en Turkije
beïnvloedt is de zeer uitgesproken keuze van het Hof "om zoveel mogelijk" de
rechtspositie van Turkse staatsburgers voor zover deze door de bepalingen van het
Associatieakkoord, Aanvullend Protocol of besluiten uan de Associatieraad worden
bepaald, te interpreteren in het licht van de principes die in het Unierecht
toepasselijk zijn, d. w. z. de beginselen die onder meer betrekking hebben op vrij
verkeer van werknemers in het VWEU. Een "model arrest" is het arrest Dorr waarin
het Hofonder meer cfiende nate gaanofde procedurele waarborgen van de Richtlijn
64/221,toepasselijkopverwijderingvan EU-onderdanenvanhetgrondgebiedvaneen
lidstaat, ook van toepassing waren op Turkse werknemers die een bij Besluit 1/80
toegekend recht genieten. Nate hebben gewezen op de bewoordingen van artikel 12
van het Associatieakkoord en artikel 36 van het Aanvullend Protocol alsook op het feit
dat Besluit 1/80 ertoe strekt op sociaal gebied de regeling te verbeteren die geldt voor
Turkse werknemers en hun gezinsleden, besluit het Hof'dat de in het kadervan artikel
48 van het [EG] Verdrag geldende beginselen zo veel mogelijk moeten worden
toegepost op Turkse onderdanen die de bij voornoemd besluit toegekende rechten
genieten". Met Hof vindt een dergelijke uitleg gerechtvaardigd door het in artikel 12
van de Associatieovereenkomst genoemde doel om vrij verkeer van Turkse
werknemers geleidelijk tôt stand te brengen. Volgens het Hof vormen de bepalingen
op sociaalgebied die in Besluit 1/80zijn vastgelegd "een verdere stap op weg naar de
verwezenlijking van deze vrijheid" en uit de voorschriften van artikelen 6 en 7 van
Besluit 1/80 kan bovendien een recht van verblijf worden afgeleid. Om een
doeltreffende rechterlijke bescherming voor de betrokkenen te verzekeren is, steeds
116
Dôrr nog op dat als gevolg van artikel 7 van Besluit 1/80 dezelfde redenering
toepasselijkisopgezinsledenvanTurksewerknemerswierpositiedoorditvoorschrift
wordtgeregeld.
o Hierbij moet natuurlijk steeds voor ogen worden gehouden dat vanzelfsprekend de
"zoveel mogelijk"-interpretatie beperkt is door de grenzen van het materiële
vertrekpunt. Een concreet voorbeeld kan dit gemakkelijk verduidelijken. Noch het
Associatieakkoord of het Aanvullend Protocol, noch de besluiten van de
Associatieraad regelen de eerste toegang van Turkse staatsburgers in een EU lidstaat.
Deze materie blijft exclusief in handen van de autoriteiten van de lidstaat. Wat wel is
geregeld ingevolge het Besluit 1/80 is onder meer de toegang tôt de arbeidsmarkt na
een période van légale arbeid. Met is precies op de door het Besluit toegekende
rechten dat dan de "zoveel mogelijk"-gedachtegang moet worden toegepast. De grens
van deze redenering kwam duidelijk aan het licht in het arrest Bozkurt. Het Hof kwam
in deze zaak tôt de vaststelling dat, voor de berekening van tijdvakken van arbeid,
117
This document is available free of charge on
uit de EU Verdragen.
Andere akkoorden
o Naast het Associatieakkoord met Turkije moeten nog andere bilatérale akkoorden
worden vermeld waaronderde Akkoorden met Tunesië, Marokko en Algerije. Deze
akkoorden regelen evenwel geenszins het personenverkeer tussen deze landen en de
Unie, maar bevatten wel voorschriften inzake het verbod van discriminatie op grand
van nationaliteit tussen werknemers uit deze landen en onderdanen van lidstaten wat
betreft arbeidsvoorwaarden en loon. Bovendien bepalen deze akkoorden dat
werknemers uit de betreffende landen die legaal in een lidstaat zijn tewerkgesteld,
alsmede de bij hen woonachtigegezinsleden, niet zullen worden gediscrimineerdop
vlak van sociale zekerheid tegenover eigen onderdanen van de lidstaten waar zij
werkzaam zijn.
o Deze voorschriften die grotendeels gelijkluidend zijn aan deze welke in het Additioneel
118
rechter - en uiteindelijk, via de prejudiciële procédure, voor het Hof van Justitie - rees
de vraag of Mej. Kziber zich kon beroepen op de reeds vermelde bepalingen van het
Akkoord EU-Marokko inzake samenwerking op het gebied van de arbeidskrachten. In
zijn arrest wijst het Hof erop dat noch de doelstelling, noch de aard van het Akkoord
aan de orde: in 1995 was een Butgaarse studente met een reisvisum voor een kort
verblijf van drie maanden naar het Verenigd Koninkrijk gegaan maar er nadien
(illegaal) gebleven. Bij het aanvragen van de verblijfsvergunning had betrokkene de
ambtenaar die haar de vergunning had toegekend bewust misleid over de ware
redenen van haar verblijf, maar nadien beriep ze zich op de Associatieovereenkomst
EU-Bulgarije (Europa Akkoord) waarin o. a. het volgende wordt bepaald: "elke lidstaat
verleent vanaf de inwerkingtreding van deze Overeenkomst voor de vestiging van
Bulgaarse onderdanen... een behandeling die niet mindergunstig is dan die welke aan
de eigen onderdanen wordt verleend" (art. 45, lid l). Mevr. Kondova voerde aan dat
zij zich als zelfstandige wenste te vestigen om algemene huishoudelijke diensten te
vemchten. Net Hof bevestigde vooreerst de directe werking van de geciteerde non-
discriminatieregel. Kon echter deze directe werking ook worden ingeroepen in de zaak
119
This document is available free of charge on
120
o Vervolgens stelt het Hof vast dat de beperking op grond van nationaliteit geen
betrekking heeft op specifieke wedstrijden waarbij de ploegen hun land
vertegenwoordigen, maar geldt voor officiële wedstrijden tussen clubs en derhalve
voor de essentie van de activiteit uan de beroepsspelers. Een dergelijke beperking
wordt dus nlet door sportieve overwegingen gerechtvaardigd.
o Derhalve verzet de partnerschapovereenkomst met Rusland zlch ertegen dat op een
beroepss porter van Russische nationaliteit die wettig Is tewerkgesteld door een in een
lidstaat gevestigde club, een door een sportbond van die lidstaat vastgestelde regel
wordt toegepast volgens welke de clubs in competities op nationaal niveau slechts een
beperkt aantal spelers mogen opstellen uit derde landen die geen partij zljn bij de
Overeenkomst betreffende de EER. Op te merken valt dat deze rechtspraak door het
Hof ook terecht is bevestigd en toegepast op de situatie van professionele Turkse
voetbalspelers, gelet op het gelijkaardige non-discriminatiebeginsel vervat in artikel
37 van het Aanvullend Protocol bij de Associatieovereenkomst met Turkije.
o In de rechtspraak wordt derhalve niet alleen de mogelijkheid van verticale directe
werking van bepalingen uit een Akkoord met een derde land bevestigd, maar tevens
de mogelijkheid voor een horizontale directe werking.
121
This document is availablefree of charge on
grensoverschrijdende situaties. Zie bijvoorbeeld artikel 157 VWEU, het beginsel van
gelijke beloning van mannelijke en vrouwelijke werknemers voor gelijke of
gelijkwaardige arbeid. Hierop kan een beroep worden gedaan door allé werknemers
binnen de EU, ook door diegenen die geen gebruik hebben gemaakt van hun recht op
vrij verkeer. Dit is echter anders voor wat betreft de vier principes van de interne
markt.
. Dit is een logisch gevolg van het attributiebeginsel. Voor het Verdrag van Lissabon was in VEG
terug te vinden dat de interne markt werd "gekenmerkt doorde afschaffing tussen de lidstaten
van hinderpalen voorhet vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal . Hoewel
de expliciete verwijzing naar de afschaffing van hinderpalen tussen de lidstaten met het
Verdragvan Lissabon is geschrapt, zijn de vier klassleke vrijheden in de regel nog steeds enkel
van toepassing wanneer er sprake is van grensoverschrijdend verkeer. Hieruit volgt dat een
Ijdstaat bevoegd wordt geacht om puur interne aangelegenheden te regelen zoals deze dat
zelf wenst. Wanneer een persoon met de Britse nationaliteit de toegang tôt bepaalde delen
van het Verenigd Koninkrijk wordt ontzegd, valt dit derhalve niet onder het EU-recht op vrij
personenverkeer. Cf. Vlaamse zorgverzekeringszaak
o Arrest The Queen/Saunders, waarbij Ann Saunders wegens diefstal de toegang tôt
Engeland en Wales was ontzegd. Toen ze toch vanuit Noord-lerland naar Bristol in
Engeland was gereisd en werd opgepakt, argumenteerde Saunders dat er sprake was
van een inbreuk op haar recht op vrij personenverkeer (In casu werknemersverkeer)
binnen de toenmalige EEG. Het Hof van Justitie condudeerde echter dat deze zaak
geen enkel aanknopingspunt had met het Europees recht.
