You are on page 1of 7

Jehovah-Getuigen

Een verderfelijke dwaalleer?

De "Jehovah-Getuigen" (J.G.) wijzen de drie-eenheid van God af. Zij leren dat Christus

slechts een schepsel is en dat Hij niet mag worden aangebeden. Hun geloof kan daarom

niet als Christelijk worden gekenmerkt (1 Joh. 2:22-23). Hun "Nieuwe-Wereld-Vertaling"

(NWV) van de Bijbel wijkt voor een deel aanzienlijk van de grondtekst af.

De volgende weerlegging van enige punten van hun dwaalleer aan de hand van de

Schrift is misschien niet voor alle "internetters" interessant. Wanneer je echter op een of

andere wijze met hun onbijbelse beweringen in aanraking bent gekomen, kan deze

omvangrijke samenvatting van Schriftplaatsen zeer dienstbaar zijn.

[zie ook : "Waarom ik geen Jehovahgetuige ben", Frisse Wateren nr. 7 (Frisse Wateren - rm)]

2. De J.G. loochenen de persoonlijkheid van de Geest van God, de

Heilige Geest

Maar de Schrift spreekt er duidelijk over dat de Heilige Geest een Persoon is, wanneer

we persoonlijkheid bijv. zo definieren dat zij denkt, wil, voelt, spreekt: De Heilige Geest

wordt de "andere Voorspraak" genoemd (Joh. 14:16, 26; 16:7), dus zoals Christus

Voorspraak was en is (Joh. 14:16; 1 Joh. 2:1).

Deze Voorspraak is de "Geest van de Waarheid" (Joh. 14:17; 15:26; 16:13) die "leren"

(Joh. 14:26), "herinneren" (Joh. 14:26), getuigen (Joh. 15:26), "de wereld overtuigen"

(Joh. 16:8), "in de hele waarheid leiden" (Joh. 16:13), "spreken" (Joh. 16:13) en

"verkondigen" (Joh. 16:13, 15) kan. De Heilige Geest kan "belogen" (Hand. 5:3),
"verzocht" (Hand. 5:9), "bedroefd" (Ef. 4:30) en "uitgeblust" respectievelijk "gedempt" (1

Thess. 5:19) worden. Hij kan "verhinderen" (Hand. 16:6), iets "niet toe staan" (Hand.

16:7), duidelijk "verstaanbare woorden spreken" (Hand. 8:29; 10:19; 11:12; 13:2; 21:4,

11); iets "betuigen" (Hand. 20:23), "opzieners aanstellen, inzetten" (Hand. 20:28) en door

profetische Schriften van het Oude en Nieuwe Testament concreet tot ons spreken (1

Tim. 4:1).

Dus zoals God de Vader een Persoon is en God de Zoon, evenzo is de Heilige Geest

ook een Persoon. De Heer heeft gezegd dat de discipelen tot de Naam (enkelvoud) van

de Vader en de Zoon en de Heilige Geest gedoopt moesten worden (Matth. 28:19). De

uitdrukking "Naam" drukt de persoonlijkheid van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest

uit. Het enkelvoud betuigd de eenheid van deze Goddelijke Personen (vgl. Matth. 3:16-

17; Joh. 1:33; 14:16-17, 26; 15:26; 16:13-14; Luk. 24:49; Rom. 8:14-16; 1 Kor. 12:4-6; 2

Kor. 13:13).

De Vader is God, de Zoon is God en de Heilige Geest is God. Zo is God een, maar toch

een drieeenheid, niet slechts drieenigheid.

3. De J.G. hebben een duidelijk vervalste Bijbelvertaling

Zo vertalen de J.G.:

"geloven" met "geloof uitoefenen";

de uitdrukking "in Christus" vaak met "in gemeenschap met Christus" (bijv. 1 Kor.

1:30; 2 Kor. 5:17; Ef. 1:3; 2:6-7);

de "Geest" in 1 Tim. 4:1 met "geinspireerde uiting";

"alle" in Rom. 5:18 met "alle soorten van";

"verborgenheid" in 1 Tim. 3:16 met "heilige verborgenheid";

"die beiden" in Ef. 2:16 met "die beide volkeren";


"in God" in Jud. 1 met "in verbinding met God".

In Matth. 12:12 wordt eenvoudig aan de tekst toegevoegd: "wanneer men alles in

aanmerking neemt"; tenslotte wordt

"eeuwige straf" in Matth. 25:46 een "eeuwige afsnijding" (hier is het

verbazingwekkend dat het zelfde woord "kolasis" in 1 Joh. 4:18 in de NWV met

"remmend werkt" vertaald wordt, het woord "kolazomai" in Hand. 4:21 met "bestraffen",

maar in 2 Petr. 2:9 weer met "afsnijding";

"God" in 1 Joh. 1:1 wordt "een God";

"Geest" in Gen. 1:2 wordt "werkzame kracht";

"En dit is het eeuwige leven, dat zij U ... kennen [ginosko] (Joh. 17:3) wordt "dit

betekent het eeuwig leven, dat zij voortgezette kennis over U in zich opnemen";

"van U ben uitgegaan" in Joh. 17:8 wordt "als Uw afgevaardigde ben uitgegaan"

(verg. 16:27). Zo zou men door kunnen gaan. Deze enkele voorbeelden tonen hoe de

J.G. de heilige tekst van de Bijbel naar hun leer verdraaien.

