You are on page 1of 4

166

Schrift 245

Bert Jan Lietaert Peerbolte

Paulus en het lichaam

p diverse plaatsen in Paulus brieven spreekt hij over het lichaam. Hij behandelt de menselijke lichamelijkheid niet systematisch, maar dat komt doordat Paulus geen systematicus was. Zijn brieven zijn geen dogmatische traktaten, maar gelegenheidsgeschriften, en ze geven telkens Paulus visie of reactie op een concrete situatie waarover hij zijn mening geeft. Deze bijdrage reconstrueert Paulus ideen over het lichaam op basis van de zeven algemeen als authentiek aanvaarde brieven: Romeinen, 1 en 2 Korintirs, Galaten, Filippenzen, 1 Tessalonicenzen en Filemon.

hoererij, duidt in algemene zin op ongewenst seksueel gedrag. Als het gaat om seksuele vrijheid, had Korinte een reputatie te verdedigen, vergelijkbaar met die van Amsterdam van vandaag. Een paar eeuwen eerder had Aristofanes zelfs een nieuw werkwoord gevormd waarmee hij losbandig seksueel gedrag aanduidde: korinthiazein, te vertalen als korintiseren. Het is vermoedelijk niet toevallig dat Paulus over dit onderwerp juist aan de Korintirs schrijft. Het punt dat Paulus in de genoemde perikoop maakt, is dit. Het lichaam behoort de Heer toe. Zoals blijkt uit vers 14 bedoelt Paulus met deze aanduiding Jezus Christus. Het leven in de gemeenschap van Christus heeft dus zelfs fysieke consequenties, volgens Paulus. Met een schriftcitaat uit Genesis 2,24 legt Paulus uit dat seksueel contact met een prostituee leidt tot eenwording met die prostituee. In Paulus ogen is dat ongewenst, omdat wie in Christus is, n is met Christus. Deze eenheid met Christus doordringt zelfs het lichamelijke bereik. Zegt Paulus in vers 17 nog dat het verenigd zijn met de Heer leidt tot eenwording met de Geest van de Heer, even later legt hij uit dat het lichaam de tempel van de heilige Geest is. Porneia is dus volgens Paulus fout omdat zij ingaat tegen de heiliging van het lichaam van de volgelingen van Christus. Wie een volgeling van Christus is, zo blijkt Paulus hier te denken, is n met Christus, draagt de heilige Geest in zijn lijf mee en dient dus te leven vanuit een principe van heiliging. Daarom ziet Paulus porneia als een zonde tegen het eigen lichaam: de mens in Christus moet de eenheid met Christus niet verontreinigen door seksuele eenwording met een prostituee. Het punt is dus niet dat prostitutie voor Paulus moreel slecht is. Het punt is dat ze leidt tot ontheiliging. En voor Paulus zijn de volgelingen van Christus geroepen heiligen (zie onder meer 1 Korintirs 1,2). Uit het hier besproken gedeelte blijkt dat Paulus zo naar de eenheid van gelovigen in Christus kijkt dat deze eenheid het hele leven van de mens bepaalt. Ook lichamelijkheid komt hierdoor in een ander licht te staan dan bij de mens die niet in Christus leeft.

Wie zoekt naar Paulus ideen over lichamelijkheid, zal het moeten doen met enkele losse opmerkingen van Paulus dienaangaande. Gelukkig spreekt Paulus op een aantal punten in zijn brieven vrij expliciet over dit thema. Hij uit zich over de heiliging van het lichaam in het heden, maar ook over de toekomst van het lichaam bij de jongste dag. Daarnaast gebruikt hij de term lichaam als metafoor voor de gemeente in Christus. Ten slotte spreekt Paulus ook een aantal malen over zijn eigen lichaam. Voordat we toekomen aan het eigenlijke werk, is het van belang te zien dat Paulus zich bedient van een bestaande driedeling. Voor hem bestaat de mens uit lichaam, ziel en geest. Het lichaam (soma) is de fysieke verschijning van een mens. Daarnaast spreekt Paulus van psuch en pneuma. Met psuch gebruikt hij de term die in de Septuaginta, de Griekse vertaling van de joodse Bijbel, gebruikt wordt voor nefesj, de Hebreeuwse term die meestal vertaald wordt als ziel. Het is dat onderdeel van de mens dat over het algemeen beschouwd wordt als de zetel van het leven. Juist deze betekenis komt naar voren in 1 Korintirs 15,45, waar Paulus de Septuaginta van Genesis 2,7 citeert. Maar hierover later meer. De mens is een lichaam: heiliging van het lichaam in Christus In 1 Korintirs 6,12-20 komt Paulus te spreken over porneia. Deze term, in het verleden wel vertaald als