. Nationale maatregelen die een EU-onderdaan verhinderen om zich naar een andere lidstaat
te begeven, zijn verboden onder het recht van de interne markt, terwijl maatregelen die
hierop geen enkel effect hebben buiten het toepassingsgebied van deze regels uallen. Deze
122
die een economische activiteit in een andere lidstaat heeft uitgeoefend bij zijn terugkeer in
het land van herkomst binnen het toepassingsgebied van het vrij personenverkeer valt. Mocht
dit niet het geval zijn dan zou dit onderdanen van lidstaten kunnen verhinderen om effectief
gebruik te maken van hun recht op vrij personenverkeer.
. De redenering van het Hof om de eigen onderdanen van een lidstaat die gebruik hebben
gemaaktvan hun recht op vrij personenverkeergelijk te stellen met onderdanenvan andere
lidstaten beoogt het 'nuttig effect' van de verdragsbepalingen te garanderen. De grenzen van
deze benadering werden duidelijk in het arrest Moser. Omwille van zijn politieke voorkeuren
verkreeg de Duitser Hans Moser geen toelating om een onderwijzersopleiding te volgen.
Volgens de heer Moser belemmerde dit zijn mogelijkheden om gebruik te maken van zijn recht
op vrij verkeer van werknemers aangezien hij hierdoor niet als onderwijzer in een andere
lidstaat aan de slag kon. Het Hofvolgde deze redenering echter niet: "een louter hypothetisch
vooruitzicht op een baan in een andere lidstaat is geen toereikende band met het
Gemeenschapsrecht om een toepassing van artlkel 48 EEG-Verdrag [huidig art. 45 VWEU] te
rechtvaardigen .
. Uit de récente rechtspraak van het Hof van Justitie volgt dat de ruimte voor interne situaties
steeds kleiner wordt: enerzijds omdat het grensoverschrijdend élément soepel wordt
geïnterpreteerd doorhetHof(*) en anderzijdsomdatinbepaaldegevallendeafwezigheidvan
een grensoverschrijdend élément de toepassing van het Europees recht niet langer uitsluit. Dit
laatste is met name het geval voor toepassing van het verbod op heffingen van gelljke werking
(zie verder) en wanneer de nationale wetgeving tôt gevolg heeft dat een EU-burger zijn status
als EU-burger dreigt te verliezen of feitelijk gedwongen zou worden om het grondgebied van
de Unie te verlaten. Zuiver interne situaties vallen in het kader van het personenrecht dus niet
123
This document is availab!e free of charge on
o Voor de eerste keer stelde het Hofdat het Unierechtalsnogvan toepassing kan zijn
wanneer allé relevante feiten zich binnen éénlidstaat bevinden, waardoorer geen
sprake isvan eengrensoverschrijdendélément.Ditisvolgens het Hofhetgevalzodra
een nationale regellng tôt gevolg heeft dût een onderdaan van een EU-lidstaat de aan
zijn EU-bwgerschapverbonden rechten verliest.
124
. Met prinicpe vna "vrij verkeer van goederen" is in het VWEU gebaseerd op twee pijlers;
o De douane-unie en
. Er moet worden opgemerkt dat art. 28 VWEUjuncto art. 29 VWEU tôt gevolg hebben dat het
principe van vrij verkeer van goederen niet alleen toepasselijk is op goederen van oorsprong
uit de Unie, maar ook op goederen van oorsprong uit derde Staten die zich in het vrij verkeer
bevinden. Goederen uit derde Staten bevinden zich in het vrij verkeer wanneer in een lidstaat
9. 1. 1. 1 De douane-Unie
. Onder het begrip "douane-unie" verstaat men (l) het verbod van allé douanerechten en
heffingen van gelijke werking tussen de lidstaten van de douane-unie en (2) detoepassing van
één gemeenschappelijk douanetarief op import uit derde Staten, indien dit laatste élément
ontbreekt, is er sprake van een "vrijhandelszone".
. Verbod van douanerechten en heffingen van gelijke werking als douanerechten;
o Tussen de lidstaten van de Unie zijn douanerechten in het onderlinge handelsverkeer
verboden. lets moeilijker ligt het vraagstuk van het verbod van de heffingen van
gelijke werking als douanerechten.
o "Heffingen van gelijke werking" als douanerechten worden in het Verdrag betreffende
de werking van de Europese Unie niet gedefinieerd. Het Hof heeft dit begrip dan ook
herhaaldelijk moeten omschrijven. De meest volledige definitie is nog steeds deze in
het Denkavit-arrest (dit arrest is niet het Denkavit-arrest over "interpreteren"van 31
mei1979);
. Frankrijk stelde een heffing in met het oogop 'de sanitaire bescherming en de
ordening der vleesmarkten'. Deze heffing werd toegepast bij de slacht van
bepaalde soorten slachtvee en gevogelte in particulière of openbare
slachthuizen, alsmede bij de invoer in Frankrijk van al dan niet bereid vlees
van dezelfde dieren. De vennootschap Denkavit Loire, die reuzel uit Duitsland
125
This document is available free of charge on
o Daarnaast is het heffen van belastingen door de lidstaten op grand van het Europees
recht niet verboden indien de voorwaarden die in artikel 110 VWEU terug te vinden
zijn, worden nageleefd, namelijk de nationale en in-/uitgevoerde goederen moeten
stelselmatigvolgensdezelfdecriteriawordenbelast. Dit betekentdateen heffingop
ingevoerde producten slechts deel uitmaakt van een algemeen stelsel van
binnenlandse belastingen als de binnenlandse en geïmporteerde producten even
zwaar en in hetzelfde stadium van verhandeling worden belast en als ook het
belastbare feit voor beide producten hetzelfde is.
126
o In de zaken Legros, Lancry, Simitzi en Carbonati Apuani oordeelde het Hof dat ook
heffingen binnen een lidstaat het vrij goederenverkeer kunnen belemmeren. Bij
heffingen die zonder onderscheid van toepassing zijn, is het vanuit praktisch oogpunt
onmogelijk om een onderscheid te maken tussen ingevoerde en nationale producten.
Eventuele verificaties of een product al dan niet uit een andere lidstaat komt, zou op
zich reeds een verboden belemmering vormen. Daarnaast verklaarde het Hof dat het
concept douane-unie als dusdanig impliceert dat er geen interne heffingen bestaan
en goederen vrij binnen het grondgebied van de douane- unie kunnen circuleren. In
de Vlaamse zorgverzekeringszaak werd een uitbreidlng van deze interpretatie naar
het vrij verkeer van personen van de hand gewezen ondanks een dergelijke suggestie
van advocaat-generaal Sharpston. Met Hof bevestigde in deze zaak zijn traditioneel
standpunt dat de verdragsbepalingen inzakevrij verkeer van personen niet kunnen
worden toegepast op activiteiten zonder aanknopingspunt met het Unlerecht en
waarvan allé relevante elementen binnen de werkingssfeer van één lidstaat liggen
eenzijdige beslissingen van de Unie (bv. GSP = Général System of Préférences), maar
ook in dergelijke gevallen gelden deze afwijkingen voor allé lidstaten op gelijke wijze.
127
Thisdocumentis availablefree ofchargeon ^lUUUL»U«f
Verspreiden niet toegestaan l Gedownload door dedee Jean (imrheinertrunken@live. fr)
9. 1. 1. 2 Verbod van kwantitatieve beperkingen en maatregelen van gelijke werking al
kwantitatieve beperkingen (Art. 34-36VWEU)
. Kwantitatieve beperkingen
o Kwantitatieve beperkingen zijn maatregelen van een lidstaat waarbij de in- of uitvoer
van goederen tôt bepaalde hoeveelheden wordt beperkt (quota). Dit soort
beperkingen komt al lang niet meervoor in de handel binnen de Unie. Er is dan ook
weinig rechtspraak over het concept "kwantltatieve beperkingen", maar in het arrest
Rosengren kwam het Hof van Justifie toch tôt het besluit dat de Zweedse wet
betreffende het monopolie op de verkoop van alcoholhoudende dranken, die onder
meer het verbod oplegt aan particulieren om alcoholhoudende dranken rechtstreeks
wet te zeer het vrij verkeer beperkte en niet voldeed aan het evenredigheidsbeginsel.
