You are on page 1of 3

Artikel 11 Assimilatie= uit kleine moleculen grote moleculen samenstellen. Dissimilatie= verbranding, grote moleculen afbreken.

n. Homeostase= stabiel inwendig milieu in dynamisch evenwicht. Dynamisch evenwicht = er zijn continue veranderingen, maar over het geheel gezien verandert er niets (er komt steeds iets bij maar er verdwijnt ook weer iets). Prikkel= gebeurtenis in of om een organisme waarop dat organisme kan reageren. Zintuig= deel van het lichaam dat kan reageren op prikkels (licht oog). Gen= deel van een chromosoom dat een bepaalde eigenschap draagt. Chromosoom = dragervan erfelijke eigenschappen. Mutatie= plotselinge verandering van de (chemische) samenstelling van een gen. Impuls= een elektrisch signaal in je lichaam. Artikel 12 coma= toestand van langdurige bewusteloosheid. infuus = voedingsmiddelen toedienen rechtstreeks in het bloed. hersendood = hersenen geven geen signalen meer, het EEG geeft een vlak beeld (dan ben je dus overleden). embryo = 0 8 weken. foetus= 9- geboorte. stasis = toestand waarbij alle levensprocessen stilstaan (diepgevroren). virus= organisme die zelf geen zelfstandige vorm van stofwisseling hebben maar hiervoor de hulp hebben van een onvrijwilligegastheer. infecteren= besmetten. prion = eiwit met geen stofwisseling, maar vermenigvuldigt zich als een virus. symptomen= ziekteverschijnselen dementie= aftakeling van de persoonlijkheid hallucinatie= waandenkbeeld 1864 door Louis Pasteur aangetoond theorie generatio spontanea (= levende organismen kunnen zich doorlopend zomaar uit levenloze materie ontwikkelen) onjuist is (zwanenhalsexperiment). exobiologie = studie van buitenaards leven. Stanley Miller in 1953 proefopstelling oersoep. Microbolletjes = protocellen CJD= symptomen lijken op psychiatrische aandoening of tintelingen of dof gevoel. Snel dement, hallucinaties, blindheid, geen cordinatie over spieren, na ongeveer 14 tot 15 maanden zijn de helft van de patinten overleden. BSE= ook wel gekke koeie ziekte genoemd, hersenaandoening bij koeien, waardoor het hersenweefsel afbreekt, je kan er ziek van worden, als je besmet vlees eet.

Cyborg= levend organisme gekoppeld aan apparaat. 24, Antibiotica en resistentie In 1909 had Paul Ehrlich de stof salvarsan ontdekt. Hiermee kon syfilis worden genezen. In 1935 ontdekte Gerhard Domagk dat de stof sulfonilamide goed werkt tegen de bacterie Streptococcus, die longontsteking kan veroorzaken. De Schotse microbioloog Alexander Fleming had al eerder een stof ontdekt die veel beter werkte tegen bacterin, maar zijn demonstraties met die wonderlijke stof werden nooit serieus genomen. Flemings stof werd gemaakt door de schimmel Penicilium notatum. Uiteindelijk werd deze stof penicilline, pas in de Tweede Wereldoorlog goed onderzocht en op grotere schaal geproduceerd. In 1959 lukte het een team van Engelse chemici en biologen om de werkzame stof zelf te maken zonder de hulp van een schimmel. Heteerste synthetische antibiotica ontwikkelt met fantastische namen en spectaculaire eigenschappen. Antibiotica waren onmiddellijk een doorslaand succes. In een krantenartikel wordt de MRSA-bacterie in het Deventer Ziekenhuis genoemd. In feite hebben alle ziekenhuizen erg veel last van deze en andere bacterin. De meeste personeelsleden en bezoekers hebben er weinig last van, maar bij sommige patinten kunnen ze levensbedreigende infecties veroorzaken. . 23, Het immuunsysteem Ons lichaam heeft in veel gevallen een gepast antwoord op ernstige infectieziekten. Hiervoor is het immuunsysteem verantwoordelijk. Geen enkele cel of virus is helemaal glad. Aan de buitenkant zitten altijd uitsteeksels die voor elk soort weefsel en elk soort ziekteverwekker verschillend zijn. Zon uitsteeksel heet een antigeen. Je immuunsysteem gaat ervan uit dat alles wat vreemd is moet worden vernietigd. De B-lymfocyt, is in staat voor een antigeen een soort muilkorfje te maken. Dat is een molecuul dat precies passend gemaakt is voor het vreemde uitsteeksel. De B-lymfocyten maken grote hoeveelheden van deze antilichamen en laten ze los in het bloed. In het bloedplasma of in het weefselvocht gaan de antilichamen hechten aan de antigenen van de ziekteverwekkers. De Blymfocyten zitten vooral in de lymfeknopen. In de lymfeknopen wacht een groot aantal B-lymfocyten tot er weer een beroep op ze wordt gedaan. Bij de eerste infectie zijn er veel B-lymfocyten gevormd van het soort dat de juiste antilichamen maakte. Meestal zijn er veel meer cellen gevormd dan er toen nodig waren. In het geval van een herhaalde infectie heeft het immuunsysteem het antwoord al klaar, maar het duurt toch enige tijd voordat het effect bereikt is. De opnieuw optredende aanwezigheid van de antigenen moet worden opgemerkt door de Blymfocyten die de passende antilichamen kunnen maken. Dan pas gaan die cellen hun antilichamen weer een grote hoeveelheden produceren. Om de antilichamen goed te laten hechten aan de antigenen worden ze door de Blymfocyten precies op maat gemaakt. Men heeft geschat dat we in ons leven in aanraking kunnen komen met maximaal een miljoen verschillende soorten antigenen. Daartegen kunnen de B-lymfocyten als het nodig is precies de goede antilichamen maken. Een aantal ziekten, zoals verkoudheid, kun je een week nadat je hersteld bent alweer oplopen. Dat komt doordat zon ziekte in feite een