Lichaam in beeld

167

Hetzelfde blijkt uit het volgende hoofdstuk van 1 Korintirs. In 7,1-16 spreekt Paulus zich uit over huwelijk en opnieuw seksualiteit. Blijkbaar hadden de Korintirs hem hierover geschreven (7,1). Paulus ideaal is duidelijk een ascetisch leven. Tegelijkertijd blijkt uit deze passage dat Paulus zeer praktisch ingesteld was: kuisheid is niet voor iedereen weggelegd, en daarom acht Paulus het verstandig toch het huwelijk in ere te houden (vers 2). Daarbij beschrijft hij de rolverdeling van man en vrouw op een wijze die opmerkelijk gelijkwaardig is: de man is degene die het lichaam van de vrouw regeert en andersom is de vrouw degene die het lichaam van de man regeert (vers 4). Daarbij schrijft Paulus zelfs dat binnen het huwelijk seksuele onthouding alleen dan gewenst is, wanneer beide partners daarvoor kiezen en dat doen met het oog op het gebed (vers 5). In vers 6 wordt duidelijk wat hiervan de achtergrond is: mochten de partners elkaar te lang seksueel genot ontzeggen, dan zou Satan wel eens zijn rol als verleider kunnen vervullen en een van beide partners ten val kunnen brengen (lees: seksueel laten vallen voor een ander). In vers 8 roept Paulus de ongehuwden op in die staat te blijven, net als hijzelf. Hij gaat er klaarblijkelijk zo zeer van uit dat het einde nabij is dat het volgens hem voor die tussentijd geen zin meer heeft te huwen. En huwelijken ontbinden, dat moet al helemaal niet (verzen 10-11). In deze passage spreekt Paulus expliciet over lichamelijkheid: hij ziet seksualiteit klaarblijkelijk niet per se als iets slechts, maar iets om heel praktisch mee om te gaan. Mensen kunnen beter maar gehuwd zijn, want dan maken ze er geen rommeltje van. Ze kunnen zich seksueel uitleven met die ene partner met wie zij n lichaam zijn. Opvallend is hoezeer Paulus hier de gelijkwaardigheid van man en vrouw benadrukt. Kuisheid valt overigens volgens Paulus te prefereren, maar die is niet voor iedereen wegge-

legd. In feite typeert Paulus hier het huwelijk als noodmaatregel tegen seksuele losbandigheid. Dat de mens een lichaam heeft beter: is , is voor Paulus dus niet echt een probleem. Het gaat er volgens hem om hoe je ermee omgaat. De mens blijft een lichaam: opstanding als toekomstverwachting De passage waarin Paulus zich wel het meest expliciet over lichaam en lichamelijkheid uit, heeft niets met seksualiteit te maken, maar alles met persoonlijke existentie en individualiteit: 1 Korintirs 15,35-49. Hier behandelt Paulus de vraag hoe het mogelijk is dat de mens in de opstanding lichamelijk zal opstaan (15,35). Paulus besteedt een uitgebreid betoog aan deze kwestie om uit te leggen hoe dat zit.