. Maatregelen van gelijke werking als kwantitatieve beperkingen
o "Maatregelen"vangelijkewerkingmogen nietwordenverwardmet "heffingen"van
gelijkewerking.Dezelaatstehoudenverbandmet hetopleggenvaneenfinanciëleast,
terwijl maatregel in dezin van art 34- 36 VWEUop een anderniveaute situeren zljn
dan dat van geldelijke lasten.
o De laatste zin van art. 36 VWEU maakt duidelljk dat de lidstaten geen "carte blanche"
krijgen om af te wijken van de verbodsbepalingen van art. 34 VWEU en art. 35 VWEU.
Er is rechterlijke contrôle mogelijk op het gebruik van de uitzonderingen van art. 36
VWEU en bovendien staat het Hof van Justitie slechts onder zeer strikte voorwaarden
toe dat lidstaten afwijken van het verbod van art. 34 VWEU en art. 35 VWEU. De reden
voor dergelijke strikte regels is gelegen in het feit dat het hanteren van art. 36 VWEU
het afwijken impliceert van een van de fundamentele beginselen van de Unie, ni. dat
van vrlj verkeer van goederen. Daarom, aldus het Hof, is een restrictieve benadering
t. a.v. het gebruik van de uitzonderingen van art. 36 VWEU gewettigd.
o Het Verdrag betreffende de werkingvan de Europese Unie geeft geen omschrijving
van het begrip"maatregelenvangelijkewerking"alskwantitatievebeperkingen.Het
Hof heeft dan ook reeds in de jaren '70 het begrip gedefinieerd. Dit was ook nodig
omdat lidstaten, vooral in périodes van economische moeilijkheden, niet bang zijn om
128
milieubescherming).
o In het arrest Dassonville kwam het Hof ertoe "maatregelen van gelijke werking" te
product worden geboden, een staat ter voorkoming van op dit gebied bedreven
oneerlijke mededinging slechts redelijke maatregelen mag nemen, terwijl de handel
tussen lidstaten niet door bewijsvoorschriften mag worden belemmerd - in dier voege
dat van de voorgeschreven bewijsmiddelen door allé onderdanen van die staten
gebruik moet kunnen worden gemaakt; dat die maatregelen, om het even ofzij onder
artikel 36 EEG [thans art. 36 VWEU] vallen, in ieder geval krachtens het beginsel in de
tweede volzin van dit artikel omschreven geen middel tôt willekeurîge discriminatie
noch een verkapte beperklng van de handel tussen de lldstaten moyen vormen".
. Dit standpunt van het Hof heeft verregaande Implicaties: de definitie van
vormen van art. 36 VWEU ("om het even of zij onder artikel 36 EEG [thans art.
o De volgende belangrijke stap in de rechtspraak van het Hof is het arrest Cassis de
Dijon. Dit arrest had betrekking op maatregelen die zonder onderscheid van
verpakking van producten. Om te weten hoe hier het principe van vrij verkeer van
goederen kan spelen, moet het arrest Cassis de Dijon worden bestudeerd.
129
This document is available free of charge on
Cassis met een te laag alcoholgehalte tegen te gaan. In casu: Dultse wetgeving
vorm dan kubusvorm, bier op andere wijze gebrouwd dan op grand van een
besluit van de 16e eeuw ("Reinheitsgebot"), azijn anders dan wijnazijn, etc.
verbieden.
beginsel dat zij op het grondgebied uan elke lidstaat dienen te worden
mogelijk. Ingeval van indirecte discriminatie onderzoekt het Hof van Justifie
"proportionaliteitsregel").
o Hieraan moet nog worden toegevoegd dat lidstaten de uitzonderingen van art. 36
VWEU of de "dwingende redenen van algemeen belang" (rule of reason) niet meer
130
langer.
131
This document is available free of charge on
. De regeling van Richtlljn 2004/38/EG kan kort worden samengevat als volgt:
o Een burger van de Unie die maximum drie maanden in een andere lidstaat wenst te
verblijven, aient slechts in het bezit te zijn van een geldige identlteitskaart;
o Een burger van de Unie die meer dan drie maanden in een andere lidstaat wenst te
dit vrij verkeer en verblijf, alsook de gronden op basis waarvan een burger het inreisrecht of
verblijf kan worden geweigerd, zijnde openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid
(art. 27). De Richtlljn bevat eveneens specifieke voorschriften inzake bescherming tegen
verwijdering (art. 28).
. Belangrijk zijn ten slotte de bepalingen inzake familieleden van migrerende burgers. Artikel 3
van de Richtlijn verleent het recht san familieleden van een burger van de Unie om zich bij
hem te voegen wanneer deze zich begeeft naar of verblijft in een andere lidstaat. Met
noodzakelijke aanknopingspunt om de Richtlijn te kunnen toepassen, blijft dus de situatie van
de migrerende EU-burger: zonder migratie van een burger die onderdaan is van een lidstaat
kunnen familieleden die onderdaan van derde Staten 2ijn, niet binnen het berelk van de
Richtlijn vallen. In uitzonderlijke gevallen, met name wanneer een EU-burger het effectieve
genot van de aan het burgerschap van de Unie verbonden rechten dreigt te verliezen, kan een
verblijfrecht aan zijn derdelander familieleden worden toegekend op grand van het primaire
Unierecht (zie verder bespreking zaak Ruiz Zambrano);
132
een bepaalde tijd voor een ander en onder diens gezag prestaties levert en als tegenprestatie
een vergoeding ontvangt. Dit omvat het verrichten van "reële en daadwerkelijke arbeid in
loondienst. " Het kan daarbij ook gaan om deeltijdse arbeid. Hierbij moet worden vermeld dat
de rechten die verbonden zijn aan het vrij werknemersverkeer enkel gelden in een
grensoverschrijdende context.
. Het vrij verkeer van werknemers werd reeds op l januari 1970 verwezenlijkt. Dit houdt in dat
elke discriminatie op grand van nationaliteit tussen de werknemers van de lidstaten voor wat
betreft werkgelegenheid, beloning en de overige arbeidsvoorwaarden moet zijn opgeheven.
Dit impliceert ook het rechtvan de werknemer om in te gaan op een aanbod van tewerkstelling
in een andere lidstaat, zich daartoe te verplaatsen en in een andere lidstaat te verblijven
teneinde er te kunnen werken en er verder te verbtijven na er een betrekking te hebben
vervuld. In het arrest Antonissen verduidelijkte het Hof van Justitie dat art. 45 VWEU ook
impliceert dat onderdanen van EU-lidstaten het recht hebben om zich naar een andere EU-
lidstaat te verplaatsen en er te verblijven om er werk te zoeken. De duur van het verblijf van
een werkzoekende kan echter worden beperkt. Het Hof van Justifie oordeelde dat een
werkzoekende kan worden uitgezet indien hij na zes maanden nog geen werk heeft gevonden
tenzij hij effectief kan aantonen dat hij nog steeds werk zoekt en een reële kans heeft het te
vinden.
133
This document is available free of charge on
Belgische nationaliteit was dan ook in strijd met de non-discriminatieregel van art. 45 VWEU.
In de zaak Walrave Koch verduidelijkte het Hof dat een sportactiviteit kan worden beschouwd
zowel als een economische activiteit, waarop de verdragsbepalingen van toepassing zijn, als
een fysieke bezigheid, waarop de verdragsbepalingen geen invloed hebben. Verder stelde het
Hof dat niet alleen het openbaar gezag het discriminatieverbod moet respecteren, maar ook
de réglementer) van de nationale sportbonden wanneer ze een maximum stellen aan het
aantal buitenlandse professionele spelers. De samenstelling van de nationale ploegen valt
evenwel niet onder het discriminatieverbod. In die zin werd ook impliciet de horizontale
directe werking van het discriminatieverbod bevestigd. Dit werd later bevestigd in de zaak
Bosman. In deze zaak verduidelijkte het Hof dat art. 45 VWEU zich niet alleen verzet tegen
discriminerende nationale maatregelen, maar ook tegen een nationale maatregel die, zelfs
wanneer deze zonder discriminatie op grand van nationaliteit van toepassing is, toch de
uitoefening van de in het Verdrag gewaarborgde fundamentele vrijheden door Unie-
onderdanen van gelijk welke lidstaat kan belemmeren of minder aantrekkelijk maakt (zoals
transferregels):
o Het volstaat immers erop te wijzen, dat ook al gelden de in de hoofdgedingen aan de
orde zijnde regels ook voor transfers tussen clubs van verschillende nationale
verenigingen binnen een zelfde lidstaat en al zijn zij analoog aan de regels die de
transfers tussen clubs van dezelfde nationale vereniging beheersen, zij niettemin een
rechtstreekse voorwaarde stellen voor de toegang van de spelers tôt de arbeidsmarkt
134
. Rechtsvragen
. Is Europees recht van toepassing?
. Indienja, transferregeling en nationaliteitsclausules in strijd met vrij verkeer?
. Uitspraak
. Sport = economische artJviteit
. Vrij verkeer werknemers ook van toepassing op regels van sportbonden (cf.
