Professional Documents
Culture Documents
De "Jehovah-Getuigen" (J.G.) wijzen de drie-eenheid van God af. Zij leren dat Christus
slechts een schepsel is en dat Hij niet mag worden aangebeden. Hun geloof kan daarom
(NWV) van de Bijbel wijkt voor een deel aanzienlijk van de grondtekst af.
De volgende weerlegging van enige punten van hun dwaalleer aan de hand van de
Schrift is misschien niet voor alle "internetters" interessant. Wanneer je echter op een of
andere wijze met hun onbijbelse beweringen in aanraking bent gekomen, kan deze
[zie ook : "Waarom ik geen Jehovahgetuige ben", Frisse Wateren nr. 7 (Frisse Wateren - rm)]
Heilige Geest
Maar de Schrift spreekt er duidelijk over dat de Heilige Geest een Persoon is, wanneer
we persoonlijkheid bijv. zo definieren dat zij denkt, wil, voelt, spreekt: De Heilige Geest
wordt de "andere Voorspraak" genoemd (Joh. 14:16, 26; 16:7), dus zoals Christus
Deze Voorspraak is de "Geest van de Waarheid" (Joh. 14:17; 15:26; 16:13) die "leren"
(Joh. 14:26), "herinneren" (Joh. 14:26), getuigen (Joh. 15:26), "de wereld overtuigen"
(Joh. 16:8), "in de hele waarheid leiden" (Joh. 16:13), "spreken" (Joh. 16:13) en
"verkondigen" (Joh. 16:13, 15) kan. De Heilige Geest kan "belogen" (Hand. 5:3),
"verzocht" (Hand. 5:9), "bedroefd" (Ef. 4:30) en "uitgeblust" respectievelijk "gedempt" (1
Thess. 5:19) worden. Hij kan "verhinderen" (Hand. 16:6), iets "niet toe staan" (Hand.
16:7), duidelijk "verstaanbare woorden spreken" (Hand. 8:29; 10:19; 11:12; 13:2; 21:4,
11); iets "betuigen" (Hand. 20:23), "opzieners aanstellen, inzetten" (Hand. 20:28) en door
profetische Schriften van het Oude en Nieuwe Testament concreet tot ons spreken (1
Tim. 4:1).
Dus zoals God de Vader een Persoon is en God de Zoon, evenzo is de Heilige Geest
ook een Persoon. De Heer heeft gezegd dat de discipelen tot de Naam (enkelvoud) van
uit. Het enkelvoud betuigd de eenheid van deze Goddelijke Personen (vgl. Matth. 3:16-
17; Joh. 1:33; 14:16-17, 26; 15:26; 16:13-14; Luk. 24:49; Rom. 8:14-16; 1 Kor. 12:4-6; 2
Kor. 13:13).
De Vader is God, de Zoon is God en de Heilige Geest is God. Zo is God een, maar toch
Zo vertalen de J.G.:
de uitdrukking "in Christus" vaak met "in gemeenschap met Christus" (bijv. 1 Kor.
In Matth. 12:12 wordt eenvoudig aan de tekst toegevoegd: "wanneer men alles in
verbazingwekkend dat het zelfde woord "kolasis" in 1 Joh. 4:18 in de NWV met
"remmend werkt" vertaald wordt, het woord "kolazomai" in Hand. 4:21 met "bestraffen",
"En dit is het eeuwige leven, dat zij U ... kennen [ginosko] (Joh. 17:3) wordt "dit
betekent het eeuwig leven, dat zij voortgezette kennis over U in zich opnemen";
"van U ben uitgegaan" in Joh. 17:8 wordt "als Uw afgevaardigde ben uitgegaan"
(verg. 16:27). Zo zou men door kunnen gaan. Deze enkele voorbeelden tonen hoe de
organisatorisch optreden van de Bijbel afleiden, zijn ze op grond van hun geloof in
de Bijbel als het Woord van God ervan overtuigd, dat zij de waarheid hebben".
Bespreking aan de hand van de Schriften (Duits 1985), bladz. 233, citeert in Twisselman, De
Onder de J.G. duldde en duldt men een groot aantal valse profeten. Men denke slechts
aan de uitspraken met het oog op de jaren 1878 respectievelijk 1918 (opstanding van de
doden in Christus), 1914 respectievelijk 1925 (einde van de grote verdrukking), 1925
respectievelijk 1942 (opstanding voor het aardse paradijs, 1872 respectievelijk 1975
(begin van het 7e jaar duizend of duizendjarig vrederijk), 1914 respectievelijk 1925
(einde van de slag van Harmageddon), 1942 respectievelijk 1975 (verwachting van de
Meer dan 60 jaar heeft het Wachttorengezelschap van de J.G. geleerd dat de generatie
die het jaar 1914 beleefd hebben, ook de slag van Harmageddon zullen meebeleven.
(Overigens zou Christus in 1914 als rechtmatige Koning geintroniseert worden, wat
absoluut tegen de Schrift spreekt, verg. Mark. 16:19; Ef. 1:20; Fil. 2:9; Kol. 3:1; Hebr. 2:7;
8:1; 10:13; 12:2; 1 petr. 3:22; Openb. 3:21). Intussen wordt geleerd dat het begrip
"generatie" niet alleen voor "leeftijd" staat, maar het "aanbreken van een nieuwe
tijdsperiode" aanduidt, dat zich over duizenden jaren heen reiken kan.
Volgens Deut. 18:20 moet een valse profeet in Israel sterven. Er wordt aan toegevoegd:
"door vermetelheid heeft die profeet dat gesproken; gij zult voor hem niet vrezen" (vs.