verzameling is van allerlei iets van elkaar verschillende ziekten. De eerste die inzag dat een doorgemaakte besmetting geen bescherming biedt tegen een andere infectieziekte niet klopte was de Engelse plattelandsarts Edward Jenner (1746-1823). In zijn tijd waren er grote epidemien van de pokken, een uiterst besmettelijke virusziekte waaraan een kwart van de patinten overleed. In 1789 besmette Jenner zijn zoontje van anderhalf jaar oud met pokken, afkomstig van een ziek varken. Het jongetje werd zoals verwacht niet ernstig ziek. Twee jaar later raakte het besmet met de gevaarlijke mensenpokken, nar het schijnt opzettelijk door zijn vader. Het kind bleef gezond. Ter ere van de plattelandsarts Jenner noemt men dit soort inenting vaccinatie naar het Latijnse woord voor koe, vacca. Het middel waarmee men vaccineert wordt vaccin genoemd. Als er van een ziekteverwekker geen zachtaardiger variant beschikbaar is, kunnen we de gevaarlijke ziekteverwekker voor et vaccineren eerst doden of zodanig verzwakken, dat hij niet veel schade meer kan aanrichten. Tegen sommige ziekten vaccineert men met stukjes van de buitenkant van gedode ziekteverwekkers waarin de belangrijkste antigenen zitten. Het voordeel van deze methode is dat je bij de vaccinatie zeker niet ziek wordt. Het nadeel is dat de antigenen soms zo snel werden opgeruimd, dat de resulterende immuniteit niet erg sterk is. * Bij vaccinatie maakt het lichaam zin eigen antilichamen. Daarom noemt men dit actieve immunisatie. Wanneer iemand hiertoe niet in staat is of wanneer de patint al erg verzwakt is, dient men soms antilichamen toe die door een dier gemaakt zijn tegen de ziekte. Men noemt dit passieve immunisatie. * Dieren hebben hun eigen immuunsysteem. * Er worden niet alleen antilichamen gemaakt tegen virussen en bacterin. Ook grote voorwerpen, zoals een onder de huid gedrongen splinter, worden op dezelfde manier tegemoet getreden. * Behalve B-lymfocyten zijn er ook T-lymfocyten. De meeste Tlymfocyten maken ook antilichamen tegen de antigenen op ziekteverwekkers. Ze laten die antilichamen niet los in het bloed, zoals de B-lymfocyten dat doen, maar bouwen ze in hun eigen celmembraan. * Fagocyten kunnen bacterin nog goed opeten. Grotere eenheden kunnen ze niet binnen krijgen, zoals complete cellen waarin virussen zich aan het vermeerderen zijn. * Het belangrijkste uitgangspunt van het immuunsysteem is dat alles wat vreemd is, moet worden vernietigd. Bij transplantaties is dat een groot probleem, want dan willen we juist dat het immuunsysteem het vreemde orgaan met rust laat.

You might also like