'horizontale werking'l
. Nationaliteitsdausules= directe discriminatie
. Transfervergoeding = niet-discriminerende belemmering
. Zo oordeelde het Hof récent in de zaak Las dat de verplichting die de Vlaamse Gemeenschap
aan allé ondernemingen op haar grondgebied oplegde om de arbeidsovereenkomsten met
een grensoverschrijdend karakter uitsluitend in het Nederlands op te stellen het vrij verkeer
van werknemers binnen de EU belemmerde. Vlaanderen verdedigde zich nog door te stellen
dat op deze wijze het gebruik van één van de officiële talen in België werd bevorderd, de
werknemers werden beschermd en sociale inspecties effectief mogelijk werden gemaakt. Met
Hof erkende de rechtmatigheid van deze dwingende redenen van algemeen belang, maar
voegde eraan toe dat de maatregel verder ging dan noodzakelijk, aangezien:
o Regeling kan 'een afschrikkende werking' hebben voor niet-Nederlandstalige
werknemers en werkgevers
135
This document is available free of charge on
Discriminerende behandeling op het vlak van vestiging is echter niet uitsluitend een probleem
van directe nationaliteitscfiscriminatie. Vaak zal een vestiging in een lidstaat ook afhankelijk
zijn van het bezit van bepaalde diploma's, certificaten, beroepservaring, enz. Lidstaten kunnen
de toegang tôt bepaalde beroepen regelen en bepaalde titels voorschrijven. Daarom kan art.
49 VWEU niet worden gesplitst van art. 53 VWEU. Dit artikel bepaalt dat de Raad richtlijnen
kan vaststellen inzake de onderlinge erkenning van diploma's, certificaten en andere titels, het
is een harmonisatierichtlijn i. v. m. erkenning van diploma's en beroepskwalificaties. In het
verleden zijn er tal van richtlijnen vastgesteld die o. a. betrekking hebben op de onderlinge
erkenning van diploma's in de medische of paramedische sector, zoals voor artsen, tandartsen,
verplegers, enz., maar ook voor bijvoorbeeld architecten. In het kader van de maatregelen
genomen ter voltooiing van de interne markt werden deze specifieke equivalentierichtlijnen
aangevuld door algemene erkenningsrichtlijnen.
Een strikte lezing van de artt. 49 VWEU en 53 VWEU kan de indruk wekken dat een lidstaat de
volstrekte vrijheid behoudt om de toegang tôt een bepaald beroep aan specifieke
voorwaarden te onderwerpen, op voorwaarde dat deze geen discriminerende maatregelen
neemt en de erkenningsrichtlijnen respecteert. Toch dringt zich een nuancering van dit
standpunt op. Deze nuancering is een gevolg van de rechtspraak van het Hof in de zaak
Heylens en vooral het arrest Vlassopoulou. Met betrof de situatie van een tôt de balie in
Athene toegelaten advocate, met de Griekse nationaliteit, die naast haar Griekse diploma' s,
aan de universiteit van Tuebingen (Duitsland) de titel van doctor in de rechtsgeleerdheid
verwierfenwerkzaamwasopeen Duitsadvocatenkantoorte Mannheim. Ze kreegechtergeen
vergunning uoor de uitoefening van het beroep van advocaat (Rechtsanwalt) bij het
Amtsgericht Mannheim en bij de Landgerichten Mannheim en Heidelberg, waarop de vraag
rees of deze weigering wel in overeenstemming was met het recht van vestiging.
o Uit het arrest Vlassopoulou volgt dat een lidstaat enkel bijkomende eisen kan stellen
voor zover die noodzakelijk zijn voor de goede uitoefening van het betreffende
beroep. De principes van het arrest Vlassopoulou zijn van toepassing op allé
gereglementeerde beroepen, zowel inzake het vrij verkeer van vestiging, werknemers
als diensten.
136
Richtlijn 2004/38/EG, en werkzaamheden ter uitoefening van het openbaar gezag (art. 51
Hof dat het beroep van notaris niet afhankelijk mag worden gemaakt van een
nationaliteitsvereiste. Het beroep van notaris valt niet onder de verdragsuitzondering van art.
51 VWEU aangezien dit geen rechtstreekse en specifieke deelname inhoudt aan de uitoefening
van het openbaar gezag.
. Bovendien heeft het Hof in zijn rechtspraak verdujdelijkt dat art. 49 VWEU zich ook verzet
tegen een nationale maatregel die, zelfs wanneer deze zonder discriminatie op grand van
nationaliteit van toepassing is, toch de uitoefening van de in het Verdrag gewaarborgde
fundamentele vrijheden door Unie-onderdanen van gelijk welke lidstaat kan belemmeren of
minder aantrekkelijk maakt. Dergelijke belemmeringen zonder onderscheid van toepassing
tewerkgesteld zijn in een andere lidstaat. In de loop van de jaren negentig breidde dit vrij
verkeer uit naar personen die niet omwille van economische redenen wensten te verblijven in
een andere lidstaat. Voorwaarde is wel dat deze de nationaliteit moeten bezitten van éénvan
de lidstaten van de Unie. Met toekennen van de nationaliteit behoort tôt de bevoegdheid van
de lldstaten
. Op grand van artikel 21, lid l VWEU geniet iedere burger van de Unie het recht om vrij te
reizen en te verblijven op het grondgebied van de Unie. De voorwaarden waaronder ze dit
recht genieten zijn vastgelegd in Richtlijn 2004/38. Deze voorwaarden moeten proportioneel
worde n toegepast
. Het Hofvan Justitie oordeelde in het arrest Baumbast dat een EU-burger die in het land van
ontvangst niet langer een recht van verblijf als migrerende werknemer geniet, een
verblijfsrecht kan genieten op grand van de rechtstreekse werking van art. 21, lid l VWEU
betreffende het Europees Burgerschap. In casu beschikte de heer Baumbast over de, toen nog
door Richtlijn 90/364/EEG (nu Richtlijn 2004/38/EG), vereiste bestaansmiddelen en
137
This document is avallable free of charge on
ziektekostenverzekering geen spoedeisende zorg in het land van ontvangst dekte. Volgens het
Hof zou dergelijke toepassing een onevenredige inbreuk vormen op de uitoefening van het
In het arrest Jipa oordeelde het Hof over een nationale regeling die het mogelijk maakte om
het uitreisrecht van een Europees burger naar een andere lidstaat te beperken, op grond van
het feit dat deze burger eerder uit deze lidstaat was gezet wegens illegaal verblijf. Het Hof
herinnerde aan het principe dat ieder Europees burger het recht heeft om vrij te reizen op het
Europese grondgebied, maar dat dit recht niet onvoorwaardelijk is en, aan de in het Verdrag
orde en openbare veiligheid. Het Hof vervolgde dat dergelijke maatregelen/ "willen zij
gerechtvaardigd zijn, uitsluitend gebaseerd dienen te zijn op het gedrag van de betrokkene.
Rechtvaardigingsgronden die niet rechtstreeks verband houden met het betrokken individuele
geval of die zijn ingegeven door overwegingen van algemene preventie kunnen niet worden
aanvaard"; In casu kon Roemenië zich dus niet louter op de uitzettingsbeslissing van België
beroepen/ maar moest het onderzoeken of het persoonlijk gedrag van Jipa een bedreiging
In het arrest Dano verduidelijkte het Hof van Justitie dat economisch niet-actieve EU-burgers
die zich naar een andere lidstaat begeven om daar sociale bijstand te ontvangen, mogen
worden uitgesloten van bepaalde sociale uitkeringen. Met Hof van Justitie stelt wel dat geval
per geval een concreet onderzoek van de economische situatie van de economisch niet-
actieve EU-burger moet worden verricht (zonder rekening te houden met de aangevraagde
Dat de rechtspraak inzake EU burgerschap ook gevolgen kan hebben voor niet-EU-burgers
bleek uit het arrest Chen waarin het Hof stelde dat een meisje van vier Jaar oud met de lerse
nationaliteit/ gedekt door een passende ziektekostenverzekering en ten laste van Chinese
ouders wiens bestaansmiddelen toereikend zijn, op basis van art. 21 VWEU en Richtlijn
90/364/EEG (nu Richtlijn 2004/38/EG) het recht heeft om voor onbepaalde tijd op het
grondgebied van de lidstaat van ontvangst te verblijven. Met Hof vervolgde dat in dat geval
geven deze zelfde bepalingen de ouder die daadwerkelijk voor die onderdaan zorgt het recht,
met deze laatste in de lîdstaat van ontvangst te verbiijven. Er anders over oordelen zou aan
138
139
This document is availablefree of charge on
zover de situatle van deze burger niet de toepassing meebrengt van maatregelen van
een lidstaot die tôt gevolg hebben dat hem het effectleve genot wordt ontzegdvan de
belangrijkste aan de stotus van burger van de Unie verbonden rechten of de
uitoefening wordt belemmerd van zijn recht om vrij te reizen en te verblljven op het
grondgebied van de lidstaten."
