You are on page 1of 3

WIE BEN IK EN ZO JA, HOEVEEL?

? Auteur; Richard David Precht Vertaald door Pim Lukkenaer Essay; Marieke Slijper, DBKV 1A

DE MACH-ERVARING WIE IS IK? Eens, op een heldere zomerdag buiten, verscheen de wereld, met inbegrip van mijn ik, mij als n samenhangende massa gewaarwordingen, in het ik alleen sterker samenhangend. Al sloot de eigenreflectie zich hier later pas bij aan, toch is dit moment voor heel mijn zienswijze bepalend geworden. Dit schreef Ernst Mach als voetnootje in zijn boek Die analyse der Empfindungen. Maar wat bedoelde Mach hier nu eigenlijk mee? De hele wereld, met inbegrip van mijn ik als n samenhangende massa. Er is dus een ik, maar die ik bestaat uit dezelfde elementen als alle andere dingen in de wereld. Wat maakt deze ik dan toch zo anders dan al die andere elementen. Wat zorgt ervoor dat deze ik een soort eigen geheel vormt dat het tot ik maakt? Wat onderscheidt het ware van de rest? Zoals beschreven in Wie ben ik en zo ja, hoeveel? probeerde Mach het volgende duidelijk te maken: Al wat er op aarde is, bestaat uit dezelfde elementen. Treden ze in het brein op, dan noemt men ze gewaarwordingen maar dat maakt ze niet tot iets al te speciaals. Volgens Mach wordt ik dus gecreerd door gewaarwordingen, maar blijft het ik desondanks niet meer en niet minder dan al het andere in de wereld. Mijn ik zou dus net zo goed een steen kunnen zijn, of een boom, of de lucht boven mij. Het feit dat ik dingen gewaarwordt en die dingen worden opgeslagen in mijn geheugen, en dat iemand anders een andere samenstelling aan gewaarwordingen heeft dan die van mij maakt mijn ik tot ik en niet een van de vele andere elementen. Ik zou in dit geval dus een soort verzameling zijn, maar vooral, denk ik, een bewustzijn van deze verzameling. David Hume daarentegen beweerd het volgende; Ziel en ik zijn geen dingen die je kunt ervaren. Om gewaarwordingen, begrippen en gevoelens waar te nemen, heeft de mens helemaal geen ik nodig. Dat gaat ook zo, als het ware vanuit zichzelf. In zeker opzicht kan ik Hume hierin gelijk geven. Een mens heeft nu eenmaal zintuigen zoals ogen en oren die, tenzij deze om de een of andere reden niet functioneren, gewoon hun werk doen. Maar stel dat iemand in coma ligt. Kan een kneep in de hand van een geliefde daadwerkelijk worden waargenomen als men zich hiervan niet van bewust is? Is het niet juist het bewustzijn van de impulsen van ongeacht buitenaf of binnenuit, en het hechten van een oordeel hieraan hetgeen ons een ik geeft? Heeft de coma patint die na 20 jaar ontwaakt, deze 20

jaar zichzelf als ik beschouwd? Zouden wij anders niet net als een boom wezenloos in het bos staan? Het feit dat Mach beweerd dat de gewaarwordingen, het ik, niet iets al te speciaals is vind ik gezien de bovengenoemde gedachtegang een hele akelige stelling. Aan de ene kant kan ik me hierbij een voorstelling maken. Immers, het feit dat dingen worden waargenomen en dat men zich hiervan bewust is wil niet zeggen dat dit in wat voor zin dan ook speciaal is. Aan de andere kant, wellicht door mijn eigen trots en gevoel voor eigenwaarde, zou ik mijn ik toch ook niet willen degraderen tot niets anders dan al het andere. Het feit dat wij ons een ik toekennen neemt mijns inziens ook een gevoel van verantwoordelijkheid met zich mee. Als wij immers slechts onderdeel zouden zijn van alles, zouden al onze beslissingen kunnen worden afgeschoven op het grote geheel. Juist het feit dat wij ons een ik toekennen en onszelf hiermee in zekere zin isoleren van al het andere geeft al die ikken een eigen taak, een eigen verantwoordelijkheid. Als een kind een snoepje steelt en hierover wordt aangesproken zegt het toch ook niet ik was slechts onderdeel van de wereld dus de wereld is hieraan schuld? Dan kijkt het kind beschaamd naar beneden en pruttelt er een halfzacht excuus uit. Het is zich bewust van zijn ik. Als dit niet meer of minder speciaal zou zijn dan wat dan ook zou ik in zekere zin teleurgesteld zijn. Hume suggereert echter dat deze, naar mijn mening redelijk speciale ik, weliswaar zou kunnen bestaan maar dat dit dan slechts een noodzakelijke illusie is die de mens het mooie (en onmisbare?) gevoel geeft dat hij een supervisor in zijn brein bezit. Wederom een vrij teleurstellende gedachte! Dat Hume ongelijk zou hebben kan ik op dit moment echter op geen enkele wijze onderbouwen. Maar stel dat hij gelijk heeft. Wat maakt dan dat deze illusie ontstaat? En is het niet zo dat het bestaan van de illusie ik het wezenlijke bestaan van ik niet uitsluit? Luidt de vraag niet eerder, wat zou deze ik dan moeten zijn? Ook binnen de psychologie wordt het bestaan van ik niet ontkend, ondanks het feit dat psychologie een natuurwetenschap is waarin men alleen dat wat men kan zien, horen of meten als reel beschouwd. Het probleem wordt daar heel mooi omzeild door de invoering van de term zelf Het zelf is zoiets als onze wils- en beoordelingscentrale (aldus het boek dat ik hier behandel). We maken hierbij graag onderscheid tussen zelfconcept en gevoel van eigenwaarde. Het zelfconcept zegt ons hoe we onszelf waarnemen. Om dat te kunnen doen moeten we het ik weer invoeren, maar alleen als kleine constructie om er een mij tegenover te kunnen stellen. Die twee hebben hun taken verdeeld; het ik handelt, het mij beoordeelt. En het gevoel van eigenwaarde is het volkomen subjectieve getuigschrift dat het mij en het ik opstelt. Hiermee hebben we echter nog steeds geen antwoord op de vraag wat het gevoel van ik (al dan niet een illusie) dan doet ontstaan. Hersenonderzoekers kunnen wel precies aangeven hoe het ik wordt gevormd; Al in het vroege embryonale stadium ontstaat het limbische systeem. Na de geboorte treden de hersenen in contact met de buitenwereld en ondergaat het nog eens een volkomen verandering. De hersenstructuren passen zich aan, ze verminderen het aantal zenuwcellen en omhullen daarbij tegelijk de spanningcircuits. Op een leeftijd van 18 tot 24 maanden vormt zich het ik-gevoel. Het is de leeftijd waarop kleine kinderen zich voor her eerst op fotos kunnen herkennen. En nog later ontstaat de maatschappelijk-juridische persoon: het ik als min of meer verantwoordelijk handelend lid van de gemeenschap. Veel van die eigenschappen