"Daar J.G. al hun geloofsinzichten, hun zedelijke maatstaven en hun

organisatorisch optreden van de Bijbel afleiden, zijn ze op grond van hun geloof in

de Bijbel als het Woord van God ervan overtuigd, dat zij de waarheid hebben".
Bespreking aan de hand van de Schriften (Duits 1985), bladz. 233, citeert in Twisselman, De

Wachttorenconferentie van de Jehova Getuigen

4. De J.G. duldden en dulden valse profeten onder zich

Onder de J.G. duldde en duldt men een groot aantal valse profeten. Men denke slechts

aan de uitspraken met het oog op de jaren 1878 respectievelijk 1918 (opstanding van de

doden in Christus), 1914 respectievelijk 1925 (einde van de grote verdrukking), 1925

respectievelijk 1942 (opstanding voor het aardse paradijs, 1872 respectievelijk 1975

(begin van het 7e jaar duizend of duizendjarig vrederijk), 1914 respectievelijk 1925
(einde van de slag van Harmageddon), 1942 respectievelijk 1975 (verwachting van de

slag van Harmageddon).

Meer dan 60 jaar heeft het Wachttorengezelschap van de J.G. geleerd dat de generatie

die het jaar 1914 beleefd hebben, ook de slag van Harmageddon zullen meebeleven.

(Overigens zou Christus in 1914 als rechtmatige Koning geintroniseert worden, wat

absoluut tegen de Schrift spreekt, verg. Mark. 16:19; Ef. 1:20; Fil. 2:9; Kol. 3:1; Hebr. 2:7;

8:1; 10:13; 12:2; 1 petr. 3:22; Openb. 3:21). Intussen wordt geleerd dat het begrip

"generatie" niet alleen voor "leeftijd" staat, maar het "aanbreken van een nieuwe

tijdsperiode" aanduidt, dat zich over duizenden jaren heen reiken kan.

Volgens Deut. 18:20 moet een valse profeet in Israel sterven. Er wordt aan toegevoegd:

"door vermetelheid heeft die profeet dat gesproken; gij zult voor hem niet vrezen" (vs.

22). Wie zovele profetieen uitgesproken heeft, ze gedeeltelijk gereviseerd of

vergeestelijkt heeft, zoals het Wachtorengezelschap in Brooklyn, moet zich laten

gezeggen dat hij de "vader van de leugen", de duivel, onderworpen is en uiteindelijk

boete over hun valse profetie moeten doen.

5. De J.G. leren dat er slechts 144.000 in de hemel komen

Deze opvatting wordt gegrond op openb. 7:4 en 14:1. Maar Openb. 7:4 toont juist dat het

om mensen "uit elke stam van [de] zonen van Israel" gaat die als "de slaven van onze

God aan hun voorhoofden verzegeld" worden. In Openb. 14 zijn het zulke mensen die de

Naam van het Lam en van de Vader op hun voorhoofden geschreven droegen en van

"de aarde gekocht waren", en een alleen door hen geleerd nieuw lied voor d e troon,

voor de vier levende wezens en de oudsten zongen. Zij volgen het lam, worden

eerstelingen voor God en het lam genoemd en in hun mond wordt geen leugen

gevonden; zij zijn onberispelijk.


Deze berg Sion is echter niet de hemel, maar het is de berg waarvan de

Oudtestamentische profeten spraken (Ps. 2:6-8; 48:2-15; Jes. 24:23; Joel 2:32; Mich.

4:2, 7-14; Zef. 3:12-17). Het gaat hier waarschijnlijk om het overblijfse van Juda die in de

anti-Christelijke verdrukkingstijd de Messias trouw blijven.

In ieder geval is het duidelijk dat deze 144.000 niet eenvoudig met het "lichaam van

Christus", het "Huis van God" of met het "heilig priesterdom" gelijkgesteld zou kunnen

worden.