. In de zaak Dereci297 werd deze rechtspraak verder verduldelijkt. Het Hof stelde er:
o "Hieruit volgt dat het criterium van de ontzegging van het effectieve genot van
belongrijkste aandestatus van burgervan deUnie ontleende rechten, betrekking heeft
op geuallen die erdoor gekenmerkt worden dat de burger van de Unie feitelijk wordt
verplicht om het grondgebied von met alleen de lidstaat waarvan hij staatsburger is,
maar ook dat van de Unie als geheel te verlaten.
o Dit is dus een criterium van zeer bijzondere oord dat zlet op gevallen waarin, ondanks
dat het secundaire recht inzake het verblijfsrecht van staatsburgers van derde landen
niet van toepassing is, uitzonderlijk geen verblijfsrecht kan worden ontzegd aan een
staatsburger van een derde land die lia is van de famille van een staatsburger van een
lidstaat, omdat anders de nuttige werking zou worden ontnomen aan het burgerschap
van de Unie dat deze laatste staatsburger toekomt."
. Het is met andere woorden duidelijk dat het Hof een dubbele test gebruikt om na te gaan of
een bepaalde situatte binnen het toepassingsgebied van het EU-(burgerschaps)recht valt.
Enerzijds is dit het geval in grensoverschrijdende situaties. Anderzijds zullen ook situaties
die zichfeitelijk binnen éénlidstaat afspelen hieronder vallen indien dit negatieve gevolgen
heeft voor "het effectieve genot van de aan de status van burger van de Unie ontleende
rechten", namelijk indien de EU-burger zou worden verplicht om het grondgebied van de
Unieteverlaten.
. Met vrij dienstenverkeer impliceert dat ondernemingen die gevestigd zijn in een bepaalde EU-
lidstaat hun werknemers tijdelijk naar een andere EU-lidstaat kunnen sturen om er diensten
140
Rush Portuguesa, dat betrekking had op het verrichten van diensten van een Portugese
onderneming in Frankrijk, stelde het Hof:
o "De artlkelen 59 en 60 EEG-Verdrag ithans artt. 56 VWEU en 57 VWEU] verzetten zich
derhalve ertegen, dat een Udstaat een In een andere Lidstaat gevestigde
dienstverrichter verbiedt, zich op zijn grondgebied met zijn personeel vrij te
verplaatsen, of dat die Lidstaat de verplaatsing von het betrokken personeel aan.
beperkendevoonvaardenonderwerpt,zoabdevoorwaardeomter plaatsepersoneel
non te werven, ofde verpllchting werkvergunningen aan te vragen. De oplegging van
dergelijke voorwaarden aan de in een andere Lidstaat gevestigde dienstverrichter
discrimineert deze ten opzichte van zijn in het land van ontvangst gevestigde
concurrenten, die hun elgen personeel vrij kunnen inzetten, en tast bovendien zijn
141
This document is available free of charge on
o Het hof van justitie stelt dat het vragen van een extra arbeidsvergunning en te
vergaande belemmerende maatregel is.
. Vooral na de EU-uitbreiding van 2004 leidde het vrij verkeer van diensten tôt een aantal
spanningen bjnnen de Unie. Dit werd duidelijk geïllustreerd in de zaak Lavai. In casu wilde een
in Letland gevestigde onderneming (Lavai) met zijn werknemers in Zweden een dienst
verrichten. Met personeel van Lavai was niet gebonden door de collectieve
arbeidsovereenkomst (cao) die was gesloten voor de Zweedse bouwsector. Hierdoor lag het
loon dat de Letse werknemers ontvingen lager dan het loon voor Zweedse werknemers. Dit
zette kwaad bloed bij de Zweedse vakbonden die overgingen tôt een blokkade van het
bouwterrein. Hiermee beoogden ze Lavai aan te zetten een cao naar Zweedse normen af te
sluiten. Volgens Lavaiwasdevakbondsactie in strijd met het vrij verkeer van dlensten. Het Hof
van Justitle erkende enerzijds het recht van de Zweedse vakbonden om "collectieve actie te
voeren met het oog op de beschermlng van werknemers In de staat van ontvongst tegen
éventuelspraktijkenvansocialedumping"alseen mogelijke"dwingenderedenvanopenbaar
belang [... ] welke in beginsel een beperking van een van de door het Verdrag gewaarborgde
fundamentele rechten kan rechtvaardigen". Anderzijds oordeelde het Hof dat de collectieve
actie van de Zweedse vakbonden In dit geval niet kon worden gerechtvaardigd omdat het doel
veel verder ging dan het afdwingen van de bepalingen inzake minimumbescherming. Met
andere woorden, een vakbond van het ontvangstland kan geen hogere normen inzake
arbeidsvoorwaarden opleggen aan tijdelijk gedetacheerde werknemers.
142
(Nederland, Frankrijk, Duitsland, Zweden, België, Luxemburg en Oostenrijk) in een brief aan
Commissaris Marianne Thyssen, die o. a. verantwoordelijk is voor het EU-
werkgelegenheidsbeleid, om de detacheringsrichtlijn verder te herzien om het probleem van
'sociale dumping' aan te pakken. Door de sterkte loonverschillen tussen de EU-lidstaten
gebruiken bedrijven de mogelijkheid van detachering in bepaalde gevallen om te bezuinlgen
op loonkosten. Door hun maatschappelijke zetel naar een andere EU-lidstaat te verplaatsen,
kunnen bedrijven er werknemers aanwerven en ze vervolgens detacheren naar de gastlidstaat
waar ze tewerkgesteld worden tegen het aldaar geldende minimumloon, terwijl werknemers
uit deze laatste lidstaat die gelijksoortlg werk doen vaak tôt twee keer zoveel verdienen. Om
dit fenomeen aan te passen stelt de Europese Commissie voor om de huidige
detacheringsrichtlijn aan te passen zodat voor gedetacheerde werknemers niet langer enkel
zou worden gekeken naar het minimumloon van de gastlidstaat, maar ook naar de regels
inzake bezoldiging. De gastlidstaten zelf zouden kunnen omschrijven wat in elk land onder
'bezoldiging' wordt verstaan. De Commissie heeft dit voorstel tôt herziening, samen met nog
een aantal andere aanpassingen, op 8 maart 2016 naar de nationale parlementen gestuurd.
De nationale parlementen van 11 EU-lidstaten uit Centraal en Oost-Europa waren van oordeel
dat het voorstel in strijd is met het subsidiariteitsbeginsel en trokken een zogenaamde 'gele
kaart'. Ze argumenteerden dat regels inzake de vergoeding van werknemers niet moet worden
vastgelegd in Europese regelgeving. De Europese Commissie heeft het voorstel opnieuw
bestudeerd en uiteindelijk beslist om dit niet in te trekken omwllle van de doelstellingen van
het voorstel (het creëren van gelijke arbeidsvoorwaarden (zoals loon) voor werknemers
binnen een lidstaat ongeacht hun nationaliteit).
Tôt slot moet worden opgemerkt dat dienstenverkeer niet alleen vanuit het oogpunt van de
dienstverrichter moet worden benaderd. De opheffing van discriminaties bij het verrichten
van diensten speelt ook ten gunste van de dienstgenieter. Eenieder die rechtsgeldig in een EU-
lidstaat verblijft, kan immers de vrijheid van de aangeboden diensten genieten.
Het is intéressant hierbij het arrest Society for the Protection of Unborn Children (SPUC) t.
lerland te vermelden. In deze zaak was de vraag gerezen of lerse studentenorganisaties op
grond van het principe van vrij verrichten van diensten informatie konden verstrekken over
medische zwangerschapsonderbreking en over adressen met klinieken in het Verenigd
Koninkrijk waar op wettige wijze abortussen konden plaatsvinden. Het verstrekken van
143
This document is available free of charge on
lidstaat waar abortus verboden is, ook aan studentenverenigingen het verbod kan opleggen
informatie te verspreiden waar in het buitenland medische zwangerschapsonderbreking kan
worden verricht. De informatie wordt in casu niet verspreid voor rekening van een in een
andere lidstaat gevestlgd economisch subject. Deze informatie, aldus het Hof, staat los van de
economische activiteit van In een andere lidstaat gevestigde klinieken. Anderzijds is het Hof
wel van mening dat zwangerschapsafbreking, zoals deze in verschillende lidstaten op wettige
wijze wordt verricht, een medische werkzaamheid is, die gewoonlijk tegen vergoeding
geschiedt, en in het kader van een vrij beroep kan plaatsvinden. Medische
zwangerschapsonderbreking verricht overeenkomstig het recht van de lidstaat waar zlj
plaatsvindt, is derhalve een dienst in de zin van art. 57 VWEU. Ditstandpunt van het Hof heeft
uiteraard belangrijke gevolgen voor het recht van zwangere vrouwen om voor een
zwangerschapsonderbreking naar het buitenland te gaan. Met Hof gaat niet in op het
standpunt van de SPUC volgens hetwelk het verrichten van abortus nlet als een dienst kon
worden beschouwd,op grandvan het feit "dat het volkomen immoreel is en de vernietigjng
van het leven van een menselijk wezen, namelijk een ongeboren kind, meebrengt". Welke ook,
volgens het Hof, "de morele waardevan dit betoog moge zijn, het Hof kan zich immers niet in
de plaats stellen van die van de wetgever van de Lidstaten waar de betrokken werkzaamheden
op wettige wijze worden verricht"
. In verband met o. a. de vrij'held van dienstverrlchting kan nog het arrest Josemans worden
vermeld. In deze zaak ging het over de reglementering van de stad Maastricht die besloten
had de toegang tôt "coffeeshops" voor te behouden aan Nederlandse ingezetenen om de
overlast door drugstoerisme tegen te gaan. In Nederland is het bezit van softdrugs voor eigen
gebruik niet strafbaar en de verkoop in coffeeshops wordt, hoewel bij wet verboden, door de
autoriteiten gedoogd. Was de reglementering van de stad Maastricht in strijd met het EU-
recht?