en vaardigheden komen pas in en na de puberteit in de hersenen tot ontwikkeling. Ook hiermee wordt wederom aangetoond dat er wel degelijk een ik is, maar wat deze doet ontstaan, waar het ik zich bevind of waar het vandaan komt is nog steeds onzeker. Hoewel er in de hersenwetenschap naarstig gezocht wordt naar het ik-centrum is dit nog niet gevonden. Er is geen hersenkwab dat het ik-zijn verwezenlijkt en dat operatief verwijderd kan worden. Hier kan echter tegen aangevoerd worden dat het ik niet perse een materile substantie in de hersenen hoeft te zijn. Hiermee val ik eigenlijk toch weer terug op de eerdere bewering van Hume dat het ik-gevoel slechts een illusie is. Hiervoor zou schizofrenie ook heel mooi als voorbeeld kunnen worden aangedragen. Is het immers niet zo dat deze personen maar een lichaam hebben, maar dat er binnen dat lichaam verschillende combinaties gewaarwordingen zijn die zich ook niet van elkaar bewust zijn? Enkel door het teruglezen van dagboekpaginas van hun andere persoonlijkheden kunnen ze nagaan wat hun lichaam nog meer gedaan heeft buiten hetgeen ze zich op dat moment kunnen herinneren. En is het niet zo dat recent onderzoek uit heeft gewezen dat deze gespleten persoonlijkheid voortkomt uit een soort vluchtgedrag voor herinneringen en gebeurtenissen? Dit zou inhouden dat de illusie van een ik zelf kiest wat het doet met de gewaarwordingen en er indien nodig meerdere ikken gecrerd kunnen worden om deze herinneringen en gebeurtenissen aan toe te kennen. Al bovenstaande mogelijkheden wijzen toch telkens weer op een ik die onmiskenbaar aanwezig lijkt te zijn. Laat ik desondanks voor de volledigheid van deze overdenking aannemen dat er geen ik is. Dan heb nu zojuist geen essay geschreven. Dan heb niet nagedacht over mijn mening en de mening van over dit onderwerp. Dan heb niet nagedacht over de gevolgen die zouden volgen als dit essay niet zou schrijven als dit berhaupt al gevolgen zou hebben aangezien er geen andere ik is om zich hier druk om te maken. Dan zou als een boom die zijn takken laat meewaaien in de wind moeten wachten op een windvlaag die vingers toevallig over de juiste toetsen zouden laten ratelen Hoe onspeciaal Mach dan mag denken dat de verzameling van gewaarwordingen die een ik-gevoel vormen is, ik vind het ik-gevoel heel erg speciaal! Voor mij is wel duidelijk dat er absoluut een ik bestaat. Heel aannemelijk is dat dit inderdaad, zoals Hume beweerd, een illusie is, die mijns inziens echter niet minder reel zou zijn dan een daadwerkelijke ik. Ik zou namelijk toch ergens door veroorzaakt moeten worden. Hetzij een hersenkwab, hetzij iets van buitenaf dat mij aanstuurt, hetzij een eigen hersenspinsel dat mij in de waan laat dat ik iets te zeggen heb over mijzelf. Wat het ik-zijn veroorzaakt is mij echter nog steeds volstrekt onduidelijk. Het enige dat voor mij zou kunnen gelden als antwoord, tot anders is ondervonden of bewezen, is dat er toch meer is tussen hemel en aarde dan een mens ooit zal kunnen bevatten.

You might also like