6. De J.G. leren dat op deze aarde een Paradijs opgericht zal worden

Daarom vertalen de J.G. Luk. 23:43 zo: "Voorwaar, Ik zeg u vandaag: u zult met mij in

het paradijs zijn". Enkele dingen spreken deze vertaling tegen:

1. Inhoudelijk: De moordenaar heeft gezegd: "Denk aan mij, wanneer U in Uw koninkrijk

komt!" Nu was het rijk volgens Oudtestamentische profetie toekomstig. Hij geloofde dus

in een Rijk van de naast hem hangende en aan een opstanding. Maar de Heer wilde

hem duidelijk maken, dat hij juist niet zo lang hoefde te wachten, maar vandaag met

Hem in het paradijs zou zijn. In het Nieuwe Testament wordt het woord "paradijs" nooit

met het toekomstige Rijk in verbinding gebracht (2 Kor. 12:4; Openb. 2:7). Het is

gelijkwardig met de uitdrukking "Abrahams schoot" in Luk. 16:22-23.

2. Grammaticaal: Het zou eens interessant zijn om er achter te komen waarom de J.G.

de volgende plaatsen niet eveneens consequent in navolging van Luk. 23:43 vertaalden:

Hand. 27:33; Hebr. 3:7, 15; 4:7. De woorden: "Voorwaar, Ik zeg u" (aman soi lego) staat

in de tegenwoordige tijd. Het "vandaag" (sameron) zou een onnodige herhaling van de

tegenwoordige tijdsvorm zijn. Natuurlijk zegt de Heer tegen de moordenaar vandaag iets

- maar nooit gisteren of morgen. Dientengevolge is het verrassende juist de

uitdrukkingswijze van de Heer, wanneer Hij zegt: "sameron met emou esa en to
paradeiso" (vandaag, dat wil zeggen op deze dag, zul je met Mij in het paradijs zijn).

Waar was de Heer jezus nadat Hij uitgeroepen had: "Het is volbracht"? Luk. 23:46 en

Joh. 19:30 geven het antwoord: Zijn geest was in de handen van de Vader, hoewel Zijn

lichaam aan het kruis hing. In Hand. 2:27 wordt het woord "hades" (Hebr. Sjeool), dat

betekent dodenrijk, gebruikt. De Heer noemt Zijn zijn in de handen van de Vader hier

"paradijs". Dit woord was de moordenaar uit het Jodendom bekend. Het was de

verblijfplaats van de gezegende zielen die op de opstanding wachtten. De moordenaar

zou binnen enkele uren met de Heer Jezus in de heerlijkheid zijn. Dat was voor hem

werkelijk reden voor blijdschap.

7. De J.G. leren de vernietiging van de goddelozen en wijzen een eeuwige

verdoemenis van de verlorenen af

Zij vertalen het Griekse woord "apoleia" met "vernietiging" (Matth. 7:13; Joh. 17:12; Fil.

1:28; 3:19; 2 Thess. 2:3; 1 Tim. 6:9 - op deze plaats vertalen zij "olethron" met

vernietiging en "apoleia" met verderf - een vergissing? - Hebr. 10:39; 2 Petr. 2:1b, 3;

Openb. 17:8).

De J.G. weten in ieder geval dat het beslist niet consequent zo kan worden vertaald

(Matth. 26:8; Mark. 14:4; Hand. 8:20; 2 Petr. 2:1 - verderfelijke sekten, waarom niet

sekten van de vernietiging?). Wanneer het beest in Openb. 17:8 naar de vernieting gaat,

hoe is het dan mogelijk dat het tezamen met de valse profeet volgens Openb. 19:20 in

de poel van vuur geworpen wordt en volgens Openb. 20:10 in de poel van vuur en

zwavel dag en nacht tot in alle eeuwigheid gepijnigd zal worden (NWV: voor altijd en

eeuwig)?

De volgende plaatsen leren echter eenduidig een eeuwige pijn, een eeuwig verderf:

Matth. 25:41, verg. vs. 46; 2 Thess. 1:9; Jud. :7; Openb. 14:11; 20:14; 21:8, verg. met

20:10; zie ook de uitdrukking "buiten" in Openb. 22:15.


8. Slotconclusie

De J.G. brengen niet de leer van Christus. Zij vervalsen de Schrift door een vertaling die

past bij hun leer. Daarbij komt een groot aantal valse profetieën en een menigte van

valse leringen over het wezen van de verlossing door de Heer Jezus Christus, over de

leer van de rechtvaardiging uit het geloof, over de leer wie tot het lichaam van Christus,

tot het huis van God en tot de bruid van Christus behoort. In deze studie konden slechts

enige belangrijke aanwijzingen gegeven worden.

Wij moeten de leer van de J.G. met beslistheid in de zin van 2 Joh. :10-11 verwerpen.

Daar heet het dat wij zulke leraars en leraressen niet in huis moeten ontvangen en hen

niet met een (welkomst)groet begroeten, opdat wij geen gemeenschap met hun boze

werken hebben. Met hen die verleid zijn, die door de Heer op de weg van de een of

ander gebracht zijn, moet men handelen volgens Jud. :23.

Andreas Steinmeister

Uit: Folge mir nach

Vertaling: Frisse Wateren - rm

You might also like