Deze opvatting wordt gegrond op openb. 7:4 en 14:1. Maar Openb. 7:4 toont juist dat het
om mensen "uit elke stam van [de] zonen van Israel" gaat die als "de slaven van onze
God aan hun voorhoofden verzegeld" worden. In Openb. 14 zijn het zulke mensen die de
Naam van het Lam en van de Vader op hun voorhoofden geschreven droegen en van
"de aarde gekocht waren", en een alleen door hen geleerd nieuw lied voor d e troon,
voor de vier levende wezens en de oudsten zongen. Zij volgen het lam, worden
eerstelingen voor God en het lam genoemd en in hun mond wordt geen leugen
Oudtestamentische profeten spraken (Ps. 2:6-8; 48:2-15; Jes. 24:23; Joel 2:32; Mich.
4:2, 7-14; Zef. 3:12-17). Het gaat hier waarschijnlijk om het overblijfse van Juda die in de
In ieder geval is het duidelijk dat deze 144.000 niet eenvoudig met het "lichaam van
Christus", het "Huis van God" of met het "heilig priesterdom" gelijkgesteld zou kunnen
worden.
6. De J.G. leren dat op deze aarde een Paradijs opgericht zal worden
Daarom vertalen de J.G. Luk. 23:43 zo: "Voorwaar, Ik zeg u vandaag: u zult met mij in
komt!" Nu was het rijk volgens Oudtestamentische profetie toekomstig. Hij geloofde dus
in een Rijk van de naast hem hangende en aan een opstanding. Maar de Heer wilde
hem duidelijk maken, dat hij juist niet zo lang hoefde te wachten, maar vandaag met
Hem in het paradijs zou zijn. In het Nieuwe Testament wordt het woord "paradijs" nooit
met het toekomstige Rijk in verbinding gebracht (2 Kor. 12:4; Openb. 2:7). Het is
2. Grammaticaal: Het zou eens interessant zijn om er achter te komen waarom de J.G.
de volgende plaatsen niet eveneens consequent in navolging van Luk. 23:43 vertaalden:
Hand. 27:33; Hebr. 3:7, 15; 4:7. De woorden: "Voorwaar, Ik zeg u" (aman soi lego) staat
in de tegenwoordige tijd. Het "vandaag" (sameron) zou een onnodige herhaling van de
tegenwoordige tijdsvorm zijn. Natuurlijk zegt de Heer tegen de moordenaar vandaag iets
uitdrukkingswijze van de Heer, wanneer Hij zegt: "sameron met emou esa en to
paradeiso" (vandaag, dat wil zeggen op deze dag, zul je met Mij in het paradijs zijn).
Waar was de Heer jezus nadat Hij uitgeroepen had: "Het is volbracht"? Luk. 23:46 en
Joh. 19:30 geven het antwoord: Zijn geest was in de handen van de Vader, hoewel Zijn
lichaam aan het kruis hing. In Hand. 2:27 wordt het woord "hades" (Hebr. Sjeool), dat
betekent dodenrijk, gebruikt. De Heer noemt Zijn zijn in de handen van de Vader hier
"paradijs". Dit woord was de moordenaar uit het Jodendom bekend. Het was de
zou binnen enkele uren met de Heer Jezus in de heerlijkheid zijn. Dat was voor hem
Zij vertalen het Griekse woord "apoleia" met "vernietiging" (Matth. 7:13; Joh. 17:12; Fil.
1:28; 3:19; 2 Thess. 2:3; 1 Tim. 6:9 - op deze plaats vertalen zij "olethron" met
vernietiging en "apoleia" met verderf - een vergissing? - Hebr. 10:39; 2 Petr. 2:1b, 3;
Openb. 17:8).
De J.G. weten in ieder geval dat het beslist niet consequent zo kan worden vertaald
(Matth. 26:8; Mark. 14:4; Hand. 8:20; 2 Petr. 2:1 - verderfelijke sekten, waarom niet
sekten van de vernietiging?). Wanneer het beest in Openb. 17:8 naar de vernieting gaat,
hoe is het dan mogelijk dat het tezamen met de valse profeet volgens Openb. 19:20 in
de poel van vuur geworpen wordt en volgens Openb. 20:10 in de poel van vuur en
zwavel dag en nacht tot in alle eeuwigheid gepijnigd zal worden (NWV: voor altijd en
eeuwig)?
De volgende plaatsen leren echter eenduidig een eeuwige pijn, een eeuwig verderf:
Matth. 25:41, verg. vs. 46; 2 Thess. 1:9; Jud. :7; Openb. 14:11; 20:14; 21:8, verg. met
De J.G. brengen niet de leer van Christus. Zij vervalsen de Schrift door een vertaling die
past bij hun leer. Daarbij komt een groot aantal valse profetieën en een menigte van
valse leringen over het wezen van de verlossing door de Heer Jezus Christus, over de
leer van de rechtvaardiging uit het geloof, over de leer wie tot het lichaam van Christus,
tot het huis van God en tot de bruid van Christus behoort. In deze studie konden slechts
Wij moeten de leer van de J.G. met beslistheid in de zin van 2 Joh. :10-11 verwerpen.
Daar heet het dat wij zulke leraars en leraressen niet in huis moeten ontvangen en hen
niet met een (welkomst)groet begroeten, opdat wij geen gemeenschap met hun boze
werken hebben. Met hen die verleid zijn, die door de Heer op de weg van de een of
Andreas Steinmeister