144
145
This document is available free of charge on
. Een overeenkomst tussen partijen die zich allen in één lidstaat bevinden, zal
niet onder het toepassingsgebied van artikel 101 VWEU vallen indien deze
geen invloed heeft op de handel tussen lidstaten. In dat geval zullen de
nationale mededingingsregels gelden.
o Bij de materiële vereisten geldt nog een merkbaarheidseis die door de Commissie in
haar de- minimismededeling als volgt is gekwantificeerd, geen inbreuk opp art. 101
(l) VWEU indien;
146
o Artikel 101, lid l VWEU vermeldt op een niet-limitatieve wijze een reeks voorbeelden
van overeenkomsten die, als ze aan de materiële vereisten van art. 101, lid l VWEU
en aan de merkbaarheidseis voldoen, als verboden moeten worden beschouwd (zie
de in art. 101, lid l VWEU van a) tôt e) opgesomde voorbeelden). De meest frappante
zijn: opleggen van prijzen, marktverdelingsafspraken, productieafspraken, enz.
. Sancties bij inbreuk op verbod van art. 101, Lid l VWEU
o De krachtens art. 101, lid l VWEU verboden overeenkomsten of besluiten van
ondernemersverenigingen zijn van rechtswege nietlg. Met gaat om een nietigheid die
alleen door de nationale rechter kan worden uitgesproken. De precieze
civielrechtelijke gevolgen zullen door de nationale rechter en op grand van het
nationale recht worden bepaald.
het Gerecht.
. Vrijstelling
o De mogelijkheid bestaat immers dat ze op grond van art. 101, lid 3 VWEU kunnen
worden vrijgesteld.
147
This document is available free of charge on
o De ratio van art. 101, lid 3 VWEU is dat sommige concurrentiebeperkingen voordelen
opleveren die opwegen tegen de negatieve aspecten ervan. Aldus kan bv. een
alleenverkoopovereenkomst die ongetwijfeld concurrentiebeperkend is toch de
distributie bevorderen: een alleenverkoopovereenkomst is soms het middel bij uitstek
om op een vreemde markt door te dringen. Specialisatieovereenkomsten tussen
o OpgrondvanbevoegdhedenhaarverleenddoordeRaad. kandeEuropeseCommissie
artikel 101, lid 3 VWEU toepassen, en derhalve artikel 101. lid l VWEU buiten
o Opgepast! Dit betekent niet dat een overeenkomst van een soort waarvoor een
148
artikel 101 VWEU. De betrokken ondernemingen zullen zich bij de analyse van
149
This document is avarlable free of charge on
onderscheid worden gemaakt tussen de markt uoor de gewone amateur en deze van
de beroepsfotograaf? Vormt de bananenmarkt een relevante markt op zichzelf of
maakt deze deel uit van de algemene fruitmarkt (dit komt terug uit de United Brands
Zaak)? Met hoeft geen betoog dat machtsposities sneller zullen worden bereikt indien
het relevante productenmarktcriterium versmalt (bij referentiepunt bananenmarkt
zullen een aantal bananenproducenten een machtspositie bekleden, bjj
referentiepunt fruitmarkt hebben deze producenten geen machtspositie cv. United
Brands Case).
. De meest fréquente misbruiken van machtspositie worden als voorbeelden opgesomd in art.
102 VWEU. Zodra het misbruik wordt vastgesteld, gelast de Europese Commissie de
onderneming om hieraan een einde te maken en kan ze een boete opleggen. Ook nationale
rechtsinstanties kunnen - op basis van Verordening 1/2003 - het misbruik vaststellen.
9. 2. 1. 3 Bevoegdheden van de Commissie bij toepassing von art. 101 - 102 VWEU (lezen pp.
186 - 190)
o Devoornaamste bevoegdhedenvan de Commissieom een mededingingsbeleidt. o.v.
ondernemingen te voeren liggen vervat in Verordening 1/2003
o Om te waken over de toepassing van de mededingingsregels beschikt de Commissie
over diverse bevoegdheden,waaronderde bevoegdheidom beslissingente nemen,
onderzoeken te voeren en sancties op te leggen. Deze bevoegdheden worden door de
Commissieuitgeoefendwanneerzij- na een klachtof ambtshalve- van mening is dat
inbreuk werd gepleegd op artikel 101 VWEU of artikel 102 VWEU.
9. 2. 1. 4 Concentratiecontrole
. In 1989 werd voor het eerst een verordening inzake concentratiecontrole uitgevaardigd die
een preventief toezicht instelt op concentraties met een EU-dimensie: Verordening nr.
4064/89 van de Raad van 21 december 1989 betreffende de contrôle op concentraties van
ondernemingen. DezeVerordening werd begin 2004gewijzigd envervangen doorVerordenlng
139/2004.
. Een concentratie in de zin van deze Verordening heeft een EU-dimensie wanneer bepaalde
drempels (wereldomzet, EU-omzet,...) zijn bereikt, tenzij met betrekkingtôt de EU-omzetde
singlecountry"-uitzonderingkanwordeningeroepen.Dezeisvantoepassingwanneerelkvan
de betrokken ondernemingen meer dan twee derde van haar totale EU-omzet in een en
150
is dat in zo een situatie een onvoldoende graad van "grensoverschrijding" aanwezig is.
de artikelen 107-109 VWEU. De meeste, zoniet allé lidstaten kennen een of andere vorm van
. Opdat er sprake zou zijn van staatssteun in de zin van artikel 107, lid l VWEU dienen vier
voorwaarden vervuld te zijn. Met moet gaan om (l) een steunmaatregel, (2) die door de
overheid wordt verleend of, in welke vorm ook, met staatsmiddelen is bekostigd en aan de
overheid is toe te schrijven, (3) die bepaalde ondernemingen of producties begunstigt en (4)
beïnvloedt.
o Met begrip "steunmaatregel (l)" wordt niet gedefinieerd in het VWEU. Om het begrip
rechtspraak van het Hof en het Gerecht worden teruggegrepen. Binnen het begrip
steunmaatregel" valt het verstrekken van een financieel voordeel. Het overmaken
van een financieel bedrag aan een onderneming is echter niet de enige vorm van een
steunmaatregel. Met gaat ook om het verstrekken van fiscale voordelen en het
verlagen van sociale lasten voor een onderneming (denk ook aan bv. de voorstellen
oktober 2001 - met het oog op het vermijden van een faillissement. De Europese
Commissie onderzocht of dit als een maatregel van concurrentievervalsing ten aanzien
o Volgens vaste rechtspraak zijn enkel voordelen die rechtstreeks of zijdelings met
151
This document is avaiiable free of charge on
lidstaten ongunstig beïnvloeden (4); In het algemeen geldt een vermoeden dat een
die beneden een bepaalde drempelwaarde ligt en die het handelsverkeer tussen de
vermoeden dat steun beneden de niet valt binnen het toepassingsgebied van artikel
. Een voorbeeld waarin de Commissie besliste dat er sprake was van staatssteun is de Ryanair-
zaak. De Commissie besliste dat de voordelen die het Waalse Gewest (o. a. kortingen op
verenigbaar met de interne markt verklaard. Dit besluit van de Commissie werd evenwel
vernietigd door het Gerecht. Volgens het Gerecht had de Commissie blijk gegeven van een
onjuiste opvatting in het kader van haar onderzoek m. b. t. de eerste voorwaarde van de
2012 en hield een aantal overeenkomsten tussen Brussels South Charleroi Airport en Ryanair
tegen het licht. De Commissie heeft haar onderzoek op l oktober 2014 afgerond en kwam tôt
opgesomd en hebben o. a. betrekking op steun van sociale aard aan îndividuele verbruikers
en steun wegens schade ingevolge natuurrampen. Van veel groter belang is art. 107, lid 3
VWEU dat stelt dat bepaalde steunmaatregelen "als verenigbaar met de Interne markt
. Om haar beleid toe te lichten heeft de Commissie in de loop der jaren een aantal
152
. Tôt 1998 kon de Commissie steunmaatregelen in de zin van artikel 107, lid l VWEU enkel
lidstaat. Verordening (EG) 994/98 van de Raad van 7 mei 199 heeft/ naar analogie met het
steunmaatregelen verenigbaar zijn met de interne markt. De Commissie heeft van deze
steun, opleidingssteun, steun voor kwetsbare werknemers en werknemers met een handicap,
... ) die voldoen aan de erin opgesomde voorwaarden verenigbaar met de interne markt zonder
9. 2. 2. 3 Contrôle
. De controleprocedure op steunmaatregelen is vervat in art. 108 VWEU. Artikel 108 VWEU
. Bestaande steun;
o Artikel 108, lid l VWEU bepaalt niet alleen dat bestaande steun aan een voortdurend
vereist. Indien de Commissie een strijdigheid met art. 107 VWEU vaststelt zal zij, na de
door de lidstaat blnnen de door de Commlssie voorziene termijn opgevolgd, dan kan
deze laatste (of een andere lidstaat) zich in afwijking van art. 258 VWEU (of art. 259
o Ten aanzien van de regeling betreffende bestaande steun heeft het Hof geoordeeld
controleregeling van art. 108 VWEU er geen directe werking is van art. 107 VWEU.