168

Schrift 245

Zijn redenering is subtiel: de mens is gemaakt als stoffelijk wezen, en dit stoffelijke wezen is psuch ingeblazen. Hij baseert zich hier op de tekst die hierboven al werd aangeduid: Genesis 2,7 (in 15,45). Vervolgens legt Paulus uit dat de eerste mens (= Adam) stoffelijk was, en dat allen die met hem n zijn, ook stoffelijk zijn. De tweede mens echter (= Christus) is volgens Paulus afkomstig uit de hemel (15,47), en om die reden delen zij die n zijn met hem (lees: de volgelingen van Christus), zijn aard. Paulus gedachtegang is hier opnieuw volledig bepaald door zijn uitgangspunt: de corporatieve eenheid met Christus. Zoals in 1 Korintirs 6-7 de eenheid met Christus ertoe leidt dat Christus volgelingen zich niet moeten verontreinigen met porneia, zo heeft diezelfde eenheid hier als consequentie dat de volgelingen van Christus bij de opstanding zullen delen in zijn hemelse heerlijkheid. Paulus stelt zich die hemelse heerlijkheid zo voor dat de lichamen van Christus volgelingen, bezield (psuchikon) als zij zijn, na hun dood bij de opstanding zullen worden veranderd in geestelijke lichamen (pneumatikon). Of de Korintirs precies begrepen zullen hebben hoe Paulus zich de opstanding voorstelde, is zeer de vraag. Hoe dan ook valt voor de vraagstelling van deze bijdrage vast te houden dat Paulus spreekt over individualiteit: hij veronderstelt een individuele, persoonlijke existentie in de opstanding en drukt deze uit aan de hand van het begrip lichaam. Spreekt hij in Romeinen 6,12 uit dat het lichaam sterfelijk is, in 1 Korintirs 15 verwoordt Paulus zijn hoop op een individuele toekomst bij de jongste dag door deze te beschrijven als een lichamelijke opstanding. Lichamelijk staat hier zonder twijfel voor individueel of persoonlijk. In een eerdere brief, 1 Tessalonicenzen, drukt Paulus de hoop op de opstanding bij de parousia van Christus zo uit dat hij zegt dat bij die gelegenheid de volgelingen van Christus naar geest, ziel en lichaam (pneuma, psuch en soma) bewaard zullen worden (5,23). Voor Paulus is het begrip lichaam klaarblijkelijk fundamenteel in zijn opvattingen over de mens. De mens is niet alleen een lichaam, maar dat blijft ook in de opstanding. Je zou dan ook kunnen zeggen dat bij Paulus de term lichaam als het ware een ander woord is voor individu. Lichamelijkheid en individuele existentie horen bij elkaar. Het lichaam als metafoor: lichaam van Christus De eenheid van de gelovigen met Christus of, in

Paulus taalgebruik, in Christus heeft dus zelfs gevolgen voor Paulus visie op lichamelijkheid. Daar blijft het evenwel niet bij. Paulus kan ook de term lichaam gebruiken als metafoor voor de eenheid van de volgelingen van Christus met elkaar en met hun Heer. In 1 Korintirs 12,12-31 bespreekt Paulus de diversiteit in de gemeente van Korinte onder dit gezichtspunt. Hij stelt het daar zo voor dat de leden van die gemeente zijn als de leden van een lichaam. De verschillende ledematen zijn van elkaar onderscheiden, hebben ieder een eigen functie, maar zijn wel organisch met elkaar verbonden. Paulus laat in verzen 15-16 diverse ledematen met elkaar praten om duidelijk te maken dat diversiteit logischerwijze tot het wezen van een lichaam behoort. Een hand is geen voet, zo gezegd, en een oor geen oog. Alle leden van de gemeenschap vormen samen een lichaam, waarbij zij ieder voor zich lijken op ledematen. Lidmaten als ledematen. In Romeinen 12,4-5 gebruikt Paulus dezelfde uitdrukking en zegt hij dat de volgelingen van Christus n lichaam zijn in Christus. Ook hier vestigt deze metafoor de aandacht vooral op de eenheid van de gelovigen in hun diversiteit. Paulus metafoor van het lichaam van Christus heeft flink school gemaakt. Na Paulus heeft een auteur die in zijn naam schreef, dezelfde metafoor gebruikt in de brief aan de Kolossenzen, en daar vinden we de meest expliciete verwerking. In de zogeheten Christus-hymne van Kolossenzen (1,15-20), een tekst in verheven, doxologische taal, is een opmerking opgenomen over Christus die zelf hoofd is van het lichaam van de kerk. Het is een verdere uitwerking van het beeld dat Paulus gebruikt heeft, waarbij Christus niet langer het lichaam is, maar aan het hoofd van dat lichaam staat. Een nog weer latere verwerking van dit beeld, in Efezirs 4,15 (geschreven naar het voorbeeld van Kolossenzen), benadrukt opnieuw dat Christus het hoofd van het lichaam is. Vanuit het gebruik in de genoemde teksten heeft de metafoor van de kerk als het lichaam van Christus zich genesteld in de westerse kerkelijke traditie. Het is in wezen het omgekeerde beeld van dat in de teksten die besproken zijn in de eerste twee paragrafen. Daar gaat het erom dat individualiteit uitgedrukt wordt aan de hand van de term lichaam, en dat individuele existentie bepaald wordt door de eenheid in Christus, nu en straks. In de metafoor van de kerk als het lichaam van Christus wordt de zaak omgedraaid: de diversiteit die uit individualiteit opkomt, wordt tot een eenheid in Christus.

