Professional Documents
Culture Documents
Wie van jullie zegt, om zich heen kijkend: ik ben beter dan de mensen die
voor of achter mij zitten. Ik vind dat ik het beter doe dan zij. God kan met
mij blijer zijn dan met hem of met haar. Wie van jullie steekt hiervoor z’n
hand op?
Dat laatste kun je gemakkelijker zeggen dan het eerste: daar ligt een
zeker taboe op, denk ik. Terwijl het een punt is waar in de bijbel voor
gewaarschuwd wordt: hoogmoed, je beter vinden dan iemand anders,
veroordelen. God legt er de vinger bij: dat staat je niet.
***
Nou, dat is duidelijke taal. En weet je wat zo lekker is: hierbij kun je
achteroverleunen. Dit is de wereldse levensstijl van destijds in Rome en op
een andere maar ook vergelijkbare manier van delen in onze
maatschappij.
Het 2e wat opvalt is wat Paulus zegt over oorzaak en gevolg: waar begint
het? Bij wat hij noemt in vs 21: ‘want hoewel ze God kennen, hebben ze
hem niet de eer en dank gebracht die hem toekomen.’ Dat is de kern waar
het om draait. De oorzaak van de rest. Je kunt je vergapen aan wat je ziet
aan gedrag, maar God kijkt dieper. Sterker: de rest, al die zonden en
misstanden, zijn Gods straf, omdat ze hem opzij geschoven hebben en
niet de eer en dank hebben gebracht die hem toekomen. Tot vier keer toe
lezen we dat:
Dat zegt hij tegen alle mensen: o mens, wie je ook bent! (zie NBG 1951)
Wie is dat?
Elke mens die zich beter voelt dan de ander. Elke mens die met zijn vinger
wijst: ‘dat is erg, en dat, en moet je eens zien wat ze nu doen? Gelukkig
komt dat bij ons in de familie niet voor!’
Het klinkt absurd en toch: Paulus legt de vinger bij het oordelen en
veroordelen. Wat hij hier zegt doet denken aan de oudste zoon uit de
gelijkenis van de weggelopen zoon. Het doet denken aan de mensen uit
de gelijkenis die ‘s morgens vroeg al aan het werk waren gegaan, maar ’s
middags om zes uur net zoveel krijgen als degenen die pas om vijf uur ’s
middags waren begonnen. Het doet denken aan de Farizeeër die zegt: ‘o
God, wat ben ik blij dat ik niet ben als die tollenaar!’
Paulus pakt mijn vinger die naar een ander wijst en buigt die om naar
mezelf: kijk naar jezelf. Verhef je niet, want kijk eens goed in je eigen
leven. Ben je vergeten wie jezelf bent? In hoofdstuk 3 zegt Paulus: alle
mensen zijn onbetrouwbaar, er is geen mens die God zoekt en nog het
goede doet.
Maar wacht even: weet Paulus dan niet van bekering en verandering?
Weet hij niet van wedergeboorte? O ja wel. Onderwerpen die wij nog wel
eens mijden, maar hij niet. Hij kent z’n eigen grote verandering en
wedergeboorte. Maar Paulus vergeet niet waar hij weg kom: ik ben de
minste van alle apostelen, zegt ie in 1 Kor. 15,9. En in deze Romeinen
brief lezen in hoofdstuk zeven over zijn eigen strijd: ik wil het goede en
doe toch het verkeerde. (bijv. Rom. 7,15) En dan roept Paulus het uit: ik
ellendig mens, wie zal mij redden. God zij dank. Hij redt mij door Jezus
Christus (7,24/25).
Ik ben geen haar beter dan die ander. En die erkenning mag niet slechts
lippentaal zijn of een dode letter, maar diep verankerd in ons hart.
Waarom? Omdat we beseffen, en dat vanmorgen vieren, dat we alleen uit
genade in de weg van geloof gered worden. Alleen door geloof. Alleen
door met al mijn eigen slechtheid, met al mijn zonden te schuilen bij Jezus
aan het kruis. En daar bij het kruis leer ik het af om met mijn vinger te
wijzen en te veroordelen alsof ik beter ben dan…
We staan allemaal bij een grote kloof, naar beneden kijk je in een diepe
afgrond en naar voren is de afstand onoverbrugbaar. Maar op een of
andere manier zijn we uitgelaten en vol goede moed. De optimisten van
de gemeente peppen ons op: jongens het kan. Met een goede aanloop en
een krachtige afzet kun je de overkant halen. Een wonderbaarlijke
eenheid maakt zich van ons meester. Een voor een en sommige tegelijk
springen. Sommigen vallen binnen een meter naar beneden. Anderen
halen drie meter en er is zelfs iemand die ruim 8 meter ver springt. Maar
uiteindelijk treffen we elkaar allemaal onderin het ravijn aan. Te pletter
gevallen.
En dat brengt me bij Rom. 14. Het is een vreemde combinatie: van de
wantoestanden in Rom. 1 naar de discussies over eten en drinken en
sabbat in Romeinen 14. Toch is dat verschil niet zo groot. Het eerste gaat
over je zelf beter voelen dan de buitenstaander, de niet christen. Rom. 14
gaat over het elkaar binnen de gemeente veroordelen. En het heeft met
dezelfde bron te maken: oordelen. Broers en zussen die elkaar de maat
nemen. En dat kan inderdaad ook andersom: opkijken tegen een ander.
Jezelf minder voelen. (Vb van hoeveel je gegroeid bent in geloof >
neerkijken/opkijken)
Daar begint alles mee: eer en dank en aanbidding voor zijn genade.
Eer en dank en aanbidding voor wat hij doet in het leven van die ander
voor me, naast me, drie rijen achter me. Wat een genade. Zo onverdiend.
Zo onvoorstelbaar.
Eer en dank en aanbidding aan God omdat hij zo anders naar mij kijkt als
ik naar mezelf. Breng God eer en geef hem alle dank voor zijn liefde en
genade: kijk met ogen vol van zijn liefde naar jezelf. En kijk met ogen vol
genade naar die ander. Besef waar je vandaan komt en waar je toch naar
toe mag: áls je wilt wijzen met je vinger, wijs dan naar Jezus!