. Nieuwe steun;
o Artikel 108, lid 3 VWEU bepaalt dat de lidstaat elk voornemen tôt invoering (of
wijziging) van een steunmaatregel in de zin van artikel 107, lid l VWEU op voorhand
bij de Commissie moet aanmelden. Indien de Commissie van oordeel is dat het
153
This document is avaitable free of charge on
108, lid 3 VWEU volgens het Hof van Justitie wel directe werking heeft. Dit betekent
dat er directe werking is wanneer lidstaten voorgenomen steunmaatregelen
uitvoeren zonder aanmelding bij de Commissie, ofvoorgenomen steunmaatregelen
die zijn aangemeld uitvoeren vooraleer de Commissie een eindbeslissing heeft
genomen. In deze gevallen wordt immers een formeelrechtelijke verplichtlng door de
lidstaten niet gerespecteerd, wat door de nationale rechter kan worden vastgesteld.
o Wat aangemelde voorgenomen steunmaatregelen betreft, bepaalt artikel 4, lid 5 van
Verordening 2015/1589 een termijn van twee maanden na ontvangst van een
volledige aanmelding voor het afsluiten van het vooronderzoek door de Commissie.
De aanmelding wordt als volledig beschouwd als de Commissie binnen twee maanden
. Onder meer in het Beaulieu-besluit beval de Commissie dat de reeds uitgekeerde steun door
de lidstaat teruggevorderd diende te worden. Met niet-uitvoeren door de lidstaat van een
bevel tôt terugvordering kan leiden tôt een veroordellng door het Hof van Justitle. Indien de
steunontvanger weigert om de volgens het EU-recht ten onrechte toegekende steun terug te
betalen, moet de lidstaat deze voor de nationale rechterlijke instanties terugvorderen (zie in
de Beaulieu-zaak: procédure voor de Rechtbank van Koophandel te Cent met het vonnis van
25 februari 1994 waarin Beaulieu werd veroordeeld tôt de terugbetaling van de toegekende
staatssteun. Met Hof van Beroep in Gent en het Hof van Cassatie hebben deze ultspraak
154
155
This document is available free of charge on
werd immers ook veelvuldig gebruik gemaakt van de zgn. 'kapstokbepaling' van art. 352
VWEU.Deze bepalingschrijft voor dat de Unie kan optreden "om eenvan de doelstelllngen
van de Verdragen te verwezenlljken zonder dat deze Verdragen In de daartoe vereiste
bevoegdheden voorzien". In de bepaling na het Verdrag van Lissabon werd tevens expliciet
opgenomen dat dit niet kan leiden tôt een harmonisatie van die domeinen die door de
Verdragenexpliciet zijn uitgesloten en dat tevens geen beroep kan gedaanworden op deze
bepaling voor doelstellingen van het GBVB en blj toepassing van het art. 40 VEU steeds moet
in acht genomen worden. Deze residuaire bevoegdheidsbepalingblijft duldelijk aan strikte
156
mogelijk indien er geen andere materiële bevoegdheid kan gevonden worden. Eén van de
belangrijkste voorbeelden die de limieten van deze rechtsgrond aantonen is het advies inzake
voorziet ondertussen wel in een expliciete rechtsgrond voor de toetreding tôt het EVRM (art.
6, lid2VEU).
. De noodzaak om een beroep te doen op art. 352 VWEU werd dan ook deels opgevangen door
toenmalige Gemeenschap overeenkomsten met derde landen kon sluiten vb. milieu,
ontwikkelingssamenwerking of in andere materies werd dan weer voorzien dat de
verminderde, was een gevolg van de rechtspraak omtrent de doctrine van de impliciete
bevoegdheden (implied powers), die het Hof reeds in de AETR-zaak had toegepast op het
extern optreden van de voormalige Gemeenschap. Uit deze rechtspraak volgt dat het niet
nodig is dat het Verdrag expliciet de bevoegdheid verleent om een akkoord met een derde
land te sluiten, maar dat deze bevoegdheid ook stllzwijgend (impliciet) kan aanwezig zijn in
het Verdrag of kan voortvloeien uit handelingen die door de instellingen van de Unie in het
kader van die verdragsbepalingen zijn genomen. De leer van de impliciete bevoegdheden was
toen nog beperkt tôt de idée dat de externe bevoegdheid voortvloeide ult het bestaan van een
rechtspraak, o.a. Kràmer en advies 1/76, toonde aan dat een impticiete externe bevoegdheid
ook kan bestaan indien de Unie intern bevoegd is om een bepaalde doelstelling te
verwezenlijken en het sluiten van een akkoord met een derde land noodzakelijk is om deze
doelstelling te kunnen verwezenlijken. Met andere woorden, er is niet noodzakelijk een
verdragsbepalingen hetîij op basisvan ander EU-recht, vereist. Belangrijk hier is derhalve dat
157
This document is available free of charge on
. Art. 2, lid l VWEU neemt de verwijzing op naar de exclusieve bevoegdheid van de Unie:
. In art. 3, lid l VWEU worden de relevante domeinen, waarvoor er een expliciete exclusieve
bevoegdheid is, opgenomen.
. De Unie kan echter ook beschikken over een impliciete exclusieve bevoegdheid. De
rechtspraak van het Hof omtrent deze materie komt zeer kort samengevat neer op het gebruik
van een "aantastingscriterium" (dat voor het eerst aan bod kwam in de AETR zaak en derhalve
158
. Het feit dat er sprake is van een gedeelde externe bevoegdheid impliceert evenwel niet dat de
lidstaten volkomen vrij zijn in hun doen en laten. Sommige bepalingen schrijven expliciet een
coôrdinatieverplichting voor (voorbeeld: art. 208, lid l en art. 210 VWEU) en hoe dan ook zijn
de lidstaten steeds verbonden aan het principe van loyale samenwerking (art. 4, lid 3 VEU)
dat vorm geeft aan de verbintenis tôt verticale coherentie. Dit principe is zowel van toepassing
bij de onderhandelingen en sluiting van akkoorden als wat betreft de internationale
vertegenwoordiging. Hieraan werd door het Hof een ruime invulling gegeven zodanig dat ook
in het geval van een gedeelde bevoegdheid de mogelijkheden van de lidstaten vrij beperkt
kunnen zijn. Zo kan dit principe voor de lidstaten een informatie- en consultatieverplichting
betekenen, maar kan het zelfs gaan om een verplichting tôt onthoudlng, zonder dat deze
evenwel de aard van de bevoegdheid kan wijzigen. Het moet evenwel worden opgemerkt dat
deze rechtspraak, zeker bij een vergaande invulling zoals een onthoudingsplicht, binnen de
concrète context van de zaak moet beoordeeld worden en derhalve de draagwijdte en
beperkingen ervan nog niet vaststaand zijn. Deze verplichting kan hoe dan ook niet vooraf
159
This document is available free of charge on
. In die gevalien waarin de Unie geen bevoegdheid heeft om een akkoord te sluiten, zijn de
lidstaten bevoegd. In sommjge gevallen zullen de akkoorden gesloten met derde landen of
internationale organisaties gemengde akkoorden zijn/ waarbij derhalve zowel de Unie, de
lidstaten als een derde land of internationale organisatie partij zijn. Zo is het in de praktijk heel
vaak het geval dat in een akkoord bepaalde delen onder de exclusieve bevoegdheid van de
Unie vallen en andere onder de exclusieve bevoegdheid van de lidstaten, Met is eveneens
mogelijk dat er sprake is van een gedeelde bevoegdheid omtrent een bepaalde materie, hetzij
expiiciet voortvioeiend uit het Verdrag/ hetzij op grand van de leer van de impliciete
bevoegdheden. Een voorbeeld hiervan is de expliciet in het Verdrag voorziene gedeelde
bevoegdheid inzake ontwikkelingssamenwerking (art. 208 VWEU e. v) De Unie is niet exclusief
bevoegd voor ontwikkelingssamenwerking, maar kan wel zelfstandig een akkoord sluiten op
grand van art. 209 VWEU, zolang het akkoord voornamelijk beoogt bij te dragen tôt de
verwezenlijking van de doelstellingen zoals deze vervat zijn in art. 208 VWEU en art. 21 VEU
wordt aan de zijde van de EU, exclusief door de EU ondertekend en gesloten) (art. 218, lid 5
VWEU).