Lichaam in beeld

169

Paulus eigen lichaam: broos maar fier Op verscheidene plaatsen in zijn brieven refereert Paulus aan zijn eigen lichamelijke conditie, en meestal doet hij dat om te benadrukken hoezeer hijzelf ook lijdt voor het evangelie en voor Christus. Zijn lichamelijke gesteldheid zal broos geweest zijn. In 2 Korintirs 12,1-10 zet Paulus in een ingewikkeld betoog uiteen dat hij een bijzondere spirituele ervaring heeft gehad. Hij beschrijft deze ervaring in de verzen 2-4 in de derde persoon. Daarna wijst hij erop dat hij een doorn in het vlees heeft gekregen (vers 7). Waarop deze aanduiding precies betrekking heeft, is niet duidelijk. Er is veel over gespeculeerd, maar al deze speculatie leidt tot niets. Of Paulus nu leed aan epilepsie, reuma of welke andere kwaal dan ook, hij had er last van. Wanneer Paulus in 2 Korintirs 10,10 aan zijn tegenstanders in de gemeente van Korinte refereert, wijst hij erop dat zij zijn lichamelijke voorkomen zwak vinden. Paulus bedoelt hier vermoedelijk niet zozeer dat zijn lijf zo zwak was, maar veeleer dat zijn fysieke gestalte weinig imponerend was. De apocriefe Handelingen van Paulus en Thecla (tweede eeuw) beschrijven zijn uiterlijk als volgt: Paulus (), een gedrongen man, kaalhoofdig en met kromme benen, maar een fiere houding. Hij had samengegroeide wenkbrauwen, een wat te lang uitgevallen neus, maar hij zag er vriendelijk uit (3,3). Vermoedelijk heeft deze beschrijving haar achtergrond in de antieke fysiognomie, de gewoonte om karakters van mensen te relateren aan hun lichamelijke uiterlijk. De geboden beschrijving is dus waarschijnlijk een vertaling van Paulus karakter in een verondersteld lichamelijk voorkomen. Dat Paulus lichamelijk problemen kende, is niet zo vreemd. In 2 Korintirs 11,24-26 beschrijft hij welke tegenstand hij ondervonden heeft van de kant van joden die Jezus niet erkenden als de gezalfde: hij was op dat moment al vijfmaal gestraft met negenendertig zweepslagen, had driemaal stokslagen te verduren gehad en was eenmaal zelfs gestenigd. Daarnaast had hij al driemaal schipbreuk geleden en ook voor het overige zware tegenstand ontmoet. Het is niet zo vreemd dat zijn broze lijf de sporen van al dat geweld tegen hem meegedragen zal hebben. Vermoedelijk is dat dan ook hetgeen waarop Paulus duidt wanneer hij uitspreekt dat hij de wonden van Christus op zijn lichaam met zich meedroeg (Galaten 6,17).

Afronding Alles bij elkaar kun je niet zeggen dat Paulus een theologie van het lichaam heeft. Hij heeft wel zijn ideen over lichamelijkheid. Het lichaam staat bij Paulus voor het individu, voor de persoon. Het is sterfelijk, maar niet slecht. Het bevindt zich wel in het domein van het vlees, zoals Paulus dat uitdrukt, de categorie van het materile, met alle beperkingen van dien. En de tijd van het lichaam is volgens Paulus voorbij, omdat de parousia van Christus nabij is. Tegelijkertijd verwacht Paulus bij die gelegenheid een lichamelijke toekomst voor de volgelingen van Christus. In afwachting daarvan vormen de individuele volgelingen van Christus samen een lichaam van Christus, waarbij de metafoor vooral uitdrukt dat eenieder een eigen taak heeft, maar staat in de context van het geheel van dat lichaam. Het toebehoren aan het lichaam van Christus betekent dat de individuele volgeling van Christus dient te leven in heiliging, en dat deze heiliging ook betrekking heeft op zijn of haar lichamelijkheid. De nieuwe schepping die voor Paulus in Christus begonnen is (Galaten 6,16), kleurt ook het lichaam, al zal de gelovige bij de wederkomst van Christus zelfs een lichamelijke toekomst hebben.

Literatuur
Een nauwgezette analyse van Paulus antropologie biedt G.H. van Kooten, Pauls Anthropology in Context. The Image of God, Assimilation to God, and Tripartite Man in Ancient Judaism, Ancient Philosophy and Early Christianity (Wissenschaftliche Untersuchungen zum Neuen Testament 232), Tbingen, 2008.

You might also like