. Het Verdrag van Lissabon heeft niet tôt gevolg dat de praktijk van de gemengde akkoorden
wordt opgedoekt. Een opmerkelijk voorbeeld hiervan is het belangrijke vrijhandelsakkoord
160
er een expiiciete of impliciete bevoegdheid is. Deze procedurele bepaling geldt, in de regel,
voor allé gebieden van het Unierecht en dus ook voor het GBVB en PJSS, waarvoor vôor het
Verdrag van Lissabon een afzonderlijke procédure gold. Let wel, ook nu nog zijn er voor het
. De Commissie kan aanbevetingen formuleren aan de Raad. Indien het gaat om een akkoord
dat exclusief of hoofdzakelijk het GBVB betreft, is het de hoge vertegenwoordiger die de
aanbevelingen formuleert. De Raad wijst vervolgens de onderhandelaar of het hoofd van het
zal optreden als onderhandelaar. De betrokken onderhandelaar wordt bijgestaan door een
speciaal comité. Nadat een tekst is onderhandeld kan de Raad het akkoord ondertekenen en
akkoord sluit, hangt af van de materie waarop het beoogde akkoord betrekking heeft. De
geval van toetreding van de Unie tôt het EVRM. In dit laatste geval is tevens een Interne
. In de loop der jaren is gepoogd de roi van het Europees Parlement (EP) te versterken. Met
Verdrag van Lissabon schreef, naast de reeds opgenomen akkoorden, ook voor de volgende
akkoorden een goedkeuringsvereiste in: het akkoord met betrekking tôt de toetreding tôt het
EVRM en akkoorden met een materie waarvoor de gewone wetgevende procédure wordt
goedkeuring van het EP vereist is. Dit heeft onder meer tôt gevolg dat waar er vroeger voor
handelsakkoorden zelfs formée! geen raadpleging van het EP werd voorgeschreven, er, door
de wijziging in art. 218 en 207 VWEU, nu ook voor deze akkoorden een goedkeuringsvereiste
geldt. Dit volgt uit het samen lezen van art. 207, lid 2 VWEU, waarin nu ook de gewone
161
This document is avaiiable free of charge on
procedurele bepaling van art. 218, lid 6 (v) VWEU. Deze regel geldt niet indien het akkoord
uitsluitend betrekking heeft op het GBVB. In allé andere gevallen is een gewone raadpleging
voldoende. Bovendien geldt steeds dat het EP onmiddellijk en volledig geïnformeerd wordt in
allé fases van de procédure (Art. 218, lie) 10 VWEU). Ook wat betreft GBVB-materie. Deze
bepaling geldt als wezenlijk vormvoorschrift. Om dit in de praktij'k om te zetten werd een
kaderakkoord gesloten tussen de Commissie en het Europees Parlement.
een "pre-toetreding" organiseren (zoals bijv. associatie met Turkije), maar dit hoeft natuurlijk
nlet altijd het geval te zijn (bijv. assoclatleakkoord met Chili). Deze associatieakkoorden
kunnen ook de vorm aannemen van régionale akkoorden (bv, met Midden-Amerika).
Daarnaast worden ook talrijke bilatérale vrijhandelsakkoorden afgesloten (bijv. met Korea,
alsook met Colombia en Peru). Sommige van deze akkoorden kunnen evolueren naar régionale
handelsakkoorden.
. Met Verdrag voorziet ook in de mogefijkheid tôt het nemen van beperkende maatregelen,
zowel tegen derde landen als individuen (de zgn. smart sanctions) (Art. 215 VWEU en art. 75
VWEU), zoals door de bevriezing van tegoeden, en er werd een solidariteitsclausule
opgenomen (Art. 222 VWEU).
. De taakverdeling die bij het sluiten van akkoorden is vastgelegd in art. 218 VWEU vindt men
ook terug in de beleidsvoering van de Unie naar de buitenwereld toe. Vroeger was deze taak
van vertegenwoordiging vooral weggelegd voor de Commissie, daarin bijgestaan of
162
beperkt. Door middel van de meervoudige functie van de hoge vertegenwoordiger, als
vicevoorzitter van de Commissie (art. 18, lid 4 VEU), door de overname van de portefeuille van
permanente voorzitter van de Raad BuitenlandseZaken (art. 18, lid 2VEU), isgeprobeerd deze
coherentie verder te versterken. De opname van de post van voorzitter van de Europese Raad
(art. 15 VEU} zou er verder ook toe moeten bijdragen dat de externe positie van de Unie en de
principe ook tôt internationale organisaties toetreden. Met betrekking tôt het lidmaatschap
van internationale organisaties doen zich evenwel twee specifieke problemen voor. Vooreerst
is er de vraag naar de interne regeling binnen de Unie. Waar de Unie vroeger voornamelijk
vertegenwoordigd werd door de Commissie, zal dit nu verschitlend zîjn. Met betrekking tôt het
GBVB zal dit de roi zijn van de hoge vertegenwoordiger, ondersteund door de EDEO en
eventueel bijgestaan door de voorzitter van de Europese Raad (art. 15, lid 6 en art. 27, lid 2
VEU). De Commissie is wat betreft het GBVB uitgesloten (art. 17 VEU). Ook wat betreft de
aangelegenheden is het in de regel de Commissie die de Unie zal vertegenwoordigen (art. 17,
lid l VEU). Uiteraard kan dit enkel in overeenstemming met de bevoegdheden die zijn
bevoegdheid van de Unie betreft, spreekt de Unie met één enkele stem in de internationale
organlsatie via de Commissie. In vele gevallen Is er echter sprake van een gedeelde
blijven, zij er voor kiezen individueel op te treden, collectief of zelfs via de Commissie. Ook hier
speelt echter het principe van loyale samenwerking en eenheid in vertegenwoordiging. Om
dit op te lossen wordt vaak een regeling uitgewerkt m. b. t. de verdeling van de taken in de
ondersteunende bevoegdheid (Art. 6 VWEU), zal de roi van de Commissie beperkt zijn tôt de
wordt door de delegaties (art. 221 VWEU), zowel wat betreft het GBVB als niet-GBVB materie,
163
This document is available free of charge on
andere internationale organisaties (zoals de Unie) om lid te worden. In die hypothèse kan in
sommige organisaties het statuut van "waarnemer" aan de Unie worden toegekend. In de
gevallen waar de internationale organisatie niet zou toelaten dat de Unie lid wordt, maar het
wel een (exclusieve) bevoegdheid betreft, kan de Unie optreden door middel van de lidstaten.
In deze situatie handelen de lidstaten voor rekening van de Unie en in het belang van de Unie.
De iidstaten zullen dan gezamenlijk optreden, maar wel met de verplichting het Unierecht te
respecteren.
in de regel geen formele status. In de WTO en de FAO heeft de Unie dan weer wel een
Conclusies
164
165
This document is available free of charge on ^lUl^Ul^UJ
166
ten aanzien van andere externe bevoegdheden, maar gaat uit van een meer gelijke
bescherming.
De toetsing van deze bepaling behoort tôt de bevoegdheden van het Hof (art. 24, lid l VEU en
art. 275 VWEU). Na ECOWAS was het vooral afwachten hoe de instellingen en in het bijzonder
ook het Hof een evenwicht zou garanderen dat in overeenstemming was met de
van het GBVB en de andere VWEU-externe beleidsdomeinen. Het Hof lijkt wat betreft de
mogelijke combinatie van VWEU-rechtsgrondslagen bij het sluiten van akkoorden geen andere
besteden aan art. 21 VWEU als coherentievereiste. Wat betreft een mogelijke combinatie van
een VWEU-rechtsgrondslag met een GBVB-rechtsgrondslag lijkt het Hof wel een hogere
gradatie te hanteren bij de beoordeling van de hoofd- en ondergeschikte doelstelling, maar dit
is wellicht vooraf te wijten aan de specifieke procedurele bepalingen van art. 218 VWEU.
Voorfopig worden evenwel geen concrète handvaten aangereikt wat betreft de mogelijke
167
This document is available free of charge on